Wijziging Circulaire particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (bestuurlijke boete)

Circulaire aan:

De korpschefs van de regionale politiekorpsen;

De leiding van particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus

Onderdeel: Directie Bestuurszaken

Datum: 2 december 2002

Kenmerk: DDS 5168705

Aard: Bekendmaking gewijzigde voorschriften/verzoek om medewerking

Onderwerp: beleidsregels ter uitvoering van artikel 15 van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus

Voorliggende circulaire vormt een wijziging van enkele onderdelen van mijn Circulaire particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus van 16 maart 1999 (nr. 752511/DBZ/99, Stcrt. 1999, nr. 60). Deze wijzigingen betreffen de toevoeging van beleidsregels met betrekking tot de uitvoering van artikel 15 van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus, waarin de mogelijkheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete in bepaalde gevallen, is vastgesteld.

Circulaire

Aan de circulaire wordt een onderdeel 13 toegevoegd, dat als volgt komt te luiden:

13. Beleidsregels bestuurlijke boete

relevante artikelen: artikel 15, artikel 16 en artikel 17 van de wet.

Algemeen

Artikel 15 van de Wet Particuliere Beveiligingsorganisaties en Recherchebureaus (Wpbr) geeft de minister van Justitie in bepaalde gevallen de mogelijkheid om aan een vergunninghouder een bestuurlijke boete op te leggen. Deze gevallen worden genoemd in artikel 15 lid 1 van deze wet.

Er zijn, in het geval dat particuliere beveiligingsorganisaties (PBO's) vergunningsvoorschriften niet naleven, drie sancties uitvoerbaar, namelijk een waarschuwing, het intrekken van de vergunning en het opleggen van een bestuurlijke boete.

De waarschuwing is als sanctie slechts bij zeer lichte overtredingen een effectief en proportioneel middel. Het intrekken van een vergunning kan zeer vergaande gevolgen hebben, vanwege het feit dat een bedrijf in zijn geheel de beveiligingswerkzaamheden zou dienen te staken. Derhalve is deze sanctie slechts geschikt voor zware veronachtzaming van de vergunningsvoorschriften.

De bestuurlijke boete vult de sanctiemogelijkheden aan tot een compleet arsenaal. Dit is van belang voor overtredingen van de vergunningsvoorschriften, waarbij een waarschuwing als een ineffectieve sanctie moet worden beschouwd, maar waar intrekken van de vergunning eveneens niet proportioneel is.

Dit besluit stelt beleidsregels vast voor de toepassing van de mogelijkheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete.

Overtredingen

De Minister van Justitie kan een bestuurlijke boete van maximaal € 11.250 opleggen aan de vergunninghouder indien wordt gehandeld in strijd met een aantal artikelen uit de Wpbr.

De minister stelt onderhavige beleidsregels vast voor het opleggen van een boete in geval van het handelen in strijd met een aantal specifieke artikelen.

De overtredingen zijn te onderscheiden in drie categorieën:

1. Overtreding van regels betreffende kwaliteit en betrouwbaarheid van personeel, organisatie en materieel;

2. Overtreding van regels betreffende een goede afstemming met vergunningverlener en toezichthouder;

3. Overtredingen van regels betreffende administratieve vereisten.

In de gevallen onder categorie 1 gaat het om voorwaarden die dusdanig fundamenteel zijn voor het bestaan van een beveiligingsorganisatie of recherchebureau dat overtreding ervan ten zeerste in strijd zou zijn met de strekking van de wet. Hieronder valt het vereiste van toestemming van de Minister of Korpschef voor nieuwe leidinggevenden respectievelijk werknemers. Verder bevat categorie 1 fundamentele vereisten voor de specifieke vormen van beveiligings- dan wel recherchewerkzaamheden, zoals regels betreffende vertrouwelijkheid van gegevens (recherchebureaus) en certificeringsvoorschriften voor Particuliere Alarmcentrales (PAC).

In deze categorie bevinden zich de meest zware overtredingen. Derhalve kan bij overtreding van de in deze categorie genoemde artikelen de maximale boete van € 11.250 worden opgelegd.

De gevallen onder categorie 2 betreffen voorwaarden die betrekking hebben op een goede afstemming met de Minister van Justitie als vergunningverlener en de politie als toezichthouder. Deze afstemming is noodzakelijk om de vereiste controle op particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus te kunnen uitoefenen. Hieronder valt het opvolgen van aanwijzingen van de Korpschef, het informeren van de Korpschef of Commandant van de Koninklijke Marechaussee bij aanvang van beveiligings- of recherchewerkzaamheden in een nieuw gebied en het desgevraagd verstrekken van inlichtingen aan opsporingsambtenaren.

Bij overtreding van artikelen uit categorie 2 kan een boete van maximaal € 7.000 worden opgelegd.

In categorie 3 gaat het om de gevallen waarvoor de Minister een boete kan opleggen, maar waarvan de overtreding niet van dien aard is dat ze onder categorie 1 of 2 vallen. Het gaat om overtredingen die te classificeren zijn als administratieve nalatigheid.

Er kan worden volstaan met een boete van maximaal € 1.000.

Toepassing

Bij het opleggen van een bestuurlijke boete aan een vergunninghouder bij constatering van een beboetbare overtreding van een vergunningsvoorschrift wordt rekening gehouden met de ernst van de overtreding en de omstandigheden van het geval. Wanneer de vergunninghouder aannemelijk maakt dat hem van de overtreding geen verwijt kan worden gemaakt, zal de Minister geen boete opleggen.

Bij constatering van meer dan één beboetbare overtreding van vergunningsvoorschriften zal voor elke overtreding apart een boete worden opgelegd. Bij samenloop van overtredingen, dat wil zeggen wanneer eenzelfde feit een overtreding van meer dan één artikel uit de beleidsregels inhoudt, wordt er slechts één boete opgelegd. Zo valt overtreding van het verbod personeel te werk te stellen zonder voorafgaande toestemming van de Korpschef (artikel 7 lid 2 Wpbr) immers altijd samen met het niet bij zich dragen van het verstrekte legitimatiebewijs (artikel 9 lid 8 Wpbr) en het niet bij zich dragen van een juist legitimatiebewijs (artikel 13 Rpbr). In dit geval volgen de laatste twee overtredingen rechtstreeks uit de eerstgenoemde overtreding. De boete wordt dan gebaseerd op het overtreden van artikel 7 lid 2 Wpbr.

Bij overtredingen waarbij de Minister een boete kan opleggen, wordt deze volgens onderhavige beleidsregels opgelegd. Het recht van de Minister om conform artikel 14 Wpbr de vergunning in te trekken, zal echter onverminderd worden toegepast in voorkomende gevallen. In de gevallen, genoemd in artikel 14 onder a, b en e Wpbr zal de Minister een afweging maken, waarbij beoordeeld zal worden of de situatie dermate ernstig is dat de vergunning dient te worden ingetrokken. Dit is het geval wanneer:

1. in redelijkheid niet (meer) kan worden verwacht dat een boete het gewenste correctionele effect heeft of

2. wanneer de boete niet proportioneel kan worden geacht, gezien de ernst van de overtreding.

Een voorbeeld van de als eerst genoemde optie is het herhaaldelijk begaan van overtredingen, ondanks dat er eerder een boete is opgelegd. Onder punt 2 valt de constatering van zeer ernstige overtredingen zoals het kopen van informatie van politieambtenaren door beveiligingsorganisaties en recherchebureaus en de constatering van een dusdanig groot aantal overtredingen binnen één organisatie, dat naar redelijke verwachting niet op korte termijn zal worden voldaan aan de in de vergunning opgenomen voorwaarden en de in de wet- en regelgeving gestelde eisen.

Categorie I

Kwaliteit/betrouwbaarheid personeel, organisatie en materieel

- Artikel 7 lid 1 Wpbr

(Verbod leidinggevenden te werk te stellen zonder voorafgaande toestemming van de Minister)

- Artikel 7 lid 2 Wpbr

(Verbod personeel te werk te stellen zonder voorafgaande toestemming van de Korpschef of de commandant van de KMAR)

- Artikel 8, lid 2 Wpbr i.v.m. artikel 5,7,8,9 en 10 RPBR

(Verbod beveiligers in te zetten die niet voldoen aan opleidingseisen)

- Artikel 9, lid 1 Wpbr

(Plicht tot dragen van een goedgekeurd uniform)

- Artikel 9, lid 3 Wpbr

(Verbod tot dragen van handboeien)

- Artikel 9, lid 9 Wpbr

(Plicht tot vaststellen instructie voor het personeel)

- Artikel 10, lid 1 Wpbr i.v.m. artikel 11 RPBR

(Plicht gebruik te maken van vakbekwame en betrouwbare installateurs)

- Artikel 10, lid 3 Wpbr i.v.m. artikel 21 RPBR

(Plicht gebruik te maken van gecertificeerde apparatuur)

- Artikel 17 RPBR i.v.m. artikel 6 sub h Wpbr

(Plicht gebruik te maken van gecertificeerde honden)

- Artikel 2 RPBR i.v.m. artikel 6 sub j Wpbr

(Verbod om te handelen in strijd met de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak)

- Artikel 18 RPBR i.v.m. artikel 6 sub i Wpbr

(Plicht een klachtenregeling vast te stellen)

- Artikel 20 RPBR i.v.m. artikel 6 sub b Wpbr

(Certificeringsplicht voor Particuliere Alarmcentrales)

- Artikel 23 RPBR i.v.m. artikel 6 sub j Wpbr

(Plicht gebruik te maken van juiste materieel bij geld- en waardetransport)

Categorie II

Goede afstemming met Minister en Politie

- Artikel 9, lid 8 Wpbr

(Plicht het verstrekte legitimatiebewijs bij zich te dragen)

- Artikel 10, lid 3 Wpbr

(Plicht om bewijsstukken betreffende installateurs/apparatuur voorhanden te hebben)

- Artikel 11 lid 2 Wpbr

(Plicht inlichtingen te verstrekken aan ambtenaren, bedoeld in artikel 141 onder b en c, Wetboek van Strafvordering)

- Artikel 12 lid 1 Wpbr

(Plicht gevolg te geven aan aanwijzingen van de Korpschef dan wel de commandant van de KMAR)

- Artikel 12 lid 2 Wpbr

(Plicht de Korpschef van de regio dan wel de commandant van de KMAR bij een luchtvaartterrein te informeren wanneer een begin wordt gemaakt met nieuwe beveiligingswerkzaamheden)

- Artikel 12, lid 1 RPBR i.v.m. artikel 6, sub d Wpbr

(Plicht tot dragen van het vastgestelde embleem op het uniform)

- Artikel 13 RPBR i.v.m. artikel 6 sub e Wpbr

(Plicht om het juist(e) (ingevulde) legitimatiebewijs te gebruiken)

- Artikel 16 lid 1 en 2 RPBR i.v.m. artikel 6 sub g Wpbr

(Plicht tot het indienen van het jaarverslag)

- Artikel 22 RPBR i.v.m. artikel 6 sub j Wpbr

(Plicht voor PAC nieuwe werkzaamheden aan te melden bij de korpschef)

Categorie III

administratieve nalatigheid

- Artikel 9, lid 9 Wpbr

(Plicht wijzigingen in de instructie voor het personeel door te geven)

- Artikel 19 lid 2 RPBR i.v.m. artikel 6, sub j Wpbr

(Plicht nieuwe werkzaamheden op correcte wijze via het vastgestelde aanmeldingsformulier aan te melden bij korpschef)

- Artikel 14 RPBR i.v.m. artikel 6 sub f Wpbr

(plicht om een goedgekeurde personeelsinstructie aan de Korpschef dan wel de commandant van de KMAR bekend te maken)

- Artikel 18, lid 2 en 3 RPBR i.v.m. artikel 6 sub i Wpbr

(Plicht om klachtenregeling ter kennis te brengen van de korpschef / plicht om klachten ter kennis te brengen van de minister)

Categorie I: maximum boete € 11.250

Categorie II: maximum boete € 7.000

Categorie III: maximum boete € 1.000.

De Minister van Justitie,J.P.H. Donner.

Naar boven