Verlening winningsvergunning

Wintershall Noordzee B.V. c.s. (deel blok E18)

9 augustus 2002

ME/EP/UM/02033417

De Minister van Economische Zaken,

Gelezen de aanvraag van 22 mei 2001 van Wintershall Noordzee B.V., gevestigd te 's-Gravenhage, mede namens GDF Production Nederland B.V., gevestigd te Zoetermeer, CLAM Petroleum B.V., gevestigd te Amsterdam, Dana Petroleum (E&P) Limited, gevestigd te Cardiff (V.K.) en Goal Olie- en Gasexploratie B.V., gevestigd te Rotterdam, aangevuld bij brief van 20 september 2001, om een winningsvergunning ingevolge artikel 2, eerste lid, juncto artikel 13, eerste lid, van de Mijnwet continentaal plat voor koolwaterstoffen voor een deel van blok E18, welk blok is aangegeven op de als bijlage I bij de Regeling vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996 (Stcrt. 93) gevoegde kaart, zoals gewijzigd bij besluit van 17 oktober 1998, nr. 98048197 WJA/W (Stcrt. 210);

Overwegende, dat aanvrager heeft verzocht, voor het geval bij de verlening van de gevraagde winningsvergunning gebruik wordt gemaakt van de in artikel 11, tweede lid, onder a, van de Mijnwet continentaal plat bedoelde bevoegdheid, toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 4.14, eerste lid, van het Besluit vergunningen continentaal plat 1996 (Stb. 212);

Overwegende, dat aanvrager tevens heeft verzocht om toepassing van artikel II van het Besluit van 26 maart 1996 tot wijziging van het Besluit vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996 (willekeurige afschrijving) (Stb. 214), in werking getreden bij wet van 5 maart 1998 (Stb. 149);

Overwegende, dat aanvrager tevens heeft verzocht om de aangevraagde winningsvergunning, nadat deze is verleend, krachtens artikel 18 van de Mijnwet continentaal plat te wijzigen in die zin dat de aan de vergunning verbonden voorschriften ten aanzien van het door de vergunninghouder verschuldigd zijn van cijns, zoals die zijn neergelegd in de artikelen 3 tot en met 11 van artikel III van het koninklijk besluit van 6 februari 1976 (Stb. 102), komen te vervallen;

Overwegende, dat aanvrager tot slot heeft verzocht om de aangevraagde winningsvergunning, nadat deze is verleend, krachtens artikel 18 van de Mijnwet continentaal plat te wijzigen in die zin dat de aan de vergunning verbonden voorschriften ten aanzien van de vaststelling van het door de vergunninghouder verschuldigde winstaandeel zoals die zijn neergelegd in de artikelen 12 tot en met 21 van artikel III van het koninklijk besluit van 6 februari 1976 (Stb. 102), worden vervangen door de voorschriften zoals die zijn neergelegd in de artikelen 12 tot en met 21 van artikel III van het koninklijk besluit van 27 januari 1967 (Stb. 24);

Overwegende, dat ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Mijnwet continentaal plat juncto artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht kennis is gegeven van de aanvraag in de Staatscourant van 3 oktober 2001, ME/EP/MA-010031302, (Stcrt. 191);

Overwegende, dat ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Mijnwet continentaal plat juncto artikel 3:11 van de Algemene wet bestuursrecht de zakelijke inhoud van de aanvraag gedurende vier weken na de datum van bovenbedoelde kennisgeving voor belanghebbenden ter inzage heeft gelegen;

Overwegende, dat gedurende vier weken na bedoelde kennisgeving niemand op grond van artikel 3:13 van de Algemene wet bestuursrecht zijn/haar zienswijze over de aanvraag naar voren heeft gebracht;

Overwegende, dat aanvrager met gebruikmaking van de bij beschikking van de Minister van Economische Zaken van 16 december 1992, nr. E/EAM/9206109, (Stcrt. 246), verleende opsporingsvergunning voor koolwaterstoffen voor een deel van blok E18 koolwaterstoffen in een economische hoeveelheid heeft aangetoond, zodat hem op zijn aanvraag een vergunning voor het winnen van genoemde delfstoffen dient te worden verleend, tenzij weigering van de vergunning wordt gerechtvaardigd door een wijziging in de technische of financiële mogelijkheden van aanvrager of door de manier waarop hij voornemens is in het gebied, waarvoor de vergunning wordt aangevraagd, te verrichten;

Overwegende, dat van een dergelijke wijziging in de mogelijkheden van aanvrager niet is gebleken;

Overwegende, dat de manier waarop aanvrager voornemens is de winning in het gebied, waarvoor de vergunning wordt aangevraagd, te verrichten evenmin aanleiding geeft tot weigering van de gevraagde vergunning;

Overwegende tenslotte, dat in verband met het bepaalde in artikel VI, vierde lid, van de wet tot wijziging van enige wetten op het gebied van de mijnbouw in verband met de uitvoering van richtlijn nr. 94/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 mei 1994 betreffende de voorwaarden voor het verlenen en het gebruik maken van vergunningen voor de prospectie de exploratie en de productie van koolwaterstoffen artikel 5.2 van het Besluit vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996 (Stb. 212) van toepassing is;

Gehoord de Mijnraad (advies van 4 april 2002, kenmerk MIJR/02013082);

Gelet op de artikelen 2, 7, 7a, eerste, derde en vierde lid, 8 en 10, tweede en derde lid, 11 en 13, eerste en tweede lid, van de Mijnwet continentaal plat, de artikelen 4.1, 4.14 en 5.2 van het Besluit vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996 (Stb. 212), de artikelen 3.1, tweede lid, 4.11, 5.1 en 5.7 van de Regeling vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996 (Stcrt. 93), op het aan voornoemde opsporingsvergunning verbonden voorschrift, opgenomen in het in artikel II van het koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 12 van de Mijnwet continentaal plat van 6 februari 1976 (Stb. 102) vermelde artikel 22, alsmede op de beleidsregels van de Minister van Economische Zaken vastgesteld bij het besluit van 29 juni 2000/WJZ 00041153 (Stcrt. 124);

Besluit:

Artikel I

Artikel 1

1. Aan Wintershall Noordzee B.V., gevestigd te 's-Gravenhage, GDF Production Nederland B.V., gevestigd te Zoetermeer, CLAM Petroleum B.V., gevestigd te Amsterdam, Dana Petroleum (E&P) Limited, gevestigd te Cardiff (V.K.) en Goal Olie- en Gasexploratie B.V., gevestigd te Rotterdam, wordt een winningsvergunning verleend voor koolwaterstoffen, alsmede voor andere daarmee tezamen in dezelfde afzetting voorkomende delfstoffen, waarvan de samenhang met vorengenoemde bitumina hun gelijktijdige winning onvermijdelijk maakt;

2. De vergunning geldt voor dat deel van het op de kaart, die als bijlage I is gevoegd bij ministeriële regeling 1996, zoals gewijzigd bij besluit van 17 oktober 1998, nr. 98048197 WJA/W (Stcrt. 210), aangegeven blok E18 dat wordt begrensd door de breedtecirkels tussen de puntenparen A-B, C-D, F-G, H-I en J-K, door de lengtecirkels tussen de puntenparen B-C, D-E, G-H, I-J, L-M en A-N en door de grootcirkels tussen de puntenparen E-F, K-L en M-N. De coördinaten van deze punten zijn:

A. 54°10'00” N.B. en 03°47'20” O.L.

B. 54°10'00” N.B. en 04°00'00” O.L.

C. 54°00'00” N.B. en 04°00'00” O.L.

D. 54°00'00” N.B. en 03°40'00” O.L.

E. 54°01'08” N.B. en 03°40'00” O.L.

F. 54°00'32” N.B. en 03°42'55” O.L.

G. 54°00'32” N.B. en 03°49'52” O.L.

H. 54°03'21” N.B. en 03°49'52” O.L.

I. 54°03'21” N.B. en 03°55'09” O.L.

J. 54°04'38” N.B. en 03°55'09” O.L.

K. 54°04'38” N.B. en 03°51'43” O.L.

L. 54°05'48” N.B. en 03°49'53” O.L.

M. 54°06'56” N.B. en 03°49'53” O.L.

N. 54°08'47” N.B. en 03°47'20” O.L.

3. De ligging van de bovenvermelde punten is uitgedrukt in geografische coördinaten berekend volgens het stelsel van de Europese vereffening.

Artikel 2

De vergunning wordt verleend met de beperkingen en voorschriften die zijn opgenomen in:

a. artikel I van het koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 12 van de Mijnwet continentaal plat van 6 februari 1976 (Stb. 102) zoals dit luidde op 16 december 1992;

b. de in artikel II van het onder a bedoelde besluit vermelde artikelen 1 en 18;

c. de in artikel III van het onder a bedoelde besluit vermelde artikelen 1 tot en met 22, 24, 26 en 30 met uitzondering van artikel 10, tweede lid, artikel 19, derde lid, artikel 21, tweede lid, en artikel 24, tweede lid, waarbij aan artikel 12, eerste lid, een zin wordt toegevoegd luidende: `In afwijking van de eerste volzin kan de afschrijving van aanschaffings- of voortbrengingskosten van bedrijfsmiddelen willekeurig geschieden, voor zover die wijze van afschrijven in het kader van de belastingheffing is toegestaan op grond van artikel 3.31, 3.33 of 3.34 van de Wet inkomstenbelasting 2001.';

d. de artikelen 3.23, 3.24, 4.2 tot en met 4.5, 4.7 tot en met 4.9 en 4.14 tot en met 4.17 van het Besluit vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996 met dien verstande dat:

- in artikel 4.2, eerste lid, onder a, `60%' wordt vervangen door: 50%;

- in artikel 4.2, eerste lid, onder a, artikel 4.4, derde lid, en artikel 4.15, eerste lid, onderdeel b, onder 1° en 5°, `40%' telkens wordt vervangen door: 50%;

- in artikel 4.3, onderdeel f, aanhef, wordt gelezen voor `met twee derden van de stemmen': met een meerderheid van de stemmen;

e. de artikelen 4.3, 4.5 tot en met 4.8, 4.13 en 5.2 tot en met 5.6 van de Regeling vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996;

f. de hiernavolgende artikelen 3 en 4.

Artikel 3

De Vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Energie Beheer Nederland B.V., gevestigd te Heerlen, wordt aangewezen als deelnemer in de vennootschap, die wordt opgericht in overeenstemming met het voorschrift dat aan deze vergunning is verbonden en dat staat vermeld in artikel 4.2, eerste lid, onder a, van het Besluit vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996 (Stb. 212).

Artikel 4

De vergunning geldt, tenzij zij eerder wordt ingetrokken of vervalt, vanaf het tijdstip van vankrachtwording tot dertig jaren, nadat zij onherroepelijk is geworden.

Artikel II

De bij artikel I verleende vergunning wordt gewijzigd als volgt:

A

De aan de vergunning verbonden voorschriften, welke voorschriften zijn opgenomen in de in artikel III van het koninklijk besluit van 6 februari 1976 (Stb. 102) vermelde artikelen 3 tot en met 11, komen te vervallen.

B

De aan de vergunning verbonden voorschriften, welke voorschriften zijn opgenomen in de in artikel III van het koninklijk besluit van 6 februari 1976 (Stb. 102) vermelde artikelen 12 tot en met 21, worden vervangen door de voorschriften die zijn opgenomen in de in artikel III van het koninklijk besluit van 27 januari 1967 (Stb. 24) vermelde artikelen 12 tot en met 21, zoals dat besluit luidde na wijziging bij koninklijk besluit van 11 juni 1974 (Stb. 378).

C

Aan het voorschrift, dat inhoudelijk gelijk is aan artikel III, onder artikel 12, van het koninklijk besluit van 27 januari 1967 (Stb. 24), zoals dat besluit luidde na wijziging bij koninklijk besluit van 11 juni 1974 (Stb. 378), wordt aan het slot van het eerste lid een zin toegevoegd luidende: `In afwijking van de eerste volzin kan de afschrijving van aanschaffings- of voortbrengingskosten van bedrijfsmiddelen willekeurig geschieden, voor zover die wijze van afschrijven in het kader van de belastingheffing is toegestaan op grond van artikel 3.31, 3.33 of 3.34 van de Wet inkomstenbelasting 2001.'

D

Het aan de vergunning verbonden voorschrift, welk voorschrift is opgenomen in het in artikel III van het koninklijk besluit van 6 februari 1976 (Stb. 102) vermelde artikel 30, eerste lid, zal luiden als volgt: `Overtreding van artikel 1, 2, 22, 23, 24, 25, 27 of 28, alsmede van het in artikel III van het koninklijk besluit van 27 januari 1967 (Stb. 24) vermelde artikel 16, 17, 18, 20 of 21, zoals dat besluit luidde na wijziging bij koninklijk besluit van 11 juni 1974 (Stb. 378), is een grond voor het intrekken van de vergunning.'

Artikel III

De vergunninghouder is verplicht de ingevolge de vergunning verschuldigde bedragen te voldoen door storting bij de Rabobank International te Utrecht ten gunste van 's Rijks schatkist onder vermelding van `betaling oppervlakterecht winningsvergunning ministerie van Economische Zaken, nr. ME/EP/UM/02033417'.

Deze beschikking wordt bekendgemaakt door toezending aan de aanvrager. Van deze beschikking wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant. Daarin zal tevens worden bekendgemaakt wanneer zij van kracht is geworden.

's-Gravenhage, 9 september 2002.
De Minister van Economische Zaken,namens deze
J.C. De Groot, directeur Energieproductie.

Tegen dit besluit kan degene wiens belang rechtstreeks bij dit besluit is betrokken binnen 6 weken na de dag van verzending van dit besluit een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de Minister van Economische Zaken, Directie Wetgeving en Juridische Zaken, Postbus 20101, 2500 EC, 's-Gravenhage. Dit besluit is verzonden op de in de aanhef vermelde datum.

Naar boven