Regeling voorschotverlening op uitkeringen Zfw en AWBZ

Het College voor zorgverzekeringen,

Gelet op artikel 40, vierde lid van de Wet financiering volksverzekeringen en artikel 19, vierde lid, tweede volzin, en vijfde lid, laatste volzin van de Ziekenfondswet;

Heeft in zijn vergadering van 28 november 2002 besloten:

§ 1 Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt onder het jaar t verstaan het kalenderjaar waarop de uitkering betrekking heeft en onder het jaar t +1 het daarop volgende kalenderjaar.

Artikel 2

1. De betaling van de uitkeringen die het College voor zorgverzekeringen ingevolge artikel 19 van de Ziekenfondswet voor de ziekenfondsen voor de kosten van verstrekkingen en vergoedingen en beheerskosten jaarlijks vaststelt, geschiedt overeenkomstig deze regeling. De betaling geschiedt in termijnen. De betalingen die aan de nadere vaststelling van de uitkeringen na afloop van het kalenderjaar, bedoeld in artikel 19, vijfde lid van de Ziekenfondswet, voorafgaan, worden in deze regeling aangemerkt als voorschotten.

2. De ziekenfondsen, ziektekostenverzekeraars en uitvoerende organen, bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, ontvangen voorschotten op de uitkeringen die zij ingevolge artikel 40 Wet financiering volksverzekeringen van het College voor zorgverzekeringen ontvangen voor de kosten van verstrekkingen en vergoedingen en voor beheerskosten. De voorschotten ingevolge deze regeling betreffen alleen de uitkeringen die rechtstreeks aan hen worden uitbetaald.

3. In deze regeling wordt afhankelijk van de context onder uitvoeringsorgaan verstaan: het ziekenfonds als ontvanger van de uitkeringen, bedoeld in het eerste lid, of het ziekenfonds, de ziektekostenverzekeraar of het uitvoerend orgaan als ontvanger van de uitkeringen, bedoeld in het tweede lid, dan wel beide.

§ 2 De voorschotten

Artikel 3

1. Het College voor zorgverzekeringen stelt de voorschotten voor de uitvoeringsorganen vast.

2. De voorschotten zijn, voor zover het uitvoeringsorgaan tot de desbetreffende categorie van uitvoeringsorganen behoort, opgebouwd uit:

a. de som van de voor het ziekenfonds vooraf voor het jaar t vastgestelde deelbudgetten variabele kosten van ziekenhuisverpleging en kosten van specialistische hulp en vaste kosten van ziekenhuisverpleging,

b. het voor het ziekenfonds vooraf voor het jaar t vastgestelde deelbudget kosten van overige verstrekkingen en vergoedingen,

c. de voor het ziekenfonds vooraf voor het jaar t vastgestelde budgetten beheerskosten ingevolge de Ziekenfondswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten,

d. een aftrekpost ter grootte van het verschil tussen het vooraf voor het jaar t voor het ziekenfonds vastgestelde budget en de vooraf vastgestelde uitkering voor verstrekkingen en vergoedingen, hierna te noemen: het bedrag voor nominale premie en opbrengst verhaal.

e. het voor de ziektekostenverzekeraars of uitvoerende organen vooraf voor het jaar t vastgestelde budget beheerskosten ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

3. Voor eventuele kosten van verstrekkingen en vergoedingen ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten die het uitvoeringsorgaan zelf rechtstreeks betaalt, kan het College voor zorgverzekeringen ambtshalve of op verzoek een bedrag vaststellen waarmee het voorschot per de daarbij te bepalen datum wordt verhoogd. Bij deze vaststelling wordt uitgegaan van het verschil tussen de kosten van verstrekkingen en vergoedingen, zoals die in het formulier 09 en formulier 10 voor het jaar t worden benoemd, en de som van de opbrengsten van verhaal in het kader van de bijzondere ziektekostenverzekering en de opbrengsten van eigen bijdragen in het kader van de bijzondere ziektekostenverzekering en van subsidieregelingen, op basis van de actuele gegevens van minimaal een kwartaal. Voor zover de opbrengsten de kosten overstijgen, vindt paragraaf 3 van deze regeling toepassing.

Artikel 4

1. De betaling van de bestanddelen van het voorschot, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder a en c, geschiedt in twaalf maandelijkse termijnen en vangt aan in februari van het jaar t met als betaaldag de eerste werkdag van de maand.

2. De betaling van de bestanddelen van het voorschot, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder b, geschiedt in twaalf maandelijkse termijnen en vangt aan in maart van het jaar t met als betaaldag de eerste werkdag van de maand.

3. Het bedrag voor nominale premie en opbrengst verhaal, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder d, wordt in twaalf maandelijkse termijnen in mindering gebracht, te beginnen met de maand januari van het jaar t op het bestanddeel van het voorschot op de uitkering over het voorafgaande kalenderjaar dat in die maand wordt betaald, voor februari op het bestanddeel, bedoeld in het eerste lid, en voor de resterende maanden op de som van de bestanddelen, bedoeld in het eerste en tweede lid.

4. De betaling van het voorschot, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder e, geschiedt in één termijn, met als betaaldag de eerste werkdag van de maand juli van het jaar t.

5. Voor een nieuw uitvoeringsorgaan, dat geen rechtsopvolger is van een uitvoeringsorgaan, kan van het eerste, tweede en vierde lid worden afgeweken. In geval een termijnbedrag voor nominale premie en verhaal, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder d, wegens ontbreken van voorschotten niet in mindering kan worden gebracht, wordt het mee in mindering gebracht op een eerstvolgend voorschot.

Artikel 5

In bijzondere omstandigheden, wanneer een voorschot kennelijk ontoereikend is, kan het College voor zorgverzekeringen op verzoek het voorschot verhogen. Indien het voorschot kennelijk ontoereikend is wegens toename van het aantal verzekerden dat bij het uitvoeringsorgaan is ingeschreven, wordt aan een verzoek om verhoging van een voorschot voldaan wanneer die toename tenminste 5 procent bedraagt, met een minimum van 3000 verzekerden, ten opzichte van het verzekerdenaantal dat aan de berekening van de budgetten ten grondslag heeft gelegen. Bedraagt de toename 25 procent of meer dan geldt het minimum van 3000 verzekerden niet.

§ 3 Afstorting overschotten AWBZ

Artikel 6

Voor zover de opbrengsten van verhaal en van eigen bijdragen, bedoeld in artikel 3, derde lid, de kosten van de daar bedoelde verstrekkingen en vergoedingen die het uitvoeringsorgaan maakt ten laste van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten overstijgen, is het uitvoeringsorgaan verplicht het overschot per kwartaal in dat fonds af te storten. Dit dient te geschieden met valuta de eerste van de maand van het eerstvolgende kwartaal volgend op de verslagperiode.

§ 4 Voorlopige afrekening

Artikel 7

1. Op 1 augustus van het jaar t + 1 vindt een voorlopige afrekening plaats over het verschil tussen de op voorlopige basis nader vastgestelde uitkeringen voor verstrekkingen en vergoedingen en voor beheerskosten ingevolge de Ziekenfondswet en de desbetreffende voorschotten.

2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt de op voorlopige basis nader vastgestelde uitkering voor verstrekkingen en vergoedingen ingevolge de Ziekenfondswet verhoogd of verlaagd met het saldo van de rechtstreeks met de Algemene Kas te verrekenen baten en lasten van verstrekkingen en vergoedingen, zoals dat saldo door het College voor zorgverzekeringen bij gelegenheid van de voorlopige afrekening wordt gehanteerd.

3. Op 1 augustus van het jaar t + 1 vindt eveneens een voorlopige afrekening plaats voor de kosten van verstrekkingen en vergoedingen en voor beheerskosten ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

4. Voor de toepassing van het derde lid wordt voor de kosten van verstrekkingen en vergoedingen ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten uitgegaan van het saldo van de kosten van verstrekkingen en vergoedingen die in het formulier 10 voor het jaar t zijn opgenomen, de opbrengsten van verhaal in het kader van de bijzondere ziektekostenverzekering en de opbrengsten van eigen bijdragen in het kader van de bijzondere ziektekostenverzekering, en van de subsidieregelingen, zoals dat saldo door het College voor zorgverzekeringen bij gelegenheid van de voorlopige afrekening wordt gehanteerd. Daarbij wordt rekening gehouden met de overschotten die het uitvoeringsorgaan zoals ingevolge artikel 6 in het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten heeft afgestort.

5. Voor de toepassing van het derde lid voor de beheerskosten ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten herberekent het College voor zorgverzekeringen de budgetten beheerskosten op voorlopige basis in afwachting van een beoordeling van de verzekerdenstanden en andere van belang zijnde gegevens door het College van toezicht op de zorgverzekeringen. De verschillen tussen deze budgetten en de desbetreffende voorschotten worden verrekend.

6. Indien toepassing van de vorige leden in totaal een positief saldo voor het uitvoeringsorgaan oplevert, wordt dat saldo bij wijze van voorlopige afrekening op 1 augustus van het jaar t + 1 ineens aan het uitvoeringsorgaan betaald behoudens een eventuele verrekening met een vordering op het uitvoeringsorgaan. Indien de verschillen met de voorschotten in totaal een negatief saldo voor het uitvoeringsorgaan opleveren, wordt dat saldo bij wijze van voorlopige afrekening op 1 augustus van het jaar t + 1ineens door het desbetreffende uitvoeringsorgaan aan het College voor zorgverzekeringen terugbetaald behoudens voor zover het College het bedrag heeft verrekend met enig voorschot of enige uitkering aan het uitvoeringsorgaan.

§ 5 Definitieve afrekening

Artikel 8

Bij de nadere vaststelling van de uitkeringen ingevolge de Ziekenfondswet en de vaststelling van de uitkeringen voor de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten vindt de definitieve afrekening plaats. Daarbij worden de verschillen afgerekend tussen de bedragen waarvan bij de voorlopige afrekening werd uitgegaan en de desbetreffende uitkeringen.

§ 6 Rentevergoeding

Artikel 9

1. Het uitvoeringsorgaan en het College voor zorgverzekeringen zijn over en weer rente verschuldigd en hebben over en weer aanspraak op rente over de verschillen van de voorlopige afrekening en over de bij de definitieve afrekening nog resterende verschillen. In afwijking van de vorige volzin is het College voor zorgverzekeringen geen rente verschuldigd en heeft het uitvoeringsorgaan geen aanspraak op rente bij een positief saldo voor het uitvoeringsorgaan bij de afrekeningen voor de kosten van verstrekkingen en vergoedingen ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

2. Het uitvoeringsorgaan is aan het College voor zorgverzekeringen rente verschuldigd over een aan het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten af te storten overschot, bedoeld in artikel 6.

3. Het ziekenfonds is rente aan het College voor zorgverzekeringen verschuldigd over de door het College voor zorgverzekeringen betaalde kosten buitenland voorzover het daarbij gaat om kosten die deel uitmaken van de gebudgetteerde kosten van verstrekkingen en van vergoedingen ingevolge de Ziekenfondswet.

4. De rente, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, wordt in de afrekeningen verwerkt en wordt zo mogelijk verrekend met andere betalingen die uit de desbetreffende afrekening voortvloeien.

Artikel 10

1. De rente wordt voor de desbetreffende onderdelen over de navolgende periode berekend.

a. Voor beheerskosten ingevolge de Ziekenfondswet en Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en voor de niet-gebudgetteerde kosten van verstrekkingen en vergoedingen ingevolge Ziekenfondswet: vanaf 1 juli van het jaar t tot de datum waarop de verschillen worden afgerekend.

b. Voor de gebudgetteerde kosten van verstrekkingen en vergoedingen ingevolge de Ziekenfondswet: vanaf 1 augustus van het jaar t tot de datum waarop de verschillen worden afgerekend.

c. Voor de kosten verstrekkingen en vergoedingen ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten: vanaf de door het College voor zorgverzekeringen bij de toekenning van het voorschot voor deze kosten vastgestelde datum en tot de datum waarop de verschillen worden afgerekend.

d. Voor de ingevolge artikel 6 af te storten overschotten: vanaf de datum waarop het overschot ontstaat tot de datum waarop de afstorting plaatsvindt of, bij achterwege blijven daarvan, tot de datum van afrekening.

e. Voor de door het College voor zorgverzekeringen betaalde kosten buitenland, bedoeld in artikel 9, derde lid: vanaf 1augustus van het jaar t tot de datum van afrekening.

Voor een nieuw uitvoeringsorgaan, dat geen rechtsopvolger is van een uitvoeringsorgaan en waarvoor krachtens artikel 4, vierde lid, een afwijkende bevoorschotting heeft plaatsgevonden, wordt de toepassing van hetgeen hiervóór in dit lid is bepaald, aan die bevoorschotting aangepast.

2. Het rentepercentage voor de periode tot 1 augustus van het jaar t + 1 is het gemiddelde Euro Interbank Offered Rate (Euribor-tarief) voor driemaands termijngelden zonder onderpand over het jaar t. Het percentage wordt voor de in het eerste lid, onder a en b bedoelde kosten verhoogd met 0,3 bij aan het uitvoeringsorgaan te betalen verschillen. Het percentage wordt voor de in het eerste lid, onder a, b en c bedoelde kosten verlaagd met 0,3 bij door het uitvoeringsorgaan te betalen verschillen. Voor de in het eerste lid, onder d, bedoelde af te storten overschotten wordt het percentage verminderd met 0,3, met dien verstande dat voorzover en voor zolang het uitvoeringsorgaan met de afstorting in verzuim is, vanaf de datum van verzuim het percentage wordt vermeerderd met 0,3. Voor de in het eerste lid, onder e bedoelde kosten buitenland wordt het percentage verminderd met 0,3.

3. Het rentepercentage voor de periode die aanvangt op 1 augustus van het jaar t + 1 is voor de in het eerste lid, onder a en b bedoelde kosten bij aan het uitvoeringsorgaan te betalen verschillen:

a. indien afrekening plaats heeft vóór of op 1 augustus - of zonodig de eerstvolgende werkdag daarna - van enig jaar: het gewogen gemiddelde van het gemiddelde Euro Interbank Offered Rate (Euribor-tarief) voor driemaands termijngelden zonder onderpand over het jaar t + 1 tot en met het jaar voorafgaande aan het jaar van bedoelde afrekening, vermeerderd met 0,3;

b. indien afrekening plaatsheeft na 1 augustus - of zonodig de eerstvolgende werkdag daarna - van enig jaar: het gewogen gemiddelde van het gemiddelde Euro Interbank Offered Rate (Euribor-tarief) voor bedoelde leningen over het jaar t + 1 tot en met het jaar waarin bedoelde afrekening plaatsheeft, waarbij als gemiddelde percentage voor het laatste kalenderjaar geldt het gemiddelde percentage in dat jaar over de periode tot een maand voor de bedoelde afrekening, vermeerderd met 0,3.

4. Het rentepercentage voor de periode die aanvangt op 1 augustus van het jaar t + 1 is voor de in het eerste lid, onder a, b, en c bedoelde kosten bij door het uitvoeringsorgaan te betalen verschillen en voor de in het eerste lid onder d en e bedoelde overschotten en kosten buitenland:

a. voor de situatie, bedoeld in het derde lid, onder a, het daar bedoelde gewogen gemiddelde Euro Interbank Offered Rate (Euribor-tarief), verminderd met 0,3;

b. voor de situatie, bedoeld in het derde lid, onder b, het daar bedoelde gewogen gemiddelde Euro Interbank Offered Rate (Euribor-tarief), verminderd met 0,3.

5. Indien de situatie zich voordoet dat het in deze paragraaf bedoelde Euro Interbank Offered Rate (Euribortarief) niet meer kan worden toegepast, zal een zoveel als mogelijk overeenkomstig tarief worden gehanteerd.

§ 7 Slotbepalingen

Artikel 11

1. Deze regeling is voor de eerste maal van toepassing over het kalenderjaar 2003.

2. Op de betaling van uitkeringen ingevolge artikel 19 van de Ziekenfondswet en op de bevoorschotting van uitkeringen ingevolge artikel 40 van de Wet financiering volksverzekeringen over kalenderjaren voorafgaand aan het kalenderjaar waarover deze regeling voor de eerste maal van toepassing is, blijft de regeling van het College voor zorgverzekeringen of zijn rechtsvoorganger die voor de inwerkingtreding van deze regeling voor het desbetreffende kalenderjaar gold, van toepassing.

Artikel 12

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. De regeling werkt terug tot en met 28 november 2002.

Artikel 13

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling voorschotverlening op uitkeringen Zfw en AWBZ.

L. de Graaf, voorzitter.
J.L.P.G. van Thiel, algemeen directeur.

Toelichting

De onderhavige regeling heeft zowel betrekking op de verzekering ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten als op de verzekering ingevolge de Ziekenfondswet. In voorgaande jaren werd de regeling voor elk kalenderjaar opnieuw vastgesteld. Nu in de komende jaren de methodiek van de voorschotverlening naar verwachting niet zal wijzigen, heeft het College voor zorgverzekeringen (hierna: het College) besloten de onderhavige regeling om te zetten in een regeling voor onbepaalde tijd. Hierna wordt eerst ingegaan op de bevoorschotting in het kader van de bijzondere ziektekostenverzekering.

Artikel 40 van de Wet financiering volksverzekeringen en het op dat artikel gebaseerde Besluit financiering uitvoeringsorganisatie bijzondere ziektekostenverzekering (hierna: het Besluit financiering) vormen samen de basis voor de uitkeringen die de uitvoeringsorganen van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) van het College ontvangen ten laste van het door het College beheerde Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten. Het Besluit financiering voorziet voor de kosten van verstrekkingen en vergoedingen AWBZ in een uitkering naar werkelijke kosten.

De beheerskosten voor de uitvoering van de AWBZ zijn op basis van het Besluit financiering gebudgetteerd. Ieder uitvoeringsorgaan ontvangt jaarlijks een budget. De ziekenfondsen die ook verbindingskantoor/regionaal contactkantoor zijn (hierna: zorgkantoor) ontvangen in die hoedanigheid nog afzonderlijk een budget beheerskosten AWBZ. Op de budgetten vinden bepaalde herrekeningen plaats, onder meer voor de wijzigingen in het aantal personen dat bij een ziekenfonds, ziektekostenverzekeraar of uitvoerend orgaan van een ambtelijke ziektekostenregeling als AWBZ-verzekerde is ingeschreven. Het eindbedrag vormt de uitkering voor beheerskosten AWBZ.

Artikel 40, vierde lid van de Wet financiering volksverzekeringen biedt het College de mogelijkheid voorschotten op de genoemde uitkeringen te verlenen en daartoe regels op te stellen. De onderhavige regeling voorziet daarin. Waar budgetten voor de uitvoeringsorganen worden vastgesteld, sluit de bevoorschotting uiteraard aan bij de ex ante budgetten (artikel 3, tweede lid). De regeling ziet alleen op de ziekenfondsen, ziektekostenverzekeraars en uitvoerende organen van de ambtelijke ziektekostenregelingen. De voorschotregeling voorziet ook in een voorlopige afrekening (§ 4), vooruitlopend op een definitieve afrekening na beoordeling van de voor de definitieve vaststelling van de uitkeringen van belang zijnde gegevens door het College van toezicht op de zorgverzekeringen. De voorschotregeling impliceert verder een regeling voor rentevergoeding (§ 6). Rentevergoeding is immers inherent aan bevoorschotting waarop een afrekening plaatsheeft.

Voorzover de onderhavige regeling betrekking heeft op de voorschotten AWBZ geeft het College, wat de uitkering voor de kosten van verstrekkingen en vergoedingen betreft, alleen een uitgewerkte regeling voor de uitkeringen die rechtstreeks aan de ziekenfondsen, ziektekostenverzekeraars en uitvoerende organen van de ambtelijke ziektekostenregelingen worden uitbetaald. Omdat ingevolge het Administratiebesluit Bijzondere Ziektekostenverzekering bijna alle verstrekkingen en vergoedingen AWBZ via het Centraal administratiekantoor (CAK) worden betaald en de desbetreffende uitkeringen feitelijk aan het CAK worden uitbetaald, zijn de eerder bedoelde uitkeringen van beperkte omvang. Vanwege die beperkte omvang zal het College in het algemeen niet spontaan een voorschot op die uitkering voor verstrekkingen en vergoedingen vaststellen.

De regeling voorziet naast een ambtshalve vaststelling in de mogelijkheid van een voorschot op verzoek (artikel 3, derde lid). Vanwege de eigen bijdragen AWBZ die de uitvoeringsorganen ontvangen, doet het zich zelfs voor dat een omgekeerde betaalstroom op gang dient te worden gebracht indien de opbrengsten de uitgaven overtreffen. De regeling voorziet daarom in de verplichting overschotten in het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten af te storten (§ 3). Verzuim leidt tot verschuldigdheid van een hogere rentevergoeding (art. 9, tweede lid, vierde volzin). Het uitvoeringsorgaan dient zelf attent te zijn op de verplichting tot afstorten en is dus niet eerst in verzuim na daarop apart te zijn gewezen.

Het formele kader voor de uitkeringen die de ziekenfondsen ten laste van de Algemene Kas ontvangen voor hun kosten van verstrekkingen en vergoedingen en beheerskosten voor de ziekenfondsverzekering is in artikel 19 van de Ziekenfondswet te vinden.

Dit artikel voorziet in de vaststelling van uitkeringen voorafgaande aan het jaar waarop die uitkeringen betrekking hebben en in het nader vaststellen van die uitkeringen na afloop van het jaar. De vaststelling van de uitkeringen en de nadere vaststelling gebeuren aan de hand van jaarlijkse ministeriële regelingen en jaarlijkse beleidsregels van het College. Dit zijn de jaarlijkse budgetteringsregelingen voor de kosten van verstrekkingen en vergoedingen ingevolge de Ziekenfondswet en voor de beheerskosten ingevolge die wet.

Artikel 19 bepaalt verder dat de betaling van de uitkeringen geschiedt overeenkomstig door het College te stellen beleidsregels. De onderhavige regeling voorziet daarin. Doordat het systeem van de wet voorziet in nadere vaststelling van de uitkeringen na afloop van het jaar, werkt de regeling van de betaling van de uitkeringen vooruitlopend op de nadere vaststelling feitelijk uit als een voorschotregeling. Om die reden is de regeling opgenomen in de gecombineerde regeling voorschotverlening op uitkeringen ZFW en AWBZ.

De betalingen die aan de nadere vaststelling van de uitkeringen ingevolge de Ziekenfondswet voorafgaan, worden in de regeling aangemerkt als voorschotten (art. 1, eerste lid).

In paragraaf 2 is voor Ziekenfondswet en AWBZ de omvang van de voorschotten geregeld en de betaling van de bestanddelen waaruit de voorschotten kunnen zijn opgebouwd. De betaling aan ziekenfondsen gebeurt in 12 maandelijkse termijnen waarbij per bestanddeel de aanvangsmaand en betaaldag is aangegeven.

Rekening houdend met de feitelijk financieringsbehoefte van de ziekenfondsen heeft het College berekend dat wanneer

- alle ziekenhuisgerelateerde deelbudgetten in 12 termijnen worden bevoorschot, te beginnen op 1 februari,

- de deelbudgetten overige verstrekkingen in 12 termijnen worden bevoorschot, te beginnen op 1 maart,

de ziekenfondsen gemiddeld tijdig over voldoende middelen beschikken om hun verplichtingen in het kader van de betalingen voor de gebudgetteerde zorg te kunnen voldoen, en dus daarom ook aldus besloten.

De budgetten van de ziektekostenverzekeraars en uitvoerende organen van de ambtelijke ziektekostenregelingen zijn gering van omvang. Het is daarom efficiënter en kostenbesparend om hen geen maandelijkse voorschotten uit te betalen. Betaling vindt daarom in één keer plaats, waarbij het betaaltijdstip zodanig is vastgesteld dat er geen rentenadelen ontstaan ten opzichte van maandbetalingen.

Wanneer een voorschot ontoereikend is biedt de regeling de mogelijkheid om in bijzondere situaties om verhoging van het voorschot te verzoeken (artikel 5).

Er zij nadrukkelijk opgemerkt dat voor de kosten van verstrekkingen en vergoedingen ingevolge de AWBZ de voorschotten altijd kunnen worden aangepast als dat nodig is (artikel 3, derde lid). Bedoelde kosten zijn namelijk niet gebudgetteerd. Van de uitvoeringsorganen die voor de AWBZ hogere uitgaven dan opbrengsten hebben voor AWBZ verstrekkingen wordt ook verwacht dat zij hiervoor om verhoging van de voorschotten vragen. Omdat zij die mogelijkheid hebben, voorziet de regeling voor dit bestanddeel, niet in een aanspraak op rente voor de uitvoeringsorganen die hiervoor per saldo meer hebben uitgegeven dan zij hebben ontvangen (artikel 9, eerste lid, tweede volzin). In de omgekeerde situatie is wel rente verschuldigd aan het College.

Paragraaf 6 betreft de rentevergoeding.

Uit artikel 9 vloeit voort, dat een uitvoeringsorgaan aan het College een rentevergoeding moet betalen indien bij de voorlopige afrekening blijkt, dat het meer aan voorschotten heeft ontvangen dan de op voorlopige basis nader vastgestelde budgetten/uitkeringen waarop het recht heeft. Hetzelfde geldt voor een eventueel nog resterend verschil bij de definitieve afrekening. In de omgekeerde situatie (doch uitgezonderd voor de verstrekkingen AWBZ, zoals eerder aangegeven) moet het College aan het uitvoeringsorgaan een rentevergoeding betalen en heeft het uitvoeringsorgaan dus aanspraak op rente.

De uitvoeringsorganen zijn verder rente verschuldigd over de in het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten af te storten overschotten voor de verstrekkingen AWBZ (tweede lid). Dat is ook het geval voor de zogenaamde `kosten buitenland' (EU/EER/verdragslanden) voorzover die in de budgettering van de verstrekkingen ingevolge de Ziekenfondswet zijn betrokken. Dat laatste is thans het geval indien een verzekerde zich naar het buitenland begeeft teneinde daar hulp in te roepen. Wordt die hulp onder de vigeur van de desbetreffende Verordening (EEG) of verdragsregeling verleend, dan worden de kosten vanuit het buitenland bij het College in rekening gebracht. Voor deze uitgaven van het College zijn de ziekenfondsen rente verschuldigd (artikel 9, derde lid ).

Artikel 10 geeft voor de onderscheiden kostensoorten aan over welke periodes de rente wordt berekend (artikel 10, eerste lid) en wat de rente is, onderscheiden naar tijdvak en naar gelang het uitvoeringsorgaan aanspraak heeft op een rentevergoeding dan wel een rentevergoeding verschuldigd is (artikel 10 tweede, derde en vierde lid). Met de in het artikel vermelde verhogingen en verlagingen van het rentepercentage met 0,3 wordt beoogd tarieven te hanteren die zoveel mogelijk overeenkomen met de gemiddelde rentetarieven voor uitzettingen (bij een optredend overschot hetgeen een rendement oplevert) en opnemingen (bij een tekort hetgeen extra kosten met zich brengt) door de uitvoeringsorganen. Aldus vindt compensatie plaats voor het gegeven dat lenen op de geldmarkt duurder is dan de opbrengsten van een tegoed.

Naar boven