Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Voedsel en Waren Autoriteit 2002

5 juli 2002

nr. 5174804/502/AJT

De Minister van Justitie,

Gelezen het verzoek van de Directeur-Generaal Voedsel en Waren Autoriteit d.d. 6 juni 2002, kenmerk VWA/2002/44;

Handelende in overeenstemming met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Gelet op artikel 17, eerste lid, aanhef en onder ten tweede, van de Wet op de economische delicten, artikel 142, eerste lid onder b en c, en derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, en op het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar;

Besluit:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. buitengewoon opsporingsambtenaar: de buitengewoon opsporingsambtenaar, bedoeld in artikel 2;

b. Voedsel en Waren Autoriteit: de Voedsel en Waren Autoriteit, genoemd in artikel 1, onder c, van het Besluit Staatstoezicht op de volksgezondheid.

Artikel 2

Maximaal 400 personen werkzaam bij de Voedsel en Waren Autoriteit en belast met de opsporing van strafbare feiten zijn aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaar.

Artikel 3

1. De buitengewoon opsporingsambtenaar is bevoegd tot het opsporen van de feiten strafbaar gesteld bij of krachtens:

a.

- de Warenwet;

- de Landbouwkwaliteitswet;

- de Vleeskeuringswet;

- de Destructiewet;

- de Wet op de dierproeven;

- de Bestrijdingsmiddelenwet 1962;

- de Kernenergiewet;

- de Wet op de gevaarlijke werktuigen;

- de Drank- en Horecawet;

- de Tabakswet;

- de Absintwet 1909;

- de artikelen 172 tot en met 175, 329 en 330, van het Wetboek van Strafrecht;

- de artikelen 13 en 19 van de Landbouwwet;

- artikel 11, onderdeel a, sub 5, de artikelen 17, 19, 38, 44, 45, 55, 66, 96 tot en met 99, 100, 103, 107 en 111 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, voor zover sprake is van voorschriften die de volksgezondheid raken of van voorschriften die gelden in dierproefinstellingen waar de Voedsel en Waren Autoriteit taken verricht in het kader van de Wet op de dierproeven;

- de artikelen 2, eerste lid, 7, 13, 14, eerste en tweede lid, 17, eerste lid, 18, 19, 20, tweede lid, 21, eerste lid, 24, tweede lid, 30, eerste lid, 32, 33, 35, 36, eerste lid, 37, eerste lid, 38 tot en met 42, 43, eerste lid, 44, eerste lid, 45, derde lid, 49 en 58, derde lid, van de Diergeneesmiddelenwet;

- de artikelen 68, eerste lid, 69, eerste lid, en 71 van de Veewet;

- de paragrafen 1 en 2 van Hoofdstuk 4, van de Wet milieugevaarlijke stoffen;

- de voorschriften gebaseerd op artikel 93 van de Wet op de Bedrijfsorganisatie;

b. andere wetten, indien en voor zover hij daarmee in een concreet opsporingsonderzoek door een officier van justitie wordt belast, voor de duur van dat onderzoek.

2. De opsporingsbevoegdheid geldt voor het grondgebied van Nederland.

Artikel 4

1. Als toezichthouder van de buitengewoon opsporingsambtenaar is aangewezen de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket Den Haag.

2. Als direct toezichthouder van de buitengewoon opsporingsambtenaar is aangewezen de korpschef van het regionaal politiekorps Haaglanden.

Artikel 5

De Directeur-Generaal Voedsel en Waren Autoriteit brengt jaarlijks vóór 1 april over het jaar daaraan voorafgaand aan de Minister van Justitie verslag uit over:

a. het aantal buitengewoon opsporingsambtenaren dat op 31 december werkzaam was bij de Voedsel en Waren Autoriteit;

b. de door die buitengewoon opsporingsambtenaren verrichte activiteiten;

c. de stand van zaken met betrekking tot opleiding van die buitengewoon opsporingsambtenaren, waarbij in ieder geval wordt aangegeven hoeveel personen in het verslagjaar zijn aangemeld voor het door de Minister van Justitie goedgekeurde examen en hoeveel personen in dat jaar voor dat examen zijn geslaagd.

Artikel 6

Aan de buitengewoon opsporingsambtenaar, die belast is met het opmaken van technische processen-verbaal, waarbij hij geen verklaringen van verdachten of getuigen behoeft op te nemen, is ontheffing verleend van het bepaalde in artikel 16, eerste lid, van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar.

Artikel 7

Het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Keuringsdienst van Waren 20001 wordt ingetrokken.

Artikel 8

De op naam gestelde akten van opsporingsbevoegdheid en beëdiging, de legitimatiebewijzen buitengewoon opsporingsambtenaar en de overige benoemingsbescheiden, afgegeven mede op basis van het in artikel 7 genoemde besluit, worden voor de duur van hun geldigheid of tot daarover nader zal zijn beslist, geacht akten en legitimatiebewijzen of overige benoemingsbescheiden afgegeven mede op basis van het onderhavige besluit te zijn.

Artikel 9

Dit besluit treedt in werking met ingang van 8 juli 2002 en vervalt met ingang van 8 juli 2007.

Artikel 10

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Voedsel en Waren Autoriteit 2002.

Dit besluit wordt met toelichting in de Staatscourant en het Algemeen Politieblad geplaatst.

Binnen zes weken na publicatie van dit besluit kan een belanghebbende daartegen een bezwaarschrift indienen bij de Minister van Justitie, Postbus 20301, 2500 EH Den Haag. Het bezwaarschrift dient te zijn gemotiveerd.

Den Haag, 5 juli 2002.
De Minister van Justitie,namens deze,
De directeur-generaal rechtshandhaving,
C.W.M. Dessens.

1 Besluit van 26 oktober 2000, kenmerk 506029/500/CBK, Stcrt. 2000, 209; laatstelijk gewijzigd bij besluit van 31 januari 2002, kenmerk 5146480/502/CBK, Stcrt. 2002, 26.

Toelichting

Met ingang van 8 juli 2002 is de Keuringsdienst van Waren een onderdeel van de Voedsel en Waren Autoriteit. De buitengewoon opsporingsambtenaren in dienst bij de Keuringsdienst van Waren treden met ingang van bovengenoemde datum in dienst van de Voedsel en Waren Autoriteit. Derhalve wordt het besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Keuringsdienst van Waren 2000 vervangen door het besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Voedsel en Waren Autoriteit 2002.

In artikel 2 van het onderhavige besluit wordt vastgesteld dat maximaal 400 personen werkzaam bij de Voedsel en Waren Autoriteit en belast met de opsporing van strafbare feiten kunnen zijn aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaar. Op grond van artikel 18 van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar beëdigt het College van procureurs-generaal de buitengewoon opsporingsambtenaren. Bij mandaatsbesluit van 26 april 2000 heef het College van procureurs-generaal deze bevoegdheid gemandateerd aan de Directie Bestuurszaken van het Ministerie van Justitie.

Gezien het feit dat het wegens administratieve procedures praktisch niet uitvoerbaar is om met ingang van 8 juli 2002 aan alle buitengewoon opsporingsambtenaren in dienst van de Voedsel en Waren Autoriteit een nieuwe akte van beëdiging en een nieuw legitimatiebewijs uit te reiken, is in artikel 8 van dit besluit bepaald dat de akten en legitimatiebewijzen van de betreffende buitengewoon opsporingsambtenaren hun geldigheid behouden.

Den Haag, 5 juli 2002.

De Minister van Justitie,

namens deze,

De directeur-generaal rechtshandhaving,

C.W.M. Dessens.

Naar boven