Advies van de Commissie integriteit rijksoverheid

Advies van de Commissie integriteit rijksoverheid (sector Defensie) inzake de schriftelijke melding van 2 mei 2002 van A., betrokkene, van een vermoeden van een misstand met betrekking tot de Koninklijke Luchtmacht

Dossiernummer: CIR-D.0001

Procedureverloop

Bij brief van 23 mei 2001 heeft B.(gemachtigde), namens betrokkene, de Minister van Defensie gewezen op onregelmatigheden bij het uitvoeren van personeelsbeleid in bezwaarprocedures en op mogelijk strafbare gedragingen van een aantal hoge officieren van de Koninklijke luchtmacht (KLu). Naast een drietal meer inhoudelijke verzoeken, verzoekt gemachtigde tevens om analoge toepassing van de in de zogenoemde Klokkenluidersregeling neergelegde (loopbaan)bescherming voor betrokkene.

Bij brief van 5 juni 2001 heeft gemachtigde, onder verwijzing naar zijn brief van 23 mei 2001, een aantal nieuwe ontwikkelingen onder de aandacht van de Minister gebracht.

De plaatsvervangend Secretaris-Generaal (pSG) heeft de gemachtigde van betrokkene bij brief van 9 juli 2001, P/2001005481, meegedeeld dat de Minister heeft verzocht de behandeling van de brieven van 23 mei 2001 en 5 juni 2001 over te nemen. In zijn brief constateert de pSG dat in de genoemde brieven (en het bijgevoegde dossier) twee aspecten te onderscheiden zijn. Ten aanzien van het eerste aspect -een inhoudelijk verschil van inzicht tussen betrokkene en de Klu ten aanzien van de geschiktheid en de capaciteiten van betrokkene- merkt de pSG op dat die kwestie `onder de rechter ligt' en dat daarop, om die reden, niet wordt ingegaan. Ten aanzien van een tweede aspect -het verzoek om de wijze waarop het één en ander procedureel door de Klu is behandeld, te bezien tegen het licht van het zogenaamde `klokkenluiden'- merkt de pSG op dat hij zich eerst van deskundig advies wil laten voorzien, alvorens een definitieve beslissing te nemen.

In reactie op de brief van de pSG heeft gemachtigde zich bij schrijven aan de Minister van 17 augustus 2001 op het standpunt gesteld dat het feit dat er beroepszaken lopen, niet aan het uitvoeren van de door hem gevraagde onderzoeken in de weg hoeft te staan. Gemachtigde acht het voorts onbegrijpelijk en beschadigend dat betrokkene niet de bescherming wordt gegeven waar om is gevraagd.

Bij brief van 5 december 2001 heeft gemachtigde de Minister erop gewezen dat nog geen antwoord is ontvangen op de brief van 17 augustus 2001.

Op 17 januari 2002 heeft de gemachtigde van betrokkene de Minister nogmaals, schriftelijk, gewezen op de klacht en de daaraan gerelateerde verzoeken van betrokkene. Gemachtigde meent dat de klacht valt onder de reikwijdte van de Regeling klachtenprocedure ongewenst gedrag en vermoedens van misstanden Defensie van 17 september 2001 (KOGVAM-regeling) en stelt vast dat nog geen schriftelijke reactie is ontvangen op zijn brief van 17 augustus 2001, ook niet na definitieve vaststelling van bedoelde regeling.

Bij brief van 15 februari 2002 heeft de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Defensie (SG), namens zijn Minister, en in reactie op de brieven van gemachtigde van 17 januari 2002, 5 december 2001 en 17 augustus 2001 het standpunt herhaald dat van de zijde van het Ministerie niet zal worden ingegaan op het geschil ten aanzien van de geschiktheid van betrokkene. In zijn schrijven constateert de SG voorts dat met het melden van de misstand het persoonlijk belang van betrokkene is gemoeid en dat de klokkenluidersprocedures daarop niet van toepassing zijn.

De melding

Bij brief van 2 mei 2002 heeft betrokkene zich gewend tot de Commissie integriteit rijksoverheid (de Commissie). Met zijn brief brengt betrokkene onder de aandacht van de Commissie dat er zijns inziens `sprake is van een ernstige misstand omdat er in combinatie sprake is van een ernstig strafbaar feit, grove schending van regelgeving en beleidsregels alsmede een poging om informatie over deze zaak achter te houden.' Betrokkene verzoekt de Commissie zijn melding (klacht) in behandeling te nemen en hem -met terugwerkende kracht- de bescherming van de KOGVAM-regeling te verlenen.

Overwegingen

De Commissie constateert allereerst dat de brief van 23 mei 2001, waarmee betrokkene zijn melding bij de Minister heeft gedaan, dateert van voor de datum waarop de KOGVAM-regeling in werking is getreden.

Bij brief van 15 februari 2002 heeft de SG op deze melding beslist. De SG schrijft: ` In de brief van 9 juli gaf ik daarnaast aan, dat nog zou worden bezien, of uw brieven als `klokkenluiden' kunnen worden aangemerkt. Inmiddels is mij, onder meer na bestudering van kamerstukken in het kader van wetsvoorstel 27 602 duidelijk gebleken, dat de `klokkenluidersprocedures' bedoeld zijn voor andere aangelegenheden dan de onderhavige. Het moet gaan om zaken die van voldoende gewicht zijn en waarbij geen persoonlijk gewin van de ambtenaar aan de orde is. De procedure is dan ook niet bedoeld voor kritiek op beleidskeuzes of voor rechtspositionele conflicten.' Zonder in te gaan op de merites van de zaak constateert de SG dat met het melden van de door gemachtigde geduide ernstige misstand duidelijk het persoonlijk belang van betrokkene is gemoeid, zodat de (klokkenluiders)procedures daarop niet van toepassing zijn.

Gezien de bewoordingen waarin die brief is gesteld, heeft de SG de klacht kennelijk als melding in de zin van de KOGVAM-regeling aangemerkt en heeft hij beoogd een besluit te nemen als bedoeld in genoemde regeling. De Commissie kan er niet aan voorbijzien dat de SG, beslissende op die melding, niet de procedurevoorschriften van de KOGVAM-regeling in acht heeft genomen. Met name is de melding, na inwerkingtreding van de regeling, niet voorgelegd aan de centrale vertrouwenspersoon en evenmin aan de klachtencommissie. Die klachtencommissie is dan ook niet in de gelegenheid geweest om ter zake te adviseren. Zulks klemt nu in de systematiek van de regeling en blijkens de toelichting daarop, de interne procedures zoals neergelegd in de artikelen 6 tot en met 10, kennelijk door de regelgever zelf van wezenlijk belang zijn geacht. De Commissie vermag niet in te zien dat deze procedure niet alsnog kan worden gevolgd.

Advies

Het vorenstaande, in onderlinge samenhang bezien en overwogen, voert de Commissie tot de slotsom dat de melding in deze stand niet door haar in behandeling kan worden genomen en moet worden terugverwezen, ten einde zoveel mogelijk alsnog, met inachtneming van de bepalingen van de KOGVAM-regeling te worden behandeld.

In het licht van het vorenstaande geeft de Commissie u in overweging uw besluit van 15 februari 2002 in te trekken om aldus de weg vrij te maken voor behandeling van de melding. Ten overvloede overweegt de Commissie dat bij het alsnog in behandeling nemen van de melding de vraag onder ogen moet worden gezien of de melding als melding in de zin van de KOGVAM-regeling in behandeling kan worden genomen, gezien het tijdstip waarop zij is gedaan.

Den Haag, 12 juli 2002.
De Commissie integriteit rijksoverheid,
voor deze,
E.L. Berg, voorzitter.

Naar boven