Besluit organisatie VWA (Voedsel en Waren Autoriteit)

8 juli 2002

VGB/VL 2295517

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Besluit:

§1: begripsbepalingen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. minister: de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

b. minister van LNV: de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

c. VWA: de Voedsel en Waren Autoriteit;

d. DG-VWA: de directeur-generaal van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport die de leiding heeft van de VWA;

e. KvW: de Keuringsdienst van Waren;

f. RVV: de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees;

g. waren: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Warenwet.

§2: organisatie, taak en werkwijze

Artikel 2

1. Er is een Voedsel en Waren Autoriteit die ressorteert onder de minister.

2. De leiding van de VWA berust bij de DG-VWA.

3. De VWA bestaat naast een centrale overkoepelende eenheid uit de volgende afzonderlijke dienstonderdelen:

a. de KvW;

b. de RVV.

Artikel 3

1. De ambtenaren van de VWA zijn belast met de handhaving van de in het tweede lid bedoelde wettelijke voorschriften, voor zover die ambtenaren daarmee bij of krachtens wettelijk voorschrift zijn belast.

2. De in het eerste lid bedoelde wettelijke voorschriften zijn:

a. de bij of krachtens de volgende wetten gestelde voorschriften:

1° de Warenwet;

2° de Vleeskeuringswet;

3° de Veewet;

4° de Destructiewet;

5° de Landbouwwet;

6° de Wet op de dierproeven;

7° de Bestrijdingsmiddelenwet 1962;

8° de Wet Milieugevaarlijke stoffen, uitsluitend hoofdstuk 4, paragraaf 2;

9° de Drank- en Horecawet;

10° de Tabakswet;

11° de Diergeneesmiddelenwet;

12° de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;

13° de Landbouwkwaliteitswet;

14° de Kernenergiewet;

15° de Absintwet 1909;

b. het Besluit Veiligheid attractie- en speeltoestellen;

c. krachtens de Wet op de Bedrijfsorganisatie door publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties vastgestelde verordeningen.

3. Ter uitvoering van de in het tweede lid bedoelde regelgeving is de VWA tevens belast met:

a. het erkennen van ondernemingen;

b. het keuren van levende en geslachte dieren en producten hiervan;

c. het houden van toezicht op bedrijfskeuringen;

d. het verlenen van erkenning, registraties en vergunningen aan bedrijven, veewagens en personen, en het afgeven van certificaten;

e. het uitvoeren van bedrijfscontroles.

Artikel 4

De VWA is ter bescherming van de volksgezondheid tevens belast met de navolgende taken en daarmee samenhangende werkzaamheden:

a. het programmeren en coördineren van het onderzoek op het terrein van de voedselveiligheid ten behoeve van de risicobeoordeling dat direct verband houdt met de in artikel 3, tweede lid, onder a en b, bedoelde voorschriften;

b. het verstrekken of doen verstrekken van informatie over de in dit besluit geregelde taken en werkzaamheden;

c. het periodiek rapporteren over de hoedanigheid van waren in het algemeen en voedsel en de grondstoffen daarvoor in het bijzonder, alsmede over de kwaliteit van de functievervulling van de feitelijk met de handhaving ter zake belaste dienstonderdelen, bedoeld in artikel 2, derde lid;

d. het uitvoeren van andere door de minister of de minister van LNV op te dragen werkzaamheden.

Artikel 5

De VWA zal op grond van een door de minister van LNV met inachtneming van de artikelen 10:1 tot en met 10:12 van de Algemene wet bestuursrecht te verlenen mandaat, het Rijkstoezicht uitoefenen op het Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel, dat krachtens artikel 8 van de Landbouwkwaliteitswet is aangewezen als controle-instelling.

Artikel 6

1. De minister en de minister van LNV sturen jaarlijks voor 15 juli een opdrachtbrief aan de DG-VWA met:

a. een indicatie van de opdrachtverlening aan de VWA; en

b. het daarvoor beschikbare budget.

2. De DG-VWA dient jaarlijks voor 1 november een werkprogramma in bij de minister, waarin zijn opgenomen de activiteiten van de VWA.

3. Het werkprogramma:

a. heeft betrekking op het eerstkomende volle kalenderjaar;

b. bevat een vooruitblik op de navolgende drie kalenderjaren; en

c. bevat een afzonderlijke opsomming en uitwerking van de activiteiten van de in artikelen 3, 4 en 5 genoemde taken en werkzaamheden.

4. Over de delen van het werkprogramma vindt vóór de indiening ervan overleg plaats met:

a. de minister, voorzover een direct verband bestaat met:

1° de regelgeving, genoemd in artikel 3, tweede lid, onder a, 1°, 2°, 6°, 8°, 9° of 10°;

2° de bij of krachtens de Bestrijdingsmiddelenwet vastgestelde regels inzake biociden;

3° de Regeling residuen van bestrijdingsmiddelen;

4° de regelgeving, genoemd in artikel 3, tweede lid, onder b;

b. de minister van LNV, voorzover een direct verband bestaat met de regelgeving, genoemd in:

1° artikel 3, tweede lid, onder a, 3°, 4°, 5°, 11°, 12° of 13°;

2° artikel 3, tweede lid, onder a, 7°, met uitzondering van de Regeling residuen van bestrijdingsmiddelen en de bij of krachtens de Bestrijdingsmiddelenwet vastgestelde regels inzake biociden;

c. de minister en de minister van LNV, voor zover een direct verband bestaat met de regelgeving, genoemd in artikel 3, tweede lid, onder c.

5. Het werkprogramma behoeft binnen twee maanden na indiening de goedkeuring van de minister en de minister van LNV. Wijzigingen in een goedgekeurd werkprogramma, al dan niet op verzoek van de minister of de minister van LNV, worden slechts aangebracht na instemming van de minister en de minister van LNV.

Artikel 7

1. De ambtenaren van de RVV zijn met inachtneming van het tweede lid gehouden opdrachten van de minister van LNV uit te voeren ten tijde van crises in de bestrijding van vee- of dierziekten als bedoeld in hoofdstuk II, afdeling 3, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.

2. Het eerste lid is slechts van toepassing nadat de DG-VWA door de minister van LNV in kennis is gesteld van diens voornemen een opdracht uit te vaardigen als bedoeld in het eerste lid.

3. Zodra sprake is van een in het eerste lid bedoelde crisis, dient de DG-VWA binnen één maand een aangepast werkprogramma in de bij de minister. Artikel 6, derde, vierde en vijfde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8

1. De DG-VWA is bevoegd de leiding van de in artikel 2, derde lid, genoemde dienstonderdelen, algemene of bijzondere aanwijzingen te geven over de uitvoering van de werkzaamheden van de desbetreffende dienst.

2. De DG-VWA kan één of meer uit artikel 36 van de Gezondheidswet of dit besluit voortvloeiende bevoegdheden overdragen aan de leiding van de in artikel 2, derde lid, genoemde dienstonderdelen.

Artikel 9

De DG-VWA zendt jaarlijks voor 1 juni een verslag van de werkzaamheden van de VWA in het afgelopen jaar aan de minister en de minister van LNV.

§ 3: slot- en overgangsbepalingen

Artikel 10

Met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit treden de personeelsleden van de dienst, bedoeld in artikel 1, onder c, van het Besluit Staatstoezicht op de volksgezondheid zoals dat onmiddellijk vóór 10 juli 2002 luidde, in dienst van de VWA, onderdeel Keuringsdienst van Waren.

Artikel 11

1. Dit besluit treedt in werking met ingang van 10 juli 2002.

2. In afwijking van het eerste lid treedt artikel 2, derde lid, onder b, in werking met ingang van 1 oktober 2002.

3. In afwijking van het eerste lid treedt artikel 6 in werking met ingang van 1 januari 2003.

Artikel 12

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit organisatie VWA.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,E. Borst-Eilers.

Toelichting

Algemeen

Op 21 juli 2001 is het Besluit instelling Voorlopige Nederlandse Voedselautoriteit in werking getreden. Daarbij werd een in eerste aanleg kleine Nederlandse Voedselautoriteit (verder: NVa) in het leven geroepen, met een beperkte, coördinerende rol.

Sindsdien bleek in brede kring een sterke voorkeur te bestaan voor een reeds op korte termijn verdergaande aanpak. Bij brief van 22 januari 2002 aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal (kamerstukken II 2001-2002, 26 991, nr. 59) heeft het kabinet te kennen gegeven gehoor te zullen geven aan deze voorkeur, en de taken van de nieuwe autoriteit aanzienlijk te zullen verzwaren en te verbreden.

Inmiddels heeft het kabinet besloten dat deze nieuwe publiekrechtelijke autoriteit de Voedsel en Waren Autoriteit (verder: VWA) zal zijn, en dat deze met ingang van 10 juli 2002 in de plaats zal treden van de NVa. Het Besluit instelling Voorlopige Nederlandse Voedselautoriteit zal daarom per dat tijdstip worden ingetrokken door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (verder: de minister) en de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (verder: de minister van LNV).

In dit besluit wordt nader ingegaan op de instelling, organisatie, taak en werkwijze van de VWA. Naast dit besluit zal nog een organisatiebeschikking van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) worden vastgesteld, en zal de bestaande mandaatregeling van VWS worden gewijzigd. Met de minister van LNV is afgesproken dat hij de ter zake vereiste maatregelen voor zijn ministerie zal vaststellen. De VWA tenslotte zal een eigen interne mandaatregeling in het leven roepen.

Gelet op het belang van de zaak ligt een uiteindelijke regeling van de VWA in een wet in de rede, aangenomen dat zulks ook juridisch mogelijk en gewenst is; dat zal nader worden bestudeerd.

VWA als onderdeel van het Ministerie van VWS (artikel 2)

De VWA zal ressorteren onder de minister, en zal onder leiding staan van een directeur-generaal (verder: DG-VWA). Deze eigenaarrelatie zal apart verder worden uitgewerkt.

Als opdrachtgevers van de VWA zullen zowel de minister als de minister van LNV optreden. Dit is uitgewerkt in artikel 6.

De VWA zal bestaan uit een centrale overkoepelende stafeenheid en twee afzonderlijke dienstonderdelen. Van de centrale overkoepelende stafeenheid maken deel uit de drie directies voor (1) toezicht, (2) onderzoek en risicobeoordeling en (3) communicatie en voorlichting. Onder leiding van de DG-VWA vormen de directeuren van deze drie directies tezamen met de directeuren van de twee dienstonderdelen het managementteam van de VWA.

Vooralsnog zal de VWA twee afzonderlijke dienstonderdelen bevatten, namelijk de Keuringsdienst van Waren (KvW) en de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees (RVV). Wat betreft de RVV wordt hiermee afgeweken van eerdergenoemde brief van 22 januari 2002 aan de Tweede Kamer. Uit praktische overwegingen is bij nader inzien namelijk besloten ook de RVV als geheel te laten overgaan naar de VWA, met dien verstande dat (in artikel 7 is geregeld dat) de ambtenaren van de RVV die zich thans bezighouden met diergezondheid en de bestrijding van dierziekten, ten tijde van een crisis op één van deze terreinen voluit inzetbaar zullen zijn voor het verlenen van bijstand aan de minister van LNV.

In artikel 10 en de toelichting daarop wordt nader ingegaan op de indiensttreding van de ambtenaren van de KvW en de RVV bij de VWA.

VWA als onderdeel van het Staatstoezicht op de volksgezondheid

Met ingang van 10 juli 2002 zal een wijziging van het Besluit Staatstoezicht op de volksgezondheid en enkele andere besluiten in werking treden. Als gevolg daarvan zal de VWA de taken en bevoegdheden van de KvW als onderdeel van het Staatstoezicht op de volksgezondheid overnemen. De DG-VWA zal hierdoor tevens hoofdinspecteur zijn als bedoeld in artikel 38 van de Gezondheidswet. Daarmee zal de VWA formeel een feit zijn. De DG-VWA zal de bevoegdheden die horen bij het Staatstoezicht op de volksgezondheid vervolgens weer overdragen aan dienstonderdelen van de VWA.

Per gelijke datum zal iedere andere verwijzing in wetgeving naar de KvW of de RVV worden vervangen door een verwijzing naar de VWA of de DG-VWA. Intern zal de VWA de taken vervolgens verder verdelen.

Onafhankelijkheid van de VWA en ministeriële verantwoordelijkheid

De minister kan de hoofdinspecteurs van het Staatstoezicht, en dus ook de DG-VWA, een aanwijzing geven als bedoeld in artikel 38 van de Gezondheidswet. Ten opzichte van de Keuringsdienst van Waren heeft de minister slechts bij uitzondering van deze bevoegdheid gebruik gemaakt. Ook ten opzichte van de DG-VWA zal deze terughoudendheid in acht worden genomen. De VWA zal hiermee in vergaande onafhankelijkheid ten opzichte van de minister kunnen functioneren. Uit het feit dat de minister indien noodzakelijk wel een aanwijzing kán geven, blijkt dat de minister vanuit zijn verantwoordelijkheid voor de volksgezondheid politiek verantwoordelijk zal zijn voor de VWA. Desgewenst kan de minister over het functioneren van de VWA ter verantwoording worden geroepen in de Staten-Generaal.

Wettelijke taken van de VWA (artikel 3)

De KvW heeft thans drie taken:

1. Het toezicht op de naleving van bepaalde wetgeving.

2. Het langs bestuurlijke weg (bestuurlijke boeten) namens de minister handhaven van wetgeving, respectievelijk het opsporen van strafbare feiten.

3. Het uitoefenen van het Staatstoezicht op de volksgezondheid (artikel 36 van de Gezondheidswet), voor zover nog niet genoemd onder 1 en 2.

De RVV voert thans diverse werkzaamheden uit, zoals:

- het erkennen van ondernemingen;

- het keuren van levende en geslachte dieren en producten hiervan;

- het houden van toezicht op dierenwelzijn;

- het houden van toezicht op bedrijfskeuringen;

- het verlenen van erkenning, registraties en vergunningen aan bedrijven, veewagens en personen, en het afgeven van certificaten, waaronder verzoekcertificering;

- het uitvoeren van bedrijfscontroles (audits).

Voorts is ook de RVV belast met het toezicht op de naleving van diverse wetgeving.

Deze taken en bevoegdheden van de RVV en de KvW zullen worden overgenomen door de ambtenaren van de VWA, maar door de VWA voor zover nodig weer worden gemandateerd aan ambtenaren van andere dienstonderdelen van de VWA. Hierbij zal rekening worden gehouden met de huidige situatie, zodat het merendeel van de ambtenaren van de KvW en de RVV in principe het zelfde werk zal blijven verrichten. Desalniettemin is het natuurlijk niet uitgesloten dat de VWA te zijner tijd tot een andere taakverdeling zal besluiten.

De voor een wet primair verantwoordelijke minister (van hetzij VWS, hetzij LNV) heeft met ingang van 10 juli 2002 de ambtenaren aangewezen die belast zijn met het toezicht op de naleving van die wetgeving. Dat zijn in ieder geval de desbetreffende controleurs/keurmeesters van de VWA. Het is aan de VWA om hier nadere invulling aan te geven.

De Minister van Justitie zal de ambtenaren aanwijzen die belast zijn met de opsporing van strafbare feiten. Tot de inwerkingtreding van dit besluit zijn dat wat de VWA betreft uitsluitend de controleurs van de KvW. De RVV schakelde tot de inwerkingtreding van dit besluit bij een vermoeden van een strafbaar feit zowel de KvW (voor de consumptiefase) als de Algemene Inspectiedienst (AID) van het ministerie van LNV in. Het ligt voor de hand dat deze situatie bestendigd zal worden.

De taken en bevoegdheden van het Staatstoezicht op de volksgezondheid zijn vastgelegd in hoofdstuk IV van de Gezondheidswet, en in het Besluit Staatstoezicht op de volksgezondheid.

Andere taken van de VWA, onder andere inzake risicobeoordeling (artikel 4)

De andere taken van de VWA zijn beschreven in artikel 4.

Het onderzoek, bedoeld in onderdeel a, heeft betrekking op risicobeoordeling. Het staat de VWA vrij de resultaten van dat onderzoek niet alleen voor te leggen aan de minister en de minister van LNV, maar daarover ook publieke mededelingen te doen.

Risicobeheer blijft de verantwoordelijkheid van de minister en de ministers van LNV, maar de VWA kan daarover wel aanbevelingen doen.

Rijkstoezicht op privaatrechtelijke controle-instelling (artikel 5)

De VWA zal het Rijkstoezicht uitoefenen op één krachtens artikel 8 van de Landbouwkwaliteitswet aangewezen controle-instellingen, namelijk het Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel (COKZ). Het COKZ verricht namelijk werkzaamheden op het werkterrein van de VWA. Met de minister van LNV is afgesproken dat hij de hiervoor vereiste mandaatregeling zal vaststellen.

De minister van LNV zal het Rijkstoezicht blijven uitoefenen op de andere krachtens artikel 8 van de Landbouwkwaliteitswet aangewezen controle-instellingen.

Overigens zal de VWA uit hoofde van haar taak inzake de handhaving van de in artikel 3, tweede lid, genoemde wetgeving, ook controles uitoefenen bij bedrijven die tevens onder toezicht staan van een andere krachtens artikel 8 van de Landbouwkwaliteitswet aan gewezen controle-instelling dan het COKZ. Indien daarbij zou blijken dat het door die controle-instellingen uitgeoefende toezicht tekort is geschoten, dan kan de minister van LNV daarop door de VWA worden aangesproken.

Jaarlijks werkprogramma (artikel 6)

In artikel 6 zijn de procedurele en inhoudelijke eisen vastgelegd voor het jaarlijkse werkprogramma van de VWA.

Het werkprogramma is het instrument waarmee zowel de minister (voor de wetgeving van VWS) als de minister van LNV (voor de wetgeving van LNV) de VWA aanstuurt. In het werkprogramma zullen daartoe de met de minister en de minister van LNV (de beide opdrachtgevers) gemaakte afspraken worden vastgelegd inzake de activiteiten die de VWA (de opdrachtnemer) zal ondernemen (waaronder de betrokken regelingsafspraken). Hierbij wordt ervan uitgegaan dat in het werkprogramma ook de managementafspraken worden opgenomen inzake:

- de door de VWA in het kader van de uitoefening van zijn taken te leveren producten en diensten;

- de met betrekking tot die producten en diensten te leveren prestaties;

- hetgeen gebeurt indien de overeengekomen prestaties niet worden geleverd;

- het personeelsbeleid, de financiën, de planning & controlcyclus, de huisvesting en de mandatering.

Het eerste werkprogramma dient uiterlijk 1 november 2003 te worden ingediend bij de minister. Dat werkprogramma zal mede gebaseerd zijn op de bevindingen van diverse werkgroepen van de VWA, waarin met medewerking van ambtenaren van de ministeries van VWS en LNV sinds februari/maart 2002 nadere invulling wordt gegeven aan de taken en werkwijze van de VWA. Een ingediend werkprogramma behoeft binnen twee maanden na indiening de goedkeuring van de minister en de minister van LNV.

Ondersteuning minister van LNV bij crises op terrein van vee- en dierziekten (artikel 7)

Artikel 7 heeft betrekking op de wijze waarop ambtenaren van de RVV door de minister van LNV betrokken kunnen worden bij de bestrijding van vee- en dierziekten. In eerste instantie betreft dat met name de ambtenaren van de RVV, maar indien noodzakelijk kunnen ook door de minister, al dan niet op verzoek van de minister van LNV, ook ambtenaren van de KvW worden ingezet.

Een vergelijkbare bepaling voor de bestrijding van een crisis op het werkterrein van de VWA - zoals bijvoorbeeld een grootschalige verontreiniging van een levensmiddel met dioxine - is niet noodzakelijk. De minister kan in een dergelijke situatie de VWA immers reeds op de voet van artikel 4, onder d, opdragen de in dat kader noodzakelijke werkzaamheden uit te voeren.

Overgang KvW en RVV naar de VWA (artikel 10)

Krachtens artikel 10 zullen de personeelsleden van de Keuringsdienst van Waren bij de inwerkingtreding van dit besluit in dienst treden van de VWA, dienstonderdeel KvW. De minister van LNV zal een vergelijkbaar besluit nemen inzake de overgang van de personeelsleden van de RVV naar de VWA, dienstonderdeel RVV. Gestreefd wordt dit laatste per 1 oktober 2002 gerealiseerd te hebben.

Inwerkingtreding (artikel 11)

Dit besluit treedt, met uitzondering van artikel 2, derde lid, onder b, en van artikel 6, gelijktijdig met het Besluit houdende wijziging van het Besluit Staatstoezicht op de volksgezondheid en enkele andere besluiten, in werking met ingang van 10 juli 2002. Artikel 2, derde lid, onder b, zal in werking treden met ingang van 1 oktober 2002. Artikel 6 zal in werking treden met ingang van 1 januari 2003, aangezien dat artikel voor 2002 geen betekenis meer kan hebben.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers.

Naar boven