Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2002, 222 pagina 12 | Overig |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2002, 222 pagina 12 | Overig |
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
17 mei 2002
nr. R&B/OSA/2002/1166
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
Gelet op artikel 5, tweede lid, onder b, van de Archiefwet 1995;
De Raad voor Cultuur gehoord (advies van de Raad voor Cultuur van 3 april 2001, nr. arc-2000.2200/2);
Besluiten:
De bij dit besluit gevoegde `selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk alsmede de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport als vakminister en de onder hem ressorterende actoren op het beleidsterrein Adelsbeleid, adelsrecht en het decoratiestelsel over de periode 1945-2000' en de daarbij behorende toelichting worden vastgesteld.
Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende selectielijst en toelichting in de Staatscourant zal worden geplaatst.
Den Haag, 17 mei 2002.
De Staatssecretaris van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschappen,namens deze,
De Algemene Rijksarchivaris,
M.W.
van Boven.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.namens
deze,
Het Hoofd van de afdeling Documentatie, Archief en Bibliotheek,
B.R.
Klaverstijn.
Een belanghebbende kan tegen dit besluit beroep instellen bij de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan hij zijn woonplaats heeft. Voordat hij beroep instelt, moet hij binnen zes weken na de inwerkingtreding van dit besluit bij de Staatssecretaris een bezwaarschrift indienen. Dit bezwaarschrift moet worden gestuurd naar CFI/FJZ, ter attentie van het secretariaat van de Commissie voor de bezwaarschriften, Postbus 606, 2700 ML Zoetermeer.
Instrument voor de selectie - ter vernietiging dan wel blijvende bewaring - van de administratieve neerslag van het adelsbeleid en adelsrecht en het decoratiestelsel, 1945 - 2000.
Het BSD is opgesteld tegen de achtergrond van de selectiedoelstelling van de RAD/PIVOT, zoals die door de Minister van WVC bij de behandeling van het ontwerp van de Archiefwet 1995 in de Tweede Kamer op 13 april 1994 is verwoord. De selectiedoelstelling luidt: het mogelijk maken van een reconstructie van de hoofdlijnen van het handelen van de overheid. Door het Convent van Rijksarchivarissen is de selectiedoelstelling vertaald in de richting van de (bewaar)doelstelling van de RAD als 'het selecteren van handelingen van de overheid om bronnen voor de kennis van de Nederlandse samenleving en cultuur veilig te stellen voor blijvende bewaring'.
De algemene selectiedoelstelling is geoperationaliseerd voor het terrein van het adelsbeleid, adelsrecht en het decoratiestelsel. Dat wil zeggen dat de geformuleerde handelingen van de betrokken overheidsactoren zijn gewaardeerd op de bijdrage die zij leveren aan de verwezenlijking van de selectiedoelstelling. De selectie gold derhalve de vraag ten aanzien van welke handelingen de administratieve neerslag noodzakelijk zou zijn om een reconstructie mogelijk te maken van de hoofdlijnen van het handelen op het beleidsterrein adelsbeleid, adelsrecht en het decoratiestelsel.
Uitgaande van de selectiedoelstelling heeft PIVOT in 1993 een lijst van algemene selectiecriteria geformuleerd. Met behulp van die algemene criteria wordt in een BSD een waardering toegekend aan de handelingen die door middel van het institutioneel onderzoek in kaart zijn gebracht, gelet op de uit de contextbeschrijving naar voren gekomen hoofdlijnen van het overheidshandelen.
De algemene selectiecriteria van PIVOT zijn positief geformuleerd; het zijn bewaarcriteria. Is een handeling op grond van een criterium gewaardeerd met B ('blijvend te bewaren'), dan betekent dit dat de administratieve neerslag van die handeling te zijner tijd geheel dient te worden overgebracht naar het ARA. De neerslag van een handeling die niet aan een van de selectiecriteria voldoet, wordt dus in principe niet overgebracht. De waardering van de desbetreffende handeling luidt dan V (op termijn te vernietigen), onder vermelding van de periode waarna de vernietiging dient plaats te vinden. De neerslag die uit dergelijke handelingen voortvloeit, is niet noodzakelijk geacht voor een reconstructie van het overheidshandelen op hoofdlijnen.
De thans door PIVOT gehanteerde algemene bewaarcriteria luiden als volgt:
1. Handelingen die betrekking hebben op voorbereiding en bepaling van beleid op hoofdlijnen.
2. Handelingen die betrekking hebben op evaluatie van beleid op hoofdlijnen.
3. Handelingen die betrekking hebben op verantwoording van beleid op hoofdlijnen aan andere actoren.
4. Handelingen die betrekking hebben op (her)inrichting van organisaties belast met beleid op hoofdlijnen.
5. Handelingen die bepalend zijn voor de wijze waarop beleidsuitvoering op hoofdlijnen plaatsvindt.
6. Handelingen die betrekking hebben op beleidsuitvoering op hoofdlijnen en direct zijn gerelateerd aan of direct voortvloeien uit voor het Koninkrijk der Nederlanden bijzondere tijdsomstandigheden en incidenten.
De criteria zijn vooral ontwikkeld door de selectiedoelstelling te koppelen aan het uit de bestuurskunde afkomstige model van de beleidscyclus als voorstelling van feitelijk overheidshandelen. De fasen van de cyclus zijn achtereenvolgens beleidsvoorbereiding (inclusief agendavorming), -bepaling, -uitvoering en -evaluatie/
terugkoppeling. De toepassing van het model bij de selectie van overheidsarchief is uiteengezet in de PIVOT-brochure Handelend optreden (Rijksarchiefdienst/PIVOT, 's-Gravenhage 1993).
Naast algemene criteria kunnen, eveneens binnen het kader van de selectiedoelstelling, in een BSD specifieke criteria worden geformuleerd voor handelingen die met behulp van de algemene criteria niet kunnen worden gewaardeerd. Daar de noodzaak hiertoe niet aanwezig werd geacht, is (ook) in dit BSD de mogelijkheid om specifieke selectiecriteria te formuleren niet benut.
In het separate verslag van het driehoeksoverleg wordt op de vraag van de toepasselijkheid van de algemene selectiecriteria, c.q. de noodzaak tot het hanteren van specifieke criteria voor het beleidsterrein, nader ingegaan.
2. Vaststelling Basisselectiedocument
In juni en juli 2000 is het ontwerp-BSD door de Hoge Raad van Adel, de Kanselarij der Nederlandse Orden, de Ministers van Economische Zaken, Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Financiën, Defensie, Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan de Staatssecretaris van OCenW aangeboden, waarna deze het ter advisering heeft ingediend bij de Raad voor Cultuur (RvC). Van het gevoerde driehoeksoverleg over de waarderingen van de handelingen is een verslag gemaakt, dat tegelijk met het ontwerp-BSD naar de RvC is verstuurd. Vanaf 22 september 2000 lag de selectielijst gedurende acht weken ter publieke inzage bij de informatiebalie in de studiezaal van het Algemeen Rijksarchief evenals in de bibliotheken van de betrokken zorgdragers en de rijksarchieven in de provincie, hetgeen was aangekondigd in de Staatscourant nr. 183 van 21 september 2000.
Tijdens het driehoeksoverleg was, op verzoek van de Archiefcommissie van het Koninklijk Nederlands Historisch Genootschap, ook een deskundige op het beleidsterrein aanwezig. Van andere (historische) organisaties of individuele burgers is geen commentaar ontvangen.
In de Bijzondere Commissie Archieven van de RvC is het ontwerp-BSD behandeld, waarbij ook het verslag van het driehoeksoverleg bij de voorbereiding van het advies is meegenomen.
Op 3 april 2001 bracht de RvC advies uit (nr. arc-2000.2200/2), hetwelk naast enkele tekstuele correcties aanleiding heeft gegeven tot de volgende wijziging van de ontwerp-selectielijst:
- informatie over de zuivering van ridderorden en handelingen (91 en 92) van de betreffende adviescommissies zijn toegevoegd.
3. Actoren waarvoor de selectielijst geldt
N.B. De handeling (nummer 21 in het RIO) die de rechterlijke macht verricht (Het opleggen van een geldboete aan degenen die zonder daartoe gerechtigd zijn een Nederlandse adellijke titel voert of een Nederlands ordeteken draagt) is in dit BSD niet opgenomen. Deze handeling is terug te vinden in het BSD behorende bij het institutioneel onderzoek Gedeelde geschillen. Ook de handeling (nummer 53 in het RIO) van de commissaris van de Koningin (Het adviseren van het Kapittel voor de Civiele Orden over de verlening van onderscheidingen in de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau aan inwoners van de provincie) is hier niet opgenomen.
In dit BSD zijn de handelingen van onderstaande actoren gewaardeerd:
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 1945 -
Onder zijn verantwoordelijkheid valt het adeldomsbeleid en de Hoge Raad van Adel. Binnen het departement is in 1998 de Stafafdeling Constitutionele Zaken en Wetgeving hiermee belast.
De politieke verantwoordelijkheid voor het decoratiebeleid ligt bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De taak van zijn ministerie op dit beleidsterrein is het zorgdragen voor de beleidsvorming en -uitvoering inzake koninklijke onderscheidingen en het behandelen van zaken betreffende de Kanselarij der Nederlandse Orden, het Kapittel voor de Civiele Orden en het Kapittel der Militaire Willems-Orde. Terzake de Militaire Willems-Orde wordt deze verantwoordelijkheid gedeeld met de Minister van Defensie.
Stelt emblemen samen voor onder andere oorlogsschepen en onder hem ressorterende diensten en inrichtingen.
Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, 1980-1988
Was tesamen met de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Defensie belast met het vaststellen van de samenstelling en werkwijze van het Nationaal Comité Verzetsherdenkingskruis.
Is bevoegd tot het verlenen van eigen/specifieke medailles binnen zijn departement. Neemt besluiten over de bij zijn departement ingediende decoratievoorstellen.
Hij adviseert de minister van Binnenlandse Zaken betreffende alle adelszaken en de wapens van publiekrechtelijke lichamen. Daarnaast wordt de Minister van Justitie geadviseerd omtrent verzoeken tot naamswijziging, waarbij de namen van adellijke geslachten of van heerlijkheden betrokken zijn en de Minister van Defensie over emblemen voor oorlogsschepen en onder hem ressorterende diensten en inrichtingen.
Nationaal Comité Verzetsherdenkingskruis, 1981 - 1988
Bij Koninklijk besluit van 29 december 1980, nr. 104 (Stb. 715) werd het verzetsherdenkingskruis ingesteld. Bij beschikking van de Ministers van Binnenlandse Zaken en Defensie en van de Staatssecretaris van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk van 27 maart 1981 werden nadere regels gesteld voor de uitvoering van de werkzaamheden van het Comité. Als sluitingsdatum voor het indienen van een verzoek om toekenning werd 1 mei 1984 vastgesteld. De afwikkeling van het Comité heeft tot eind 1987 geduurd, waarna het Comité op 11 mei 1988 werd opgeheven.
Advies Commissie Zuivering Orde van de Nederlandse Leeuw en Orde van Oranje-Nassau, 1948-1952.
Ingesteld in het kader van de Wet Zuivering Nederlandse Ridderorden van 18 september 1946. Zij hadden tot taak advies uit te brengen over het ontnemen van de toegekende onderscheiding van gedecoreerde Nederlanders die in de Tweede Wereldoorlog `fout' waren. Het ging hier om de onderscheidingen in de civiele orden.
Commissie van Advies Zuivering Militaire Willems-Orde en Ereteken voor Belangrijke Krijgsverrichtingen, 1948-1952
Ook deze commissie is ingesteld in het kader van de Wet Zuivering Nederlandse Ridderorden van 18 september 1946. Ook hier diende advies uitgebracht te worden met betrekking tot `foute' gedecoreerde Nederlanders en het ontnemen van hun eerder toegekende onderscheiding.
3. Het beleidsterrein kort samengevat1
Sinds de invoering van artikel 63 in de Grondwet van 1848 tot 1953 is de bepaling dat `De Koning adeldom verleent' ongewijzigd gebleven. Hetzelfde artikel bepaalde dat `vreemde adeldom door geen Nederlander kan worden aangenomen.' Een verandering in het beleid was het (informeel) besluit van de Raad van ministers op 21 november 1953:
1. erkenning te behoren tot de Nederlandse adel alleen op bewijs, dat men behoort tot een geslacht dat vóór 1795 al tot de adel hoorde;
2. inlijving wordt van geval tot geval beoordeeld;
3. verheffing in de adel dient achterwege te blijven. Voor leden van het koninklijk huis is een uitzondering mogelijk.
Artikel 74 lid 1 van de Grondwet 1972 heeft als basis gediend bij het toekennen van titels aan (toekomstige) leden van het Koninklijk Huis, zoals aan Claus von Amsberg en de kinderen die uit zijn huwelijk met H.K.H. Prinses Beatrix geboren zouden worden. Ook op basis daarvan zijn voorzieningen getroffen in verband met het huwelijk van H.K.H. Prinses Margriet en Pieter van Vollenhoven. De volgende aanpassingen vonden bij de invoering van de Wet op de adeldom ten opzichte van de Grondwet 1953 plaats: erkenning, inlijving en verheffing.
In artikel 74 van de Grondwet 1972 stond nog steeds slechts vermeld: `de koning verleent adeldom', maar niet aan wie, waarom en wanneer adeldom verleend kon worden, hoeveel ervoor betaald moest worden en wie hierin adviseert. Het adelsbeleid dat tot dusver gevoerd was, had een te smalle juridische basis en de Tweede Kamer wilde dat daar verbetering in kwam. Daarom werd in de Grondwet van 1983 additioneel artikel XXV (Staatsblad 70) in plaats van artikel 74 lid 1 opgenomen, waarin werd vastgelegd dat deze zaken bij wet geregeld moesten worden. Een wet kan namelijk gemakkelijker veranderd of ingetrokken worden dan een Grondwet.
Tot slot kan nog worden vermeld dat het omgekeerde van verlening, het verlies van adeldom, zich onder omstandigheden (bijvoorbeeld door een strafrechtelijk vonnis of door het zonder toestemming in dienst treden van een buitenlandse Souverein) kan voordoen, met name door royement. Royement is echter niet wettelijk geregeld, maar `men mag aannemen, dat degene die adeldom verleent (de Koning) deze ook weer kan ontnemen en dat dit derhalve bij Koninklijk besluit zal dienen te geschieden.' Het heeft zich in deze eeuw slechts nog één keer voorgedaan: jonkheer Pieter Laurens van Beyma werd op eigen verzoek uit de Nederlandse adel geroyeerd. Royement op eigen verzoek wordt ontraden, omdat eventuele na royement geboren afstammelingen niet tot de adel zullen behoren. Van 1945 tot 1994 zijn acht Koninklijk besluiten tot erkenning van adeldom tot stand gekomen en 26 personen ingelijfd. Er is ook een aantal verzoeken tot adelsverlening geweigerd.
In 1989 werd aan de voorbereiding van een wet op de adeldom begonnen; deze wet werd op 2 juni 1994 in het Staatsblad gepubliceerd. Deze bevat een wettelijke regeling voor het verlenen van adeldom, het heffen van taxa en het geven van een wettelijke basis voor de Hoge Raad van Adel en zijn taken. Het adelsrecht werd gezien als een historisch gegroeid instituut, dat als zodanig alleen kan worden gehandhaafd, maar dat zijn grondslag verliest als men zou proberen het naar eigentijdse denkbeelden te wijzigen of in te richten. Daarom is ervan afgezien het adelsrecht opnieuw te codificeren. Op grond van artikel 8 van de Wet op de adeldom kunnen alle personen die bij de inwerkingtreding van de wet reeds Nederlander waren gedurende een periode van vijf jaar, een verzoek tot inlijving doen.
Anno 1998 is het voeren van een adellijk distinctief (titel of predikaat) het enige voorrecht voor de Nederlandse adel. Ingevolge artikel 2 van het Souverein besluit van 13 februari 1815, nr. 60 worden titels toegekend of verleend door de Koning.
Ingevolge het Souverein besluit van 24 juni 1814, nr. 10 werd de Hoge Raad van Adel ingesteld en belast met de behandeling van alle adelsaangelegenheden, zoals het aanleggen van filiatie-registers van degenen die een adelsgunst hadden verkregen en van hun wettige afstammelingen in mannelijke lijn. Ook is hier voor het eerst sprake van heffing van Adelstaxa. De Raad kreeg de bevoegdheid tot het doen betalen van bedragen voor allerlei handelingen, zoals bijvoorbeeld voor het verlenen van adelsdiploma's. Deze bedragen zouden gevoegd worden bij een afzonderlijk fonds, het adelsfonds (later het Fonds van de Hoge Raad van Adel). De Raad bestaat uit een voorzitter en vier leden en wordt bijgestaan door een secretaris.
Terwijl de Raad vóór Thorbecke een eigen secretarie bezat die alle werkzaamheden verrichtte die voortvloeiden uit 's Raads adviserende taak aan de Koning, beperkt de werkkring van de Raad zich daarna tot het geven van advies aan de Minister van Binnenlandse Zaken c.q. Justitie en werd de secretarie onderdeel van genoemde ministeries.
Op 6 juli 1859 (Koninklijk besluit nr. 46) werd de behandeling van de adelsaangelegenheden evenals de verdere werkzaamheden van de Raad opgedragen aan het Departement van Justitie. Dat is zo gebleven tot 1937, toen de toenmalige minister-president, dr H. Colijn, bij brief van 16 november aan de Hoge Raad van Adel meedeelde, dat hij overwoog de werkzaamheden, die tot dusver op het Departement van Justitie plaats vonden, en kort daarvoor waren overgenomen door het Ministerie van Algemene Zaken, grotendeels over te dragen en te delegeren aan de Hoge Raad van Adel. De Raad ging hiermee akkoord en beschikt sindsdien dus weer, net als voor 1853, over een eigen secretarie.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft de Hoge Raad van Adel zich in hoofdzaak moeten beperken tot het behandelen van kwesties betreffende gemeente- en waterschapswapens. Daarnaast werd de Raad in 1941 belast met het onderzoek van de zogenaamde dubbele geslachtsnamen- een gevolg van het besluit bevolkingsboekhouding van 1936 (artikel 63 lid 3). Dragers van dubbele namen moesten kunnen aantonen, dat hun naam op officiële wijze tot stand was gekomen, zo niet, dan moesten ze er alsnog geld voor betalen. Dit onderzoek veroorzaakte nogal wat commotie. In 1947 werd de Raad uit hoofde van bezuiniging door de minister van Binnenlandse Zaken aan wie de Raad sinds 1945 adviseert, weer van deze taak ontheven. Zo had de raad gedurende korte tijd ook te maken met de bevolkingsadministratie.
In 1948 voorkwam de Hoge Raad dat enkele provincies, zonder het advies van de Hoge Raad van Adel eerst in te winnen, een voorstel tot het invoeren van een eigen provincievlag zouden indienen bij de Provinciale Staten van hun eigen gewest. De Raad heeft zich toen tot de minister van Binnenlandse Zaken gewend om op dit gebied uniformiteit en juiste behandeling te waarborgen. De minister heeft toen een circulaire doen uitgaan aan Gedeputeerde Staten van de verschillende provincies, waarin de wenselijkheid werd uitgesproken, dat eerst advies hierover van de Hoge Raad van Adel gevraagd zou worden. Het gevolg is, dat de Raad nu onder meer ook als taak heeft, over vlaggen van gemeenten en waterschappen te adviseren.
Anno 1998 is de Hoge Raad van Adel een extern adviescollege en heeft als belangrijkste taken:
1. het adviseren van de minister van Binnenlandse Zaken betreffende alle adelszaken en de samenstelling en wijziging der wapens van publiekrechtelijke lichamen.
2. het adviseren van de besturen van publiekrechtelijke lichamen inzake de samenstelling van de door hen gewenste vlaggen.
3. het adviseren van de minister van Justitie omtrent verzoeken tot naamswijziging, waarbij de namen van adellijke geslachten of van heerlijkheden en dergelijke betrokken zijn.
4. het adviseren van de minister van Defensie inzake samenstelling van emblemen voor Hr.Ms. oorlogsschepen en onder hem ressorterende diensten en inrichtingen.
Daarnaast is de Raad belast met het, in het algemeen, verstrekken van advies en voorlichting op genealogisch en heraldisch gebied aan rechtspersonen en particulieren.
Vóór de Tweede Wereldoorlog werd elk decoratievoorstel met een voorgestelde graad van Ridder in de Orde van Oranje-Nassau of hoger voorgelegd aan de Raad van Ministers (verder te noemen `de Ministerraad'), terwijl de eremedailles verbonden aan de Orde van Oranje-Nassau zelfstandig door de ministeries werden afgehandeld.
In de periode 1844-1940 was het aantal toegekende civiele onderscheidingen per jaar beperkt tot circa 500. Het meeste werk lag op het terrein van de Militaire Willems-Orde (soldij-) administratie. Bij de verschillende acties, voornamelijk in het voormalig Nederlands Oost-Indië werden in die periode 2635 onderscheidingen toegekend.
Door de relatieve rust in het decoratiestelsel nam de bemoeienis van de Kanselier met het beleid steeds verder af. Zijn positie van beheerder én beleidsondersteuner werd langzamerhand een van beheerder. In 1937 werd de Kanselarij onder de verantwoordelijkheid van het zojuist opgerichte Ministerie van Algemene Zaken gebracht.
Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werd de regeringszetel in 1940 tijdelijk verplaatst naar Londen. In verband met het grote aantal te verlenen dapperheidsonderscheidingen, alsmede het toenemende aantal civiele onderscheidingen, ontstond de behoefte aan een orgaan dat de Ministerraad zou ontlasten. Daartoe werd de Raad voor Onderscheidingen en Eerbetoon in het leven geroepen, bestaande uit de Minister-President en de Ministers van Binnenlandse Zaken, Buitenlandse Zaken, Marine, Onderwijs, Kunst en Wetenschappen, en Oorlog. Van 1945 tot november 1946 werden de taken van deze Raad waargenomen door de Inter-departementale Commissie voor Onderscheidingen en Eerbetoon.
Op 30 april 1940 kwam een - reeds voorziene - herziening tot stand van de Wet op de Militaire Willems-Orde, welke op 20 mei van dat jaar in werking trad. Een van de veranderingen was dat voortaan ook burgers voor daden van moed, beleid en trouw - in de strijd bewezen - konden worden opgenomen in de orde. Vanaf mei 1940 stelde men andere criteria voor `verdiensten voor het vaderland', waaronder vanaf dat moment begrippen als `strijdbaarheid' en `verzet' komen te vallen.
Na de bevrijding moesten degenen die geacht werden in de Tweede Wereldoorlog `fout' te zijn geweest verantwoording afleggen. In 1947 werd door de Kanselarij der Nederlandse Orden begonnen met de voorbereidende werkzaamheden om van `foute' gedecoreerde Nederlanders hun eerder toegekende onderscheiding te ontnemen. De leden der ridderorden werden in dat verband onder de loep genomen aan de hand van de Wet Zuivering Nederlandse Ridderorden van 18 september 1946 (Stb. 1946, nr. G 261). Daartoe werden in 1948 twee adviescommissies ingesteld, één voor de civiele orden en één voor de Militaire Willems-Orde en het Ereteken voor Belangrijke Krijgsverrichtingen. Zij oefenden hun taak uit op grond van een instructie die werd gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant van 20 september 1948, nr. 181.
Door de Kanselarij der Nederlandse Orden werden 153 dragers van de Orde van de Nederlandse Leeuw en Orde van Oranje-Nassau, de Militaire Willems-Orde en het Ereteken voor Belangrijke Krijgsverrichtingen ter zuivering aan de regering voorgelegd, uiteindelijk werden van 93 personen één der orden of beiden ontnomen. Op 13 maart 1952 werden per Koninklijk Besluit nr. 27 de Adviescommissies opgeheven.
In april 1946 werd het Kapittel der Militaire Willems-Orde ingesteld. De Rijkswet op de Militaire Willems-Orde van 1815 kende al de mogelijkheid om een Kapittel in te stellen, waarvan echter tot op dat moment geen gebruik was gemaakt.
De werkzaamheden van dit kapittel hebben tussen 1946 en heden geleid tot 53 benoemingen in de orde.
In november 1946 werd de Decoratiecommissie ingesteld. Deze commissie, bestaande uit de Ministers van Buitenlandse Zaken, Economische Zaken en Marine (deze laatste werd later opgevolgd door de Minister van Defensie), bracht adviezen uit aan de Ministerraad inzake de verlening van koninklijke onderscheidingen in de beide orden van verdienste. In de praktijk werden de taken van deze `ministeriële Decoratiecommissie' gedelegeerd aan de zogenoemde `ambtelijke Decoratiecommissie', bestaande uit de directeuren kabinet en protocol van de genoemde ministeries met hun ondersteunend apparaat.
De commissie verkreeg in november 1947 een zelfstandige rol van betekenis: elk decoratievoorstel vanaf de eremedaille in goud, verbonden aan de Orde van Oranje-Nassau tot en met de graad van Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw werd door dit orgaan afgehandeld. Toekenning van de graden van Commandeur en hoger in beide orden behoefde de goedkeuring van de ministerraad. De eremedailles verbonden aan de Orde van Oranje-Nassau in zilver en brons werden zelfstandig afgehandeld door de ministeries. In de periode 1945-1995 nam het aantal toegekende onderscheidingen in deze orden per jaar toe van circa 2.000 in 1945 tot circa 5.500 in 1995. Formeel bestond de decoratiecommissie in deze opzet tot 1 mei 1996.
In 1948 stelde de regering richtlijnen vast voor het verlenen van koninklijke onderscheidingen, die in hun uiteindelijke vorm zouden bestaan uit ruim 70 aanwijzingen.
Onder invloed van een aantal factoren verstarde het decoratiestelsel in de loop van de 20e eeuw, met name na de Tweede Wereldoorlog: de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau - waarvan de eerste traditioneel-historisch de hoogste is - werden in de praktijk vervlochten tot één ridderorde van acht graden; verdienstelijke personen werden mede op basis van een combinatie van rang, functie en aantal dienstjaren gedecoreerd, waarbij deze laatste elementen in hoge mate bepalend waren voor de toe te kennen graad. Hierbij deden automatismen hun intrede. Een groot aantal eremedailles verbonden aan de Orde van Oranje-Nassau werd verleend voor `langdurige dienst'. Gedurende de jaren '50 nam de roep toe om het decoratiestelsel te democratiseren en met name de positie van de eremedailles nader te bezien.
In 1963 werd de commissie-Houben geïnstalleerd, die in 1965 een rapport uitbracht met daarin de volgende aanbevelingen:
- het ontvlechten van de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau (geen `automatismen', geen `langdurige dienst' als criterium);
- het afschaffen van de eremedailles verbonden aan de Orde van Oranje-Nassau onder het gelijktijdig instellen van een `derde Orde' voor langdurige, karaktervolle plichtsvervulling;
- het instellen van een aparte medaille voor staatsbezoeken;
- het instellen van een Kapittel.
Over het advies kwam men in de Ministerraad uiteindelijk niet tot overeenstemming, waardoor geen van de aanbevelingen werd geïmplementeerd. Daarna werden er lange tijd geen noemenswaardige pogingen ondernomen tot herziening van het decoratiestelsel.
In 1982 werd vervolgens de commissie-Portheine geïnstalleerd (vóór november 1982 genaamd de commissie-Koning), die in 1985 een rapport uitbracht met daarin de volgende aanbevelingen:
- herziening van de vigerende wet- en regelgeving, met eigentijdse toekennings-criteria, verregaande vormen van democratisering, emancipatie en gelijkstelling van beroepsgroepen, een en ander gebaseerd op het gelijkheidsbeginsel;
- het niet langer verlenen van de eremedailles, Grootkruisen en Grootofficier-schappen aan Nederlanders;
- het instellen van een `derde Orde' voor langdurige, loyale plichtsvervulling;
- het leggen bij de burgemeester van het primaat inzake decoratievoorstellen;
- het instellen van een Kapittel.
Eind 1985 werd een voorstel van Rijkswet aanhangig gemaakt tot wijziging van de wet op de Orde van de Nederlandse Leeuw van 1815 en de wet op de Orde van Oranje-Nassau (1892). Uiteindelijk werd dit wetsvoorstel in 1994 aanvaard met als gevolg dat:
- de eremedailles verbonden aan de Orde van Oranje-Nassau en de Broedersmedaille verbonden aan de Orde van de Nederlandse Leeuw worden niet meer uitgereikt;
- instelling van een nieuwe ridderlijke (zesde) graad van Lid in de Orde van Oranje-Nassau;
- een Kapittel voor de Civiele Orden wordt ingesteld als centraal adviescollege voor voorstellen voor benoeming in de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau;
- een Ordereglement wordt vastgesteld geldend voor beide orden houdende de nadere uitwerking van de wettelijke toekenningscriteria, de onderscheidingstekens en de procedure leidend tot benoeming.
Per 9 december 1994 werd het Kapittel voor de Civiele Orden ingesteld, de leden werden benoemd per 23 januari 1995.
In dit hoofdstuk zijn de handelingen zoals deze in het institutioneel onderzoek zijn opgenomen gewaardeerd; hierbij is de indeling van het onderzoek gevolgd. Allereerst zijn hier de verschillende handelingen van de betrokken ministers opgesomd, waarna de handelingen met waarderingen voor de overige actoren volgen. Hierbij zij nogmaals benadrukt dat de handeling die de rechterlijke macht verricht, terug is te vinden in het BSD behorende bij het institutioneel onderzoek Gedeelde geschillen.
Ook de handeling van de Commissaris van de Koningin is hier niet opgenomen.
Actor: Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
(1)
Handeling: Het voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van wet- en regelgeving betreffende de Nederlandse adel en het decoratiestelsel en de instelling van het Kapittel voor de Civiele Orden.
Periode: 1945 -
Grondslag: Grondwet 1983, additioneel artikel XXV
Waardering: B, 1/2
(2)
Handeling: Het voorbereiden, medevaststellen, coördineren en evalueren van het beleid betreffende het adelsbeleid en adelsrecht en het decoratiestelsel.
Periode: 1945 -
Grondslag: -
Waardering: B, 1
(3)
Handeling: Het informeren van de Staten-Generaal betreffende het te voeren beleid inzake de adel en het decoratiestelsel.
Periode: 1945 -
Grondslag: -
Waardering: B, 3
(4)
Handeling: Het beantwoorden van Kamervragen en het anderszins op verzoek incidenteel informeren van leden van of commissies uit de Kamers der Staten Generaal betreffende het adelsbeleid en adelsrecht in Nederland en het decoratiestelsel.
Periode: 1945 -
Grondslag: -
Waardering: B, 2/3
(5)
Handeling: Het instellen, wijzigen en opheffen van organisatie-eenheden, organisaties belast met het adelsbeleid en adelsrecht in Nederland en het decoratiestelsel.
Periode: 1945 -
Grondslag: Wet op de adeldom, artikel 6 lid 1.
Waardering: B, 3
(6)
Handeling: Het benoemen en ontslaan van: de vijf leden van de Hoge Raad van Adel , de leden van het Kapittel voor de Civiele Orden en het Kapittel der Militaire Willems- Orde.
Periode: 1945 -
Grondslag: Koninklijk Besluit van 24 juni 1814, nr.10 Wet op de adeldom, artikel 6 lid 3, Rijkswet 1994, Besluit Kapittel voor de Civiele Orden.
Waardering: B, 3
(7)
Handeling: Het opstellen van periodieke verslagen.
Periode: 1945 -
Grondslag: -
Waardering: B, 1/2
(8)
Handeling: Het informeren van de Commissies voor de Verzoekschriften en andere tot onderzoeken van klachten bevoegde commissies uit de Kamers der Staten Generaal en de Nationale Ombudsman naar aanleiding van klachten over de uitvoering of de gevolgen van het beleid betreffende het adelsbeleid en adelsrecht in Nederland en het decoratiestelsel.
Periode: 1945 -
Grondslag:
Waardering: B, 3
(9)
Handeling: Het beantwoorden van vragen van individuele burgers, bedrijven en instellingen betreffende het adelsbeleid en adelsrecht in Nederland en het decoratiestelsel.
Periode: 1945 -
Grondslag: -
Waardering: V, 1 jaar
(10)
Handeling: Het voorbereiden van intern (wetenschappelijk) onderzoek en het vaststellen van onderzoeksrapporten betreffende het adelsbeleid en adelsrecht in Nederland en decoratiestelsel.
Periode: 1945 -
Grondslag: -
Waardering: B, 1/2
(11)
Handeling: Het voorbereiden en begeleiden van extern (wetenschappelijk) onderzoek betreffende het adelsbeleid en adelsrecht in Nederland en het decoratiestelsel.
Periode: 1945 -
Grondslag: -
Waardering: V, 2 jaar. B, 1/2 eindproducten.
Handelingen betreffende adeldom
(14)
Handeling: Het verheffen van leden van het Koninklijk Huis in de adel
Periode: 1953 -
Grondslag: Besluit van de Raad van Ministers (1953), Wet op de adeldom, artikel 2 lid 2
Waardering: B, 5
(15)
Handeling: Het inlijven in de Nederlandse adel van personen, wier geslacht behoort tot de wettelijk erkende adel van een staat met een vergelijkbaar adelsstatuut en die het verzoek tot inlijving hebben gedaan.
Periode: 1945 -
Grondslag: Souverein besluit 1815, nr. 60, Wet op de adeldom, artikel 2 lid 3
Waardering: B, 1
(16)
Handeling: Het erkennen van personen, die behoren tot een geslacht dat voor 1795 reeds tot de inheemse adel behoorden, tot de Nederlandse adel.
Periode: 1945 -
Grondslag: Souverein besluit 1815, nr. 69, Wet op de adeldom, artikel 2 lid 4
Waardering: B, 5
(17)
Handeling: Het toekennen van titels en namen te dragen door Claus von Amsberg en de kinderen, geboren uit zijn huwelijk met Prinses Beatrix.
Periode: 1966 -
Grondslag: Grondwet 1948, artikel 67.
Waardering: B, 1
(18)
Handeling: Het treffen van voorzieningen in verband met het huwelijk van Prinses Margriet en Pieter van Vollenhoven.
Periode: 2 januari 1967
Grondslag: Grondwet 1948, artikel 67
Waardering: B, 1
(23)
Handeling: het royeren van personen uit de Nederlandse Adel
Periode: 1945 -
Bron: Nijkamp en Schutte, De Nederlandse Adel, 21.
Waardering: B, 5
(26)
Handeling: Het heffen van taxa bij het verlenen van adeldom.
Periode: 1945 -
Grondslag: Koninklijk besluit van 16 augustus 1947, nr. 15, Koninklijk besluit van 26 maart 1982, nr. 8, Wet op de adeldom, artikel 4.
Waardering: B, 1
(27)
Handeling: Het bij algemene maatregel van bestuur stellen van nadere regels bij het heffen van taxa bij het verlenen van adeldom.
Periode: 1945 -
Grondslag: Wet op de adeldom, artikel 4.
Waardering: B, 1
(28)
Handeling: Het vaststellen van de taxa bij het nadien verlenen van een (hogere) titel.
Periode: 1982 -
Grondslag: Besluit van 26 maart 1982 (Staatsblad 1982, 216), artikel 1 lid 2.
Waardering: B, 1
(29)
Handeling: Het vaststellen van de taxa bij het veranderen of vermeerderen van geslachtswapen.
Periode: 1982 -
Grondslag: Besluit van 26 maart 1982 (Staatsblad 1982, 216), artikel 1 lid 3.
Waardering: B, 5
Handelingen betreffende overheidsheraldiek en genealogie
(32)
Handeling: Het aan de Hoge Raad van Adel advies vragen inzake de samenstelling van wapens van publiekrechtelijke lichamen en incidenteel ook privaatrechtelijke lichamen.
Periode: 1945 -
Grondslag: Souverein Besluit van 24 december 1814, nr. 32, Koninklijk besluit van 23 april 1919 (Stb.1919, nr. 181).
Waardering: V, 5 jaar
(34)
Handeling: Het stellen van nadere regels betreffende de samenstelling van provinciale vlaggen, vlaggen van gemeenten en van waterschappen.
Periode: 1945 -
Grondslag:
Waardering: B, 1
Taak, werkwijze van de Kanselarij, het Kapittel
(38)
Handeling: Het vaststellen van een reglement voor de Orde van de Nederlandse Leeuw en voor de Orde van Oranje-Nassau.
Periode: 1994 - 1995
Grondslag: Rijkswet 1994, onder I artikel 13 lid 1 en onder II, artikel 14 lid 1
Waardering: B, 1/4
(39)
Handeling: Het goedkeuren van de instructie over de werkwijze van het Kapittel voor de Civiele Orden.
Periode: 1994 -
Grondslag: Besluit Kapittel voor de Civiele Orden 1994, artikel 4
Waardering: B, 1/4
(40)
Handeling: Het stellen van regels betreffende het uitbetalen van toelagen aan Ridders der Militaire Willems-Orde en aan Broeders in de Orde van de Nederlandse Leeuw.
Periode: 1956 -
Grondslag: Wet instelling Militaire Willems-Orde, artikel 9 lid 7, Wet van 29 september 1815 (Stb. 1815, nr. 47), artikel 10.
Waardering: B, 1
(41)
Handeling: Het bij algemene maatregel van bestuur stellen van nadere regels ten aanzien van de taak, samenstelling, inrichting en werkwijze van het Kapittel voor de Civiele Orden.
Periode: 1994 -
Grondslag: Rijkswet 1994, artikel III lid 5
Waardering: B, 1/4
Samenstelling Kanselarij en Kapittel
(45)
Handeling: Het benoemen, schorsen en ontslaan van de voorzitter en de leden van het Kapittel voor de Civiele Orden.
Periode: 1994 -
Grondslag:
Waardering: B, 1
(46)
Handeling: Het voorbereiden van het benoemen en het ontslaan van de leden van het Kapittel der Militaire Willems-Orde.
Periode: 1945 -
Grondslag: Wet van 30 april 1940, artikel 11 lid 3, Reglement op de Militaire Willems-Orde, artikel 15 lid 1 en 18 lid 2.
Waardering: B, 1
(47)
Handeling: Het benoemen, schorsen of ontslaan van de secretaris van het Kapittel voor de Civiele Orden en van de Kanselarij der Nederlandse Orden.
Periode: 1994 -
Grondslag: Besluit Kapittel voor de Civiele Orden 1994, artikel 3 lid 4,
Waardering: B, 1
(48)
Handeling: Het benoemen, schorsen of ontslaan van de medewerkers van het bureau van het Kapittel voor de Civiele Orden.
Periode: 1994 -
Grondslag: Besluit Kapittel voor de Civiele Orden 1994, artikel 3 lid 5
Waardering: Zie de selectielijst Arbeidsvoorwaarden Rijkspersoneel.
(49)
Handeling: Het vaststellen van het aantal leden van het Kapittel der Militaire Willems-Orde.
Periode: 1945 -
Grondslag: Wet van 30 april 1940, artikel 15 lid 1.
Waardering: B, 4
(51)
Handeling: Het vaststellen van de samenstelling en werkwijze van het Nationaal Comité Verzetsherdenkingskruis.
Periode: 1980 - 1988
Grondslag: Besluit van 29 december 1980 (Stb. 1980, 715), houdende instelling van het Verzetsherdenkingskruis, artikel 4.
Waardering: B, 4
Verlening van Civiele Orden, Militaire Willems-Orde, het Verzetsherdenkingskruis
(55)
Handeling: Het vaststellen van richtlijnen met betrekking tot het verlenen van Koninklijke onderscheidingen.
Periode: 1945 - 1995
Grondslag:
Waardering: B, 1
(56)
Handeling: Het geven van een ambtsinstructie aan de Commissaris van de Koningin over het verlenen van onderscheidingen.
Periode: 1994 -
Grondslag: Rijkswet 1994, artikel IV
Waardering: B, 1
(59)
Handeling: Het voordragen van ministers en staatssecretarissen voor benoeming in de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau.
Periode: 1945 -
Grondslag: Wet van 1815, artikel 6, Reglement op de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje- Nassau, artikel 9 lid 5-6, artikel 14 lid 4-5.
Waardering: B, 3
(67)
Handeling: Het bij algemene maatregel van bestuur vaststellen van een reglement waarin nadere regels worden gesteld betreffende het verlenen van een onderscheiding in de Orde van de Nederlandse Leeuw en de bij de onderscheiding behorende tekenen.
Periode: 1994 -
Grondslag:
Waardering: B, 1/4
(68)
Handeling: Het verstrekken van toelagen aan de Broeders verbonden aan de Orde van de Nederlandse Leeuw en hun weduwen.
Periode: 1945 -
Grondslag: Wet van 29 september 1815 (Stb. 1815, nr. 47), artikel 10.
Waardering: V, 10 jaar
(69)
Handeling: Het vaststellen van de versierselen behorend bij de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau en de manier waarop de versierselen gedragen dienen te worden.
Periode: 1945 -
Grondslag: Wet van 29 september 1815 (Stb. 1815, nr. 47), artikel 7, 8 en 9, Wet van 4 april 1892 (Stb. 1892, nr. 55), artikel 7, 8 en 9, Rijkswet 1994, artikel 14.
Waardering: B, 5
(70)
Handeling: Het vaststellen van bepalingen betreffende het vervallen van een onderscheiding en het verbod op het dragen van het versiersel.
Periode: 1945 -
Grondslag: Wet van 29 september 1815 (Stb. 1815, nr. 47), artikel 12, Wet van 4 april 1892 (Stb. 1892, nr. 55), artikel 11, Wet van 30 april 1940, artikel 12, Rijkswet 1994, artikel 11 en 14.
Waardering: B, 5
(75)
Handeling: Het, in overeenstemming met de minister van Defensie, vaststellen van de onderscheidingstekens behorend bij de Militaire Willems-Orde en de wijze waarop deze gedragen dienen te worden.
Periode: 1945 -
Grondslag: Wet van 30 april 1940, artikel 6 en 7.
Waardering: B, 5
(77)
Handeling: Het, in overeenstemming met de minister van Defensie, vaststellen van bepalingen betreffende het vervallen van een onderscheiding in de Militaire Willems-Orde en het verbod op het dragen van het versiersel.
Periode: 1945 -
Grondslag: Wet van 30 april 1940, artikel 12.
Waardering: B, 5
(79)
Handeling: Het, in overeenstemming met de minister van Defensie, vaststellen van bepalingen betreffende het uitreiken en het dragen van het ordeteken.
Periode: 1945 -
Grondslag: Wet van 30 april 1940, artikel 15.
Waardering: B, 5
(81)
Handeling: Het, in overeenstemming met de minister van Defensie, vaststellen van bepalingen ten aanzien van eerbewijzen aan de Ridders van de Militaire Willems-Orde.
Periode: 1945 -
Grondslag: Wet van 30 april 1940, artikel 15.
Waardering: B, 5
(83)
Handeling: Het, in overeenstemming met de minister van Defensie, vaststellen van bepalingen betreffende de verstrekking van het ordeteken en de bewaring van de standmodellen.
Periode: 1945 -
Grondslag: Wet van 30 april 1940, artikel 15.
Waardering: B, 1
In dit BSD is een aantal specifieke handelingen van de minister van Defensie als actor op het beleidsterrein adelsbeleid, adelsrecht en het decoratiestelsel gewaardeerd. Daarnaast zij voor wat betreft de minister van Defensie ook verwezen naar de handelingen 152-160 in het rapport institutioneel onderzoek rapport Geef acht (militair personeel; beroeps- en reservepersoneel). Deze handelingen hebben betrekking op onderscheidingen, eretekenen en medailles. Slechts handeling 154 (actor: Kapittel Militaire Willems Orde), 159 (actor: minister van Defensie) en 160 (actor: minister van Defensie) zijn hier, zij in het aangepaste vorm, opgenomen en gewaardeerd. Deze handelingen komen te vervallen in het BSD behorende bij Geef acht.
Daarnaast zij verwezen naar de handelingen 92-99 van het rapport Te land, ter zee en in de lucht voor wat betreft ceremonie, protocol en traditie. In de bij deze rapporten behorende BSD's zijn voornoemde handelingen gewaardeerd. Beide BSD's zijn echter op dit moment (juni 2000) nog niet vastgesteld.
Handelingen betreffende overheidsheraldiek en genealogie
(30)
Handeling: Het aan de Hoge Raad van Adel advies vragen inzake de samenstelling van emblemen van onderdelen en inrichtingen van de krijgsmacht en van Harer Majesteits oorlogsschepen.
Periode: 1949 -
Bron: Brief van de voorzitter van de Traditiecommissie van de Koninklijke Landmacht d.d. 12 januari 1953, nr. 138 aan de secretaris van de Hoge Raad van Adel, Informatie van mr. O. Schutte, secretaris van de Hoge Raad van Adel.
Waardering: B, 1
Samenstelling Kanselarij, Kapittel, Nationaal Comité Verzetsherdenkingskruis
(50)
Handeling: Het overeenstemmen met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties betreffende de benoeming en het ontslag van de leden van het Kapittel der Militaire Willems-Orde.
Periode: 1945 -
Grondslag: Wet van 30 april 1940, artikel 11 lid 3.
Waardering: V, 5 jaar na ontslag van het betreffende lid.
(51)
Handeling: Het vaststellen van de samenstelling en werkwijze van het Nationaal Comité Verzetsherdenkingskruis.
Periode: 1980 - 1988
Grondslag: Besluit van 29 december 1980 (Stb. 1980, 715), houdende instelling van het Verzetsherdenkingskruis, artikel 4
Waardering: B, 4
(62)
Handeling: Het overeenstemmen met de minister van Buitenlandse Zaken inzake de voordracht tot verlening van een onderscheiding aan een buitenlandse militair.
Periode: 1995 -
Grondslag: Reglement op de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje- Nassau, artikel 11.
Waardering: V, 5 jaar.
(64)
Handeling: Het benoemen en bevorderen van personen, militaire wapens, dienstvakken en onderdelen in de Militaire Willems-Orde.
Periode: 1995 -
Grondslag: Wet herziening Wet instelling Militaire Willems-Orde, artikel 5.
Waardering: B, 6
(65)
Handeling: Het voordragen voor een koninklijke onderscheiding aan militairen en het benoemen in de Militaire Willems-Orde.
Periode: 1945 -
Grondslag: Wet van 30 april 1940 (Stb. 1940, nr. 100), tot herziening van de wet van 30 april 1815 inzake de instelling van de Militaire Willems-Orde, artikel 5.
Waardering: B, 6
Opmerking: Is een aanpassing van handeling 160 van het rapport Geef acht. (militair personeel; beroeps- en reservepersoneel). Een institutioneel onderzoek naar bedrijfsprocessen en handelingen op het beleidsterrein militair personeel: beroeps- en reservepersoneel in dienst van het ministerie van Defensie en voorgangers, 1945-1993 ('s-Gravenhage 1994.)
(71)
Handeling: Het besluiten over ingediende decoratievoorstellen bij zijn departement en het doen van een voordracht tot benoeming in de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau.
Periode: 1948 -
Grondslag: Wet van 1815, artikel 6, Richtlijnen 1948, Reglement op de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje- Nassau, artikel 9 lid 5, artikel 14 lid 4-5.
Waardering: V, 5 jaar.
(74)
Handeling: Het overeenstemmen met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties betreffende het uitbetalen van toelagen aan Ridders van de Militaire Willems-Orde en hun weduwen.
Periode: 1945 -
Grondslag: Wet van 30 april 1940, artikel 9, Wet herziening Wet instelling Militaire Willems-Orde, artikel 9.
Waardering: B, 1
(76)
Handeling: Het overeenstemmen met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties betreffende het vaststellen van de versierselen behorend bij de Militaire Willems-Orde en de wijze waarop de versierselen gedragen dienen te worden.
Periode: 1945 -
Grondslag : Wet van 30 april 1940, artikel 6 en 7, Wet herziening Wet instelling Militaire Willems-Orde, artikel 6 en 7.
Waardering: B, 5
(78)
Handeling: Het overeenstemmen met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties inzake het vaststellen van bepalingen betreffende het vervallen van een onderscheiding in de Militaire Willems-Orde en het verbod op het dragen van het versiersel.
Periode: 1945 -
Grondslag: Wet van 30 april 1940, artikel 12.
Waardering: B, 5
(80)
Handeling: Het overeenstemmen met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties inzake het vaststellen van bepalingen betreffende het uitreiken en het dragen van het ordeteken van de Militaire Willems-Orde.
Periode: 1945 -
Grondslag: Wet van 30 april 1940, artikel 15.
Waardering: B, 5
(82)
Handeling: Het overeenstemmen met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties inzake het vaststellen van bepalingen ten aanzien van eerbewijzen aan de Ridders van de Militaire Willems-Orde.
Periode: 1945 -
Grondslag: Wet van 30 april 1940, artikel 15.
Waardering: B, 5
(84)
Handeling: Het overeenstemmen met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties inzake het vaststellen van bepalingen betreffende de verstrekking van het ordeteken en de bewaring van de standmodellen.
Periode: 1945 -
Grondslag: Wet van 30 april 1940, artikel 15.
Waardering: B, 5
(89)
Handeling: Het toekennen van niet-Koninklijke onderscheidingen, eretekenen en medailles voor langdurige dienst en Campaignmedals.
Periode: 1945 -
Grondslag:
Waardering: V, 80 jaar na toekenning.
Opmerking: Is een aanpassing van handeling 159 van het rapport Geef acht. (militair personeel; beroeps- en reservepersoneel). Een institutioneel onderzoek naar bedrijfsprocessen en handelingen op het beleidsterrein militair personeel: beroeps- en reservepersoneel in dienst van het ministerie van Defensie en voorgangers, 1945-1993 ('s-Gravenhage 1994.)
Actor: Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk
(51)
Handeling: Het vaststellen van de samenstelling en werkwijze van het Nationaal Comité Verzetsherdenkingskruis.
Periode: 1980 - 1988
Grondslag: Besluit van 29 december 1980 (Stb. 1980, 715), houdende instelling van het Verzetsherdenkingskruis, artikel 4.
Waardering: B, 4
(71)
Handeling: Het besluiten over ingediende decoratievoorstellen bij zijn departement en het doen van een voordracht tot benoeming in de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau.
Periode: 1948 -
Grondslag: Wet van 1815, artikel 6, Richtlijnen 1948, Reglement op de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje- Nassau, artikel 9 lid 5, artikel 14 lid 4-5.
Waardering: V, 50 jaar
(71)
Handeling: Het besluiten over ingediende decoratievoorstellen bij zijn departement en het doen van een voordracht tot benoeming in de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau.
Periode: 1948 -
Grondslag: Wet van 1815, artikel 6, Richtlijnen 1948, Reglement op de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje- Nassau, artikel 9 lid 5, artikel 14 lid 4-5.
Waardering: V, 50 jaar
Actor: Minister van Economische Zaken
(71)
Handeling: Het besluiten over ingediende decoratievoorstellen bij zijn departement en het doen van een voordracht tot benoeming in de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau.
Periode: 1948 -
Grondslag: Wet van 1815, artikel 6, Richtlijnen 1948, Reglement op de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje- Nassau, artikel 9 lid 5, artikel 14 lid 4-5.
Waardering: V, 10 jaar
Actor: Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
(71)
Handeling: Het besluiten over ingediende decoratievoorstellen bij zijn departement en het doen van een voordracht tot benoeming in de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau.
Periode: 1948 -
Grondslag: Wet van 1815, artikel 6, Richtlijnen 1948, Reglement op de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau, artikel 9 lid 5, artikel 14 lid 4-5.
Waardering: V, 25 jaar
Actor: Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
(71)
Handeling: Het besluiten over ingediende decoratievoorstellen bij zijn departement en het doen van een voordracht tot benoeming in de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau.
Periode: 1948 -
Grondslag: Wet van 1815, artikel 6, Richtlijnen 1948, Reglement op de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje- Nassau, artikel 9 lid 5, artikel 14 lid 4-5.
Waardering: V, 25 jaar.
(12)
Handeling: Het vaststellen van besluiten waarbij (nieuwe) onderscheidingen worden ingesteld of waarbij bestaande decoratiestelsels worden herzien.
Periode: 1945 -
Grondslag:
Waardering: B, 1
Opmerking: In de praktijk worden niet altijd de vaststelling van (nieuwe) onderscheidingen en een herziening van de bestaande decoratiestelsels bij besluit geregeld
(71)
Handeling: Het besluiten over ingediende decoratievoorstellen bij zijn departement en het doen van een voordracht tot benoeming in de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau.
Periode: 1948 -
Grondslag: Wet van 1815, artikel 6, Richtlijnen 1948, Reglement op de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje- Nassau, artikel 9 lid 5, artikel 14 lid 4-5.
Waardering: V, 5 jaar.
(87)
Handeling: Het verlenen van buitenlandse onderscheidingen aan Nederlandse onderdanen.
Periode: 1945 -
Grondslag: -
Waardering: B, 6
(88)
Handeling: Het verlenen van eigen c.q. specifieke onderscheidingstekens binnen zijn departement.
Periode: 1945 -
Grondslag:
Waardering: B, 6
Opmerking: Hieronder wordt verstaan de voor het departement specifieke medailles, bijvoorbeeld de Rode Kruismedaille (BZK), Watersnoodmedaille (VenW).
(7)
Handeling: Het opstellen van periodieke verslagen.
Periode: 1945 -
Grondslag: -
Waardering: B, 1/2
(9)
Handeling: Het beantwoorden van vragen van individuele burgers, bedrijven en instellingen betreffende het adelsbeleid en adelsrecht in Nederland en het decoratiestelsel.
Periode: 1945 -
Grondslag: -
Waardering: V, 1 jaar
Handelingen betreffende adeldom
(13)
Handeling: Het beheren en bijhouden van het filiatieregister.
Periode: 1945 -
Grondslag: artikel 20-21 van het Soeverein Besluit van 24 juni 21814, nr. 10.
Waardering: B, 5
(20)
Handeling: Het adviseren van de minister van Binnenlandse Zaken:
a. betreffende verzoeken tot verlening van adeldom;
b. betreffende de Ridderlijke Duitse Orde en de Balije van Utrecht
voor wat betreft agreatie.
Periode: 1945 -
Grondslag: Koninklijk Besluit van 24 juni 1814, nr. 10, artikel 6 lid 2 Wet op de adeldom
Waardering: B, 1
(21)
Handeling: Het onderzoeken van dubbele (samengestelde) geslachtsnamen vanwege de invoering van Persoonskaarten
Periode: 1945 - 1947
Grondslag: Besluit bevolkingsboekhouding van 1936 (Stb. 1936, nr. 342)
Waardering: B, 5
(25)
Handeling: Het admissibel verklaren van gegadigden tot de Afdeling Nederland van de Souvereine Militaire Orde van Malta.
Periode: 1945 -
Bron: -
Waardering: B,1
Handelingen betreffende overheidsheraldiek en genealogie
(31)
Handeling: Het adviseren van de minister van Defensie inzake de samenstelling van emblemen van onderdelen en inrichtingen van de krijgsmacht en van Hare Majesteits oorlogsschepen.
Periode: 1949 -
Bron: Brief van de Minister van Marine d.d. 14 september 1949, nr. 185297 aan de Hoge Raad van Adel, Brief van de voorzitter van de Traditiecommissie van de Koninklijke Landmacht d.d. 12 januari 1953, nr. 138 aan de secretaris van de Hoge Raad van Adel
Waardering: B, 1
(33)
Handeling: Het de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties adviseren inzake
De samenstelling van wapens van publiekrechtelijke lichamen en incidenteel ook privaatrechtelijke lichamen.
Periode: 1945 -
Grondslag: Souverein besluit van 24 december 1814, nr. 32, Koninklijk besluit van 23 april 1919 (Stb. 1919, nr. 181).
Waardering: B, 1
(35)
Handeling: Het geven van advies aan de besturen van publiekrechterlijke lichamen inzake de samenstelling van de door hen gewenste vlaggen.
Periode: 1948 -
Grondslag: Circulaire van de Minister van Binnenlandse Zaken van 30 april 1948 aan Gedeputeerde Staten, Circulaire van de Minister van Binnenlandse Zaken van 29 juni 1957, Circulaire van de Minister van Binnenlandse Zaken van 12 april 1961.
Waardering: B, 1
(36)
Handeling: Het geven van advies aan rechtspersonen en particulieren betreffende genealogie en heraldiek
Periode: 1945 -
Grondslag:
Waardering: B, 1
Actor: Nationaal Comite Verzetsherdenkingskruis
(44)
Handeling: Het opstellen van periodieke verslagen en een reglement ter uitvoering van de werkzaamheden van het Nationaal Comité Verzetsherdenkingskruis.
Periode: 1981 - 1988
Bron: Ministeriële beschikking van 27 maart 1981, artikel 9 en 10.
Waardering: B, 1/2
(52)
Handeling: Het benoemen van de (vice-)voorzitter(s), secretaris en penningmeester van het dagelijks bestuur van het Nationaal Comité Verzetsherdenkingskruis.
Periode: 1980 - 1988
Bron: Ministeriële beschikking van 27 maart 1981, artikel 4.
Waardering: V, 5 jaar
(90)
Handeling: Het toekennen van het Verzetsherdenkingskruis
Periode: 1981-1985
Grondslag: Koninklijk besluit van 29 december 1980, nr 104, artikel 2
Waardering: B, 6
Actor: Advies Commissie Zuivering Orde van de Nederlandse Leeuw en Orde van Oranje-Nassau, 1948-1952
(91)
Handeling: Het uitbrengen van een advies aan de Kanselarij der Nederlandse Orden inzake de zuivering van civiele Nederlandse Ridderorden
Periode: 1948-1952
Grondslag: Wet Zuivering Nederlandse Ridderorden van 18 september 1946
Product: Advies
Waardering: B, 1
Actor: Commissie van Advies Zuivering Militaire Willems-Orde en Ereteken voor Belangrijke Krijgs-verrichtingen, 1948-1952
(92)
Handeling: Het uitbrengen van een advies aan de Kanselarij der Nederlandse Orden inzake de zuivering van dragers van de Militaire Willems-Orde en het Ereteken voor Belangrijke Krijgsverrichtingen
Periode: 1948-1952
Grondslag: Wet Zuivering Nederlandse Ridderorden van 18 september 1946
Product: Advies
Waardering: B, 1
1 Voor een uitgebreide beschrijving van het beleidsterrein zij verwezen naar de hoofdstukken 2 - 9 van het rapport institutioneel onderzoek Adelsbeleid, adelsrecht en het decoratiestelsel.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2002-222-p12-SC37077.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.