Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen | Staatscourant 2002, 229 pagina 12 | Overig |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen | Staatscourant 2002, 229 pagina 12 | Overig |
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
Gelet op artikel 101 van de Werkloosheidswet;
Besluit:
In dit reglement wordt verstaan onder:
a. werknemer: werknemer in de zin van de Werkloosheidswet;
b. werkgever: werkgever in de zin van de Werkloosheidswet;
c. uitkering: uitkering in de zin van hoofdstuk IIA en hoofdstuk IIB van de Werkloosheidswet;
d. Centrale organisatie werk en inkomen: Centrale organisatie werk en inkomen, genoemd in hoofdstuk 4 van de Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
e. vakantiewaarde: bedrag van de betaling, die de werkgever tijdens het dienstverband van de werknemer aan het betreffende vakantiefonds moet verrichten ter verschaffing van een recht van de werknemer jegens dat fonds. Onder vakantiewaarde wordt mede verstaan een vakantiezegel of een vakantiebon;
f. vakantiefonds: vakantiefonds, genoemd in de op grond van artikel 34, vierde lid, Invoeringswet stelselherziening sociale zekerheid getroffen regels;
g. werkbriefje: door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de werknemer ter beschikking gesteld formulier waarop de voor de beoordeling van de voortzetting van het recht op uitkering noodzakelijke gegevens dienen te worden vermeld.
1. Een werknemer die werkloos wordt, doet aangifte van zijn werkloosheid en dient een schriftelijke aanvraag om uitkering in bij de Centrale organisatie werk en inkomen op een daartoe door de Centrale organisatie werk en inkomen aangewezen adres door middel van een daarvoor beschikbaar gesteld formulier, waarop de voor het beoordelen van de aanvraag gewenste gegevens zijn vermeld en dat door de werknemer volledig is ingevuld en ondertekend.
2. In die gevallen waarin de aanvraag rechtstreeks bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen moet worden ingediend, zal het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen daartoe een adres aanwijzen.
3. In die gevallen waarin de aanvraag rechtstreeks bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen wordt ingediend, dient de aanvraag voorzover vereist voorzien te zijn van een bewijs van registratie als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk en inkomen.
De werknemer legt desgevraagd aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een verklaring over, waarin hij voor zover hij dat kan beoordelen de juistheid bevestigt van de gegevens, bedoeld in artikel 2, eerste lid, die afkomstig zijn van de werkgever of de werkgevers, bij wie hij voorafgaand aan het intreden van zijn werkloosheid werkzaam was.
Tenminste voor elke betaling van de uitkering verstrekt de werknemer een volledig ingevuld en door hem ondertekend werkbriefje op een door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen voorgeschreven wijze en aangewezen adres.
1. De werknemer, ten aanzien van wie aangifte van werkloosheid is gedaan:
a. verschijnt op verzoek van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen dan wel de Centrale organisatie werk en inkomen op een aangewezen plaats en tijd;
b. is aanwezig op zijn woon- of verblijfplaats op door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan te wijzen uren;
c. maakt controle door een daartoe door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen gemachtigde persoon mogelijk;
d. neemt, indien hij niet bereikbaar is op zijn woon- of verblijfplaats, de aanwijzingen in acht die zijn achtergelaten door de in onderdeel c van dit lid bedoelde persoon;
e. geeft van een wijziging in zijn woon- of verblijfplaats onverwijld kennis aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
f. verleent op verzoek van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen inzage en verstrekt tegen kostprijs kopieën van boeken, bescheiden, stukken en andere gegevensdragers, voor zover deze betekenis kunnen hebben voor het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering of het bedrag van de uitkering dat aan de werknemer wordt betaald.
2. De werknemer bewaart de in het eerste lid onderdeel f bedoelde stukken tot het einde van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarop de stukken betrekking hebben.
3. De werknemer is verplicht ten behoeve van de uitvoering van de Werkloosheidswet het bepaalde in het eerste lid, onderdelen a en f en het bepaalde in het tweede lid ook na te komen indien het recht op uitkering (geheel of gedeeltelijk) is beëindigd.
1. De werknemer, ten aanzien van wie aangifte van werkloosheid is gedaan en die voornemens is tijdens de duur van de uitkering met vakantie te gaan, doet zo spoedig mogelijk voor de aanvang van die vakantie aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen mededeling van de voorgenomen duur van de vakantie en van de periode waarin deze zal plaatsvinden.
2. De werknemer doet terstond mededeling aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van overschrijding van de voorgenomen duur van de vakantie.
§ 3 Betaling van de uitkering door tussenkomst van de werkgever
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan toestaan dat de aangifte, bedoeld in artikel 2, eerste lid, namens de werknemer door de werkgever wordt gedaan en dat de betaling van de uitkering door tussenkomst van de werkgever plaatsvindt, indien de werknemer, terwijl de dienstbetrekking voortduurt, werkloos is geworden uitsluitend als gevolg van vorst, sneeuwval, hoog water of andere buitengewone natuurlijke omstandigheden, of als gevolg van een werktijdverkorting, waarvoor ingevolge artikel 8, derde lid, van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 vergunning is verleend.
2. De werkgever, aan wie is toegestaan aangifte te doen van werkloosheid als bedoeld in het eerste lid, houdt een administratie aan van de dagen waarop en de uren gedurende welke de werknemer of werknemers, namens wie hij genoemde aangifte heeft gedaan, uitsluitend als gevolg van de in het eerste lid genoemde omstandigheden niet hebben gewerkt, overeenkomstig de door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan deze administratie gestelde eisen.
3. De werkgever aan wie de in het eerste lid bedoelde toestemming is verleend, doet aangifte overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en draagt er zorg voor dat de in artikel 2, eerste lid, bedoelde aanvraag van ieder van de werknemers, op wie de aangifte betrekking heeft, overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en tweede lid, wordt, ingediend.
4. De werkgever aan wie de in het eerste lid bedoelde toestemming is verleend, zendt de werkbriefjes van ieder van de werknemers, namens wie hij aangifte van werkloosheid heeft gedaan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 tegen een door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan te geven tijdstip aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
5. Indien de werkgever aan wie de in het eerste lid bedoelde toestemming is verleend, één of meer verplichtingen, bedoeld in het tweede, derde en vierde lid niet of niet behoorlijk nakomt, kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten om de door de werkgever als voorschot op de uitkering aan de werknemer gedane betalingen, geheel of gedeeltelijk niet te vergoeden.
6. Indien en voorzover de in het vijfde lid bedoelde betalingen naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ten onrechte zijn vergoed in verband met het feit dat door de werkgever niet of niet behoorlijk is voldaan aan één of meer verplichtingen, bedoeld in het tweede, derde en vierde lid, kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten om deze vergoeding geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Deze werkgever is alsdan verplicht binnen een door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vast te stellen termijn aan deze vordering te voldoen.
1. De werknemer op wie het bepaalde in artikel 31, derde lid van de Werkloosheidswet van toepassing is, maakt op verzoek van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen zijn eventuele aanspraak naar burgerlijk recht geldend.
2. De in het eerste lid bedoelde werknemer dient, op verzoek van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, zo spoedig mogelijk bij de bevoegde gemeente een aanvraag om bijstand ingevolge de Algemene Bijstandswet in.
3. De in het eerste lid bedoelde werknemer machtigt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen desgevraagd tot het in ontvangst nemen van de gelden die hij, over de periode waarover voorschotten zijn verleend, ontvangt van degene jegens wie hij zijn aanspraak naar burgerlijk recht tracht geldend te maken, indien en voorzover deze gelden loon zijn of geacht kunnen worden loon te zijn en tot ten hoogste het bedrag van de verleende voorschotten.
4. De in het eerste lid bedoelde werknemer machtigt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen desgevraagd tot het in ontvangst nemen van de bijstand ingevolge de Algemene Bijstandswet die hij van de in het tweede lid bedoelde gemeente ontvangt, indien en voor zover deze bijstand betrekking heeft op de periode waarover voorschotten zijn verleend en tot ten hoogste het bedrag van de verleende voorschotten.
5. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan aan de betaling van voorschotten als bedoeld in artikel 31, derde lid van de Werkloosheidswet andere voorschriften verbinden.
§ 5 Samenloop met inkomsten uit of in verband met arbeid
1. Onverminderd hetgeen elders bij of krachtens de Werkloosheidswet is bepaald omtrent loondoorbetaling, wordt op de uitkering geheel in mindering gebracht, loon uit dienstbetrekking dat de werknemer geniet zonder hiervoor te werken.
2. Het tweede en zesde lid van artikel 34 van de Werkloosheidswet zijn van overeenkomstige toepassing.
1. Onder de in artikel 35 van de Werkloosheidswet bedoelde verdiensten worden verstaan de bruto verdiensten.
2. In geval van nachtarbeid wordt voor de toepassing van artikel 35 van de Werkloosheidswet de werknemer geacht deze arbeid geheel te hebben verricht in de kalenderweek waarin de nachtarbeid is aangevangen.
§ 6 Bijdragen aan sociale fondsen
1. Indien in het dagloon een vakantiewaarde is opgenomen, wordt gedurende de uitkeringsduur, bedoeld in artikel 18, eerste lid, en 42, tweede lid, van de Werkloosheidswet dan wel gedurende de eerste zes maanden van de uitkeringsduur, bedoeld in artikel 42, eerste lid, van de Werkloosheidswet, de aan de werknemer toekomende uitkering gedeeltelijk uitbetaald aan het desbetreffende vakantiefonds dan wel verstrekt in de vorm van een vakantiezegel of vakantiebon, die de werknemer voor aanvang van zijn werkloosheid genoot ingevolge de op hem van toepassing zijnde loonregeling.
2. De in het eerste lid bedoelde betaling bedraagt de uitkering over de betreffende dag, vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller gelijk is aan de vakantiewaarde die is begrepen in het bedrag dat bij het ontstaan van het recht als dagloon zou zijn berekend indien bij die berekening artikel 9, eerste en negende lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, niet zou zijn toegepast en waarvan de noemer gelijk is aan het bedrag dat bij het ontstaan van het recht als dagloon zou zijn berekend indien bij die berekening artikel 9, eerste en negende lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, niet zou zijn toegepast.
3. In afwijking van het eerste lid duurt voor werknemers werkzaam in maat- en orthopedische schoenmakerijen dan wel in de schoenherstellersbranche (sector 17 onder b nummers 3 en 4, van de Regeling indeling van het bedrijfs- en beroepsleven in sectoren) voor wie door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een deel van de uitkering aan de Stichting Vakantiezegelfonds voor de Schoenmakerij wordt betaald, deze betaling voor de duur van de uitkering.
4. Indien het dagloon is vastgesteld met toepassing van artikel 11, derde of vierde lid, van het Bijzonder Dagloonbesluit IWS Bouwnijverheid dat sedert 1 januari 2002 geldt als besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, is, in afwijking van het bepaalde in het tweede lid, de teller van de in het tweede lid bedoelde breuk, gelijk aan de vakantiewaarde die is begrepen in het bedrag dat bij het ontstaan van het secundair recht als secundair dagloon zou zijn berekend indien bij die berekening artikel 9, eerste en negende lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering niet zou zijn toegepast.
5. In afwijking van het eerste lid kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bepalen dat het bedrag van de volgens dat lid te verstrekken vakantiezegel of vakantiebon ten gunste van de werknemer wordt overgemaakt aan het desbetreffende vakantiefonds.
1. Indien een werknemer laatstelijk voor het ontstaan van het recht op uitkering krachtens de Werkloosheidswet werkzaam was in sector 3,4,56,57,58,59 of 60 van de Regeling indeling van het bedrijfs- en beroepsleven in sectoren en in het dagloon een werknemersaandeel in de pensioenpremie is opgenomen, wordt gedurende de uitkeringsduur, bedoeld in artikel 18, eerste lid, en 42, tweede lid, van de Werkloosheidswet dan wel gedurende de eerste zes maanden van de uitkeringsduur als bedoeld in artikel 42, eerste lid, van de Werkloosheidswet, de aan de werknemer toekomende uitkering gedeeltelijk uitbetaald aan de desbetreffende pensioenverzekeraar.
2. De in het eerste lid bedoelde betaling bedraagt de uitkering over de betreffende dag, vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller gelijk is aan het werknemersaandeel in de pensioenpremie die is begrepen in het bedrag dat bij het ontstaan van het recht als dagloon zou zijn berekend indien bij de berekening artikel 9, eerste en negende lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, niet zou zijn toegepast en waarvan de noemer gelijk is aan het bedrag dat bij het ontstaan van het recht als dagloon zou zijn berekend indien bij die berekening artikel 9, eerste en negende lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering niet zou zijn toegepast.
3. Indien het dagloon is vastgesteld met toepassing van artikel 11, derde of vierde lid, van het Bijzonder Dagloonbesluit IWS Bouwnijverheid dat sedert 1 januari 2002 geldt als besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, is, in afwijking van het tweede lid, de teller van de in het tweede lid bedoelde breuk, gelijk aan het werknemersaandeel in de pensioenpremie die is begrepen in het bedrag dat bij het ontstaan van het secundaire recht als secundair dagloon zou zijn berekend indien bij die berekening artikel 9, eerste en negende lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, niet zou zijn toegepast.
1. Zo lang in het dagloon van de werknemer op wie laatstelijk voor het ontstaan van het recht op uitkering krachtens de Werkloosheidswet de collectieve arbeidsovereenkomst voor het Bouwbedrijf van toepassing was een werknemersaandeel in de invaliditeitspensioenpremie was opgenomen en wiens uitkeringsduur wordt bepaald op grond van artikel 18, eerste lid, of 42 van de Werkloosheidswet, wordt gedurende het eerste jaar van werkloosheid, de aan de werknemer toekomende uitkering gedeeltelijk betaald aan de desbetreffende pensioenverzekeraar.
2. De in het eerste lid bedoelde betaling wordt berekend overeenkomstig de berekening van het werknemersaandeel in de invaliditeitspremie volgens de collectieve arbeidsovereenkomst voor het Bouwbedrijf, waarbij onder premieloon WAO wordt verstaan de uitkering krachtens de Werkloosheidswet waarnaar premie ingevolge de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt geheven.
Het Uitkeringsreglement Werkloosheidswet 1997 wordt ingetrokken.
Dit reglement treedt met uitzondering van artikel 5, tweede lid in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin dit reglement wordt geplaatst. Artikel 5, tweede lid treedt in werking op 1 april 2003.
Dit besluit wordt aangehaald als: Uitkeringsreglement WW 2002.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is op grond van artikel 101 Werkloosheidswet verplicht een uitkeringsreglement vast te stellen. Het bestaande Uitkeringsreglement Werkloosheidswet 1997 is vastgesteld door het Landelijk instituut sociale verzekeringen, de rechtsvoorganger van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, en dateert uit 1997.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen komt nu met een nieuw uitkeringsreglement, dat primair beoogt het reglement aan te passen aan de gewijzigde omstandigheden. Niet alleen is het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de plaats getreden van het Landelijk instituut sociale verzekeringen en de uitvoeringsinstellingen, ook is de Centrale organisatie werk en inkomen in de plaats gekomen van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie en heeft in het kader van de nieuwe structuur uitvoering werk en inkomen een herschikking plaatsgevonden van taken en werkzaamheden. Waar in het uitkeringsreglement gesproken werd van Landelijk instituut sociale verzekeringen, uitvoeringsinstelling of Arbeidsvoorzieningsorganisatie, zijn deze vervangen door Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen dan wel Centrale organisatie werk en inkomen.
Daarnaast is van de gelegenheid gebruik gemaakt het Uitkeringsreglement op onderdelen te moderniseren en aan te passen aan veranderingen die zich in de uitvoeringspraktijk hebben voorgedaan.
In artikel 1 worden een aantal in het Uitkeringsreglement voorkomende begrippen gedefinieerd. Strikt genomen is het niet noodzakelijk aan te geven wat onder `werkgever' en `werknemer' wordt verstaan, maar voor alle duidelijkheid is dit wel gebeurd.
In onderdeel g wordt het `werkbriefje' gedefinieerd. Het werkbriefje onderscheidt zich van het aanvraagformulier en dient, nadat het recht op uitkering is vastgesteld, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te voorzien van de nodige informatie om te kunnen beoordelen of het recht op uitkering onveranderd wordt voortgezet, dan wel of er omstandigheden zijn die moeten leiden tot aanpassing of (gedeeltelijke) beëindiging van het recht. De werknemer die recht heeft op uitkering is op grond van artikel 4 van dit reglement verplicht het werkbriefje voor elke betaling van de uitkering in te vullen en aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te doen toekomen.
De in dit artikel opgenomen bepalingen zijn aanvullende bepalingen op de administratieve verplichtingen, die op de werknemer rusten krachtens artikel 26, eerste lid, onderdelen a, b, c en d van de Werkloosheidswet en zijn van belang voor de administratieve stroomlijning van het proces van verwerking van de aanvraag.
De werknemer doet aangifte van werkloosheid en dient een aanvraag voor een uitkering in bij de Centrale organisatie werk en inkomen. Dit is de standaard procedure. Uitkeringen in verband met onwerkbaar weer, werktijdverkorting en betalingsonmacht van de werkgever dienen echter rechtstreeks bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te worden ingediend. Zowel de Centrale organisatie werk en inkomen als het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen moeten hiervoor werknemers kunnen verplichten zich op een bepaald adres te melden; daarbij kan dit ook om interne organisatorische redenen gewenst zijn.
De werknemer moet de aanvraag indienen op een speciaal daartoe beschikbaar gesteld formulier, waarop de gewenste gegevens voor het beoordelen van het recht op uitkering moeten worden vermeld. Van de werknemer wordt verlangd dat hij het aanvraagformulier ondertekent, opdat hij zich bewust is van de noodzaak de gewenste informatie volledig en juist te verstrekken.
Omdat de aangifte van werkloosheid en de aanvraag om een uitkering als regel bij de Centrale organisatie werk en inkomen geschiedt en betrokkene direct als werkzoekende wordt ingeschreven, wordt slechts van betrokkene een bewijs van inschrijving gevraagd als de aangifte en aanvraag rechtstreeks bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen worden ingediend. Dit is in het derde lid van artikel 2 vastgelegd.
De werkgever is verplicht het Uitvoeringinstituut werknemersverzekeringen alle informatie te verschaffen over de door werknemers voor hem verrichte werkzaamheden. In sommige sectoren van het bedrijfs- en beroepsleven is de werkgever ook verplicht de werknemer een overzicht van werkzaamheden te verschaffen. Van de werknemer moet verlangd kunnen worden de juistheid en volledigheid van de door werkgever verstrekte gegevens te bevestigen. Artikel 3 verplicht de werknemer hieraan mee te werken.
De werknemer is verplicht om tijdens de duur van de uitkering gegevens te verstrekken die van invloed kunnen zijn op recht, duur en hoogte van de uitkering op een speciaal daarvoor aan hem ter beschikking gesteld formulier, het zogenaamde werkbriefje. Dit werkbriefje is een verbijzondering van de meer algemene, in artikel 25 van de Werkloosheidswet neergelegde verplichting voor de werknemer het Uitvoeringsinstituut werknemerverzekeringen te voorzien van de voor het recht op uitkering relevante informatie. De verplichting voor het verstrekken van de gegevens gebruik te maken van een werkbriefje, dient in de eerste plaats de administratieve stroomlijning van de gegevensverwerking.
De werknemer is verplicht vóór elke periodieke betaling van de uitkering over de desbetreffende periode een volledig ingevuld werkbriefje in te leveren op het daarvoor aangewezen adres. Van de werknemer kan verlangd worden dit in persoon te doen. Evenals bij de aanvraag is hier voorgeschreven dat de werknemer het werkbriefje ondertekent, opdat hij zich ervan vergewist in te staan voor de volledigheid en juistheid van de verstrekte informatie.
In dit artikel zijn een aantal controlemaatregelen, die de werknemer moet opvolgen, geconcretiseerd. Het voorschrift in onderdeel a om op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen, is bedoeld controle op de naleving van de verplichtingen van de werknemer mogelijk te maken; daartoe behoren in elk geval ook de verplichtingen van de werknemer met betrekking tot activiteiten gericht op reïntegratie. Dat de werknemer verplicht is op een door de Centrale organisatie werk en inkomen aangewezen plaats en tijd te verschijnen heeft in dit verband alleen betrekking op de uit de Werkloosheidswet voortvloeiende verplichtingen, zoals bijvoorbeeld de aanvraag.
De bepaling inzage te verschaffen in voor recht, hoogte of duur van de uitkering relevante informatie, heeft in elk geval betrekking op de verificatie van inkomsten en sollicitatieactiviteiten, waar dit gewenst is.
Aan zijn verplichtingen om tegen kostprijs kopieën te verstrekken kan de werknemer ook voldoen door de desbetreffende documenten ter beschikking te stellen aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, zodat kopieën kunnen worden vervaardigd. Met andere gegevensdragers wordt met name gedoeld op digitale gegevensdragers.
De termijn die de werknemer verplicht wordt de op het recht op uitkering betrekking hebbende gegevens te bewaren, is in het tweede lid beperkt tot het eind van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarop de gegevens betrekking hebben. Met andere woorden: bewijzen van sollicitatieactiviteiten verricht op enig moment in 2002 in het kader van de op de werknemer rustende sollicitatieverplichtingen, dienen tot 1 januari 2004 bewaard te blijven.
In het derde lid worden drie van deze controlevoorschriften, ten behoeve van de uitvoering van de Werkloosheidswet, ook van toepassing verklaard op de werknemer die geen uitkering meer ontvangt. Voor een zorgvuldige controle kan het noodzakelijk zijn na (tijdelijke) beëindiging van het recht op uitkering inzage te hebben in bepaalde gegevens.
In het eerste lid wordt omschreven in welke twee situaties toegestaan kan worden dat aangifte van werkloosheid, aanvraag van een uitkering en eventuele betaling daarvan, door tussenkomst van de werkgever kan geschieden. Toestemming wordt alleen verleend als de werknemer nog in dienst is bij de werkgever.
De aan deze regeling noodzakelijke op de werkgever rustende administratieve verplichtingen, zijn in dit artikel vastgelegd. Op grond van het vijfde lid kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten bij overtreding daarvan de gedane betalingen geheel of gedeeltelijk niet te vergoeden; is reeds ten onrechte een vergoeding aan de werkgever betaald, dan kan op grond van het zesde lid tot gehele of gedeeltelijke terugvordering worden overgegaan.
Artikel 8 heeft uitsluitend betrekking op de werknemer als bedoeld in artikel 31, derde lid, van de Werkloosheidswet. De werknemer is alleen gehouden de verplichtingen van dit artikel op te volgen, indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen hierom uitdrukkelijk verzoekt: wanneer in redelijkheid niet van de werknemer gevergd kan worden zijn eventuele aanspraken naar burgerlijk recht geldend te maken, zal het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen dat achterwege laten.
De mogelijkheid de werknemer te verplichten gemeentelijke bijstand aan te vragen, dient slechts het belang van de werknemer te waarborgen. Gemeentelijke bijstand wordt (behoudens bijzondere gevallen) alleen verstrekt met terugwerkende kracht tot het moment waarop bijstand is aangevraagd. In de omstandigheden als bedoeld in dit artikel waarin niet vaststaat op welke inkomsten de werknemer recht heeft, is het wenselijk gemeentelijke bijstand aan te vragen, zodat de werknemer (overigens voor zover hij aan de overige voorwaarden voor het recht op bijstand voldoet) eventueel met terugwerkende kracht tot die datum daarvoor in aanmerking kan komen.
Het eerste lid ziet op de situatie dat een werknemer, terwijl hij uitkering ontvangt, loon geniet uit een dienstbetrekking zonder daarvoor te werken. Dit is een aanvulling op het bepaalde in artikel 20, eerste lid, onderdeel b van de Werkloosheidswet (in samenhang met het derde en vierde lid van artikel 20 van de Werkloosheidswet) en op het bepaalde in artikel 35 van de Werkloosheidswet. Indien een werknemer, terwijl hij uitkering ontvangt, gaat werken eindigt het recht op uitkering over het aantal uren werkhervatting, dan wel wordt, bij een werkhervatting voor een beperkt aantal uren, 70% van de inkomsten uit die arbeid in mindering gebracht op de uitkering. Aan deze bepalingen kan alleen toepassing worden gegeven indien er feitelijk werkzaamheden worden verricht. In de wet is niet voorzien in de situatie dat een werknemer inkomsten heeft uit een dienstbetrekking zonder dat hij feitelijk werkzaamheden vervult, behoudens de regeling op grond van artikel 20, zesde lid van de Werkloosheidswet waarin uren waarin de werknemer zonder te werken loon heeft ontvangen worden gelijk gesteld met arbeidsuren. Het eerste lid van artikel 9 maakt anticumulatie in deze gevallen mogelijk.
De artikelen 11, 12 en 13 zien op een betaling van een deel van de uitkering aan vakantiefondsen en pensioenverzekeraars. Vakantiewaarden komen nog slechts voor in een beperkt aantal sectoren en branches waaronder de agrarische sector, de schoenherstellersbranche en een aantal aan de bouwnijverheid verwante sectoren. Betalingen uit de werkloosheidsuitkering van werknemersdelen van pensioenpremies aan pensioenverzekeraars en van werknemersdelen van invaliditeitspensioen aan sociale fondsen komen alleen voor in aan de bouwnijverheid verwante sectoren.
Artikel 11 bepaalt dat gedurende een periode van maximaal zes maanden het deel van de uitkering dat betrekking heeft op vakantiewaarden, vakantiebonnen en vakantiezegels wordt betaald aan de toepasselijke vakantiefondsen. Voor de werknemers in de maat- en orthopedische schoenmakerijen en de schoenherstellersbranche worden de vakantiewaarden echter gedurende de gehele duur van de uitkering verstrekt. Dit is in het derde lid geregeld. Zowel de beperking van deze betalingen tot zes maanden als de betalingen voor de duur van de gehele uitkering dateren uit de tijd dat de besturen van de bedrijfsverenigingen bijzondere dagloonbesluiten voor de betreffende sectoren konden vaststellen. Door een omissie is bij de vaststelling van het uitkeringsreglement in 1997 nagelaten de regeling voor de werknemers in de maat- en orthopedische schoenmakerijen en de schoenherstellersbranche in het uitkeringsreglement op te nemen. In de uitvoering is deze praktijk wel voortgezet en het uitkeringsreglement wordt hieraan nu formeel aangepast.
In het tweede lid van artikel 11 wordt bepaald dat niet de volledige vakantiewaarde aan het desbetreffende vakantiefonds wordt betaald. Het van de vakantiewaarde uit te betalen bedrag komt overeen met 70% van de vakantiewaarde, zoals die in het dagloon is begrepen. Die waarde kan afwijken van de vakantiewaarde zoals de werkgever deze bij werken dient te betalen aan het vakantiefonds, bijvoorbeeld omdat het maximum dagloon of een garantiedagloon is aangehouden en de vakantiewaarde dienovereenkomstig is aangepast. Op grond van het tweede lid van artikel 11 wordt bij de betaling van de vakantiewaarde naar evenredigheid rekening gehouden met onder meer deelrechten en kortingen op de uitkering in verband met inkomsten. Met bijzondere situaties, zoals met de berekening van de vakantiewaarde bij de dagloon garantieregeling, is in de bijzondere dagloonregels voor de bouwnijverheid rekening gehouden. Hierop ziet het vierde lid.
Hetgeen hiervoor is gesteld voor de vakantiewaarden geldt mutatis mutandis ook voor pensioenpremies (artikel 12). Voor de werknemers die laatstelijk voor hun werkloosheid werkzaam waren in de bouwnijverheid en enkele daaraan verwante sectoren wordt een deel van de uitkering besteed aan pensioenpremie. Dit deel wordt rechtstreeks betaald aan de pensioenverzekeraar. De berekening is geheel gelijk aan die van de vakantiewaarden. Op grond van het bepaalde in artikel 13 wordt voor de werknemers, op wie laatstelijk de CAO voor het Bouwbedrijf van toepassing was en in wiens dagloon invaliditeitspensioen is opgenomen, bepaald dat de uitkering gedeeltelijk wordt betaald aan de desbetreffende pensioenverzekeraar. Het tweede lid verwijst voor de berekening van de hoogte van de betaling naar die CAO.
Het Uitkeringsreglement treedt in werking twee dagen na publicatie in de Staatscourant. De verplichting gegevensdragers of kopieën daarvan te bewaren tot het einde van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarop de stukken betrekking hebben (artikel 5, tweede lid) treedt op een later tijdstip in werking (1 april 2003) omdat enige tijd nodig is WW gerechtigden tijdig hierover te kunnen informeren.
Amsterdam, 30 juli 2002.
T.H.J.Joustra,
voorzitter Raad van Bestuur UWV.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2002-229-p12-SC37228.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.