Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2002, 248 pagina 65 | Overig |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2002, 248 pagina 65 | Overig |
Regeling tot vaststelling van de Subsidieregeling programma starters op buitenlandse markten 2003
13 december 2002
Nr. WJZ 02062618
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
a. minister: de Minister van Economische Zaken;
b. ondernemer: een natuurlijke persoon of rechtspersoon, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, die een onderneming in stand houdt;
c. groep: een economische eenheid, waarin organisatorisch zijn verbonden:
1°. een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon, die direct of indirect:
- meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan,
- volledig aansprakelijk vennoot is van of
- overwegende zeggenschap heeft over
een of meer rechtspersonen of vennootschappen, en
2°. laatstbedoelde rechtspersonen of vennootschappen;
d. ondernemersorganisatie: een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid die, blijkens haar statuten, tot doel heeft de belangen te behartigen van ondernemingen of organisaties van ondernemingen, die sinds meer dan een jaar een afdeling in haar bureauorganisatie heeft functioneren welke zich bezighoudt met de exportbevordering binnen de bedoelde ondernemingen en die in het kader van de uitvoering van deze regeling een overeenkomst met de minister heeft gesloten;
e. exportplan: een door de ondernemer in samenwerking met een consulent internationale handel van een kamer van koophandel en fabrieken of een ondernemersorganisatie opgesteld plan van aanpak, gericht op het bewerken van een nieuwe buitenlandse markt, dat een inventarisatie bevat van de sterke en zwakke kanten, kansen en bedreigingen van de onderneming op exportgebied en aangeeft welke activiteiten zullen worden uitgevoerd om export naar een nieuwe buitenlandse markt te realiseren, bestaande uit:
1°. marktverkenning,
2°. het organiseren van een bezoekprogramma,
3°. beursdeelname of
4°. het ontwikkelen en produceren van presentatiemateriaal;
f. nieuwe buitenlandse markt: een buitenlandse markt waarop de ondernemer gedurende twaalf maanden voorafgaand aan de indiening van de aanvraag om subsidie ten hoogste 3 procent van zijn totale fiscale omzet heeft gerealiseerd;
g. marktverkenning: een schriftelijk verslag over de afzetmogelijkheden van een product of dienst in een land waarin zich een voor de aanvrager nieuwe buitenlandse markt bevindt, opgesteld door een in het betrokken land of de betrokken regio gevestigde organisatie die deskundig en ervaren is op het gebied van marktonderzoek;
h. organiseren van een bezoekprogramma: het organiseren van een bezoek van een ondernemer aan een land waarin zich een voor hem nieuwe buitenlandse markt bevindt volgens een programma dat gericht is op het verkrijgen van inzicht in de afzetmogelijkheden van zijn product of dienst in het betrokken land en het leggen van contacten met mogelijke zakenpartners, verzorgd door een in dat land of de betrokken regio gevestigde organisatie;
i. beursdeelname: deelname van een ondernemer aan een vak- of jaarbeurs in het buitenland of aan een internationale vak- of jaarbeurs door middel van een stand;
j. presentatiemateriaal: schriftelijke, digitale en audiovisuele product- en bedrijfsinformatie.
1. De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een ondernemer die voor eigen rekening en risico één of meer activiteiten als bedoeld in artikel 1, onder e, uitvoert.
2. Geen subsidie wordt verstrekt:
a. indien voor de activiteiten, genoemd in het exportplan, reeds door een bestuursorgaan of de Commissie van de Europese Gemeenschappen subsidie is verstrekt;
b. indien de aanvrager vóór het indienen van de aanvraag ter zake van de in het exportplan genoemde activiteiten reeds verplichtingen is aangegaan;
c. indien een eerder aan de aanvrager op grond van deze regeling, de Subsidieregeling programma starters op buitenlandse markten 2000 of de Subsidieregeling programma starters op buitenlandse markten 1999 verleende subsidie nog niet is vastgesteld;
d. indien aan de aanvrager al eerder subsidie is verleend op grond van één van de in onderdeel c genoemde regelingen voor activiteiten op dezelfde nieuwe buitenlandse markt;
e. aan een aanvrager die een onderneming in stand houdt als bedoeld in artikel 1, onder a, van verordening (EG) nr. 69/2001 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag op de de minimis-steun (Pb EG L 10);
f. indien, door een of meer bestuursorganen, aan de aanvrager in de drie aan de aanvraag voorafgaande jaren reeds € 100 000 of meer aan subsidie is verstrekt zonder goedkeuring van de Commissie van de Europese Gemeenschappen.
1. De subsidie bedraagt 50 procent van de rechtstreeks aan de in het exportplan genoemde activiteiten toe te rekenen, na de indiening van de aanvraag door de subsidie-ontvanger, gemaakte en betaalde kosten, maar niet meer dan € 11 500 en met dien verstande dat de subsidie per activiteit niet meer bedraagt dan de helft van dit bedrag.
2. Het bedrag van de subsidie wordt verlaagd voor zover dit tezamen met in de drie voorafgaande jaren door een bestuursorgaan aan de aanvrager verstrekte subsidie waarvoor geen goedkeuring van de Commissie van de Europese Gemeenschappen was verkregen, meer bedraagt dan € 100 000.
1. Als kosten van een marktverkenning worden uitsluitend in aanmerking genomen de kosten die aan de subsidie-ontvanger in rekening worden gebracht door de in het betrokken land of de betrokken regio gevestigde organisatie die deskundig en ervaren is op het gebied van marktonderzoek.
2. Als kosten van een bezoekprogramma worden uitsluitend in aanmerking genomen de kosten die aan de subsidie-ontvanger in rekening worden gebracht door de in het betrokken land of de betrokken regio gevestigde organisatie, reis- en verblijfkosten van de subsidie-ontvanger daaronder niet begrepen.
3. Als kosten van beursdeelname worden uitsluitend in aanmerking genomen de kosten van de huur van de benodigde ruimte en de kosten van de huur en de opbouw van de stand.
4. Als kosten van presentatiemateriaal worden uitsluitend in aanmerking genomen de kosten van schriftelijke, digitale en audiovisuele product- en bedrijfsinformatie die aan de subsidie-ontvanger in rekening worden gebracht.
1. Ieder begrotingsjaar wordt bij ministeriële regeling een subsidieplafond vastgesteld voor het in dat jaar verlenen van subsidies op grond van deze regeling.
2. Het subsidieplafond voor het in 2003 verlenen van subsidies bedraagt € 5 500 000.
§ 2. Aanvraag en beslissing op de aanvraag
1. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier, dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 1.
2. De aanvraag gaat vergezeld van een exportplan volgens het model dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 2 en een begroting voor de activiteiten, opgenomen in het exportplan, alsmede van andere bescheiden overeenkomstig hetgeen in het formulier is vermeld.
De minister geeft een beschikking binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag.
1. De minister beslist in ieder geval afwijzend op een aanvraag indien:
a. de aanvraag niet voldoet aan deze regeling;
b. de aanvrager op het tijdstip van indiening van de aanvraag meer dan 100 werknemers in dienst heeft;
c. de aanvraag een nieuwe buitenlandse markt binnen de Europese Unie betreft en de aanvrager in de twaalf maanden voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag meer dan 20 procent van zijn omzet uit exportactiviteiten behaalde;
d. de aanvraag een nieuwe buitenlandse markt buiten de Europese Unie betreft en de aanvrager in de twaalf maanden voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag meer dan 30 procent van zijn omzet uit exportactiviteiten behaalde.
2. Voor de bepaling van het aantal werknemers dat bij de aanvrager in dienst is worden, indien hij tot een groep behoort, de bij de tot die groep behorende natuurlijke personen of rechtspersonen in dienst zijnde werknemers in aanmerking genomen en worden deeltijdwerkers naar evenredigheid van de met hen overeengekomen arbeidsduur in aanmerking genomen.
De minister verdeelt het beschikbare bedrag in de volgorde van ontvangst van de aanvragen, met dien verstande dat, indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst geldt.
§ 3. Verplichtingen van de subsidie-ontvanger
Op de subsidie-ontvanger rusten de in de artikelen 11 en 12 opgenomen verplichtingen.
1. De subsidie-ontvanger voert de activiteiten uit overeenkomstig het exportplan waarop de subsidieverlening betrekking heeft en voltooit deze binnen 18 maanden na de subsidieverlening, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van de minister voor het vertragen, essentieel wijzigen, of stopzetten van de uitvoering van de activiteiten.
2. Aan een ontheffing als bedoeld in het eerste lid kunnen voorschriften worden verbonden.
1. De subsidie-ontvanger voert een administratie die zodanig is ingericht, dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze alle aan de activiteiten toe te rekenen kosten kunnen worden afgelezen.
2. De subsidie-ontvanger doet onverwijld mededeling aan de minister van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot het op hem van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, tot verlening van surseance van betaling aan hem of tot faillietverklaring van hem.
1. De subsidie-ontvanger dient zijn aanvraag om subsidievaststelling in binnen dertien weken na het tijdstip waarop de activiteiten ingevolge artikel 11, eerste lid, moeten zijn voltooid.
2. De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier, dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 3.
3. De aanvraag gaat, overeenkomstig hetgeen in het formulier is vermeld, vergezeld van:
a. afschriften van de op de activiteiten betrekking hebbende, aan de subsidie-ontvanger verstrekte, facturen en de desbetreffende betalingsbewijzen,
b. een eindverslag omtrent de uitvoering en de resultaten van de activiteiten,
c. overige in het formulier genoemde bescheiden.
De minister geeft de beschikking tot subsidievaststelling binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag daartoe dan wel nadat de voor het indienen ervan geldende termijn is verstreken.
§ 5. Overgangs- en slotbepalingen
De Subsidieregeling programma starters op buitenlandse markten 2000 wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op aanvragen om subsidie die zijn ingediend voor de datum van inwerkingtreding van deze regeling, op aanvragen om subsidie die voortvloeien uit exportstrategieën die voor die datum zijn ingediend en op subsidies die voor die datum zijn verstrekt.
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2003.
Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling programma starters op buitenlandse markten 2003.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlagen, die ter inzage worden gelegd. Van deze terinzagelegging1 zal mededeling worden gedaan in de Staatscourant.
1 De terinzagelegging geschiedt bij de EVD, Bezuidenhoutseweg 181, 's-Gravenhage.
De Subsidieregeling programma starters op buitenlandse markten 2003 (PSB 2003) is de opvolger van de Subsidieregeling programma starters op buitenlandse markten 2000. Het doel van de regeling is het helpen van ondernemingen in het midden- en kleinbedrijf bij het zetten van de eerste stappen op een nieuwe buitenlandse markt. Met name voor kleine bedrijven brengt het zakendoen in het buitenland allerlei complicaties met zich mee. Door een gebrek aan kennis of onvoldoende inzicht in de mogelijkheden in het buitenland is vaak de drempel om te gaan exporteren zeer hoog. De regeling wil die drempel verlagen. De regeling beoogt bedrijven die willen gaan exporteren ondersteuning op maat te bieden. Die ondersteuning bestaat uit een combinatie van advies en begeleiding bij het opstellen en uitvoeren van het exportplan en een bijdrage in de kosten van een aantal activiteiten.
Op basis van de evaluatie van de regeling PSB 2000, die eind 2001 werd uitgevoerd, is geconcludeerd dat de regeling duidelijk in een behoefte voorziet. Er is een groot aantal bedrijven bereikt en de bedrijven die deelnamen aan de regeling hebben een substantiële stijging van de export naar de landen waarvoor de exportstrategie gold verwezenlijkt.
Als een tekortkoming van de regeling PSB 2000 werd gesignaleerd dat relatief veel deelnemers aan het PSB stopten na de formulering van de exportstrategie en geen activiteiten uitvoerden om export naar de nieuwe buitenlandse markt te realiseren. In de nieuwe regeling wordt daarom meer nadruk gelegd op de uitvoering van het door de ondernemer opgestelde exportplan. Een tweede opmerking plaatsten de onderzoekers bij de relatief hoge administratieve last en overheadkosten die de regeling omvat. In de nieuwe regeling zijn de procedures vereenvoudigd en is het aantal bij de uitvoering van de regeling betrokken organisaties verminderd.
De nieuwe regeling heeft als doelstelling om jaarlijks 500 bedrijven te ondersteunen bij het opstellen van een exportplan, waarvan er tenminste 250 daadwerkelijk overgaan tot export conform het exportplan.
De belangrijkste wijzigingen in voorliggende regeling ten opzichte van de oude regeling zijn de grotere betrokkenheid van de intermediairs (kamers van koophandel en fabrieken en ondernemersorganisaties) bij de regeling en het meer verplichtende karakter van de regeling. Indien een ondernemer besluit een beroep te doen op de regeling dan wordt verwacht dat deze zich ook terdege inspant om de doelstellingen van het exportplan te realiseren. Voorheen was de exportstrategie een plan na het indienen waarvan de ondernemer al dan niet kon besluiten om over te gaan tot het uitvoeren van concrete activiteiten en daarvoor subsidie aan te vragen. In de vernieuwde regeling moeten de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd integraal onderdeel uitmaken van het exportplan en wordt de ondernemer actief begeleid bij het uitoefenen van deze activiteiten, zodat de kans op export wordt vergroot. Tevens wordt met deze integrale aanpak de administratieve last verlaagd ten opzichte van de oude regeling. Voorts worden hierdoor de uitvoeringslasten verminderd omdat het aantal administratieve handelingen substantieel wordt verminderd. De activiteiten waarvoor een ondernemer subsidie kan worden verleend zijn vrijwel ongewijzigd gebleven. Alleen de loonkosten voor het in dienst nemen van een exportmedewerker en de kosten van het vergroten van de exportkunde komen niet meer voor subsidie in aanmerking.
Deze subsidieregeling is gebaseerd op de Kaderwet EZ-subsidies en wordt namens de Staatssecretaris van Economische Zaken uitgevoerd door de EVD te 's-Gravenhage.
De regeling behoeft geen melding aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen op grond van artikel 88 van het EG-Verdrag omdat gekozen is voor een 'de minimis'-regeling. Ingevolge verordening (EG) nr. 69/2001 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de de minimis-steun (Pb EG L 10), behoeven steunmaatregelen niet op grond van artikel 88, derde lid, van het EG-Verdrag te worden gemeld, indien het totale steunbedrag dat aan een onderneming is verleend niet hoger is dan € 100 000 over een periode van drie jaar. De regeling voldoet aan de eisen van deze verordening.
Alleen consulenten internationale handel van de kamers van koophandel en fabrieken en van ondernemersorganisaties als bedoeld in onderdeel d, zijn in het kader van voorliggende regeling bevoegd om samen met de ondernemer een exportplan op te stellen. Door de eis te stellen dat een overeenkomst moet zijn gesloten, is gewaarborgd dat consulenten van organisaties die tevens uitvoerder zouden kunnen zijn van een activiteit waarvoor ingevolge de regeling subsidie kan worden aangevraagd, zijn uitgesloten. Dit om eventuele belangenverstrengeling te voorkomen.
Het exportplan, onderdeel e, moet worden opgesteld conform het model bij het aanvraagformulier. Het exportplan is de kern van de PSB 2003. In het plan wordt gekeken naar de mogelijkheden tot exporteren die het bedrijf in principe heeft, worden kansen en bedreigingen op exportgebied geïnventariseerd en wordt bezien welke stappen moeten worden genomen om de kans op succesvolle betreding van de nieuwe markt te vergroten. Bij de uitvoering van het exportplan en het uitvoeren van de daarin opgenomen activiteiten kan de ondernemer een beroep doen op begeleiding van de consulent. Voor de kosten van de in het exportplan opgenomen activiteiten kan hij op grond van de regeling een financiële tegemoetkoming vragen.
De definitie van nieuwe buitenlandse markt, onderdeel f, voorziet er in dat de ondernemer ook een nieuwe buitenlandse markt aanboort als hij reeds een zeer klein deel van zijn omzet, namelijk ten hoogste 3 procent van zijn totale fiscale omzet in de twaalf maanden voorafgaand aan de indiening van de subsidie-aanvraag op die markt heeft gerealiseerd. Voor deze formulering is gekozen omdat in de praktijk is gebleken dat het voorkomt dat een incidentele exportorder wordt uitgevoerd en de ondernemer dan niet meer aan de eisen van een nieuwe markt kan voldoen. Zo'n incidentele order is echter onvoldoende om van een structurele ervaring op die buitenlandse markt te kunnen spreken. Door het percentage van 3 te koppelen aan de fiscale omzet wordt bereikt dat controle op de daadwerkelijke uitvoer kan worden bereikt.
Dit artikel bevat, tezamen met de afwijzingsgronden van artikel 8, de criteria voor het verstrekken van subsidie. Aan de criteria van artikel 2 wordt getoetst bij de beslissing omtrent een verlening en bij de beslissing omtrent de subsidievaststelling. Centraal in de criteria staat dat in het exportplan één of meer van de in artikel 1, onder e, genoemde activiteiten moeten zijn opgenomen om export naar een nieuwe buitenlandse markt te realiseren. Dit impliceert dat moet worden voldaan aan alle in de van toepassing zijnde definities van artikel 1 opgenomen elementen. Het is mogelijk, dat de activiteiten op grond van meer dan één regeling voor subsidie in aanmerking kunnen komen. Dat kan een regeling van een ander bestuursorgaan of van de Commissie van de Europese Gemeenschappen zijn, maar ook binnen het stimuleringsintrumentarium van het Ministerie van Economische Zaken is het niet uitgesloten. Omdat het ongewenst is dat ten behoeve van dezelfde activiteiten een beroep gedaan kan worden op meerdere subsidie-instrumenten, is in het tweede lid, onder a, erin voorzien, dat slechts op grond van één regeling subsidie wordt verstrekt. Het is mogelijk voor een ondernemer om meerdere keren een subsidie-aanvraag in te dienen. Op grond van onderdeel c wordt echter geen subsidie verstrekt als de ondernemer de activiteiten van een eerder ingediend exportplan of exportstrategie, waarvoor hij subsidie heeft gekregen, nog niet heeft voltooid en de subsidie nog niet is vastgesteld. Verder geldt de beperking dat er per nieuwe buitenlandse markt slechts eenmaal subsidie kan worden verstrekt.
Het tweede lid, onderdelen e en f, zijn opgenomen in verband met de de minimis- verordening. In onderdeel e worden de vervoersector en de sectoren landbouw, visserij en aquacultuur uitgesloten, omdat die sectoren zijn uitgezonderd van het toepassingsgebied van de minimis-verordening. Het zogenoemde de minimis-bedrag is bepaald op € 100 000 per onderneming en betreft alle activiteiten waarvoor steun wordt verleend uit hoofde van de de minimis-verordening gedurende een periode van drie jaar. Aan de de minimis-bepaling is een controleverplichting verbonden. Telkens zal moeten worden nagegaan of met de voorgenomen subsidieverlening het per onderneming toegestane maximale steunbedrag van € 100 000 over een periode van drie aan de subsidie-aanvraag voorafgaande jaren niet zal worden overschreden. Het voorgaande doet overigens niet af aan de mogelijkheid voor begunstigde om andere steun te ontvangen uit hoofde van door de Commissie goedgekeurde regelingen.
De subsidie zal worden verstrekt in twee fasen. Eerst zal subsidie worden verleend voor de kosten van de betrokken activiteiten. Daarbij wordt het bedrag van de subsidie niet vermeld, maar wel - met een verwijzing naar voorliggende regeling - de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald en het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld. Na afloop van de activiteiten wordt het bedrag van de subsidie vastgesteld. Subsidie wordt verstrekt voor de kosten die de betrokken ondernemer maakt voor een marktverkenning, een bezoekprogramma, beursdeelname of de aanschaf van presentatiemateriaal. Het maximum bedraagt € 11.500 met een maximum van € 5.750 voor elke afzonderlijke activiteit.
In dit artikel is een limitatieve omschrijving opgenomen van de kosten die in aanmerking worden genomen bij de toepassing van artikel 3. Het gaat daarbij om de kosten die aan de ondernemer door derden in rekening worden gebracht. De reis- en verblijfkosten die hij maakt in het kader van een bezoekprogramma aan het buitenland of een beursdeelname vallen buiten het bestek van de subsidie. Dit geldt ook voor eventuele advertentiekosten. Kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd worden niet gesubsidieerd. Ingevolge artikel 4:46, derde lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) blijven zij bij de vaststelling buiten beschouwing.
Het exportplan vormt de basis van de door de ondernemer in het kader van de PSB 2002 te ondernemen activiteiten. De in dit artikel bedoelde formulieren zijn verkrijgbaar bij de consulenten internationale handel van de kamers van koophandel en fabrieken en de ondernemersorganisaties, alsmede bij de EVD, Postbus 20105, 2500 EC 's-Gravenhage.
In het aanvraagformulier wordt vermeld welke bescheiden met het formulier moeten worden meegezonden. Vooralsnog blijft vereist dat het origineel van een ondertekend aanvraagformulier wordt ingediend. Bij gebreke van een originele handtekening kan de minister er niet zeker van zijn dat de (bevoegde vertegenwoordiger van de) aanvrager de aanvraag heeft ingediend en instaat voor de in de aanvraag en de daarbij behorende bijlagen verstrekte gegevens. Consequentie hiervan is, dat aanvragen die worden ingediend per telefax of elektronische post niet voldoen aan de wettelijke voorschriften. Bezien wordt evenwel of er mogelijkheden zijn het indienen van aanvragen langs elektronische weg te omkleden met zodanige waarborgen, dat de daaraan verbonden bezwaren komen te vervallen.
Dit artikel bepaalt de termijn waarbinnen de minister moet hebben besloten op de aanvraag. Als de beschikking niet binnen die termijn kan worden genomen stelt de minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt hij daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, eerste lid, Awb).
In dit artikel zijn de afwijzingsgronden opgenomen. Daarnaast kan ook afwijzend worden beslist op grond van artikel 7 van de Kaderwet EZ-subsidies, indien subsidieverstrekking in strijd zou zijn met ingevolge een verdrag voor de staat geldende verplichtingen, of op grond van artikel 4:35 van de Awb. Afwijzing op grond van dit laatste artikel is mogelijk indien gegronde vrees bestaat dat de activiteiten niet zullen plaatsvinden, dat niet aan de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen zal worden voldaan, of dat niet op behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal worden afgelegd, en bij onjuiste of onvolledige gegevensverstrekking indien dat geleid zou hebben tot een onjuiste beschikking en ingeval van faillissement, surseance van betaling, of van toepassing verklaring van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen of indien een verzoek daartoe is ingediend.
In de eerste plaats zal een aanvraag op grond van artikel 8 worden afgewezen, indien hij niet voldoet aan enige bepaling van deze regeling. De belangrijkste daarvan is artikel 2.
Aangezien aan de criteria van artikel 8 alleen wordt getoetst bij de subsidieverlening, betekent dit dat indien het aantal werknemers na het indienen van de aanvraag stijgt tot boven de 100, dat geen consequenties heeft voor de subsidievaststelling. Hetzelfde geldt voor de criteria genoemd in het eerste lid onder c en d. Met de onderdelen c en d wordt beoogd de subsidie met name ten goede te laten komen aan die ondernemingen, die als exporteur nog relatief onervaren zijn. Het onderscheid tussen c en d wordt gemaakt aangezien ondernemers met exportervaring binnen de Europese Unie voor het exporteren naar markten buiten de Europese Unie, als onervaren kunnen worden beschouwd.
Dit artikel geeft een voorschrift over de wijze van verdeling van het subsidieplafond. Die komt neer op 'wie het eerst komt, het eerst maalt'. Dit betekent dat de minister, beginnend met de eerste aanvraag, subsidies verleent tot het plafond is bereikt en dat hij aanvragen afwijst voorzover het plafond door het totaal van de verleende subsidies zou worden overschreden. Daarbij is het moment van indiening bij de EVD van een aanvraag, die aan alle wettelijke voorschriften voldoet, bepalend. Een aanvraag voldoet pas aan de wettelijke voorschriften, indien het aanvraagformulier volledig en juist is ingevuld en ondertekend en alle bescheiden, die blijkens het formulier moeten worden meegezonden, zijn ontvangen. Het betreft hier niet een regel over de volgorde van het nemen van besluiten. Het is zeer wel mogelijk om op een latere aanvraag eerder te besluiten dan op een eerdere, als toewijzing van de aanvraag maar niet tot gevolg heeft, dat op de eerdere aanvraag afwijzend moet worden beschikt, omdat door subsidieverlening op latere aanvragen het plafond is bereikt. Dreigt dit te gebeuren, dan zal de behandeling van de latere aanvraag worden opgeschort, tot op de eerdere is beslist.
Dit artikel en de twee erop volgende artikelen bevatten bepalingen omtrent de verplichtingen voor de subsidie-ontvanger.
Artikel 10 vormt, tezamen met artikel 2, de kern van voorliggende regeling. De activiteiten moeten ook daadwerkelijk worden uitgevoerd binnen 18 maanden na de subsidieverlening. Het is de bedoeling de beschikbare subsidiemiddelen te gebruiken voor die activiteiten, die binnen een redelijke periode bijdragen aan de doelstellingen van deze regeling. In gevallen waarin verzocht wordt om ontheffing voor het vertragen of stopzetten van de uitvoering van de activiteiten zal deze doelstelling dan ook afgewogen worden tegen hetgeen de verzoeker als zijn belangen naar voren brengt. Daarbij zal mede een rol spelen in hoeverre de feiten die vertraging hebben veroorzaakt zijn ontstaan door toedoen van de betrokkene zelf.
Het formulier waarmee de aanvraag tot subsidievaststelling moet worden ingediend is zodanig ingericht, dat de subsidieontvanger met het invullen van het formulier kan voldoen aan de ingevolge artikel 4:45 Awb op hem rustende verplichtingen om aan te tonen dat de gesubsidieerde activiteiten hebben plaatsgevonden en om rekening en verantwoording af te leggen omtrent aan de aan de activiteiten verbonden uitgaven voorzover deze voor de subsidievaststelling van belang zijn. In het formulier voor een aanvraag tot vaststelling van het bedrag van de subsidie zal worden vermeld op welke onderwerpen in een eindverslag, al bedoeld in artikel 13, derde lid, dient te worden ingegaan.
De vaststelling van het subsidiebedrag is geregeld in de artikelen 4:42 tot en met 4:47 van de Awb. Dit artikel regelt slechts de termijn waarbinnen het besluit ter zake genomen wordt. Als het besluit niet binnen die termijn kan worden genomen, stelt de minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, eerste lid, Awb).
Ingevolge artikel 4:44, derde lid, van de Awb kan, indien de aanvraag tot subsidievaststelling niet is ingediend binnen de in artikel 13, eerste lid, bedoelde termijn, de minister de subsidie-ontvanger een termijn stellen waarbinnen de aanvraag alsnog moet worden ingediend. In verband daarmee wordt in dit artikel niet verwezen naar de in artikel 13 bedoelde termijn, maar wordt gesproken over `de voor het indienen ervan geldende termijn'.
De hoofdregel van artikel 4:46 van de Awb is, dat vaststelling plaats vindt overeenkomstig de verlening. Daarbij moeten, nu daarbij niet het bedrag van de subsidie wordt vermeld, de wel in de verleningsbeschikking vermelde wijze waarop dit bedrag wordt bepaald en het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld in aanmerking worden genomen.
Ingevolge artikel 4:46, tweede lid, van de Awb kan het subsidiebedrag in vier gevallen lager worden vastgesteld:
a. indien de activiteiten niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;
b. indien de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen;
c. indien de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en dat geleid heeft tot een onjuiste verleningsbeschikking;
d. indien de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten.
Ingevolge artikel 6 van de regeling PSB 2000 was het mogelijk om een aanvraag om subsidie voor activiteiten die voortvloeien uit een exportstrategie nog binnen 20 maanden na de indiening van de exportstrategie in te dienen. Op grond van de onderhavige overgangsbepaling blijft de regeling PSB 2000 ook op die aanvragen nog van toepassing, mits de exportstrategie voor de inwerkingtreding van de regeling PSB 2003 is ingediend.
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
J.G. Wijn.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2002-248-p65-SC37904.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.