Ministeriële regeling Halt

23 december 2002

De Minister van Justitie,

Gelet op artikel 3, tweede lid, 48g, tweede lid, 48h, tweede lid, 48i, tweede lid, 48j, derde lid, 48l, tweede lid en 48q, tweede lid, van de Wet Justitie-subsidies;

Besluit:

Afdeling 1 Algemeen

Artikel 1 Begrippen

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. Halt-verwijzing: een voorstel van een opsporingsambtenaar tot deelname aan een project als bedoeld in artikel 77e Wetboek van Strafrecht.

b. Niet in behandeling genomen verwijzing: Halt-verwijzing waarbij het Halt-bureau constateert dat een verwijzing niet voldoet aan (een van) de twee voorwaarden als bedoeld in artikel 77e Sr., namelijk toestemming van de Officier van Justitie en instemming van de jeugdige met verwijzing naar Halt, of waarin er na de verwijzing een andere aanleiding is voor het Halt-bureau de verwijzing niet in behandeling te nemen. Deze komt niet voor subsidie in aanmerking.

c. Afdoeningsvoorstel: een voorstel aan de jeugdige waarin afspraken staan over het verrichten van taken of werkzaamheden (aard en omvang), het vergoeden van schade en/of andere activiteiten met een pedagogische strekking.

d. Gerealiseerde afdoening: een afdoening is gerealiseerd als het veld `datum resultaat' in het registratiesysteem AuraH is ingevuld. Dit is het moment waarop de laatste handeling met betrekking tot de afdoening is verricht.

e. Niet gerealiseerde afdoening: een afdoening die nadat het afdoeningsvoorstel is ondertekend voortijdig wordt afgebroken. Deze komt wel voor subsidie in aanmerking.

f. AuraH: geautomatiseerd bedrijfsprocessen en managementondersteunend systeem voor Halt-bureaus waarin achtergrondgegevens, contacten en afspraken met Halt-cliënten en de eventuele wettelijke vertegenwoordigers worden vastgelegd.

g. Ondersteunende rechtspersoon: stichting Halt Nederland die de Halt-bureaus ondersteunt; door de Minister kunnen middels mandatering bevoegdheden aan deze rechtspersoon worden overgedragen.

h. Voorlopige subsidie: het door de Minister, na toetsing van de ingediende begroting, voorlopig vastgestelde maximaal beschikbare bedrag voor het van toepassing zijnde begrotingsjaar.

i. Definitieve subsidie: het door de Minister, na toetsing van de jaarrekening, middels een subsidiebeschikking definitief vastgestelde maximaal beschikbare bedrag voor het boekjaar waarop de beschikking betrekking heeft.

Artikel 2 Typen producten

Er zijn zes typen Halt-producten:

a. Vuurwerkdelict zonder schaderegeling met externe begeleiding of eigen begeleiding t/m 5 uur

b. Vuurwerkdelict zonder schaderegeling met eigen begeleiding meer dan vijf uur

c. Andere delicten zonder schaderegeling met externe begeleiding of eigen begeleiding t/m 5 uur

d. Andere delicten zonder schaderegeling met eigen begeleiding meer dan vijf uur

e. Alle delicten met schaderegeling met externe begeleiding of eigen begeleiding t/m 5 uur

f. Alle delicten met schaderegeling met eigen begeleiding meer dan vijf uur en als zevende product:

g. Stop-reactie (vuurwerk en andere delicten)

Artikel 3 Vuurwerkdelict

Onder een vuurwerkdelict als bedoeld onder artikel 2 wordt het volgende verstaan:

a. een overtreding(en) van artikel 1.2.2, 1.2.4 en 2.3.6 van het Vuurwerkbesluit (van 1 maart 2002) of van vuurwerkovertreding(en) op grond van de in de betreffende gemeente geldende Algemene Plaatselijke Verordening of op grond van artikel 72 en 73 van de Wet Personenvervoer 2000;

b. de datum van ontvangst van het proces-verbaal op het Halt-bureau dat de verwijzing voor het vuurwerkdelict in behandeling neemt, ligt in de periode van 1 december tot en met 31 januari;

wanneer de afdoening van het vuurwerkdelict buiten de genoemde periode valt wordt de afdoening ingedeeld in categorie c of d.

Artikel 4 Eigen begeleiding

Onder een eigen begeleiding als bedoeld onder artikel 2 wordt het volgende verstaan:

a. de uitvoering van de taak (werk- of leeropdracht) waarbij een medewerker van het Halt-bureau aanwezig is;

b. de eigen begeleiding vangt aan zodra de jeugdige start met de uitvoering van de opdracht in aanwezigheid van de Halt-medewerker;

c. de (eigen) begeleiding kan nooit langer zijn dan de in het afdoeningsvoorstel aangegeven tijd die door de jeugdige moet worden besteed aan de werk/leeropdracht; indien de begeleiding op verschillende dagen en tijdstippen plaatsvindt, mogen deze bij elkaar worden opgeteld.

Artikel 5 Nadere aanwijzing eigen begeleiding

1. Wanneer bij omvangrijke leer- en/of werkopdrachten vanuit pedagogische overwegingen een intensieve begeleiding door medewerkers van het Halt-bureau plaatsvindt, kan aanspraak gemaakt worden op een hogere vergoeding voor zover de eigen begeleiding langer heeft geduurd dan vijf uur.

2. De afdoeningen met eigen begeleiding meer dan 5 uur mogen niet meer bedragen dan 15% van het totaal aantal afdoeningen van een Halt-bureau.

3. Teneinde te kunnen vaststellen of sprake is van meer dan 5 uur begeleiding wordt van elke eigen begeleiding een formulier opgemaakt, waarop het volgende aangegeven staat:

- de datum waarop de begeleiding daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en de begin- en eindtijd; indien er meerdere bijeenkomsten zijn geweest, wordt van elke bijeenkomst de datum en de begin- en de eindtijd aangegeven;

- de naam van de Halt-medewerker die de begeleiding heeft uitgevoerd;

- de naam (namen) van de betrokken jongere(n);

- een (kort) inhoudelijk verslag van de inhoud en het resultaat van de begeleiding.

4. Het formulier wordt ondertekend door of namens de coördinator van het Halt-bureau .

5. Het formulier wordt opgeborgen in het Halt-dossier ten behoeve van de accountantscontrole.

Artikel 6 Schaderegeling

Van een schaderegeling als bedoeld onder artikel 2 is sprake indien aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan:

a. er is sprake van schade die het gevolg is van het strafbare feit waarvoor de jeugdige verwezen wordt;

b. er is sprake van een schadeclaim; dit blijkt uit een schriftelijke claim van de benadeelde of uit een kopie van een uitgaande brief van een medewerker van het Halt-bureau aan de benadeelde waarin een (mondelinge) schadeclaim en bemiddeling door het Halt-bureau wordt bevestigd;

c. er is sprake van een afspraak over het vergoeden van de schade aan benadeelde; dit kan een geldelijke vergoeding betreffen, ofwel een in natura geleverde prestatie; indien sprake is van een in natura geleverde prestatie, dan dient uit het voorstel voor de Halt-afdoening te blijken dat het gaat om werkzaamheden die komen in plaats van schadevergoeding in geld;

ook een schaderegeling die een Halt-bureau treft tussen benadeelde en de ouders van een kind jonger dan 14, valt hieronder.

Artikel 7 Kostprijzen

De volgende kostprijzen gelden vanaf het jaar 2003:

a. Vuurwerkdelict zonder schaderegeling

met externe begeleiding of eigen begeleiding t/m 5 uur

Personeelskosten € 171,-

Materiële kosten € 56,-

Totaal € 227,-

b. Vuurwerkdelict zonder schaderegeling

met eigen begeleiding meer dan 5 uur

Personeelskosten € 268,-

Materiële kosten € 86,-

Totaal € 354,-

c. Andere delicten zonder schaderegeling

met externe begeleiding of eigen begeleiding t/m 5 uur

Personeelskosten € 255,-

Materiële kosten € 85,-

Totaal € 340,-

d. Andere delicten zonder schaderegeling

met eigen begeleiding meer dan 5 uur

Personeelskosten € 363,-

Materiële kosten € 118,-

Totaal € 481,-

e. Alle delicten (vuurwerkdelict en andere) met schaderegeling

met externe begeleiding of eigen begeleiding t/m 5 uur

Personeelskosten € 335,-

Materiële kosten € 111,-

Totaal € 446,-

f. Alle delicten (vuurwerkdelict en andere) met schaderegeling

met eigen begeleiding meer dan 5 uur

Personeelskosten € 443,-

Materiële kosten € 144,-

Totaal € 587,-

g. Tijdelijke kostprijs Stop (vuurwerk en andere delicten)

Personeelskosten € 255,-

Materiële kosten € 85,-

Totaal € 340,-

Afdeling 2 Halt-bureaus

Artikel 8 Subsidieaanvraag

1. Voor uiterlijk 1 oktober in het jaar voorafgaande aan het subsidiejaar dient een Halt-bureau aan de Minister te doen toekomen:

a. de begroting voor het subsidiejaar voor Halt-afdoeningen en Stop-reacties;

b. een raming van het aantal te realiseren afdoeningen in het subsidiejaar, gespecificeerd in de zes typen afdoeningen;

c. een raming van het aantal te realiseren Stop-reacties in het subsidiejaar.

2. De begroting behelst een overzicht van de voor het boekjaar geraamde inkomsten en uitgaven, voor zover deze betrekking hebben op de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd. De begrotingsposten dienen ieder afzonderlijk van een toelichting te worden voorzien.

3. De raming van het aantal Halt-afdoeningen dient gebaseerd te zijn op het gemiddeld aantal gerealiseerde afdoeningen in de afgelopen drie jaar, vermeerderd met maximaal 3%. Afwijkingen dienen te worden gemotiveerd. De verdeling van het totaal naar de zes typen Halt-afdoeningen zullen als maatstaf gelden bij de beoordeling van de ingediende begroting.

4. De raming van het aantal Stop-reacties dient gebaseerd te zijn op de gegevens vanaf het jaar (2000) dat Stop landelijk is ingevoerd.

5. Er is er een maximum gesteld voor de categorieën met eigen begeleiding. Daarbij geldt dat de som van de categorieën b, d en f niet meer mag bedragen dan 15% van het totaal aantal afdoeningen. Middels een evaluatieonderzoek wordt nagegaan wat de effecten zijn van eigen begeleiding. Dit kan leiden tot een bijstelling van dit percentage.

Artikel 9 Subsidieverlening

1. De Minister geeft de beschikking tot subsidieverlening uiterlijk vóór 31 december in het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar af.

2. Ten behoeve van de uitvoering van de Halt-afdoeningen en Stop-reacties verstrekt de Minister ieder kwartaal een voorschot op het bedrag van de subsidieverlening.

3. Het 3e (en zonodig 4e) deel van het voorschot wordt overgemaakt na ontvangst van de jaarstukken (financieel overzicht, opgave kwantitatieve productie accountantverklaring) van het jaar vóórafgaande aan het begrotingsjaar.

4. Indien het te laat indienen van de jaarstukken niet te wijten is aan het Halt-bureau zelf kan de Minister af wijken van lid 2.

Artikel 10 Subsidievaststelling

1. De vaststelling geschiedt op basis van een opgave van de gerealiseerde afdoeningen, gespecificeerd in de zes typen afdoeningen en de Stop-reactie.

2. De vaststelling geschiedt op basis van een door het bestuur van het Halt-bureau ondertekend financieel overzicht, waaruit de werkelijke kosten ten behoeve van de Halt-afdoeningen en Stop-reacties blijken.

3. Van de Halt-bureaus zal jaarlijks een accountantsverklaring worden verlangd over de kwantitatieve productie met betrekking tot het aantal afdoeningen.

Artikel 11 Egalisatiereserve

1. De volgende voorwaarden gelden ten aanzien van de egalisatiereserve:

a. de egalisatiereserve kan worden opgebouwd uit het verschil tussen de vastgestelde subsidie en de werkelijke kosten;

b. de jaarlijkse toevoeging aan deze reserve mag niet meer bedragen dan 5% van het definitieve subsidie. Indien het verschil tussen de werkelijke kosten en het definitieve subsidie meer bedraagt dan 5%, dan zal het meerdere worden teruggevorderd;

c. het totaal van de egalisatiereserve mag niet meer bedragen dan 10% van het definitieve subsidie inzake het jaar waarover afgerekend wordt;

d. een subsidietekort komt ten laste van de egalisatiereserve van het Halt-bureau. Is de egalisatiereserve niet toereikend, dan wordt in het navolgend boekjaar een plan van aanpak overgelegd om dit tekort op te heffen. Alsdan kan het subsidietekort ten laste komen van het eigen vermogen.

Artikel 12 Controleprotocol

1. Ten behoeve van de accountantcontrole is er een controleprotocol, dat wordt opgesteld onder verantwoordelijkheid van de Minister.

2. De opgave van de kwantitatieve productie van het Halt-bureau dient vergezeld te gaan van een (goedkeurende) accountantsverklaring.

3. Indien er geen (goedkeurende) accountantverklaring kan worden afgegeven en er bijvoorbeeld geen adequate productregistratie plaatsvindt, kan er een sanctie worden opgelegd aan het Halt-bureau van maximaal 10% van de definitieve subsidie.

Afdeling 3 Stichting Halt Nederland

Artikel 13 Ontwerpbegroting en meerjarenbeleidsplan

1. De ontwerpbegroting en het meerjarenbeleidsplan met voorgenomen activiteiten van de stichting geeft voor het komende subsidiejaar en indicatief voor de vier daarop volgende jaren in ieder geval aan:

a. een visie in hoofdlijnen op de te verwachten ontwikkelingen voor Halt als onderdeel van de jeugdstrafrechtsketen;

b. de beleidsvoornemens met een financiële vertaling en een prioriteitsstelling die bij de uitvoering daarvan wordt aangehouden.

2. De in het eerste lid genoemde ontwerpbegroting is gebaseerd op het besluit waarbij de subsidie met betrekking tot het lopend subsidiejaar is verleend en het bedrag dat volgens de meerjarenraming zoals aangegeven in de toelichting van de rijksbegroting beschikbaar is voor Halt in het subsidiejaar.

Artikel 14 Definitieve begroting, jaarplan en managementsafspraken

De definitieve begroting en het jaarplan van de stichting bevatten in samenhang in ieder geval:

a. de beleidsvoornemens voor het komende begrotingsjaar met een financiële vertaling en een prioriteitsstelling die bij de uitvoering daarvan wordt aangehouden;

b. het totaal bedrag nodig voor de bedrijfsvoering en een vergelijking met de begroting van het lopende subsidiejaar;

c. de wijze waarop wordt voldaan aan de door de Minister gestelde prioriteiten ten aanzien van de voorgenomen werkzaamheden;

d. de te verwachten knelpunten bij de uitvoering van het beleidsplan en de wijze waarop de stichting deze wil oplossen;

e. de wijze waarop de Halt-bureaus bij de vorming en uitvoering van de beleidsvoornemens van de stichting betrokken zijn;

f. managementsafspraken met de Minister (of een voorstel daartoe) ten aanzien van de activiteiten in het jaarplan waarvoor subsidie wordt verleend.

Artikel 15 Subsidieverlening

1. Om de aan de stichting opgedragen taken en bevoegdheden uit te voeren, verstrekt de Minister in ieder geval ieder kwartaal aan de stichting een voorschot op het bedrag van de subsidieverlening.

2. Het 3E (en zonodig 4e) deel van het voorschot wordt overgemaakt na ontvangst van de jaarstukken (financieel overzicht, opgave kwantitatieve productie, accountantverklaring) van het jaar vóórafgaande aan het begrotingsjaar.

3. Indien het te laat indienen van de jaarstukken niet te wijten is aan de Stichting Halt Nederland zelf kan de Minister af wijken van lid 2.

Artikel 16 Jaarrekening

1. De jaarrekening van de stichting bestaat uit de balans en de exploitatierekening met toelichting.

2. De jaarrekening geeft in samenhang met het jaarverslag een zodanig inzicht dat de minister een verantwoord oordeel kan vormen omtrent:

a. de werkelijke uitgaven voor de activiteiten uit het jaarplan waarvoor subsidie is verleend;

b. het vermogen en het exploitatiesaldo;

c. de solvabiliteit en de liquiditeit van de stichting, voor zover de aard van de jaarrekening dit toelaat.

Artikel 17 Jaarverslag

Het jaarverslag van de stichting beschrijft in samenhang met de jaarrekening in ieder geval:

a. de vergelijking tussen de nagestreefde en gerealiseerde beleidsvoornemens en de eventueel daarbij behorende prestatie-indicatoren en een toelichting op de belangrijkste verschillen;

b. de vergelijking tussen de geplande versus gerealiseerde besteding van de subsidie voor de reguliere bedrijfsvoering;

c. eventuele verschuivingen van subsidiegelden met betrekking tot Informatie en Automatisering (I&A) binnen de reguliere bedrijfsvoering vergezeld van een toelichting;

d. de uitvoering van de door de Minister gestelde prioriteiten ten aanzien van de uitgevoerde werkzaamheden;

e. de wijze waarop met de verwachte knelpunten ten aanzien van de uitvoering van het jaarplan is omgegaan;

f. de wijze waarop de Halt-bureaus bij de vorming en uitvoering van de beleidsvoornemens van de stichting zijn betrokken.

Artikel 18 Subsidievaststelling

1. De subsidievaststelling geschiedt aan de hand van het jaarverslag en de jaarrekening.

2. De subsidievaststelling voor de uitgevoerde activiteiten uit het jaarplan waarvoor subsidie is verleend, geschiedt op basis van de gerealiseerde producten.

3. De subsidievaststelling over het producten kan ten hoogste het bedrag zijn dat in de subsidieverlening voor het boekjaar waarop de subsidieverlening betrekking heeft, is vermeld.

4. De subsidie voor de reguliere bedrijfsvoering wordt afgerekend op werkelijke uitgaven. De niet bestede gelden daarvan worden toegevoegd aan de egalisatiereserve (maximalisering: zie artikel 20).

Artikel 19 Reserves/ voorzieningen

1. De stichting kan binnen het door de Minister toegekende financiële kader reserves vormen.

2. De volgende typen reserveringen zijn mogelijk:

a. egalisatiereserve;

b. voorziening groot onderhoud;

c. voorziening ziekengeld;

d. voorziening vakantiegelden/-uren;

e. bestemmingsreserve registratiesysteem AuraH.

3. Aan de reserves /voorzieningen zijn de volgende algemene voorwaarden verbonden:

a. de met subsidies verkregen reserves/voorzieningen dienen tegen een zo hoog mogelijke rente en optimaal veilig te worden belegd. De daarmee gekweekte rente dient aan de reserves te worden toegevoegd;

b. bij beëindiging van de subsidie komen de dan aanwezige reserves aan de Staat toe;

c. de reserves en voorzieningen dienen zichtbaar in de balans te worden verantwoord.

4. De opbouw van de reserves/voorzieningen zal worden geëvalueerd.

Artikel 20 Egalisatiereserve

De volgende regels gelden ten aanzien van de egalisatiereserve:

a. Per boekjaar mag de toevoeging aan deze reserve niet meer bedragen dan 5% van de vastgestelde subsidie (= beschikbaar structureel kader), inclusief genoten rente, waarbij het totaal van de opgebouwde reserve niet meer mag bedragen dan 10% van de subsidie van het desbetreffende boekjaar.

b. Deze reserve mag uitsluitend worden aangewend voor uitgaven die in overeenstemming zijn met het activiteitenplan en indien dat niet het geval is uitsluitend na toestemming van de Minister.

c. Een exploitatietekort komt te laste van deze reserve. Is deze reserve niet toereikend, dan dient in het navolgend boekjaar een plan van aanpak te worden overlegd om dit tekort op te heffen.

Artikel 21 Voorziening groot onderhoud

De volgende regels gelden ten aanzien van de voorziening groot onderhoud:

a. per boekjaar wordt voor groot onderhoud niet meer gereserveerd dan 3% van de subsidie (= beschikbaar structureel kader) van dat boekjaar;

b. de reserve groot onderhoud gaat een maximum van 15% van de subsidie (= beschikbaar structureel kader) van het desbetreffende boekjaar niet te boven;

c. uitgaven voor groot onderhoud dienen op de reserve groot onderhoud te worden afgeboekt.

Artikel 22 Voorziening ziekengeld

De voorwaarden tot het vormen van deze voorziening luiden als volgt:

a. per jaar kan maximaal 2% van het personele budget worden toegevoegd aan deze voorziening;

b. de onttrekkingen per jaar zijn de salariskosten van de arbeidsongeschikte werknemers;

c. de omvang van de opgebouwde reserve gaat een maximum van 5% van de personele uitgaven niet te boven;

d. er kan geen negatieve reserve ontstaan;

e. er kan alleen gereserveerd worden als er geen tekort is op de exploitatie-uitgaven t.o.v. de subsidie;

f. deze reserve mag op geen enkele wijze worden onttrokken uit de egalisatiereserve.

Artikel 23 Voorziening vakantiegelden/ -uren

De overlopende vakantieverplichting (zijnde de vakantietoeslag over de periode 1 juni tot 31 december) wordt in de balans aanvaard onder de volgende voorwaarden:

a. de bestaande verplichtingen dienen te worden gewaardeerd tegen het bedrag van het per balansdatum opgebouwde recht op vakantiegeld en bij de waardering dient tevens rekening te worden gehouden met de beschuldigende sociale lasten;

b. deze verplichting dient als overlopende passiva in de balans te worden vermeld.

c. ten aanzien van de verplichting overlopende vakantie-uren dient in kaart te worden gebracht wat de tegoeden aan vakantie-uren voor de medewerkers van Halt Nederland zijn per 31 december. Het bedrag van de verplichting wordt bepaald door het tegoed te vermenigvuldigen met het uurloon per medewerker van Halt Nederland. Correctie van dit bedrag dient jaarlijks plaats te vinden op 31 december.

Artikel 24 Bestemmingsreserve AuraH

1. Met ingang van het jaar 2001 is een jaarlijkse reservering ten behoeve van het Aurah-systeem mogelijk ten bedrage van ad. € 211.858,-. Dit bedrag is ontleend aan de afspraken zoals deze zijn gemaakt in het periodiek overleg ministerie van Justitie - Halt Nederland van 24 september 2001, die betrekking hebben op het eindrapport platform informatisering van 11 september 2001.

2. Vervangingstermijn van AuraH is vastgesteld op 3 jaar.

3. De maximale toegestane hoogte van de bestemmingsreserve AuraH bedraagt ad. € 635.574,- (zijnde 3 x € 211.858,-).

4. Een eventuele overschrijding op de jaarlijkse reservering AuraH of een overschrijding van de maximale hoogte van de bestemmingsreserve AuraH zal leiden tot een terugbetaling aan het Ministerie van Justitie.

Artikel 25 Verantwoording

1. De stichting informeert de Minister uiterlijk vier weken na iedere vier maanden en na afloop van het subsidiejaar over de uitvoering van de verschillende activiteiten die in het jaarplan staan vermeld voor zover deze zijn vastgelegd in managementsafspraken. Daartoe wordt in ieder geval een inhoudelijke en financiële toelichting gegeven ten aanzien van de verschillen met de vorige perioden van vier maanden en een planning voor het betreffende jaar.

2. De stichting verstrekt de in het eerste lid genoemde informatie aan de hand van het informatieprotocol Halt en Stop. Het informatieprotocol is als bijlage bij de ministeriële regeling gevoegd1.

3. De stichting verstrekt uiterlijk twee maanden na afloop van het subsidiejaar een intern controleverslag met een cijfermatig overzicht van de geconstateerde fouten en tekortkomingen alsmede een mededeling met betrekking tot de ontwikkeling van de betrouwbaarheid van de productiecijfers van de gelopen periode.

Artikel 26 Accountantcontrole

1. Ten behoeve van de accountcontrole is er een controleprotocol vastgesteld (zie de bijlage). In dit protocol wordt de accountant aanwijzingen gegeven ten aanzien van welke gegevens in welke mate moeten worden gecontroleerd. Ook staan er aanwijzingen voor een aanvullend onderzoek (review).

2. De inhoud van het protocol zal periodiek worden geëvalueerd.

Artikel 27 Audits

1. Periodiek (eens per twee jaar) wordt de stand van de kwaliteit van de bedrijfsvoering en de Halt-afdoening en Stop-reactie door de stichting Halt Nederland zelf in beeld gebracht, door een zelfevaluatie. Daarbij wordt het model van het Instituut Nederlandse Kwaliteit voor zelfevaluatie en audit gebruikt.

2. Onder verantwoordelijkheid van de Minister kan een auditteam worden samengesteld, dat een toets op de validiteit en betrouwbaarheid van deze zelfevaluatie uitvoert.

Artikel 28

Deze ministeriële regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2003.

De Minister van Justitie,J.P.H. Donner.

1 De bijlagen worden hier niet gepubliceerd.

Toelichting

Algemeen

Met ingang van 1 januari 2003 treedt het onderdeel Halt-afdoeningen van de Wet Justitie-subsidies (Stb. 2002, 243) in werking. Deze wet vormt de basis voor de subsidiëring van de Halt-afdoeningen, Stop-reacties en Halt Nederland. Deze ministeriële regeling vindt zijn basis in deze wet en dient om nadere regels kunnen stellen bij de Halt-subsidiëring. Op de subsidies die worden verstrekt aan de Halt-bureaus en de Stichting Halt Nederland zijn verder de algemene bepalingen van de Wet Justitie-subsidies van toepassing en de subsidietitel van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Daarnaast is de facultatieve regeling van afdeling 4.2.8 Awb van toepassing verklaard, waarin speciale regels zijn opgenomen voor subsidies die per boekjaar worden verstrekt aan rechtspersonen.

De aanleiding voor deze ministeriële regeling is enerzijds het in werking treden van hoofdstuk 4D van de Wet Justitie-subsidies en anderzijds de overdracht van de financiële functie aan Halt Nederland met ingang van 1 januari 2003. Met dit laatste wordt voldaan aan het model dat het Ministerie van Justitie al enige jaren hanteert ten aanzien van de uitvoeringsorganisaties, namelijk `sturen op afstand', waarbij een duidelijke scheiding wordt bewerkstelligd tussen beleid en uitvoering. Voor de uitoefening van de taak tot verlening van subsidies aan Halt-bureaus voor Halt-afdoeningen en Stop-reacties is door de Minister van Justitie een mandaatbesluit (ingaande 1 januari 2003) genomen. In dit besluit is aan het bestuur van de stichting Halt Nederland de bevoegdheid gegeven deze taak uit te oefenen.

Ten aanzien van de regelgeving ten behoeve van de Halt-bureaus is ten behoeve van het jaar 2001 en 2002 voorzien in twee circulaires, te weten de circulaire van 13 september 2000, kenmerk 5051899/00/PJS en die van 8 juni 2001, kenmerk 5102671/01/PJS. Het in werking treden van het onderdeel Halt-afdoeningen van de Wet Justitie-subsidies heeft tot gevolg dat deze twee circulaires komen te vervallen. De eerdere gestelde regels zijn echter in geconsolideerde vorm in deze ministeriële regeling (zie hoofdstuk 2 en 4) opgenomen. De inhoud van de eerder gestelde regels is daarmee niet veranderd.

In de Halt-procedure is er sprake van een tweeledige acceptatie. Ten eerste instemming met het voorstel van de opsporingsambtenaar tot deelname aan een Halt-afdoening, waaraan geen specifieke eisen worden gesteld; mondelinge toestemming is voldoende. Ten tweede dient de jeugdige na het aanbod van het Halt-bureau tot deelname aan een concreet Halt-project - het afdoeningsvoorstel - voorafgaand schriftelijk zijn instemming kenbaar te maken. Deze acceptatie is wel aan dit vormvoorschrift gebonden, aangezien op dat moment daadwerkelijk kan worden ingestemd met bepaalde taken en/of werkzaamheden. De jeugdige dient, zoals bedoeld in de Aanwijzing Halt-afdoening, art. 8, lid 7 (1999) schriftelijk in te stemmen met de deelname aan het door het Halt-bureau aangeboden Halt-project.

Bij de Halt-afdoening is naast instemming van de jeugdige ook de schriftelijke instemming van de wettelijk vertegenwoordiger vereist. Dit is alleen een vereiste bij jeugdigen tot 16 jaar. Jeugdigen vanaf 16 jaar worden geacht zelf beslissingen van deze aard te kunnen nemen. Wel is van belang dat de wettelijke vertegenwoordigers van 16- tot 18-jarigen geïnformeerd worden omtrent deelname aan Halt.

Op basis van het aantal ondertekende afdoeningsvoorstellen kan exact het aantal Halt-afdoeningen en Stop-reacties worden vastgesteld en daarmee de subsidie worden bepaald.

Bij de acceptatie van de Halt-afdoening weegt het belang van de jeugdige, die zo de gelegenheid krijgt om zonder justitiële documentatie gestraft te worden voor zijn/haar regelovertredend gedrag, het zwaarst. In geen geval mag de jeugdige er de dupe van worden als niet aan deze formele verplichting kan worden voldaan. In die gevallen waarin het onmogelijk blijkt om ouders te bewegen het afdoeningsvoorstel mede te ondertekenen moet wel uit het dossier blijken dat minimaal één schriftelijke poging is gedaan om de ouders te verzoeken het afdoeningsvoorstel ondertekend te retourneren. In het dossier moet zo mogelijk tevens een verklaring zijn opgenomen waarom de schriftelijke toestemming ontbreekt.

Bij de Stop-reactie blijft het altijd noodzakelijk de handtekening van ouders te verkrijgen. De met het wettelijk gezag belaste ouder(s) of opvoeder(s) van de jeugdige schriftelijk dienen in te stemmen met deelname door hun kind(eren) aan een Stop-reactie, zoals is bedoeld in de `Aanwijzing Stop-reactie', art. 8 lid d, die per 1 maart 1999 in werking is getreden. Bij deze categorie jeugdigen spreekt het vanzelf dat ouders het voorstel voor deelname aan een Stop-reactie ondertekenen, omdat het een voorstel aan ouders betreft om hen te helpen bij de reactie op regelovertredend gedrag van hun kinderen. De ouders moeten dus zelf aangeven of zij deze hulp accepteren of niet.

Artikelsgewijs

Artikel 1

In artikel 48 f van de Wet Justitie-subsidies staan begripsomschrijvingen van Jeugdige, Halt-bureau, Halt-afdoening, Stop-reactie. Dit artikel geeft een aanvulling hierop.

Artikel 8

Dit artikel vloeit voort uit artikel 48h, tweede lid, van de Wet Justitie-subsidies. Elk type Halt-afdoening heeft zijn eigen kostprijs. Er zijn daarom zes verschillende kostprijzen. De kostprijs voor de Stop-reactie is voorlopig en in afwachting van een aanvullend kostprijsonderzoek. De minister kan jaarlijks de kostprijzen bijstellen in verband met de ontwikkeling van het loon- en prijspeil.

Vanaf 2003 zal worden gestart met audits naar de kostprijs. Iedere drie jaar wordt met deze audits nagegaan of de kostprijs nog steeds voldoet aan de dan gestelde normen en uitgangspunten. Dan zal de werking van het registratiesysteem (AuraH) ook worden geaudit. De Stichting Halt Nederland zal te zijner tijd een accountant de opdracht geven deze audit te laten uitvoeren bij een aantal Halt-bureaus. Door middel van een aparte audit, waartoe ook Halt Nederland aan een accountant de opdracht zal moeten geven zal de opzet en betrouwbaarheid van het registratiesysteem worden beoordeeld. Er kunnen (steekproefsgewijs) audits naar de administratieve organisatie van de Halt-bureaus worden uitgevoerd. De ervaringen met de nieuwe kostprijssystematiek zullen worden geëvalueerd.

Artikel 9 en 10

De financieringssystematiek is gebaseerd op de volgende uitgangspunten:

- Het ministerie van Justitie financiert uitsluitend het deel van de werkzaamheden van het Halt-bureau voor zover het de Halt-afdoening betreft.

- Ten behoeve van de vaststelling van de subsidie is een door het bestuur van het Halt-bureau ondertekend financieel overzicht vereist, waaruit de werkelijke kosten ten behoeve van de Halt-afdoeningen en Stop-reacties blijken. Tevens dient deze opgave inzicht te geven in de stand van de egalisatiereserve.

- Vanaf 2001 wordt er een nieuwe kostprijssystematiek gehanteerd. Daarin zijn basisvoorzieningen als personeel en middelen meegenomen in de berekening van de kostprijzen voor zover zij betrekking hebben op de Halt-afdoening.

- In de kostprijssystematiek wordt gewerkt met een zogenaamde 95-105% regeling. Bij deze regeling, die overigens voor het merendeel van de uitvoeringsorganisaties van het ministerie van Justitie geldt, is het mogelijk een risicoreserve van maximaal 10% op te bouwen, waarmee eventuele tegenvallers met betrekking tot het aantal Halt-afdoeningen kunnen worden opgevangen.

- Een belangrijke element van de systematiek is verder het samenstellen van een zo realistisch mogelijke raming van het aantal Halt-afdoeningen op basis van gegevens van de voorgaande drie jaren en na overleg tussen het Halt-bureau en de ketenpartners zoals politie en openbaar ministerie.

De financieringssystematiek is gebaseerd op het onderzoeksrapport `Normering en kostprijsbepaling van de Halt-afdoening' van december 1998. Dit onderzoek is uitgevoerd door het onderzoeksbureau M&I/Partners en begeleid door een Stuurgroep, waarin vertegenwoordigers van Halt Nederland, een tweetal Halt-bureaus, de VNG, het openbaar ministerie en het ministerie van Justitie hebben deelgenomen.

Daarnaast zal er vanaf 2003 worden gestart met `audits' naar de kostprijs. Het is de bedoeling dat iedere drie jaar met deze audits zal worden nagegaan of de kostprijs nog steeds beantwoordt aan de dan gestelde normen en uitgangspunten.

Artikel 10 en 12

Van de Halt-bureaus wordt jaarlijks een accountantsverklaring verlangd over de kwantitatieve productie met betrekking tot het aantal afdoeningen. Om de accountantscontrole mogelijk te maken worden de afdoeningsvoorstellen op overzichtelijke wijze opgeslagen zodat bij de controle het aantal afdoeningen, gegroepeerd naar vuurwerkdelicten zonder schaderegeling (som van product A+B), andere delicten zonder schaderegeling (som van product C+D), alle delicten met schaderegeling (som van product E+F) en Stop (product G) eenvoudig kan worden vastgesteld.

Artikel 13

Dit artikel vloeit voort uit artikel 48l van de Wet Justitie-subsidies waarin is bepaald dat bij ministeriële regeling de maximale hoogte van de jaarlijkse toevoeging (artikel 13, sub b) en de maximale omvang van de egalisatiereserve (artikel 13, sub c) kan worden bepaald. Daarnaast kunnen nadere regels worden gesteld (artikel 13, sub d).

Artikel 13 t/m 18

Indien de taken voor de subsidiëring van Halt-afdoeningen en Stop-reacties van de Halt-bureaus door de Minister zijn gemandateerd aan de stichting Halt Nederland wordt hier met beleidsvoornemens, activiteiten of producten ook de Halt-afdoeningen en Stop-reacties bedoeld.

Artikel 23

Dit artikel is gebaseerd op artikel 48o, tweede lid, van de Wet Justitie-subsidies. Hierin is geregeld dat bij ministeriële regeling de maximale omvang van de egalisatiereserve van de ondersteunende rechtspersoon wordt bepaald.

Naar boven