Besluit gedifferentieerde premie WAO 2003

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

Gelet op artikel 78, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

Besluit:

Artikel 1

Voor de berekening van de gedifferentieerde premie op grond van artikel 78, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering over het jaar 2003 worden voor alle takken van bedrijf en beroep de navolgende premies en parameters vastgesteld:

stcrt-2002-192-p11-SC36571-1.gif

Artikel 2

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit gedifferentieerde premie WAO 2003.

Artikel 3

Dit besluit treedt, onder voorbehoud van goedkeuring door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegen-heid van het rekenpercentage en het gemiddelde percentage, bedoeld in artikel 78, tweede lid, onder a en b, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, in werking met ingang van 1 januari 2003.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Amsterdam, 24 juni 2002.
T.H.J. Joustra, voorzitter Raad van bestuur UWV.

Toelichting

Dit besluit geeft nadere invulling aan de vaststelling van de gedifferentieer-de premie WAO voor individuele werkgevers over het jaar 2003.

Algemeen

Op grond van artikel 78, tweede lid, van de WAO stelt Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), onder goedkeuring van de minister, een voor alle takken van bedrijf en beroep gelijk rekenpercentage en gemiddeld percentage vast. Bij het Besluit premiedifferentiatie WAO (Besluit), gebaseerd op artikel 78, zesde lid, van de WAO, zijn regels gesteld over de wijze waarop het rekenpercentage en het gemiddelde percentage worden vastgesteld. Tevens zijn daarin regels gesteld over de wijze waarop de opslag of korting wordt berekend en regels over de percentages die ten hoogste aan een werkgever in rekening mogen worden gebracht en die ten minste in rekening moeten worden gebracht. Op grond van dat Besluit stelt UWV een aantal parameters vast die dienen als basis voor de vaststelling van de individuele premie WAO voor de werkgever. De parameters gelden voor de premie verschuldigd over het premieplichtige loon in het jaar 2003.

Gemiddelde premieplichtige loon

Het gemiddelde premieplichtige loon dient als basis voor het onderscheid tussen grote en kleine werkgevers als bedoeld in artikel 1, onderdeel e en f, van het Besluit premiedifferentiatie WAO. Het gemiddelde premieplichtige loon is mede gebaseerd op informatie van het Centraal Planbureau (CEP2002). Kleine werkgever is de werkgever te wiens laste in het tweede kalenderjaar (2001) dat aan het premiejaar (2003) vooraf is gegaan, een premieplichtig loon is gekomen dat gelijk is aan of minder bedraagt dan 15 maal het gemiddelde premieplichtige loon (f 795.000,-); grote werkgever is de werkgever te wiens laste in dat jaar een premieplichtig loon is gekomen dat meer bedraagt dan 15 maal het gemiddelde premieplichtige loon. De premieplichtige lonen zijn nog in guldens vastgesteld, omdat deze vergeleken worden met de jaaropgaven van de werkgevers over 2001. In euro's bedraagt de grens tussen grote en kleine werkgevers € 360.755,27.

Gemiddelde percentage

Het gemiddelde percentage is het percentage bedoeld in artikel 78, tweede lid, onderdeel b, van de WAO, en artikel 3, eerste lid van het Besluit, en is kort gezegd het totaalbedrag van de in 2003 verwachte lasten verminderd met de niet-premie baten van de Arbeidsongeschiktheidskas, vermenigvuldigd met honderd, welke uitkomst wordt gedeeld door het totaalbedrag van het in het premiejaar verwachte premieplichtige loon én te betalen uitkeringen.

Maximumpremie

De gedifferentieerde premie is voor een kleine werkgever ten hoogste drie maal het gemiddelde percentage (de maximumpremie bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit) en voor een grote werkgever ten hoogste vier maal het gemiddelde percentage (de maximumpremie bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit). De maxima vloeien voort uit de vaststelling van het gemiddelde percentage.

Minimumpremie en rekenpercentage

De minimumpremie voor kleine werkgevers, bedoeld in artikel 78, zesde lid, onderdeel c, van de WAO en artikel 9, eerste en derde lid, van het Besluit, en het rekenpercentage, bedoeld in artikel 78, tweede lid, onderdeel a, van de WAO en artikel 2, van het Besluit, beïnvloeden elkaar wederzijds en zijn simultaan vastgesteld. De premiederving als gevolg van het bestaan van maximumpremies moet worden gecorrigeerd middels een opslag in het rekenpercentage. Daarmee neemt het aantal werkgevers toe dat de maximumpremiegrens bereikt; het begrenzend effect neemt toe, waarna opnieuw de minimumpremie voor de kleine werkgevers moet worden bepaald. Vervolgens wordt weer het rekenpercentage bepaald.

Het rekenpercentage wordt afgeleid van het gemiddelde percentage en corrigeert deze voor het effect van de maximumpremie op de premieopbrengst, het effect van de minimumpremie kleine werkgevers op de premieopbrengst en de opslag voor de opbouw van normvermogen (reserves) in de Arbeidsongeschiktheidskas. Voor de grote werkgevers is in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit bepaald dat de premie ten minste nihil is. De werkelijke minimumpremie voor grote werkgevers bedraagt bij een individueel werkgeversrisicopercentage van nihil in 2003 0,59%. Dit percentage is, met toepassing van de afrondingen in artikel 4, achtste lid en artikel 9, vierde lid, van het Besluit, als volgt tot stand gekomen:

rekenpercentage - (gemiddelde werkgeversrisicopercentage) maal correctiefactor = 2,38% - 1,79% ( 1,00 = 0,59%.

Gemiddelde werkgeversrisicopercentage

Het gemiddelde werkgeversrisicopercentage is het percentage bedoeld in artikel 4, eerste en derde lid, van het Besluit, en is kort gezegd het quotiënt van de uitkeringslasten WAO 2001, gedurende de periode van vijf jaar vanaf de dag van ingang als bedoeld in artikel 76f WAO, dus ingegaan in de periode 1996 tot en met 2001, en het gemiddelde premieplichtige loon in de jaren 1997 tot en met 2001. De individuele opslag of korting voor de werkgever is gelijk aan het individuele werkgeversrisicopercentage, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van het Besluit, verminderd met het gemiddelde werkgeversrisicopercentage vermenigvuldigd met de zogenoemde correctiefactor overgangsperiode.

Correctiefactor overgangsperiode

De correctiefactor voor de opslag en de korting is de uitkomst van de breuk, bedoeld in artikel 10, derde lid, van het Besluit. De opslag en de korting voor de individuele werkgever worden vermenigvuldigd met deze factor. Ze is verkregen door het gemiddelde risico van de uitkeringen in 2001, ingegaan in 1996, 1997, 1998, 1999, 2000 en 2001 te delen door het gemiddelde risico van de uitkeringen in 2001, ingegaan vanaf 1996.

Correctiefactor ontbrekende jaren

Voor werkgevers die niet gedurende de gehele periode die bepalend is voor het individueel en het gemiddeld werkgeversrisicopercentage (berekeningstijdvak) werkgever zijn geweest, is in artikel 7, van het Besluit een correctie voorgeschreven op het individueel werkgeversrisicopercentage.

De correctie doet zich voor indien de werkgever is gestart vóór 2001, maar niet gedurende de gehele periode van 1997 tot en met 2001 werkgever is geweest, of de werkgever heeft binnen de periode van 1997 tot en met 2001 een periode waarin hij geen werknemers heeft gehad en dus geen werkgever is geweest.

In deze situaties kan een individueel werkgeversrisicopercentage worden bepaald over een onvolledige periode. Voor ieder ontbrekend jaar wordt een correctie toegepast. De correctiefactor is berekend door het gemiddelde werkgeversrisicopercentage over de periode van 1997 tot en met 2001 te delen door het gemiddelde werkgeversrisicopercentage over het aantal beschikbare jaren.

Startende werkgever

In de situatie van de in 2001, 2002 of 2003 startende werkgever betaalt de kleine werkgever op grond van artikel 8, eerste lid, onderdeel a, en artikel 9, derde lid, van het Besluit, de minimumpremie, en de grote werkgever op grond van artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit, en artikel 78, tweede lid, onderdeel a, van de WAO, het rekenpercentage. Er kan namelijk geen individueel werkgeversrisicopercentage worden bepaald. Aan de hand van de loonsom in het jaar waarin de werkgever is gestart wordt bepaald of de werkgever een grote of een kleine werkgever is.

Goedkeuring

Dit besluit behoeft op grond van artikel 78, tweede lid, van de WAO, op onderdelen de goedkeuring van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Amsterdam, 24 juni 2002.

T.H.J. Joustra, voorzitter Raad van bestuur UWV.

Naar boven