Wijziging pensioenreglement ABP en FPU-reglement

20 december 2002

AO/U 02/101385

DGMP/AO/U

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op artikel 4, zesde lid, van de Wet privatisering ABP en artikel 2, derde lid, van de Wet Kaderregeling vut overheidspersoneel;

Gezien het verzoek van de Stichting Pensioenfonds ABP van 19 december 2002, gedaan mede namens sociale partners in de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid, tot plaatsing in de Staatscourant;

Maakt het volgende bekend:

Wijziging van de pensioenovereenkomst in overeenstemming met artikel 4, derde lid, van de Wet privatisering ABP,

wijziging van de pensioenaanspraken van overheidswerknemers, gewezen overheids-werknemers en hun nagelaten betrekkingen, alsmede hun daarmee samenhangende verplichtingen en

wijziging van de aanspraken op grond van het FPU-reglement basisuitkering en aanvullende uitkering, in verband met de modernisering van de regelingen inzake pensioen en flexibel uittreden en invoering van sanctiebepalingen.

Artikel I

De pensioenovereenkomst van 15 maart 1995, laatstelijk gewijzigd ingevolge de publicatie in de Staatscourant van 22 december 2000, nr. 249 wordt gewijzigd als volgt:

1. Artikel 4 wordt vernummerd tot artikel 5.

2. Na artikel 3 wordt een nieuw artikel 4 toegevoegd, luidende:

Indien en voor zolang zulks in overeenstemming is met de desbetreffende wettelijke voorschriften, wordt het premiedeel van het invaliditeitspensioen dat betrekking heeft op de beïnvloedbare risico's van arbeidsongeschiktheid toegerekend aan de desbetreffende sector respectievelijk het desbetreffende cluster van sectoren.

Artikel II

Het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP wordt gewijzigd als volgt:

Begripsbepalingen

Artikel 1.1

1. Onderdeel l wordt als volgt gewijzigd:

l. flexibel pensioen:

1° het op verplichte (collectieve) en vrijwillige (individuele) basis vanaf 1 april 1997 opgebouwde pensioen, bedoeld in en als zodanig onderdeel vormend van de fpu-regeling en berekend conform artikel 5a.3, derde lid;

2° het op verplichte (collectieve) basis vanaf 1 januari 2004 opgebouwde pensioen, bedoeld in en als zodanig onderdeel vormend van de fpu-regeling (flexibel pensioen basisdeel) en berekend conform artikel 5a.3, vierde lid.

2. Na onderdeel ff worden een nieuw onderdeel gg en een nieuw onderdeel hh toegevoegd, luidende:

gg. flexibel pensioen basisdeel: het deel van de fpu-regeling, bedoeld in onderdeel l, onder 2°.

hh. FPU-reglement: het FPU-reglement basisuitkering en aanvullende uitkering.

Fpu-regeling

Artikel 1.5

Het tweede en het derde lid worden als volgt gewijzigd:

2. De regeling is erop gericht degene die voor 1 januari 2009 als werknemer is aangemerkt in staat te stellen in een deelnemingsperiode van minimaal 35 jaren bij het bereiken van de leeftijd van 60 jaar een uitkeringsniveau te bereiken van 70% van de voorlaatste berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 3.2. Bedoelde uitkering wordt gevormd door het krachtens dit reglement toe te kennen flexibel pensioen, gebaseerd op een (verplichte) collectieve pensioenopbouw en een (vrijwillige) individuele pensioenopbouw, en een uitkering ten laste van de Stichting Vut-fonds Overheidspersoneel.

3. De regeling maakt het voor de werknemers mogelijk de in het tweede lid bedoelde uitkering vanaf de leeftijd van 55 jaar tot het bereiken van de leeftijd van 65 jaar flexibel op te nemen, tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 13.1, tweede lid. Het flexibele karakter van de regeling komt tot uiting in de mogelijkheid tot een keuze voor het tijdstip en de mate -volledig dan wel gedeeltelijk- van de vervroegde uittreding als bedoeld in artikel 5a.1.

Deelneming

Artikel 2.4

In het eerste lid wordt onderdeel d als volgt gewijzigd:

d. de gewezen werknemers vanaf de eerste dag van de maand volgende op die waarin zij de leeftijd van 62 jaar hebben bereikt, indien zij, voor zolang dat recht is toegekend, recht hebben op een arbeidsongeschiktheidspensioen.

Aanspraken

Artikel 2.4b

Aan het artikel wordt een nieuw derde lid toegevoegd, luidende:

3. De verhoging van het inkomen per 1 januari 2001 ingevolge artikel 3 van de Wet brutering lonen 1993 (aangepast bij Wet van 4 december 1997 tot wijziging van de Wet brutering lonen):

a. leidt niet tot andere, voorafgaande aan 1 januari 2001 verworven of aangegane aanspraken, rechten of verplichtingen voor een deelnemer, gewezen deelnemer, gepensioneerde, fpu-gepensioneerde of nabestaande of van een aangesloten werkgever;

b. wordt vanaf 1 januari 2001 voor de berekening van aanspraken, rechten en verplichtingen voor een deelnemer, gewezen deelnemer, gepensioneerde, fpu-gepensioneerde of nabestaande of van een werkgever buiten beschouwing gelaten.

Inkomen

Artikel 3.1

1. Het achtste lid wordt als volgt gewijzigd:

8. In afwijking van het eerste lid wordt niet onder inkomen verstaan:

a. de inkomensbestanddelen, bedoeld in artikel 18c.4, eerste lid;

b. de verhoging van het inkomen per 1 januari 2001 ingevolge artikel 3 van de Wet brutering lonen 1993 (aangepast bij Wet van 4 december 1997 tot wijziging van de Wet brutering lonen).

2. Aan het artikel worden een nieuw negende en een nieuw tiende lid toegevoegd, luidende:

9. a. Indien het salaris van de deelnemer van 57 jaar of ouder op 1 januari van enig jaar met meer dan 2% boven de `gemiddelde loonindex voor de CAO-lonen, inclusief bijzondere beloningen', zoals berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek, is gestegen ten opzichte van het salaris in het daaraan voorafgaande jaar wordt het meerdere niet aangemerkt als inkomen, bedoeld in het eerste lid.

b. In afwijking van onderdeel a wordt het meerdere als inkomen, bedoeld in het eerste lid aangemerkt indien de betreffende werkgever een verklaring van de competente belastinginspecteur overlegt waarin naar voren komt dat sprake is van een salarisstijging die verband houdt met een gangbare functiewijziging of leeftijdsperiodiek.

c. Een verklaring als bedoeld in onderdeel b laat onverlet de toepassing van artikel 5.6, leden twee en drie en artikel 15.5.

10. In afwijking van het eerste en tweede lid kan, voor de deelnemer die na het bereiken van de leeftijd van 55 jaar bij dezelfde of een andere aangesloten werkgever een nieuwe dienstverhouding aanvaardt met een lager inkomen onder inkomen worden verstaan het in het eerste en tweede lid bedoelde salaris inclusief vaste toelagen voor het aanvaarden van het lagere salaris indien deze mogelijkheid is gebaseerd op een collectieve arbeidsovereenkomst of een andersoortige collectieve regeling van arbeidsvoorwaarden. Dit inkomen wordt telkenmale per 1 januari aangepast overeenkomstig de wijziging van de salarissen in de betreffende sector. Het vijfde lid is van overeenkomstige toepassing.

Premiegrondslag flexibel pensioen

Artikel 4.2a

1. Het gestelde in artikel 4.2a wordt opgenomen als eerste lid en als volgt gewijzigd:

1. De premiegrondslag voor flexibel pensioen bedoeld in artikel 1.1, onderdeel l, onder 1° is tot 1 januari 2004 het in artikel 3.1 bedoelde inkomen.

2. Aan het artikel worden een nieuw tweede en nieuw derde lid toegevoegd, luidende:

2. De premiegrondslag voor flexibel pensioen bedoeld in artikel 1.1, onderdeel l, onder 1° is vanaf 1 januari 2004 het in artikel 3.1 bedoelde inkomen, verminderd met de franchise, bedoeld in artikel 4.2.

3. De premiegrondslag voor flexibel pensioen basisdeel is vanaf 1 januari 2004 de franchise, bedoeld in artikel 4.2.

Pensioenpremie flexibel pensioen

Artikel 4.4a

Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

1. De pensioenpremie voor het flexibel pensioen bedraagt

a. tot 1 januari 2004 het in de volgende leden bedoelde percentage van de premiegrondslag, bedoeld in artikel 4.2a, eerste lid;

b. vanaf 1 januari 2004 het in de volgende leden bedoelde percentage van de premiegrondslag, bedoeld in artikel 4.2a, tweede en derde lid.

Pensioenpremie invaliditeitspensioen

Artikel 4.5, derde lid

Onder vernummering van het derde, vierde en vijfde lid tot vierde, vijfde en zesde lid wordt een nieuw derde lid ingevoegd, luidende:

3. De overeenkomstig het tweede lid berekende premie wordt voor alle bij een sector of cluster van sectoren ingedeelde werkgevers verhoogd of verlaagd, op basis van de voor die sector of dat cluster van sectoren van het gemiddelde afwijkende hogere of lagere kans op instroom in de invaliditeit.

Bij de vaststelling van de sectorale kans op invalidering of de kans op invalideren van het cluster van sectoren, worden de invloeden van de man-/vrouw verhouding en de gemiddelde leeftijd van de sectorpopulatie of de populatie van het cluster van sectoren, niet meegerekend.

Pensioengeldige tijd flexibel pensioen

Artikel 5.1a

Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een nieuw tweede lid ingevoegd,

luidende:

2. In afwijking van het eerste lid komt voor de toepassing van de bepalingen van dit reglement met betrekking tot flexibel pensioen basisdeel als pensioengeldige tijd in aanmerking:

a. de tijd na 31 december 2003 doorgebracht als deelnemer, bedoeld in artikel 2.4a;

b. de tijd na 31 december 2003 doorgebracht als dienstplichtige in de zin van de Kaderwet dienstplicht, tenzij die tijd in aanmerking wordt genomen voor een pensioen krachtens het Besluit bijzondere militaire pensioenen, en voor zover die tijd niet samenloopt met tijd, bedoeld in onderdeel a;

c. de tijd die na 31 december 2003 ingevolge artikel 11.3 is toegekend, mits de berekeningsdatum is gelegen na voormeld tijdstip;

d. de tijd na 31 december 2003 toegekend aan een deelnemer in het kader van een omrekening als bedoeld in artikel 5.7 in verband met een wijziging van het deelnemerschap als bedoeld in het eerste lid van dat artikel.

Omrekening

Artikel 5.6

1. Het eerste en het tweede lid worden als volgt gewijzigd:

1. Indien de deelneming langer dan één jaar wordt onderbroken en geen waardeoverdracht, bedoeld in artikel 11.1 of 11.2, heeft plaatsgevonden, wordt de pensioengeldige tijd gelegen voor die onderbreking vermenigvuldigd met een breuk. Hierbij wordt de teller gevormd door de berekeningsgrondslag waarnaar de aanspraak op het moment van onderbreking wordt berekend, nadat deze met overeenkomstige toepassing van artikel 12.1 is aangepast. De noemer wordt gevormd door de eerste berekeningsgrondslag na die onderbreking.

2. Indien de berekeningsgrondslag met meer dan 10 procent is gestegen ten opzichte van de laatstelijk daaraan voorafgaand vastgestelde berekeningsgrondslag nadat deze met overeenkomstige toepassing van artikel 12.1 is aangepast, wordt de pensioengeldige tijd die is gelegen voor de stijging van de berekeningsgrondslag vermenigvuldigd met een breuk. Hierbij wordt de teller gevormd door de laatste - met 10 procent verhoogde en met overeenkomstige toepassing van artikel 12.1 aangepaste - berekeningsgrondslag voor de stijging verminderd met de franchise, bedoeld in artikel 6.3, derde lid. De noemer wordt gevormd door de laatste berekeningsgrondslag verminderd met de franchise, bedoeld in artikel 6.3, derde lid.

2. Onder vernummering van het derde en het vierde lid tot achtste en negende lid, worden een nieuw derde, vierde, vijfde, zesde en zevende lid ingevoegd. Het derde tot en met het zevende lid komen te luiden:

3. Indien de berekeningsgrondslag met meer dan 22,5 procent is gestegen ten opzichte van de drie jaren daaraan voorafgaand vastgestelde berekeningsgrondslag nadat deze met overeenkomstige toepassing van artikel 12.1 is aangepast, wordt de pensioengeldige tijd die is gelegen voor de stijging van de berekeningsgrondslag vermenigvuldigd met een breuk. Hierbij wordt de teller gevormd door de drie jaren voorafgaand aan de laatste berekeningsgrondslag vastgestelde - met 22,5 procent verhoogde en met overeenkomstige toepassing van artikel 12.1 aangepaste - berekeningsgrondslag verminderd met de franchise, bedoeld in artikel 6.3, derde lid. De noemer wordt gevormd door de laatste berekeningsgrondslag verminderd met de franchise, bedoeld in artikel 6.3, derde lid.

4. a. Lid twee vindt geen toepassing indien de stijging van de laatste aangepaste berekeningsgrondslag een bedrag van € 2.520 niet te boven gaat. Dit bedrag wordt jaarlijks aangepast met overeenkomstige toepassing van artikel 12.1.

b. Lid drie vindt geen toepassing indien de in de eerste volzin van het derde lid bedoelde stijging van de berekeningsgrondslag een bedrag van € 7.560 niet te boven gaat. Dit bedrag wordt jaarlijks aangepast met overeenkomstige toepassing van artikel 12.1.

5. Indien in een periode van twee jaar voorafgaand aan de toepassing van het derde lid toepassing is gegeven aan het tweede of derde lid:

a. wordt deze eerdere toepassing van het tweede of derde lid onverlet gelaten; en

b. wordt met het meerdere boven de stijging van 10 procent onderscheidenlijk 22,5procent rekening gehouden.

6. In geval van samenloop van de verhogingen bedoeld in het tweede lid en derde lid wordt de pensioengeldige tijd vermenigvuldigd met de kleinste breuk, met dien verstande dat:

a. een eerdere toepassing van het tweede of derde lid onverlet wordt gelaten; en

b. met het meerdere boven de eerdere stijging van 10 procent onderscheidenlijk 22,5 procent rekening wordt gehouden.

7. Voor de deelnemers die als beroepsmilitair of daarmee gelijkgestelde op basis van het Algemeen militair ambtenarenreglement werkzaam zijn, worden in overeenstemming met het Sectoroverleg Defensie nadere en zonodig afwijkende regels gesteld, die als bijlage bij dit reglement worden gevoegd.

Recht op flexibel pensioen

Artikel 5a.1

Onderdeel c van het tweede lid wordt gewijzigd en onderdeel d wordt toegevoegd. De onderdelen c en d komen te luiden:

c. een ontslag in het kader van een pre-FPU-regeling, als bedoeld in artikel 2, lid 1.2 van het FPU-reglement;

d. het eindigen van het recht op invaliditeitspensioen bij het bereiken van de leeftijd van 62 jaar, onder gelijktijdige toekenning van een flexibel pensioen op grond van artikel 13.1, tweede lid.

Pensioenberekening

Artikel 5a.3

1. Het gestelde in het eerste lid wordt opgenomen als onderdeel a en toegevoegd wordt onderdeel b.

Het eerste lid komt te luiden:

1. Het flexibel pensioen:

a. bedoeld in artikel 1.1, onderdeel l, onder 1° wordt berekend over de pensioengeldige tijd, bedoeld in artikel 5.1a, eerste lid en met inachtneming van de artikelen 5.5 en 5.6.

b. bedoeld in artikel 1.1, onderdeel l, onder 2° wordt berekend over de pensioengeldige tijd, bedoeld in artikel 5.1a, tweede lid en met inachtneming van artikel 5.5.

2. Onder vernummering van het vierde, vijfde, zesde en zevende lid tot vijfde, zesde, zevende en negende lid wordt een nieuw vierde lid ingevoegd, luidende:

4. Het flexibel pensioen basisdeel bedraagt jaarlijks het bedrag dat resulteert uit de vermenigvuldiging van de pensioengeldige tijd, bedoeld in artikel 5.1a met 1,75 procent van de franchise, bedoeld in artikel 4.2. Genoemd percentage wordt voor de pensioengeldige tijd tot 1 januari 2009 vermenigvuldigd met 0,3.

3. Na het zevende lid wordt een nieuw achtste lid ingevoegd, luidende:

8. Onverminderd het vorige lid wordt het flexibel pensioen van de deelnemer verminderd indien en voor zover de som van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, de basisuitkering en aanvullende uitkering, bedoeld in het FPU-reglement, het invaliditeitspensioen, het flexibel pensioen en de toeslag, bedoeld in artikel 5a.9, meer bedraagt dan de berekeningsgrondslag.

4. Het nieuwe negende lid wordt als volgt gewijzigd:

9. Het bedrag waarmee het flexibel pensioen krachtens het zevende en achtste lid wordt verminderd, wordt aangemerkt als niet opgenomen aanspraken op flexibel pensioen, bedoeld in artikel 5a.7, eerste lid.

Uitruil flexibel pensioen met ouderdoms- en nabestaandenpensioen

Artikel 5a.7

1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

2. Bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar wordt onder niet opgenomen aanspraken op flexibel pensioen tevens begrepen de bedragen, bedoeld in artikel 5, lid 1.7, onderdeel b, artikel 5, lid 4.2, onderdeel b voor zover het betreft het bedrag berekend aan de hand van tabel VIII, artikel 5, lid 7.1.7 en artikel 3, lid 9.1 van het FPU-reglement

2. Het derde lid vervalt en het vierde en vijfde lid worden vernummerd tot derde en vierde lid.

Artikel 5a.8

Artikel 5a.8 wordt als volgt gewijzigd:

1. Indien recht is ontstaan op flexibel pensioen na 31 december 2000 en voor 1 januari 2003 heeft de fpu-gepensioneerde, gedurende de periode waarin artikel 6, tweede lid van de Wet brutering overhevelingstoeslag lonen van toepassing is, recht op een toeslag ter grootte van 1,9% van dat pensioen, met een maximum van € 792 per jaar.

2. Indien recht is ontstaan op flexibel pensioen na 31 december 2002 en voor 1 januari 2005 heeft de fpu-gepensioneerde recht op een toeslag ter grootte van:

- 1,9% voor de periode tot 1 juli 2003 met een maximum van € 792 per jaar;

- 1,2% voor de periode van 1 juli 2003 tot 1 juli 2004 met een maximum van € 504 per jaar; en

- 0,6% voor de periode van 1 juli 2004 tot 1 januari 2005, met een maximum van € 252 per jaar.

3. Wanneer de som van deze toeslag en de toeslag, bedoeld in artikel 10.a van het FPU-reglement het in het eerste respectievelijk tweede lid bedoelde maximum overschrijdt, wordt de in de eerste volzin bedoelde toeslag beperkt tot zodanig deel van dat maximum, als overeenkomt met de verhouding van het flexibel pensioen enerzijds ten opzichte van de som van flexibel pensioen, basisuitkering en aanvullende uitkering anderzijds.

4. De toeslag, bedoeld in het eerste en tweede lid is geen pensioen als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel w.

Na artikel 5a.8 worden de nieuwe artikelen 5a.9 en 5a.10 toegevoegd, luidende:

Toeslag flexibel pensioen en flexibel pensioen basisdeel

Artikel 5a.9

1. Indien recht is ontstaan op flexibel pensioen op grond van artikel 13.1, tweede lid, heeft de fpu-gepensioneerde recht op een toeslag.

2. De toeslag, bedoeld in het eerste lid, bedraagt voor de deelnemer die laatstelijk voor het bereiken van de leeftijd van 62 jaar recht had op een invaliditeitspensioen ingevolge hoofdstuk 8 of een herplaatsingstoelage ingevolge hoofdstuk 9, voor zolang de herplaatsing nadien niet wijzigt, het verschil tussen enerzijds de som van het laatstelijk ingevolge artikel 8.4 berekende invaliditeitspensioen en de laatstelijk ingevolge artikel 9.2 berekende herplaatsingstoelage en anderzijds het flexibel pensioen toegekend ingevolge artikel 13.1, tweede lid.

3. De toeslag, bedoeld in het eerste lid, bedraagt voor de deelnemer wiens herplaatsing na het bereiken van de leeftijd van 62 jaar wijzigt, het verschil tussen enerzijds het laatstelijk voor het bereiken van de leeftijd van 62 jaar ingevolge artikel 8.4 berekende invaliditeitspensioen en anderzijds het flexibel pensioen toegekend ingevolge artikel 13.1, tweede lid.

4. De hoogte van de toeslagen, bedoeld in het tweede en derde lid wordt eenmalig vastgesteld bij het bereiken van de leeftijd van 62 jaar. Artikel 12.1 is van overeenkomstige toepassing.

Pensioenverhoging

Artikel 5a.10

Indien recht is ontstaan op flexibel pensioen op grond van artikel 13.1, tweede lid en dit pensioen meer bedraagt dan de som van het laatstelijk op grond van artikel 8.4 berekende invaliditeitspensioen en de laatstelijk op grond van artikel 9.2 berekende herplaatsingstoelage heeft de fpu-gepensioneerde de mogelijkheid het meerdere om te zetten in ouderdomspensioen.

Pensioenberekening

Artikel 6.3

Aan het artikel worden een nieuw vijfde en zesde lid toegevoegd, luidende:

5. Indien het conform de vorige leden en artikel 6.4 berekende pensioen wordt toegekend met ingang van een datum, die is gelegen na het tijdstip waarop de deelnemer de leeftijd van 65 jaar bereikt, dan wordt het pensioen actuarieel verhoogd. De verhoging wordt berekend aan de hand van de in bijlage i weergegeven tabel.

6. Het met inachtneming van het bepaalde in de vorige leden vastgestelde ouderdomspensioen bedraagt niet meer dan 100% van de berekeningsgrondslag.

Artikel 7.5c

Artikel 7.5c wordt als volgt gewijzigd:

1. Indien recht is ontstaan op partnerpensioen of bijzonder partnerpensioen na 31 december 2000 en voor 1 januari 2003 heeft de partner of bijzondere partner die de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt, gedurende de periode waarin artikel 6, tweede lid van de Wet brutering overhevelingstoeslag lonen van toepassing is, recht op een toeslag ter grootte van 1,9% van dat pensioen, met een maximum van € 792 per jaar.

2. Indien recht is ontstaan op partnerpensioen of bijzonder partnerpensioen na 31 december 2002 en voor 1 januari 2005 heeft de partner of bijzondere partner die de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt recht op een toeslag ter grootte van:

- 1,9% voor de periode tot 1 juli 2003, met een maximum van € 792 per jaar;

- 1,2% voor de periode van 1 juli 2003 tot 1 juli 2004, met een maximum van € 504 per jaar; en

- 0,6% voor de periode van 1 juli 2004 tot 1 januari 2005, met een maximum van € 252 per jaar.

3. De toeslag, bedoeld in het eerste en tweede lid is geen pensioen als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel w.

Artikel 7.9a

Artikel 7.9a wordt als volgt gewijzigd:

1. Indien recht is ontstaan op wezenpensioen na 31 december 2000 en voor 1 januari 2003 heeft de wees, gedurende de periode waarin artikel 6, tweede lid van de Wet brutering overhevelingstoeslag lonen van toepassing is, recht op een toeslag ter grootte van 1,9% van dat pensioen, met een maximum van € 792 per jaar.

2. Indien recht is ontstaan op wezenpensioen na 31 december 2002 en voor 1 januari 2005 heeft de wees recht op een toeslag ter grootte van:

- 1,9% voor de periode tot 1 juli 2003, met een maximum van € 792 per jaar;

- 1,2% voor de periode van 1 juli 2003 tot 1 juli 2004, met een maximum van € 504 per jaar; en

- 0,6% voor de periode van 1 juli 2004 tot 1 januari 2005, met een maximum van € 252 per jaar.

3. De toeslag, bedoeld in het eerste en tweede lid is geen pensioen als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel w.

Recht op invaliditeitspensioen

Artikel 8.2

Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

1. De deelnemer die arbeidsongeschikt is in de dienstverhouding waarin hij deelnemer is, heeft na de beëindiging van die dienstverhouding tot het bereiken van de leeftijd van 62 jaar recht op een invaliditeitspensioen, indien hij recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering.

Artikel 8.11

Artikel 8.11 wordt als volgt gewijzigd:

1. Indien recht is ontstaan op invaliditeitspensioen na 31 december 2000 heeft de deelnemer, gedurende de periode waarin artikel 6, tweede lid van de Wet brutering overhevelingstoeslag lonen van toepassing is, recht op een toeslag ter grootte van 1,9% van dat pensioen, met een maximum van € 792 per jaar.

2. Indien recht is ontstaan op invaliditeitspensioen na 31 december 2002 en voor 1 januari 2005 heeft de deelnemer recht op een toeslag ter grootte van:

- 1,9% voor de periode tot 1 juli 2003, met een maximum van € 792 per jaar;

- 1,2% voor de periode van 1 juli 2003 tot 1 juli 2004, met een maximum van € 504 per jaar; en

- 0,6% voor de periode van 1 juli 2004 tot 1 januari 2005, met een maximum van € 252 per jaar.

3. De toeslag, bedoeld in het eerste en tweede lid is geen pensioen als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel w.

Recht op herplaatsingstoelage

Artikel 9.1

Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

1. Recht op een herplaatsingstoelage heeft tot het bereiken van de leeftijd van 62 jaar de deelnemer die:

a. tijdens zijn ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid als deelnemer wegens ziekte of na ontslag op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid als deelnemer wegens ziekte onder andere voorwaarden wordt herplaatst in zijn dienstverhouding dan wel in een of meer andere dienstverhoudingen;

b. niet volledig arbeidsongeschikt is, en

c. zijn resterende verdiencapaciteit volledig benut.

Premievrije aanspraken bij tussentijds eindigen van de deelneming

Artikel 10.1

Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid wordt een nieuw derde lid ingevoegd, luidende:

3. De premievrije aanspraak op flexibel pensioen basisdeel wordt vastgesteld met inachtneming van hoofdstuk 5a, met dien verstande dat voor de berekening:

a. wordt uitgegaan van de pensioengeldige tijd die is gelegen voor het tijdstip van het eindigen van de deelneming; en

b. als franchise in aanmerking wordt genomen de franchise, bedoeld in artikel 4.2, die is vastgesteld voor het jaar waarin de deelneming is geëindigd.

Na artikel 11.3 wordt een nieuw artikel 11.4 toegevoegd, luidende:

Afkoop, vervreemden, prijsgeven of bezwaren van pensioen: algemeen

Artikel 11.4

Aanspraken ingevolge dit reglement kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, anders dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de PSW.

Indexatie

Artikel 12.1

Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

1. Het jaarlijks pensioenbedrag, berekend op grond van de artikelen 5a.3, 6.3, 7.2, 7.5b en 7.7 dan wel een aanspraak op pensioen van een gewezen deelnemer dan wel een gewezen partner wordt aangepast overeenkomstig de algemene bezoldigingswijzigingen van het overheidspersoneel teneinde een aan die bezoldigingswijziging evenredige aanpassing van de pensioenen te bewerkstelligen, tenzij de financiële positie van het fonds zich dwingend tegen die aanpassing verzet. De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing op een ingegaan invaliditeitspensioen, met dien verstande dat daarbij jaarlijks de berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 3.2 wordt aangepast.

Toekenning pensioen

Artikel 13.1

Het gestelde in artikel 13.1 wordt opgenomen als eerste lid. Daarnaast wordt een tweede en derde lid toegevoegd. Na wijziging komt dit artikel te luiden:

1. Het bestuur beslist over de toekenning van pensioen op schriftelijke aanvraag door of namens de belanghebbende.

2. In afwijking van het eerste lid wordt een flexibel pensioen door het bestuur toegekend indien en voor zover de deelnemer op of na het bereiken van de leeftijd van 62 jaar recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering.

3. Ingeval het ouderdomspensioen het in artikel 6.3, zesde lid opgenomen maximum overschrijdt op of na het tijdstip waarop de deelnemer de leeftijd van 65 jaar bereikt wordt het ouderdomspensioen toegekend met ingang van de dag van overschrijding. Op dat moment eindigt de deelneming, bedoeld in artikel 2.4.

Einde pensioen en herplaatsingstoelage

Artikel 13.3

Het vijfde en het zesde lid worden gewijzigd en een zevende lid wordt toegevoegd. Na wijziging komen het vijfde tot en met zevende lid te luiden:

5. Het invaliditeitspensioen eindigt voorts met ingang van de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de leeftijd van 62 jaar bereikt.

6. De herplaatsingstoelage eindigt voorts:

a. met ingang van de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de leeftijd van 62 jaar bereikt;

7. De toeslag, bedoeld in artikel 5a.9 eindigt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de rechthebbende de leeftijd van 65 jaar bereikt.

Betaling bij pensioenverevening

Artikel 13.5

Het artikel wordt als volgt gewijzigd:

1. Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 2 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding vindt de uitbetaling van het ouderdomspensioen plaats op de wijze beschreven in het tweede en derde lid.

2. Aan de gewezen echtgenoot, of de gewezen geregistreerde partner, van de gepensioneerde wordt dat deel van het ouderdomspensioen uitbetaald dat is vastgesteld overeenkomstig artikel 3 of 4 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding en met inachtneming van de berekeningsgrondslag van het jaar voorafgaande aan het jaar waarin de scheiding heeft plaatsgevonden, of het geregistreerd partnerschap is geëindigd. Het deel, bedoeld in de vorige volzin wordt aangepast met overeenkomstige toepassing van artikel 12.1.

3. Aan de gepensioneerde wordt dat deel van het ouderdomspensioen uitbetaald dat resteert na aftrek van het in het tweede lid bedoelde deel.

4. Het recht op uitbetaling, bedoeld in het tweede lid, eindigt met het einde van de maand waarin:

a. de gewezen echtgenoot, of de gewezen geregistreerde partner is overleden;

b. de gepensioneerde is overleden;

c. de betrokkenen aan het bestuur schriftelijk hebben medegedeeld dat zij met elkaar zijn hertrouwd, zich hebben verzoend, of dat zij hun partnerschap opnieuw hebben laten registreren.

Na artikel 15.6 wordt artikel 15.7 toegevoegd, luidende:

Artikel 15.7

1. Indien het bestuur van oordeel is dat een besluit van een aangesloten werkgever om een werktijduitbreiding naar het fonds te verantwoorden met een hoger inkomen in de normwerktijd zwaardere lasten op het fonds legt of in uitzicht stelt dan indien die werktijduitbreiding zou zijn verantwoord in een aanpassing van de deeltijdfactor bij een ongewijzigde normwerktijd, kan het die zwaardere lasten in rekening brengen bij de betrokken werkgever.

2. Het bestuur kan het oordeel, bedoeld in het eerste lid, uitspreken tot een jaar na ingang van het pensioen.

Na artikel 16.6 wordt een nieuw artikel 16.7 toegevoegd, luidende:

ABP ExtraPensioen

Artikel 16.7

Artikel 16.6 is van overeenkomstige toepassing op de fpu-gepensioneerde die er voor kiest om met de verhoging, berekend op grond van artikel 5, lid 1.7, onderdeel b , onderscheidenlijk artikel 5, lid 4.2 voor zover berekend aan de hand van tabel VIII, onderscheidenlijk artikel 5, lid 7.1.6 van het FPU-reglement bij te sparen voor een uitkering in aanvulling op het ouderdomspensioen.

Na hoofdstuk 18c wordt een nieuw hoofdstuk 18d ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk 18d Overgangsrecht in verband met beëindiging recht op invaliditeitspensioen bij het bereiken van de leeftijd van 62 jaar

Overgangsrecht ten aanzien van WAO/IP/HPT toegekend tussen 1 januari 2003 en 1 juli 2004 en bereiken leeftijd 62 jaar voor 1 juli 2004

Artikel 18d.1

De onderstaande bepalingen zijn van toepassing op degene die na 31 december 2002 en voor 1 juli 2004 recht krijgt op een invaliditeitspensioen of een herplaatsingstoelage en die voor 1 juli 2004 de leeftijd van 62 jaar bereikt.

1. In aanvulling op artikel 2.4, eerste lid zijn gewezen werknemers vanaf de eerste dag van de maand volgende op die waarin zij de leeftijd van 62 jaar hebben bereikt deelnemer gedurende de periode waarin hen een recht op een invaliditeitspensioen of arbeidsongeschiktheidspensioen is toegekend.

2. In aanvulling op artikel 5.1, eerste lid, komt tevens niet als pensioengeldige tijd in aanmerking de tijd na het tijdstip van inwerkingtreding van dit reglement doorgebracht als gewezen werknemer vanaf de eerste dag van de maand volgende op die waarin hij de leeftijd van 62 jaar bereikt, indien hij, voor zolang dat recht is toegekend, recht heeft op een invaliditeitspensioen of arbeidsongeschiktheidspensioen.

3. Het gestelde in artikel 5a.1, tweede lid, onderdeel d is niet van toepassing.

4. Het flexibel pensioen dat wordt toegekend op grond van artikel 13.1, tweede lid wordt berekend overeenkomstig artikel 5a.3 met dien verstande dat op het aldus berekende pensioen in mindering wordt gebracht het op grond van de hoofdstukken 8 en 9 vastgestelde invaliditeitspensioen en de herplaatsingstoelage.

5. De deelnemer heeft bij het bereiken van de leeftijd van 62 jaar eenmalig de keuzemogelijkheid het flexibel pensioen dat is berekend op grond van 5a.3 en waarop het op grond van de hoofdstukken 8 en 9 vastgestelde invaliditeitspensioen en de herplaatsingstoelage in mindering is gebracht, om te zetten in aanspraken op ouderdomspensioen.

6. Het gestelde in artikel 5a.9 is niet van toepassing.

7. Het gestelde in artikel 5a.10 is niet van toepassing.

8. In afwijking van artikel 8.2, eerste lid heeft de deelnemer die arbeidsongeschikt is in de dienstverhouding waarin hij deelnemer is, na de beëindiging van die dienstverhouding tot het bereiken van de leeftijd van 65 jaar recht op een invaliditeitspensioen, indien hij recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering.

9. In afwijking van artikel 9.1, eerste lid bestaat recht op een herplaatsingstoelage onder de in dat artikel vermelde voorwaarden tot het bereiken van de leeftijd van 65 jaar.

10. In afwijking van artikel 13.3, lid 5 eindigt het invaliditeitspensioen met ingang van de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de leeftijd van 65 jaar bereikt.

11. In afwijking van artikel 13.3, lid 6, onderdeel a, eindigt de herplaatsingstoelage met ingang van de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de leeftijd van 65 jaar bereikt.

Overgangsrecht ten aanzien van voor 1 januari 2003 toegekende WAO/IP/HPT

Artikel 18d.2

De onderstaande bepalingen zijn van toepassing op degene die op 31 december 2002 recht had op een invaliditeitspensioen of een herplaatsingstoelage.

1. In aanvulling op artikel 2.4, eerste lid zijn gewezen werknemers vanaf de eerste dag van de maand volgende op die waarin zij de leeftijd van 62 jaar hebben bereikt deelnemer gedurende de periode waarin hen een recht op een invaliditeitspensioen of arbeidsongeschiktheidspensioen is toegekend.

2. In aanvulling op artikel 5.1, eerste lid, komt tevens niet als pensioengeldige tijd in aanmerking de tijd na het tijdstip van inwerkingtreding van dit reglement doorgebracht als gewezen werknemer vanaf de eerste dag van de maand volgende op die waarin hij de leeftijd van 62 jaar bereikt, indien hij, voor zolang dat recht is toegekend, recht heeft op een invaliditeitspensioen of arbeidsongeschiktheidspensioen.

3. Het gestelde in artikel 5a.1, tweede lid, onderdeel d is niet van toepassing.

4. Het gestelde in artikel 5a.9 is niet van toepassing.

5. Het gestelde in artikel 5a.10 is niet van toepassing.

6. In afwijking van artikel 8.2, eerste lid heeft de deelnemer die arbeidsongeschikt is in de dienstverhouding waarin hij deelnemer is, na de beëindiging van die dienstverhouding tot het bereiken van de leeftijd van 65 jaar recht op een invaliditeitspensioen, indien hij recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering.

7. In afwijking van artikel 9.1, eerste lid bestaat recht op een herplaatsingstoelage onder de in dat artikel vermelde voorwaarden tot het bereiken van de leeftijd van 65 jaar.

8. Het gestelde in artikel 13.1, tweede lid is niet van toepassing.

9. In afwijking van artikel 13.3, lid 5 eindigt het invaliditeitspensioen met ingang van de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de leeftijd van 65 jaar bereikt.

10. In afwijking van artikel 13.3, lid 6, onderdeel a, eindigt de herplaatsingstoelage met ingang van de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de leeftijd van 65 jaar bereikt.

Inwerkingtreding

Artikel 19.5

Dit reglement met bijlagen, in werking getreden op 1 januari 1996, laatstelijk gewijzigd met ingang van 1 januari 2002, is gewijzigd met ingang van 1 januari 2003.

Bijlage h (AFUP-opbouwreglement) wordt gewijzigd als volgt:

F. Indexatie

Het eerste lid van artikel F.1word als volgt gewijzigd:

1. Het jaarlijks pensioenbedrag dat resulteert uit de toepassing van artikel E.3 dan wel een aanspraak op pensioen van een gewezen deelnemer dan wel een gewezen partner wordt aangepast overeenkomstig artikel 12.1 van het pensioenreglement tenzij de financiële positie van het fonds zich dwingend tegen die aanpassing verzet.

G. Slotbepaling

Artikel G.1

Dit reglement met bijlagen, inwerking getreden op 1 januari 2001 is gewijzigd met ingang van 1 januari 2003.

Na bijlage h wordt bijlage i toegevoegd, luidende:

Bijlage i,

Behorende bij artikel 6.3 van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP

Verhogingsfactoren bij toekenning van het ouderdomspensioen met ingang van een datum gelegen na het tijdstip waarop de deelnemer de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.

stcrt-2002-246-p8-SC37745-1.gifstcrt-2002-246-p8-SC37745-2.gif

Artikel III

Het reglement Flexibel Pensioen en Uittreden over de basis- en aanvullende uitkering wordt gewijzigd als volgt:

Begripsbepalingen

Artikel 1

1. Onderdeel r wordt als volgt gewijzigd:

r. uitkering: het samenstel van de basisuitkering, de aanvullende uitkering, bedoeld in artikel 2 onderscheidenlijk artikel 4 van dit Reglement en het flexibel pensioen, bedoeld in onderdeel p voor zover dit niet is toegekend ingevolge artikel 13.1, tweede lid van het Pensioenreglement, tenzij uit een desbetreffende bepaling het tegendeel blijkt;

2. Na onderdeel y wordt een nieuw onderdeel z toegevoegd, luidende:

z. flexibel pensioen basisdeel: het flexibel pensioen basisdeel, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel gg van het Pensioenreglement.

3. Na onderdeel z wordt een nieuw onderdeel aa toegevoegd, luidende:

aa. normwerktijd: de normwerktijd, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel ff van het Pensioenreglement.

Basisuitkering

Artikel 2

1. Lid 1.1. wordt als volgt gewijzigd:

1.1. De werknemer heeft na 1 april 1997 bij vervroegde uittreding na het bereiken van de leeftijd van 55 jaar maar voor het bereiken van de leeftijd van 65 jaar, recht op een uitkering (hierna te noemen: (`basisuitkering'), indien hij

a. een niet onderbroken diensttijd heeft van tenminste 10 jaren, die direct voorafgaat aan het tijdstip van vervroegde uittreding; en

b. de zes maanden voorafgaande aan de vervroegde uittreding ononderbroken als werknemer heeft doorgebracht; en

c. voor 1 januari 2009 de hoedanigheid van deelnemer had en die hoedanigheid heeft behouden tot de datum van de vervroegde uittreding.

2. Na het tiende lid wordt een nieuw elfde lid toegevoegd, luidende:

11. De basisuitkering berekend volgens de bepalingen van dit artikel wordt verminderd met het flexibel pensioen basisdeel, berekend op grond van hoofdstuk 5a. van het pensioenreglement.

Bijzondere uitkering

Artikel 3

Na het achtste lid worden een nieuw lid 9.1 en nieuw lid 9.2 toegevoegd, luidende:

9.1 De werknemer die bij vervroegd uittreden voor het bereiken van de leeftijd van 65 jaar recht zou hebben gehad op de verhoging, bedoeld in artikel 5, lid 1.5 of artikel 5, lid 4.2 dan wel de verhoging, bedoeld in artikel 5, lid 7.1.5, en die geen belanghebbende is in de zin van dit reglement heeft bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar recht op een bedrag dat dient ter verhoging van het ouderdomspensioen ingevolge het Pensioenreglement. Dit bedrag beloopt 40% van de berekeningsgrondslag vermenigvuldigd met de gemiddelde deeltijdfactor, bedoeld in artikel 2, lid 4.1 en 4.2.

9.2 Het bepaalde in lid 5 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de krachtens het vorige het vorige lid bepaalde wordt vermenigvuldigd met een factor. Deze factor is gelijk aan de mate waarin de omvang van de betrekking die de werknemer op de dag voor het bereiken van de leeftijd van 65 jaar bekleedde, zich verhoudt tot de omvang van de betrekking waaruit de werknemer voor de eerste keer vervroegd in deeltijd is uitgetreden.

Bij de vaststelling van de omvang van de betrekking wordt een toename van de omvang van de betrekking na een vervroegde uittreding in deeltijd buiten beschouwing gelaten.

Verhoging van de aanvullende uitkering

Artikel 5

1. Na lid 1.4 worden de nieuwe leden 1.5, 1.6, 1.7. 1.8 en 1.9 toegevoegd, luidende:

1.5 Indien het tijdstip van vervroegde uittreding is gelegen na 1 januari 2003 wordt de met toepassing van de leden 1.1 tot en met 1.3 berekende aanvullende uitkering verhoogd indien het tijdstip waarop de werknemer vervroegd uittreedt, is gelegen na de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij de leeftijd van 61 jaar heeft bereikt.

1.6 Het bepaalde in het vorige lid is niet van toepassing indien de werknemer voorafgaand aan het vervroegd uittreden:

a. recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel e van het Pensioenreglement;

b. recht heeft op een ontslaguitkering, bedoeld in artikel 1.3 van het Pensioenreglement;

c. als gevolg van verlof ontheven is geweest van de uitoefening van zijn dienstverhouding.

1.7 De aanvullende uitkering, bedoeld in lid 1.5 wordt verhoogd met het bedrag dat nodig is om de uitkering gelijk te laten zijn aan het uitkeringsniveau op de uittredingsleeftijd, genoemd in tabel V. Lid 1.4 is niet van toepassing. Artikel 2, lid 4.1 en 4.2 is van overeenkomstige toepassing.

1.8 Onverminderd het bepaalde in de voorgaande leden, heeft de werknemer die vervroegd uittreedt na het bereiken van de leeftijd van 62 jaar en één maand recht op een bedrag dat bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar dient ter verhoging van het ouderdomspensioen ingevolge het Pensioenreglement. De hoogte van dit bedrag wordt vastgesteld aan de hand van tabel VII.

1.9 De belanghebbende heeft de keuzemogelijkheid om, met toepassing van artikel 16.6 van het pensioenreglement, met de verhoging bedoeld in lid 1.7, bij te sparen voor een uitkering in aanvulling op het op grond van het pensioenreglement toegekende ouderdomspensioen.

2. Lid 4.2 wordt als volgt gewijzigd:

4.2 In afwijking van het bepaalde in het vorige lid, zijn de leden 1.2 tot en met 1.9 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

a. 75% wordt vervangen door 70%; en

b. de in lid 1.7 genoemde tabel V wordt vervangen door tabel VI; en

c. de in lid 1.8 genoemde leeftijd van 62 jaar en één maand wordt vervangen door 62 jaar en zes maanden en tabel VII wordt vervangen door tabel VIII.

3. Lid 7.1.4 wordt gewijzigd en de leden 7.1.5, 7.1.6, 7.1.7 en 7.1.8 worden toegevoegd. De leden 7.1.4 tot en met 7.1.8 komen te luiden:

7.1.4 Indien het tijdstip van vervroegde uittreding is gelegen tussen de eerste dag van de maand volgend op die waarin de werknemer de in lid 7.1.1. bedoelde diensttijd kan aanwijzen en die waarin hij de leeftijd van 64 jaar bereikt, wordt het met toepassing van de vorige leden vastgestelde uitkeringsniveau verhoogd.

Hiertoe wordt voor elke maand, die de werknemer later uittreedt dan het in de vorige volzin bedoelde tijdstip, het uitkeringsniveau van de werknemer, bedoeld in lid 7.1.1, onderdeel:

- a, verhoogd met 0,5%;

- b, verhoogd met 0,7%;

- c, verhoogd met 1,2%;

- d, verhoogd met 1,7%;

- e, verhoogd met 2,2%.

7.1.5 Indien de belanghebbende tevens in aanmerking komt voor de verhoging, bedoeld in de leden 1.5 of 4.2 wordt de met toepassing van de leden 7.1.1, 7.1.2, 7.1.3 en 7.1.4 berekende aanvullende uitkering verhoogd.

7.1.6 De verhoging van de aanvullende uitkering, bedoeld in lid 7.1.5 wordt berekend aan de hand van de als bijlage opgenomen tabel IX dan wel wordt de aanvullende uitkering berekend aan de hand van de als bijlage opgenomen tabellen V of VI indien dit resulteert in een hoger uitkeringsniveau. Het uitkeringsniveau is ten hoogste gelijk aan de berekeningsgrondslag x de gemiddelde deeltijdfactor, bedoeld in artikel 2, lid 4.1 en 4.2. Lid 1.9 is van overeenkomstige toepassing.

7.1.7 Indien de werknemer na 1 januari 2003 vervroegd uittreedt op een tijdstip waarop de uitkering, vastgesteld met toepassing van de voorgaande leden, voor het eerst gelijk is aan de berekeningsgrondslag, heeft de werknemer recht op een bedrag dat bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar dient ter verhoging van het ouderdomspensioen ingevolge het Pensioenreglement.

7.1.8 Het bedrag, bedoeld in het vorige lid wordt bepaald volgens de formule:A/B x 40% x berekeningsgrondslag x de gemiddelde deeltijdfactor, bedoeld in artikel 2, lid 4.1 en 4.2; waarbij `A' gelijk is aan het aantal maanden gelegen tussen het tijdstip waarop de uitkering voor het eerst gelijk is aan de berekeningsgrondslag en het tijdstip van vervroegde uittreding en `B' gelijk is aan het aantal maanden gelegen tussen het tijdstip waarop de uitkering gelijk is aan de berekeningsgrondslag en de eerste dag van de maand volgend op die waarin belanghebbende de leeftijd van 64 jaar bereikt. Het bedrag bedraagt ten hoogste 40% x berekeningsgrondslag x de gemiddelde deeltijdfactor, bedoeld in artikel 2, lid 4.1 en 4.2.

Vermindering van de basisuitkering en aanvullende uitkering i.v.m. samenloop met uitkering ter zake van arbeidsongeschiktheid

Artikel 10

De leden 3.1, 3.2, 3.2.1, 3.2.3 en 3.3 worden gewijzigd en komen te luiden:

3.1. In afwijking van de voorgaande leden wordt de uitkering van de belanghebbende die na 9 januari 2002 voor het eerst recht op een uitkering verkrijgt, met ingang van 1 april 2002 dan wel de daarna gelegen ingangsdatum van de uitkering verminderd

a. indien die belanghebbende tevens recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering en een invaliditeitspensioen dan wel een toeslag, bedoeld in artikel 5a.9 van het pensioenreglement en

b. voor zover de som van de uitkering, de arbeidsongeschiktheidsuitkering en het invaliditeitspensioen dan wel de toeslag, bedoeld in artikel 5a.9 van het pensioenreglement een hierna te noemen bedrag (grensbedrag) overschrijdt.

3.2 Het onder 3.1., onder b. bedoelde grensbedrag is gelijk aan het met toepassing van de leden 2.4.1. tot en met 2.6. bepaalde grensbedrag, met dien verstande dat

a. het grensbedrag overeenkomstig het bepaalde in de volgende leden wordt aangepast naar gelang het tijdstip waarop de belanghebbende vrijwillig vervroegd uittreedt;

b. in de situatie waarin belanghebbende uittreedt na het bereiken van de leeftijd van 62 jaren, bij de bepaling van het grensbedrag rekening wordt gehouden met de berekeningsgrondslag waarnaar het flexibel pensioen, bedoeld in artikel 13.1, tweede lid van het pensioenreglement is berekend.

3.2.1 Indien het tijdstip van vervroegde uittreding van de werknemer die uiterlijk op 1 april 1947 is geboren, is gelegen vóór dan wel na de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij de leeftijd van 61 jaar bereikt, wordt het grensbedrag in dezelfde mate verlaagd respectievelijk verhoogd als waarmee de aanvullende uitkering krachtens het bepaalde in artikel 4, lid 6. en 7.1. alsmede artikel 5, lid 1.1. tot en met lid 1.7., lid 4.2. en lid 5.4. wordt aangepast.

3.2.3 Ten aanzien van de werknemer, bedoeld in artikel 5, lid 7.1.1., wordt het grensbedrag in dezelfde mate verhoogd als waarmee de aanvullende uitkering krachtens het bepaalde in artikel 5, lid 7.1.1. en lid 7.1.6 wordt aangepast.

3.3. Het bedrag van de overschrijding, bedoeld in lid 3.1. wordt op de basisuitkering, de aanvullende uitkering, de verhoging van de aanvullende uitkering alsmede - met inachtneming van het bepaalde in artikel 5a.3, lid 7 van het Pensioenreglement - op het flexibel pensioen in mindering gebracht in de mate waarin die uitkeringscomponenten zich verhouden tot het bedrag van de uitkering.

Toeslag op de basisuitkering en aanvullende uitkering

Artikel 10a

Artikel 10.a wordt als volgt gewijzigd:

1. Op de som van de na 31 december 2000 en voor 1 januari 2003 ingevolge de voorgaande artikelen vastgestelde basisuitkering en aanvullende uitkering wordt, gedurende de periode waarin artikel 6, tweede lid van de Wet brutering overhevelingstoeslag lonen van toepassing is, een toeslag verleend ter grootte van 1,9%, met een maximum van € 792 per jaar.

2. Op de som van de na 31 december 2002 en voor 1 januari 2005 ingevolge de voorgaande artikelen vastgestelde basisuitkering en aanvullende uitkering wordt een toeslag verleend ter grootte van:

- 1,9% voor de periode tot 1 juli 2003, met een maximum van € 792 per jaar;

- 1,2% voor de periode van 1 juli 2003 tot 1 juli 2004, met een maximum van € 504 per jaar; en

- 0,6% voor de periode van 1 juli 2004 tot 1 januari 2005, met een maximum van € 252 per jaar.

3. Wanneer de som van deze toeslag en de toeslag, bedoeld in artikel 5a.8 van het Pensioenreglement het in het eerste respectievelijk tweede lid bedoelde maximum overschrijdt, wordt de in de eerste volzin bedoelde toeslag beperkt tot zodanig deel van het maximum, als overeenkomt met de verhouding van de som van basisuitkering en aanvullende uitkering enerzijds ten opzichte van de som van het flexibel pensioen, basisuitkering en aanvullende uitkering anderzijds.

Na artikel 10a wordt een nieuw artikel 10b toegevoegd, luidende:

Aanpassing ingegane fpu-uitkeringen

Artikel 10b

Na toekenning van een uitkering wordt die uitkering, voor zover deze is berekend op grond van de bepalingen van dit reglement, jaarlijks aangepast overeenkomstig de aanpassing van het jaarlijks pensioenbedrag, bedoeld in artikel 12.1 van het Pensioenreglement.

Financiering van de fpu ter zake van basisuitkering en aanvullende uitkering, van de vut en van de kapitaaldekking fpu

Dekking van de lasten

Artikel 19

1. Na vernummering van lid 1 in 1.1, wordt een nieuw lid 1.2 ingevoegd, luidende:

1.2. De werkgevers voldoen eveneens bijdragen teneinde het bestuur in staat te stellen zijn uit artikel 3a van de Centrale Vut-overeenkomst voortvloeiende verplichting na te komen.

2. Het tweede, derde, vierde en vijfde lid worden gewijzigd en komen te luiden:

2. De werkgever is de in de vorige leden bedoelde bijdrage verschuldigd voor iedere in zijn dienst zijnde werknemer die de leeftijd van 65 jaar niet heeft bereikt.

3. De bijdrage, bedoeld in lid 1.1. en lid 1.2., bedraagt een jaarlijks vast te stellen percentage van het inkomen, bedoeld in artikel 3.1., eerste tot en met vijfde lid van het Pensioenreglement.

4. Het percentage, bedoeld in het vorige lid, wordt op een zodanige manier vastgesteld, dat

a per kalenderjaar de lasten, bedoeld lid 1.1., zijn gedekt en een vermogensreserve, ter grootte van minimaal 10 procent van de uitgaven van het Vut-fonds per kalenderjaar, in stand wordt gehouden, alsmede

b een deel van de in lid 1.2. bedoelde verplichting wordt gerealiseerd. Daarbij wordt voorts rekening gehouden met de opbrengst van de beleggingen van de vermogensreserve van het Vut-fonds.

5. De Vut-fonds bijdrage voor een werknemer in een deeltijddienstverhouding bedraagt, gedurende de periode waarvoor een deeltijdfactor is vastgesteld, de in de leden 1.1. en 1.2. bedoelde bijdrage vermenigvuldigd met die deeltijdfactor.

Bijzondere financiële bepalingen

Artikel 22

Na lid 4.2 worden een nieuw lid 4.3 en nieuw lid 4.4 ingevoegd, luidende:

4.3 Indien het bestuur van oordeel is dat een besluit van een werkgever, om een werktijduitbreiding naar het fonds te verantwoorden met een hoger inkomen in de normwerktijd, zodanige invloed heeft op de aanvullende uitkering dat daardoor zwaardere lasten voor het fonds ontstaan dan indien die werktijduitbreiding zou zijn verantwoord in een aanpassing van de deeltijdfactor bij een ongewijzigde normwerktijd, kan het bestuur beslissen die zwaardere lasten in rekening te brengen bij de desbetreffende werkgever.

4.4 Het bestuur kan het oordeel, bedoeld in het vorige lid, uitspreken tot een jaar na ingang van de aanvullende uitkering.

Inwerkingtreding reglement

Artikel 26

Dit reglement met bijlagen, in werking getreden op 1 april 1997, is laatstelijk gewijzigd met ingang van 1 januari 2003.

Na tabel IV worden de tabellen V, VI, VII, VIII en IX toegevoegd aan het reglement.

Tabel V

Verhoging aanvullende uitkering bij 75% garantie op 61 jaar

Bij een vervroegde uittreding na 1 januari 2003 wordt de met toepassing van artikel 5, leden 1.1 tot en met 1.3 berekende aanvullende uitkering verhoogd indien het tijdstip waarop de werknemer na 1 januari 2003 vervroegd uittreedt, is gelegen na de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij de leeftijd van 61 jaar heeft bereikt. Het op grond van deze verhoging geldende uitkeringsniveau is gelijk aan het in de rechterkolom opgenomen percentage van de berekeningsgrondslag behorende bij de in de linker kolom vermelde leeftijd (in jaren en maanden) van vervroegde uittreding.

stcrt-2002-246-p8-SC37745-3.gif

Tabel VI

Verhoging aanvullende uitkering bij 70% garantie op 61 jaar

Bij een vervroegde uittreding na 1 januari 2003 wordt de met toepassing van artikel 5, leden 1.1 tot en met 1.3 berekende aanvullende uitkering verhoogd indien het tijdstip waarop de werknemer na 1 januari 2003 vervroegd uittreedt, is gelegen na de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij de leeftijd van 61 jaar heeft bereikt. Het op grond van deze verhoging geldende uitkeringsniveau is gelijk aan het in de rechter kolom opgenomen percentage van de berekeningsgrondslag behorende bij de in de linker kolom vermelde leeftijd (in jaren en maanden) van vervroegde uittreding.

stcrt-2002-246-p8-SC37745-4.gif

Tabel VII

Bedrag ter verhoging ouderdomspensioen bij 75% garantie op 61 jaar

Bij een vervroegde uittreding na 1 januari 2003 wordt de met toepassing van artikel 5, leden 1.1 tot en met 1.3 berekende aanvullende uitkering verhoogd indien het tijdstip waarop de werknemer na 1 januari 2003 vervroegd uittreedt, is gelegen na de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij de leeftijd van 61 jaar heeft bereikt.

Bij vervroegde uittreding na de leeftijd van 62 jaar en een maand verkrijgt de werknemer recht op een bedrag dat bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar dient ter verhoging van het ouderdomspensioen ingevolge het Pensioenreglement. De hoogte van dit bedrag is gelijk aan het in de rechter kolom opgenomen percentage van de berekeningsgrondslag behorende bij de in de linker kolom vermelde leeftijd (in jaren en volle maanden) van vervroegde uittreding. Onder berekeningsgrondslag wordt verstaan de berekeningsgrondslag waarnaar de aanvullende uitkering is berekend, aangepast naar het tijdstip waarop de werknemer de leeftijd van 65 jaar bereikt

stcrt-2002-246-p8-SC37745-5.gif

Tabel VIII

Bedrag ter verhoging ouderdomspensioen bij 70% garantie op 61 jaar

Bij een vervroegde uittreding na 1 januari 2003 wordt de met toepassing van artikel 5, leden 1.1 tot en met 1.3 berekende aanvullende uitkering verhoogd indien het tijdstip waarop de werknemer na 1 januari 2003 vervroegd uittreedt, is gelegen na de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij de leeftijd van 61 jaar heeft bereikt.

Bij vervroegde uittreding na de leeftijd van 62 jaar en zes maanden verkrijgt de werknemer recht op een bedrag dat bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar dient ter verhoging van het ouderdomspensioen ingevolge het Pensioenreglement. De hoogte van dit bedrag is gelijk aan het in de rechter kolom opgenomen percentage van de berekeningsgrondslag behorende bij de in de linker kolom vermelde leeftijd (in jaren en volle maanden) van vervroegde uittreding. Onder berekeningsgrondslag wordt verstaan de berekeningsgrondslag waarnaar de aanvullende uitkering is berekend, aangepast naar het tijdstip waarop de werknemer de leeftijd van 65 jaar bereikt.

stcrt-2002-246-p8-SC37745-6.gif

Tabel IX

Extra verhoging aanvullende uitkering

Indien de werknemer onder de werkingssfeer valt van artikel 5, leden 7.1.1 tot en met 7.1.4, wordt het met toepassing van deze leden vastgestelde uitkeringsniveau verhoogd indien het tijdstip waarop de werknemer vervroegd uittreedt, is gelegen na 1 januari 2003 én na de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij de leeftijd van 61 jaar heeft bereikt. Deze verhoging vindt plaats met toepassing van onderstaande tabel. Hierbij geldt voor de in de linker kolom vermelde leeftijd (in jaren en maanden) op datum vervroegde uittreding het in de rechter kolom vermelde percentage van de berekeningsgrondslag. Dit percentage wordt opgeteld bij het met toepassing van artikel 5, leden 7.1.1 tot en met 7.1.4 vastgestelde uitkeringsniveau.

stcrt-2002-246-p8-SC37745-7.gif

Deze wijzigingen treden in werking met ingang van 1 januari 2003.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,voor deze,
de directeur-generaal Management en Personeelsbeleid,
M.J. van Rijn.

Naar boven