Beleidsregels verlagen subsidie Plattelandsontwikkelingsprogramma

17 januari 2002

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op artikel 48, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1750/1999 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad inzake de steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) (PBEG L 214);

Gelet op artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluiten:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. ministers: de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, of de Minister van Verkeer en Waterstaat,

b. Awb: de Algemene wet bestuursrecht,

c. verordening 2419/2001: Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 11 december 2001 inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerd beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen (PbEG L 327),

d. plattelandsontwikkelingsprogramma: het programmeringsdocument voor plattelandsontwikkeling voor Nederland met betrekking tot de programmeringsperiode 2000-2006, zoals goedgekeurd door de Commissie van de Europese Gemeenschappen bij beschikking C(2000) 2751 def. van 28 september 2000, inclusief de door de Commissie van de Europese Gemeenschappen goedgekeurde wijzigingen van dit programmeringsdocument,

e. POP-regeling: door een of meer van ministers ter uitvoering of mede ter uitvoering van het plattelandsontwikkelingsprogramma vastgestelde ministeriële regeling, voorzover deze strekt tot uitvoering van het plattelandsontwikkelingsprogramma,

f. goede landbouwpraktijk: de goede landbouwpraktijk of gebruikelijke goede landbouwmethoden zoals gedefinieerd in de POP-regelingen,

g. minimumnormen: de minimumnormen op het gebied van milieu, hygiëne en dierenwelzijn zoals gedefinieerd in de POP-regelingen.

Artikel 2

1. Dit besluit bevat beleidsregels die de ministers toepassen bij

a. het lager vaststellen van de subsidie op grond van artikel 4:46, tweede lid, Awb,

b. het intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigingen van de subsidieverlening op grond van artikel 4:48, eerste lid, Awb, en

c. het intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigingen van de subsidievaststelling op grond van artikel 4:49, eerste lid, Awb

indien subsidieverplichtingen in POP-regelingen of subsidieverplichtingen die in het kader van POP-regelingen door het bevoegde bestuursorgaan zijn opgelegd, niet worden nageleefd.

2. De beleidsregels, bedoeld in het eerste lid, zijn niet van toepassing voorzover op de gevolgen van het niet naleven van een subsidieverplichting als bedoeld in het eerste lid voor de subsidie, de subsidieverlening of de subsidievaststelling

a. andere wet- of regelgeving dan de Awb,

b. de artikelen 30, 31 en 32 van verordening 2419/2001, of

c. de artikelen 36, 38, 39, 40, 41 en 42 van verordening 2419/2001

van toepassing zijn.

Artikel 3

Indien aan de administratie van de subsidieontvanger in een POP-regeling of in het kader van de POP-regeling bepaalde eisen zijn gesteld en bij een administratieve of fysieke controle blijkt dat aan deze eisen niet wordt voldaan

a. wordt de subsidieverlening of -vaststelling ingetrokken indien, doordat deze administratie niet aan de gestelde eisen voldoet, niet kan worden vastgesteld of de te subsidiëren of gesubsidieerde activiteit heeft of activiteiten hebben plaatsgevonden,

b. wordt, behoudens overmacht, de subsidie 10% lager vastgesteld of overeenkomstig ten nadele van de ontvanger gewijzigd indien, ondanks het niet voldoen van de administratie aan de gestelde eisen, kan worden vastgesteld of de te subsidiëren of gesubsidieerde activiteit heeft of activiteiten hebben plaatsgevonden.

Artikel 4

Indien de subsidieontvanger overeenkomstig een POP-regeling of in het kader van een POP-regeling verplicht is bepaalde documenten gedurende een bepaalde periode te bewaren en bij een administratieve of fysieke controle blijkt dat een of meer van deze documenten ontbreken in deze periode

a. wordt de subsidieverlening of -vaststelling ingetrokken indien door het ontbreken van deze documenten niet kan worden vastgesteld of de te subsidiëren of gesubsidieerde activiteit heeft of activiteiten hebben plaatsgevonden,

b. wordt behoudens overmacht de subsidie 10% lager vastgesteld of overeenkomstig ten nadele van de ontvanger gewijzigd indien, ondanks het ontbreken van documenten, kan worden vastgesteld of de te subsidiëren of gesubsidieerde activiteit heeft of activiteiten hebben plaatsgevonden.

Artikel 5

Indien de subsidieontvanger verplicht is bepaalde gegevens te melden en deze gegevens worden niet of niet tijdig gemeld

a. wordt de subsidieverlening of -vaststelling ingetrokken indien door het ontbreken van gegevens die moeten worden gemeld niet kan worden vastgesteld of de te subsidiëren of gesubsidieerde activiteit heeft of activiteiten hebben plaatsgevonden,

b. wordt de subsidie 10% lager vastgesteld of overeenkomstig ten nadele van de ontvanger gewijzigd indien, ondanks het ontbreken van bepaalde gegevens die niet of niet tijdig zijn gemeld en waarover de subsidieontvanger de beschikking heeft, de beschikking kan hebben of de beschikking zou moeten hebben, kan worden vastgesteld of de te subsidiëren of gesubsidieerde activiteit heeft of activiteiten hebben plaatsgevonden.

Artikel 6

Indien de subsidieontvanger overeenkomstig een POP-regeling of in het kader van een POP-regeling verplicht is fysieke en administratieve controles toe te laten van aangewezen toezichthouders of bevoegde controleurs en door toedoen van de subsidieontvanger of zijn vertegenwoordiger kunnen een of meer controles niet plaatsvinden, wordt, behoudens overmacht, de subsidieverlening of -vaststelling ingetrokken.

Artikel 7

Het te laat indienen van een aanvraag voor een voorschot leidt tot een verlaging van het voorschot waarop de aanvraag betrekking heeft met 0,5% per werkdag ten opzichte van het voorschot waarop de subsidieontvanger recht zou hebben indien hij de aanvraag voor het voorschot tijdig had ingediend. Indien een aanvraag voor een voorschot meer dan 25 dagen te laat wordt ingediend wordt deze aanvraag niet in behandeling genomen.

Artikel 8

Behoudens overmacht leidt het te laat indienen van een aanvraag voor de vaststelling van een subsidie tot een verlaging van de subsidie waarop de aanvraag betrekking heeft met 0,5% per werkdag ten opzichte van de subsidie waarop de subsidieontvanger recht zou hebben indien hij de aanvraag voor de vaststelling van de subsidie tijdig had ingediend. Indien een aanvraag voor de vaststelling van een subsidie meer dan 25 dagen te laat wordt ingediend wordt de subsidieverlening ingetrokken.

Artikel 9

1. Indien

- de aanvrager van een voorschot niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag, en

- de aanvrager van het voorschot in de gelegenheid is gesteld binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen,

leidt het aanvullen van de aanvraag na het verstrijken van deze termijn op een wijze dat

- wordt voldaan aan de wettelijke voorschriften voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of

- de verstrekte gegevens en bescheiden voldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag

tot een verlaging van het voorschot waarop de aanvraag betrekking heeft met 0,5% per werkdag ten opzichte van het voorschot waarop de subsidieontvanger recht zou hebben gehad indien hij zou hebben voldaan aan de wettelijk voorschriften voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden voldoende zouden zijn geweest voor de beoordeling van de aanvraag.

2. Indien het aanvullen van de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, niet heeft plaatsgevonden binnen 25 dagen na afloop van de door het bestuursorgaan gestelde termijn, wordt deze aanvraag niet in behandeling genomen.

Artikel 10

1. Indien

- de aanvrager van een subsidievaststelling niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag, en

- de aanvrager van de subsidievaststelling in de gelegenheid is gesteld binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen,

leidt het aanvullen van de aanvraag na het verstrijken van deze termijn op een wijze dat

- wordt voldaan aan de wettelijke voorschriften voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of

- de verstrekte gegevens en bescheiden voldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag

tot een verlaging van de subsidie waarop de aanvraag betrekking heeft met 0,5% per werkdag ten opzichte van de subsidie waarop de subsidieontvanger recht zou hebben gehad indien hij zou hebben voldaan aan de wettelijk voorschriften voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden voldoende zouden zijn geweest voor de beoordeling van de aanvraag.

2. Indien het aanvullen van de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, niet heeft plaatsgevonden binnen 25 dagen na het verstrijken van de door het bestuursorgaan gestelde termijn, wordt, behoudens overmacht, de subsidie 10% lager vastgesteld of overeenkomstig ten nadele van de ontvanger gewijzigd indien, ondanks het achterwege blijven van deze aanvulling, kan worden vastgesteld of de te subsidiëren of gesubsidieerde activiteit heeft of activiteiten hebben plaatsgevonden.

Artikel 11

Indien

- de goede landbouwpraktijk of onderdelen van de goede landbouwpraktijk, of

- de minimumnormen of onderdelen van de minimumnormen

als subsidievoorwaarde zijn opgenomen in POP-regelingen en dit als voorwaarde is opgenomen in de desbetreffende regeling wordt de subsidie per verplichting die onderdeel uitmaakt van de goede landbouwpraktijk of de minimumnormen en die niet wordt nageleefd na het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening, behoudens overmacht, 5% lager vastgesteld of overeenkomstig ten nadele van de ontvanger gewijzigd.

Artikel 12

1. Indien de te subsidiëren of gesubsidieerde activiteit voor meer dan 20% niet is gerealiseerd of teniet wordt gedaan wordt de subsidieverlening of -vaststelling ingetrokken.

2. Indien de te subsidiëren of gesubsidieerde activiteit voor minder dan 20% maar voor meer dan 10% niet is gerealiseerd of teniet wordt gedaan wordt de subsidie lager vastgesteld met twee maal het percentage waarmee de te subsidiëren of gesubsidieerde activiteit niet is gerealiseerd of teniet is gedaan of wordt de subsidievaststelling overeenkomstig ten nadele van de subsidieontvanger gewijzigd.

3. Indien de te subsidiëren of gesubsidieerde activiteit voor minder dan 10% niet is gerealiseerd of teniet wordt gedaan wordt de subsidie lager vastgesteld met het percentage waarmee de te subsidiëren of gesubsidieerde activiteit niet is gerealiseerd of wordt de subsidievaststelling overeenkomstig ten nadele van de subsidieontvanger gewijzigd.

Artikel 13

Indien de subsidieontvanger verplicht is werkzaamheden ter realisering van de te subsidiëren of gesubsidieerde activiteit of activiteiten voor een bepaald tijdstip aan te vangen of te doen aanvangen, leidt, behoudens overmacht, het na dit tijdstip aanvangen van deze werkzaamheden tot een verlaging van de subsidie waarop de aanvraag betrekking heeft met 0,5% per werkdag ten opzichte van de subsidie waarop de subsidieontvanger recht zou hebben indien hij tijdig een aanvang met de werkzaamheden had gemaakt. Indien de werkzaamheden ter realisering van de te subsidiëren of gesubsidieerde activiteit meer dan 25 dagen na het bovengenoemde tijdstip aanvangen, wordt de subsidieverlening of -vaststelling ingetrokken.

Artikel 14

Indien

- de subsidie wordt verleend voor meerdere jaren, en

- de subsidie wordt verleend voor het jaarlijks verrichten of doen verrichten van dezelfde activiteit of activiteiten,

wordt, in afwijking van artikel 11, niet de gehele subsidie maar het bedrag aan subsidie dat betrekking heeft op de te subsidiëren of gesubsidieerde activiteit of activiteiten in het jaar waarin een verplichting, die onderdeel uitmaakt van de goede landbouwpraktijk of de minimumnormen, niet wordt nageleefd na het indienen van een aanvraag tot subsidieverlening, behoudens overmacht, 5% lager vastgesteld of overeenkomstig ten nadele van de ontvanger gewijzigd.

Artikel 15

Elke keer dat de in de artikelen 3 tot en met 6, 8 en 10 tot en met 13 genoemde verplichtingen niet worden nagekomen leidt dit tot het overeenkomstig deze artikelen toepassen van

- een verlaging van de subsidie of het bedrag aan subsidie dat betrekking heeft op de te subsidiëren of gesubsidieerde activiteit of activiteiten in een jaar, of

- tot een overeenkomstig wijziging van de subsidieverlening of de subsidievaststelling ten nadele van de subsidieontvanger.

Artikel 16

Dit besluit wordt aangehaald als: Beleidsregels verlagen subsidie Plattelandsontwikkelingsprogramma.

Artikel 17

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 februari 2002.

Dit besluit zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,L.J. Brinkhorst.
De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,G.H. Faber.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,voor deze,
de directeur-generaal,
J. van der Vlist.
De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,J.M. de Vries.

Toelichting

Beleidsregels verlagen subsidie Plattelandsontwikkelingsprogramma

Dit besluit bevat beleidsregels die zijn opgesteld in het kader van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van de Europese Unie van 17 mei 1999 inzake de steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) (hierna verordening plattelandsontwikkeling).

Artikel 48, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1750/1999 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 23 juli 1999 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) (hierna: de uitvoeringsverordening plattelandsontwikkeling) schrijft voor dat lidstaten een regeling opstellen waarin zij de gevolgen van het niet naleven van verplichtingen die in regelgeving ter uitvoering van de verordening plattelandsontwikkeling zijn opgenomen of op basis van deze regelgeving zijn opgelegd, vastleggen. Het onderhavige besluit sterkt ertoe invulling te geven aan deze communautaire verplichting.

Plattelandsontwikkelingsprogramma en subsidieregelingen

Op basis van de verordening plattelandsontwikkeling heeft Nederland een plattelandsontwikkelingsprogramma opgesteld voor de periode 2000-2006. Het plattelandsontwikkelingsprogramma is in september 2000 door de Europese Commissie goedgekeurd. In oktober 2001 is de eerste door Nederland ingediende wijziging van het plattelandsontwikkelingsprogramma goedgekeurd.

Door de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en met name door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij zijn diverse subsidieregelingen vastgesteld ter uitvoering van het Nederlandse plattelandsontwikkelingsprogramma.

Systematiek en toepassingsbereik Beleidsregels verlagen subsidie Plattelandsontwikkelingsprogramma

Indien subsidieverplichtingen niet worden nageleefd kunnen op basis van de Algemene wet bestuursrecht een of meer van de betrokken ministers of staatssecretarissen besluiten

• een subsidie lager vast te stellen,

• een subsidieverlening of -vaststelling in te trekken, of

• een subsidieverlening of -vaststelling ten nadele van de subsidieontvanger te wijzigen.

Op basis van deze bevoegdheden is in deze beleidsregels vastgelegd wat de consequenties zijn van het niet naleven van subsidieverplichtingen die in het kader van het plattelandsontwikkelingsprogramma zijn opgelegd.

De hierboven genoemde subsidieverplichtingen

• zijn neergelegd in de subsidieregelgeving die is vastgesteld ter uitvoering of mede ter uitvoering van de verordening plattelandsontwikkeling, of

• zijn door het daartoe bevoegde bestuursorgaan op basis van deze subsidieregelgeving opgelegd.

Bij verplichtingen die bevoegde bestuursorganen opleggen kan bijvoorbeeld worden gedacht aan verplichtingen die verband houden met budgetbewaking.

Deze beleidsregels zijn niet van toepassing indien de gevolgen van het niet naleven van subsidieverplichtingen zijn neergelegd in

• andere wet- of regelgeving dan de Algemene wet bestuursrecht (dit betreft in het algemeen de subsidieregelgeving zelf), of

• communautaire regelgeving.

In de uitvoeringsverordening plattelandsontwikkeling is bepaald dat voor op basis van oppervlakten of dieren toegekende steun onderdelen van het communautaire geïntegreerd beheers- en controlesysteem, dat met name geldt voor de directe inkomenssubsidies die in het kader van de gemeenschappelijke marktordeningen voor diverse agrarische producten worden toegekend, van toepassing zijn.

Met het oog op een zo groot mogelijke mate van eenvormigheid van de gevolgen van het niet naleven van subsidieverplichtingen in het kader van het plattelandsontwikkelingsprogramma, vertoont de systematiek van deze beleidsregels grote overeenkomsten met de regels die in het bovengenoemde geïntegreerd beheers- en controlesysteem zijn neergelegd.

De toepassing van de onderhavige beleidsregels laat de mogelijkheid van strafrechtelijke handhaving onverlet.

Communautaire geïntegreerd beheers- en controlesysteem

In artikel 48, eerste lid, van de uitvoeringsverordening plattelandsontwikkeling is bepaald dat voor op basis van oppervlakten en dieren toegekende steun het bepaalde in respectievelijk

• artikel 9, eerste tot en met derde lid, en

• artikel 10, tweede tot en met vijfde lid, en de artikelen 10 ter tot en met 10 septies van Verordening (EEG) nr. 3887/92 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 23 december 1992 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het geïntegreerd beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen (hierna verordening 3887/92) van toepassing zijn. Verordening 3887/92 is inmiddels vervangen door Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 11 december 2001 inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerd beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen (hierna verordening 2419/2001). Overeenkomstig de in verordening 2419/2001 opgenomen concordantietabel wordt in deze beleidsregels niet verwezen naar

• artikel 9, eerste tot en met derde lid, van verordening 3887/92, maar naar de artikelen 30, 31 en 32 van verordening 2419/2001, en niet naar

• artikel 10, tweede tot en met vijfde lid, en de artikelen 10 ter tot en met 10 septies van verordening 3887/92, maar naar de artikelen 36, 38, 39, 40, 41 en 42 van verordening 2419/2001.

Zoals hierboven reeds is uiteengezet blijven deze beleidsregels buiten toepassing indien de bovengenoemde bepalingen uit verordening 2419/2001 van toepassing zijn.

Onjuiste aangifte door ernstige nalatigheid of opzet

In het derde lid van artikel 48 van de uitvoeringsverordening plattelandsontwikkeling is bepaald dat indien blijk dat door ernstige nalatigheid een onjuiste aangifte werd gedaan, de betrokken begunstigde voor het betreffende kalenderjaar wordt uitgesloten van alle steun voor de plattelandsontwikkeling die onder het desbetreffende hoofdstuk van verordening 1257/1999 valt. In het geval van een opzettelijk onjuiste aangifte wordt de betrokken begunstigde tevens voor het daaropvolgende jaar uitgesloten.

Indien artikel 48, derde lid, van de uitvoeringsverordening plattelandsontwikkeling van toepassing is blijven deze beleidsregels buiten toepassing.

Gevolgen van het niet naleven van de subsidieverplichtingen waarop de Beleidsregels verlagen subsidie Plattelandsontwikkelingsprogramma van toepassing zijn

De Beleidsregels verlagen subsidie Plattelandsontwikkelingsprogramma hebben betrekking op de volgende subsidieverplichtingen:

1. naleven van eisen die zijn gesteld aan de administratie van de subsidieontvanger (artikel 3),

2. gedurende een bepaalde periode bewaren van bepaalde documenten (artikel 4),

3. tijdig melden van bepaalde gegevens (artikel 5),

4. toelaten van administratieve en fysieke controles (artikel 6),

5. tijdig of compleet indienen van een aanvraag voor een voorschot (de artikelen 7 en 9),

6. tijdig of compleet indienen van een aanvraag tot subsidievaststelling (de artikelen 8 en 10),

7. naleven van de goede landbouwpraktijk en de minimumnormen op het gebied van milieu, hygiëne en dierenwelzijn (artikel 11),

8. realiseren van de activiteit waarvoor subsidie is verleend (artikel 12), en

9. tijdig aanvangen of doen aanvangen van de werkzaamheden ter realisering van de activiteit waarvoor subsidie is verleend (artikel 13).

Ad 1, 2 en 3 (de artikelen 3, 4 en 5): Indien de in de artikelen 3, 4 en 5 genoemde verplichtingen niet worden nageleefd wordt:

• de subsidieverlening of -vaststelling ingetrokken indien door het niet naleven van deze subsidieverplichtingen niet kan worden vastgesteld of de te subsidiëren of gesubsidieerde activiteit heeft of activiteiten hebben plaatsgevonden,

• behoudens overmacht de subsidie 10% lager vastgesteld of overeenkomstig ten nadele van de subsidieontvanger gewijzigd indien ondanks het niet naleven van deze verplichtingen kan worden vastgesteld of de te subsidiëren of gesubsidieerde activiteit heeft of activiteiten hebben plaatsgevonden.

Indien artikel 4 wordt toegepast blijft artikel 3 buiten toepassing wanneer de eis waaraan een administratie niet voldoet bestaat uit het bewaren van een document. De gevolgen van een dergelijke niet-nakoming van een verplichting zijn immers in artikel 4 neergelegd.

Onder gegevens die moeten worden gemeld kunnen bijvoorbeeld voortgangsrapportages worden begrepen.

Ad 4 (artikel 6): Indien door toedoen van de subsidieontvanger of zijn vertegenwoordiger een of meer fysieke of administratieve controles niet kunnen plaatsvinden, wordt, behoudens overmacht, de subsidieverlening of -vaststelling ingetrokken.

Ad 5 (de artikelen 7 en 9): Het te laat of incompleet indienen van een aanvraag voor een voorschot leidt tot een verlaging van het voorschot waarop de aanvraag betrekking heeft met 0,5% per werkdag.

Indien een aanvraag voor een voorschot meer dan 25 dagen te laat wordt ingediend wordt deze aanvraag niet in behandeling genomen.

Indien het aanvullen van de aanvraag niet heeft plaatsgevonden binnen 25 dagen na afloop van het door het bestuursorgaan gestelde termijn, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen.

Een verlaging van een voorschot of het niet in behandeling nemen van een aanvraag voor een voorschot op grond van artikel 7 of 9 heeft geen gevolgen voor de subsidievaststelling.

Ad 6 (de artikelen 8 en 10): Behoudens overmacht leidt het te laat of incompleet indienen van een aanvraag voor de vaststelling van een subsidie tot een verlaging met 0,5% per werkdag van de subsidie waarop de aanvraag betrekking heeft.

Indien een aanvraag voor de vaststelling van een subsidie meer dan 25 dagen te laat wordt ingediend wordt de subsidieverlening ingetrokken.

Indien het aanvullen van de aanvraag niet heeft plaatsgevonden binnen 25 dagen na afloop van de door het bestuursorgaan gestelde termijn, wordt

• subsidieverlening ingetrokken indien doordat deze aanvulling niet heeft plaatsgevonden niet kan worden vastgesteld of de te subsidiëren of gesubsidieerde activiteit heeft of activiteiten hebben plaatsgevonden,

• wordt behoudens overmacht de subsidie 10% lager vastgesteld gewijzigd indien ondanks het achterwege blijven van deze aanvulling kan worden vastgesteld of de te subsidiëren of gesubsidieerde activiteit heeft of activiteiten hebben plaatsgevonden.

Indien een aanvraag voor een subsidievaststelling bestaat uit meerdere te onderscheiden onderdelen en voor een of meer van deze onderdelen kan de aanvraag als compleet worden beschouwd, dan kan de subsidie voor dit onderdeel of deze onderdelen worden vastgesteld.

Ad 7 (artikel 11): Overeenkomstig de verordening plattelandsontwikkeling en de uitvoeringsverordening plattelandsontwikkeling zijn in een groot aantal subsidieregelingen, die ter uitvoering of mede ter uitvoering van het Nederlandse plattelandsontwikkelingsprogramma zijn vastgesteld, de normen van de goede landbouwpraktijk of de minimumnormen op het gebied van milieu, hygiëne en dierenwelzijn als subsidieverplichtingen opgenomen.

In Nederland wordt in het algemeen onder de goede landbouwpraktijk verstaan: de geldende nationale en Europese minimumnormen op het gebied van milieu, dierenwelzijn en hygiëne. Dit omvat in ieder geval de geldende normen die bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, de Meststoffenwet, de Wet bodembescherming, de Bestrijdingsmiddelenwet 1962, de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, de Diergeneesmiddelenwet en de Plantenziektenwet zijn vastgesteld.

Wat precies onder de goede landbouwpraktijk en de minimumnormen op het gebied van milieu, hygiëne en dierenwelzijn moet worden verstaan is neergelegd in de desbetreffende subsidieregeling.

De goede landbouwpraktijk en de minimumnormen op het gebied van milieu, hygiëne en dierenwelzijn zijn overigens niet in alle subsidieregelingen die ter uitvoering of mede ter uitvoering van het Nederlandse plattelandsontwikkelingsprogramma is vastgesteld als subsidieverplichting opgenomen.

Indien

• de goede landbouwpraktijk of onderdelen van de goede landbouwpraktijk, of

• de minimumnormen op het gebied van milieu, hygiëne en dierenwelzijn of onderdelen van deze minimumnormen

als subsidievoorwaarde zijn opgenomen in subsidieregelingen, wordt de subsidie, behoudens overmacht,

• per verplichting die onderdeel uitmaakt van de goede landbouwpraktijk of de minimumnormen en die niet wordt nageleefd

5% lager vastgesteld.

Indien ten aanzien van een subsidieontvanger bijvoorbeeld 10 keer wordt geconstateerd dat hij verplichtingen die onderdeel uitmaken van de goede landbouwpraktijk of de minimumnormen niet naleeft, wordt de subsidie 50% lager vastgesteld.

Ad 8 (artikel 12):

• Indien de activiteit waarvoor subsidie is verleend voor meer dan 20% niet is gerealiseerd of teniet wordt gedaan wordt de subsidieverlening of -vaststelling ingetrokken.

• Indien de activiteit waarvoor subsidie is verleend voor minder dan 20% maar voor meer dan 10% niet is gerealiseerd of teniet wordt gedaan wordt de subsidie lager vastgesteld met twee maal het percentage waarmee de te subsidiëren of gesubsidieerde activiteit niet is gerealiseerd of teniet is gedaan.

• Indien de activiteit waarvoor subsidie is verleend voor minder dan 10% niet is gerealiseerd of teniet wordt gedaan wordt de subsidie lager vastgesteld met het percentage waarmee de primaire verplichting niet is gerealiseerd.

Twee voorbeelden:

1. Indien aan een subsidieontvanger subsidie is verleend voor het rooien van 10 bomen en hij rooit uiteindelijk

a. 5 bomen, ontvangt hij geen subsidie,

b. 8 bomen, ontvangt hij 60% van de verleende subsidie (korting van 2 x 20%, zijnde het percentage waarmee de activiteit of activiteiten niet is of zijn gerealiseerd),

c. 9 bomen, ontvangt hij 90% van de verleende subsidie (korting van 1 x 10%, zijnde het percentage waarmee de activiteit of activiteiten niet is of zijn gerealiseerd).

2. Indien aan een subsidieontvanger subsidie is verleend voor het rooien van 10 bomen onder de voorwaarde dat hij de gerooide bomen niet door nieuwe bomen zal vervangen, en hij rooit 10 bomen, maar

a. plant 5 nieuwe bomen, ontvangt hij geen subsidie (met het aanplanten van nieuwe bomen heeft hij de activiteit of activiteiten waarvoor subsidie is verleend, te weten het rooien van bomen, voor 50% tenietgedaan),

b. plant 2 nieuwe bomen, ontvangt hij 60% van de verleende subsidie (korting van 2 x 20%, zijnde het percentage waarmee de activiteit of activiteiten teniet is of zijn gedaan),

c. plant 1 nieuwe boom, ontvangt hij 90% van de verleende subsidie (korting van 1 x 10%, zijnde het percentage waarmee de activiteit of activiteiten teniet is of zijn gedaan).

Ad. 9 (artikel 13): Indien de subsidieontvanger verplicht is werkzaamheden ter realisering van de te subsidiëren of gesubsidieerde activiteit of activiteiten voor een bepaald tijdstip aan te vangen of te doen aanvangen, leidt, behoudens overmacht, het na dit tijdstip aanvangen van deze werkzaamheden tot een verlaging van de subsidie waarop de aanvraag betrekking heeft met 0,5% per werkdag. Indien de werkzaamheden ter realisering van de te subsidiëren of gesubsidieerde activiteit meer dan 25 dagen na het bovengenoemde tijdstip aanvangen wordt de subsidieverlening of -vaststelling ingetrokken.

Bij het niet naleven van de goede landbouwpraktijk of de minimumnormen wordt een verlaging van de subsidie in bepaalde gevallen niet berekend over de gehele subsidie maar alleen over een deel van deze subsidie.

Hierboven is in de toelichting bij artikel 11 uiteengezet dat indien

• de goede landbouwpraktijk of onderdelen van de goede landbouwpraktijk, of

• de minimumnormen op het gebied van milieu, hygiëne en dierenwelzijn of onderdelen van deze minimumnormen

als subsidievoorwaarde zijn opgenomen in subsidieregelingen, de subsidie, behoudens overmacht,

per verplichting die onderdeel uitmaakt van de goede landbouwpraktijk of de minimumnormen en die niet wordt nageleefd

5% lager wordt vastgesteld.

In artikel 14 is bepaald dat indien

• de subsidie wordt verleend voor meerdere jaren, en

• de subsidie wordt verleend voor het jaarlijks verrichten of doen verrichten van dezelfde activiteit of activiteiten,

in afwijking van artikel 11 niet de gehele subsidie maar alleen het bedrag aan subsidie dat betrekking heeft op de te subsidiëren of gesubsidieerde activiteit of activiteiten in het jaar waarin een verplichting, die onderdeel uitmaakt van de goede landbouwpraktijk of de minimumnormen niet wordt nageleefd, lager wordt vastgesteld.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

L.J. Brinkhorst.

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

G.H. Faber.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

voor deze,

de directeur-generaal Milieubeheer,

J. van der Vlist.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J.M. de Vries.

Naar boven