Wijziging Regeling procedure inzake het omgaan met een vermoeden van een misstand

18 december 2002

Nr. PMR/AV/02/81492

DGMP/PMR/AV

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Buitenlandse Zaken;

Gelet op art. 125, eerste lid, sub l Ambtenarenwet;

Besluit:

Artikel I

De Regeling procedure inzake het omgaan met een vermoeden van een misstand wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 2.1. wordt een zesde lid toegevoegd, luidende:

6. In afwijking van de leden 1 tot en met 5 kan betrokkene een vermoeden van een misstand rechtstreeks melden aan de in hoofdstuk 3 van deze regeling beschreven Commissie integriteit rijksoverheid indien zwaarwegende belangen toepassing van de leden 1 tot en met 5 in de weg staan.

B

Artikel 2.2., derde lid, komt te luiden:

3. Betrokkene kan het vermoeden van een misstand melden bij de Commissie, indien:

a. hij het niet eens is met het standpunt, of

b. hij geen standpunt heeft ontvangen binnen de vereiste termijn, bedoeld in het eerste en tweede lid, of

c. de termijn, bedoeld in het tweede lid, gelet op alle omstandigheden onredelijk lang is, of

d. hij van mening is dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 2.1., zesde lid

C

Artikel 3.6., eerste lid komt te luiden:

1. De Commissie verklaart de melding niet ontvankelijk, indien:

a. geen sprake is van een misstand, waarover de Commissie adviseert, of

b. betrokkene niet aantoont dat hij het vermoeden eerst intern aan de orde heeft gesteld, zoals voorgeschreven in artikel 2.1, eerste lid, tenzij sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 2.1., zesde lid, of

c. indien betrokkene het vermoeden intern aan de orde heeft gesteld, zoals voorgeschreven in artikel 2.1., eerste lid, maar nog niet een redelijke termijn is verstreken na de interne melding.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel III

De tekst van de Regeling procedure inzake het omgaan met een vermoeden van een misstand wordt in de Staatscourant geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,J.W. Remkes.

Toelichting

Bij de behandeling van het voorstel tot wijziging van de Ambtenarenwet in verband met integriteit, is eveneens gerefereerd aan de Regeling procedure inzake het omgaan met een vermoeden van een misstand - beter bekend als de Klokkenluidersregeling - die thans geldt voor de sector Rijk. Deze regeling voorziet in een Commissie Integriteit rijksoverheid die tot taak heeft een vermoeden van een misstand bij een diensteenheid te onderzoeken en daaromtrent het bevoegd gezag te adviseren. De ambtenaar kan zich echter pas tot deze commissie wenden indien hij zijn vermoeden eerst intern aan de orde heeft gesteld. Met dit vereiste wordt een van de uitgangspunten van de regeling benadrukt, namelijk dat misstanden of vermoedens daarvan, eerst intern aan de orde dienen te worden gesteld opdat degenen die verantwoordelijkheid dragen, in staat worden gesteld onvolkomenheden aan te pakken. Dat is de primaire norm die direct voortvloeit uit het beginsel van ministeriële c.q. bestuurlijke verantwoordelijkheid.

Door de Kamer is tijdens de behandeling van de wijziging van de Ambtenarenwet in verband met integriteit op 21 maart 2002 daarenboven, door aanvaarding van een daartoe strekkende motie van het kamerlid Scheltema-de Nie, uitdrukkelijk de wens geuit dat de ambtenaar ook in staat moet worden gesteld zich rechtstreeks tot de commissie te wenden, zonder eerst de interne weg te hoeven bewandelen.

Aan deze wens wordt middels dit wijzigingsbesluit tegemoet gekomen door aan artikel 2.1 van de regeling toe te voegen een nieuw lid 6 dat het de ambtenaar mogelijk maakt om zich rechtstreeks te kunnen wenden tot de commissie, zij het dat dit uitsluitend is toegestaan in het geval zwaarwegende belangen de voorgeschreven interne melding in de weg staan. Hiermee wordt beoogd aan te geven dat het uitgangspunt van de regeling blijft gehandhaafd, te weten dat misstanden of vermoedens daarvan eerst intern aan de orde dienen te worden gesteld. Een zwaarwegende reden doet zich bijvoorbeeld voor indien de leidinggevenden waartoe de ambtenaar zich had behoren te wenden, betrokken zijn bij de vermoede misstand. In dergelijke uitzonderlijke gevallen kan de ambtenaar zich dan rechtstreeks tot de commissie wenden. Het oordeel is vervolgens aan de commissie of dit terecht is, dan wel dat aan de betrokken ambtenaar wordt geadviseerd om de aangebrachte kwestie toch eerst intern aanhangig te maken.

Artikel 2.2., derde lid bevat een opsomming van de gevallen waarin een ambtenaar zich tot de commissie kan wenden. De rechtstreekse gang in het bovenomschreven geval is daarin opgenomen.

De mogelijkheid voor de ambtenaar om zich rechtstreeks tot de commissie te wenden, leidt voorts tot aanpassing van de ontvankelijkheid van de melding bij de commissie, hetgeen tot uitdrukking is gebracht in de wijziging van artikel 3.6., eerste lid, sub b.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J.W. Remkes.

Ter informatie

De Regeling procedure inzake het omgaan met een vermoeden van een misstand (` Klokkenluidersregeling') is van kracht sinds 1 januari 2001. Nadien zijn een tweetal wijzigingen in de regeling aangebracht.

De eerste wijziging betrof het besluit AD2002/U50594 van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om de aanvankelijk tot 1 januari 2002 beperkte werkingsduur om te zetten in een werkingsduur die gekoppeld is aan een feit. Zodra een wettelijke regeling omtrent hetzelfde onderwerp in werking is getreden, vervalt de klokkenluidersregeling (Staatscourant 19 december 2001, nummer 246).

De tweede thans gepubliceerde wijziging maakt het de ambtenaar mogelijk zich om in uitzonderlijke gevallen rechtstreeks te wenden tot de Commissie Integriteit Rijksoverheid.

Ter informatie wordt hieronder de Regeling procedure inzake het omgaan met een vermoeden van een misstand weergegeven zoals die thans luidt als gevolg van eerdergenoemde wijzigingsbesluiten.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overeenstemming met de Minister van Buitenlandse Zaken;

Gelet op het gevoelen van de Ministerraad

Gelet op het besluit AD2002/U50594 van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Gelet op de behandeling in de Tweede Kamer van de wijziging van de ambtenarenwet in verband met integriteit op 21 maart 2002

Besluit:

Hoofdstuk 1. Definities

Artikel 1.1.

In deze regeling wordt verstaan onder:

- betrokkene: de ambtenaar in de zin van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, werkzaam bij een diensteenheid, en de ambtenaar in de zin van het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken;

- de Commissie: de Commissie integriteit rijksoverheid (sector Rijk), bedoeld in artikel 3.1.;

- het bevoegd gezag: de secretaris-generaal van een ministerie met uitzondering van de secretaris-generaal van het Ministerie van Defensie, onder wiens gezag betrokkene werkzaam is;

- de diensteenheid: het desbetreffende ministerie met uitzondering van het Ministerie van Defensie, waar betrokkene werkzaam is;

- de vertrouwenspersoon: de ambtenaar die als zodanig binnen de desbetreffende diensteenheid aangewezen is;

- een vermoeden van een misstand: een op redelijke gronden gebaseerd vermoeden met betrekking tot de diensteenheid waar betrokkene werkzaam is, omtrent:

a. een ernstig strafbaar feit;

b. een grove schending van regelgeving of beleidsregels;

c. het misleiden van justitie;

d. een groot gevaar voor de volksgezondheid, de veiligheid of het milieu, of

e. het bewust achterhouden van informatie over deze feiten.

Hoofdstuk 2. Interne procedure

Artikel 2.1. Interne melding aan leidinggevende of vertrouwenspersoon

1. Betrokkene meldt een vermoeden van een misstand intern bij zijn leidinggevende of indien hij melding aan zijn leidinggevende niet wenselijk acht, bij de vertrouwenspersoon.

2. De leidinggevende of de vertrouwenspersoon draagt er zorg voor dat het bevoegd gezag onverwijld via de gebruikelijke procedure op de hoogte wordt gesteld van een gemeld vermoeden van een misstand en van de datum waarop de melding ontvangen is. Indien betrokkene het vermoeden bij de vertrouwenspersoon heeft gemeld, brengt deze eveneens de leidinggevende van betrokkene op de hoogte.

3. Onverwijld wordt een onderzoek naar aanleiding van de melding van een vermoeden van een misstand gestart.

4. Door het bevoegd gezag wordt aan betrokkene die een vermoeden van een misstand binnen zijn diensteenheid heeft gemeld, een ontvangstbevestiging gestuurd. In de ontvangstbevestiging wordt melding gemaakt van het gemeld vermoeden van een misstand en het moment, waarop betrokkene het vermoeden aan zijn leidinggevende of de vertrouwenspersoon heeft gemeld.

5. Het bevoegd gezag beoordeelt of de Minister op de hoogte van de interne melding van een vermoeden van een misstand wordt gesteld.

6. In afwijking van de leden 1 tot en met 5 kan betrokkene een vermoeden van een misstand rechtstreeks melden aan de in hoofdstuk 3 van deze regeling beschreven Commissie integriteit rijksoverheid indien zwaarwegende belangen toepassing van de leden 1 tot en met 5 in de weg staan.

Artikel 2.2. Een standpunt

1. Binnen een periode van acht weken vanaf het moment van de interne melding wordt betrokkene door of namens het bevoegd gezag schriftelijk op de hoogte gebracht van een inhoudelijk standpunt omtrent het gemeld vermoeden van een misstand.

2. Indien het standpunt niet binnen acht weken kan worden gegeven, wordt betrokkene door of namens het bevoegd gezag hiervan in kennis gesteld en aangegeven binnen welke termijn hij een standpunt tegemoet kan zien.

3. Betrokkene kan het vermoeden van een misstand melden bij de Commissie, indien:

a. hij het niet eens is met het standpunt;

b. hij geen standpunt heeft ontvangen binnen de vereiste termijn, bedoeld in het eerste en tweede lid, of

c. de termijn, bedoeld in het tweede lid, gelet op alle omstandigheden onredelijk lang is, of

d. hij van mening is dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 2.1., zesde lid.

Hoofdstuk 3. De Commissie integriteit rijksoverheid (sector Rijk)

Paragraaf 3.1. De Commissie

Artikel 3.1. Instelling en taakstelling van de Commissie

1. Er is een Commissie integriteit rijksoverheid (sector Rijk).

2. De Commissie heeft tot taak een door een betrokkene gemeld vermoeden van een misstand te onderzoeken en daaromtrent het bevoegd gezag te adviseren.

Artikel 3.2. Samenstelling van de Commissie

1. De Commissie bestaat uit drie leden, onder wie de voorzitter. Voorts kunnen een plaatsvervangend voorzitter en andere plaatsvervangende leden worden benoemd.

2. De Commissie besluit bij meerderheid van stemmen.

3. De - plaatsvervangend - voorzitter en andere - plaatsvervangende - leden worden door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties benoemd, geschorst en ontslagen. De Sectorcommissie overleg rijkspersoneel, bedoeld in artikel 105, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, wordt in de gelegenheid gesteld omtrent de benoeming van een lid en een plaatsvervangend lid voorstellen te doen.

4. De voorzitter en de andere leden, waaronder de plaatsvervangende leden, worden benoemd voor de werkingsduur van deze regeling.

Artikel 3.3. Secretaris

De Commissie wordt bijgestaan door een secretaris en een plaatsvervangende secretaris, die door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden benoemd, geschorst en ontslagen.

Artikel 3.4. Jaarverslag

1. Jaarlijks wordt een jaarverslag door de Commissie opgesteld.

2. In dat verslag worden in geanonimiseerde zin en met inachtneming van de terzake geldende wettelijke bepalingen per diensteenheid vermeld:

a. het aantal en de aard van de meldingen van een vermoeden van een misstand;

b. het aantal meldingen dat niet tot een onderzoek heeft geleid;

c. het aantal ondernomen onderzoeken die de Commissie heeft verricht, en

d. het aantal adviezen en de aard van de adviezen die zij heeft uitgebracht.

3. Dit jaarverslag wordt gestuurd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Paragraaf 3.2. Het onderzoek, het oordeel omtrent de ontvankelijkheid en het advies

Artikel 3.5. Ontvangstbevestiging en het onderzoek

1. De Commissie bevestigt de ontvangst van een melding van een vermoeden van een misstand aan betrokkene die het vermoeden bij haar heeft gemeld en stelt het bevoegd gezag op de hoogte van de melding.

2. Indien de Commissie dit voor de uitoefening van haar taak noodzakelijk acht, stelt zij een onderzoek in.

3. Ten behoeve van het onderzoek omtrent een melding van een vermoeden van een misstand is de Commissie bevoegd bij het bevoegd gezag alle inlichtingen in te winnen die zij voor de vorming van haar advies nodig acht. Het bevoegd gezag verschaft aan de Commissie de gevraagde informatie.

4. De Commissie kan het onderzoek opdragen aan één van de leden.

5. Wanneer de inhoud van bepaalde door het bevoegd gezag verstrekte informatie vanwege het vertrouwelijke karakter uitsluitend ter kennisneming van de Commissie dient te blijven, wordt dit aan de Commissie medegedeeld. De Commissie hanteert ten aanzien van deze informatie een beveiligingsniveau dat voldoet aan de normen die voor de betreffende informatie binnen de Rijksdienst wordt gehanteerd.

Artikel 3.6. Niet ontvankelijkheid

1. De Commissie verklaart de melding niet ontvankelijk, indien:

a. geen sprake is van een misstand, waarover de Commissie adviseert;

b. betrokkene niet aantoont dat hij het vermoeden eerst intern aan de orde heeft gesteld, zoals voorgeschreven in artikel 2.1, eerste lid, tenzij sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 2.1., zesde lid, of

c. indien betrokkene het vermoeden intern aan de orde heeft gesteld, zoals voorgeschreven in artikel 2.1., eerste lid, maar nog niet een redelijke termijn is verstreken na de interne melding.

2. Een redelijke termijn, als bedoeld in het eerste lid, onder c, is verstreken indien:

a. vanaf het moment van de interne melding binnen een periode van acht weken niet een standpunt van het bevoegd gezag aan betrokkene die een vermoeden van een misstand heeft vermeld, is uitgereikt, tenzij door het bevoegd gezag aan betrokkene wordt medegedeeld dat hij niet binnen een periode van acht weken een standpunt van het bevoegd gezag kan verwachten;

b. door het bevoegd gezag geen termijn is gesteld, bedoeld in artikel 2.2., tweede lid;

c. de door het bevoegd gezag gestelde termijn, bedoeld in artikel 2.2., tweede lid, is verstreken zonder dat een standpunt van het bevoegd gezag aan betrokkene is medegedeeld, of

d. de door het bevoegd gezag gestelde termijn, bedoeld in artikel 2.2., tweede lid, gelet op alle omstandigheden niet redelijk is.

3. De Commissie brengt gemotiveerd het bevoegd gezag en betrokkene die een vermoeden van een misstand bij de Commissie heeft gemeld, op de hoogte of de melding niet ontvankelijk is.

Artikel 3.7. Advies van de Commissie

1. Indien het gemeld vermoeden van een misstand ontvankelijk is, legt de Commissie zo spoedig mogelijk haar bevindingen omtrent de melding van een vermoeden van een misstand neer in een advies, gericht aan het bevoegd gezag.

2. Betrokkene, die een vermoeden van een misstand bij de Commissie heeft gemeld, ontvangt een afschrift van het advies, met inachtneming van het eventueel vertrouwelijke karakter van aan de Commissie verstrekte informatie en de terzake geldende wettelijke bepalingen.

3. Het advies wordt in geanonimiseerde vorm en met inachtneming van het eventueel vertrouwelijke karakter van aan de Commissie verstrekte informatie en de terzake geldende wettelijke bepalingen openbaar gemaakt op een wijze die de Commissie geëigend acht, tenzij zwaarwegende belangen zich daartegen verzetten. Kosten van openbaarmaking komen ten laste van het bevoegd gezag die het aangaat.

4. Naar aanleiding van het advies brengt het bevoegd gezag betrokkene die een vermoeden van een misstand heeft gemeld bij de Commissie, op de hoogte of het advies al dan niet wordt opgevolgd.

Hoofdstuk 4. Rechtsbescherming

Artikel 4.1.

1. Betrokkene die met inachtneming van de bepalingen in deze regeling een vermoeden van een misstand heeft gemeld, wordt op geen enkele wijze in zijn positie benadeeld als gevolg van het melden, voorzover hij te goeder trouw handelt en hij geen persoonlijk gewin heeft bij de misstand of de melding daarvan.

2. De vertrouwenspersoon wordt op geen enkele wijze benadeeld als gevolg van het uitoefenen van zijn taken krachtens deze regeling.

Hoofdstuk 5. Inwerkingtreding

Artikel 5.1. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2001 en vervalt zodra een wettelijke regeling omtrent hetzelfde onderwerp in werking is getreden.

Artikel 5.2. Citeertitel

Deze regeling kan worden aangehaald als de Regeling procedure inzake het omgaan met een vermoeden van een misstand.

Deze regeling zal met de toelichting worden gepubliceerd in de Staatscourant.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K.G. de Vries.

Naar boven