De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Handelende in overeenstemming met de Minister van Defensie;
Overwegende dat
de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij op basis van de artikelen
17, 30, eerste en vierde lid van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
een toezichtsgebied heeft aangewezen ter bestrijding van mond- en klauwzeer
(Regeling toezichtsgebied Oene, Olst, Welsum, Nijbroek en Oosterwolde mond-
en klauwzeer 2001 I en II);
op de toegangswegen naar dat toezichtsgebied controles worden uitgevoerd
met name op de aanwezigheid van levende have en dierlijke producten in voertuigen;
de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij op grond van artikel
114 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren militairen van de krijgsmacht
tijdelijk heeft aangewezen als ambtenaren belast met het toezicht op de naleving
van het bepaalde bij of krachtens die wet (Regeling aanwijzing toezichthoudende
ambtenaren mond- en klauwzeer 2001);
artikel 59, eerste lid, Politiewet 1993 bepaalt dat indien op grond van
artikel 58 van die wet niet in de behoefte aan bijstand ter handhaving van
de openbare orde of bijstand voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde,
dan wel voor het verrichten van taken ten dienste van de justitie, kan worden
voorzien, bijstand kan worden verleend door andere onderdelen van de krijgsmacht
dan de Koninklijke Marechaussee;
artikel 59, tweede lid, Politiewet 1993 regelt dat de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties onderscheidenlijk de Minister van Justitie, in
overeenstemming met de Minister van Defensie in dat geval bepaalt op welke
wijze de bijstand zal worden verleend. Daarbij worden tevens nadere regels
of beleidsregels gegeven over de uitoefening van bevoegdheden krachtens deze
wet;
de politie behoefte heeft aan bijstand bij de uitvoering van haar taak.
De Koninklijke Marechaussee kan op basis van artikel 58 van de Politiewet
1993 niet in voldoende mate in deze behoefte voorzien;
Gelet op de artikelen 2 en 59, tweede lid, Politiewet 1993;
Besluit:
Artikel 1
In deze regeling wordt verstaan onder regeling: de Regeling toezichtsgebied
Oene, Olst, Welsum, Nijbroek en Oosterwolde mond en klauwzeer 2001.
Artikel 2
1. De in artikel 1, onderdeel c, van de Regeling aanwijzing toezichthoudende
ambtenaren mond- en klauwzeer 2001 aangewezen militairen van de krijgsmacht
verlenen bijstand aan de politie ter uitvoering van de politietaak, bedoeld
in artikel 2 van de Politiewet 1993.
2. De bijstand, bedoeld in het eerste lid, strekt niet verder dan de taken
die worden uitgevoerd in het kader van het toezicht op de naleving van de
regeling.
3. De bijstand, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend op, aan of
in de directe nabijheid van de grens van het in de bijlage bij de regeling
aangewezen gebied.
4. In afwijking in zoverre van het tweede en derde lid kan de bijstand
tevens worden verleend in de vorm van verrichten van logistieke werkzaamheden
in of rondom het gebied, bedoeld in het derde lid.
Artikel 3
De militair van de krijgsmacht oefent de bijstand uit ter assistentie,
volgens instructie en onder begeleiding van een ambtenaar van politie.
Artikel 4
De militair van de krijgsmacht verleent de bijstand zonder bewapening.
Artikel 5
Deze regeling treedt in werking met ingang van 7 april 2001.
Artikel 6
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling bijstand krijgsmacht mond-
en klauwzeer.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
In de Regeling aanwijzing toezichthoudende ambtenaren mond- en klauwzeer
2001 van de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij zijn ook andere
militairen van de krijgsmacht dan de Koninklijke Marechaussee tijdelijk aangewezen
als ambtenaren belast met het toezicht op het gebied Oene, Olst, Welsum, Nijbroek
en Oosterwolde, dat is aangewezen in het kader van de bestrijding van mond-
en klauwzeer. Op basis van artikel 59 van de Politiewet 1993 bepaalt onderhavige
regeling dat deze militairen van de krijgsmacht in dat kader bijstand verlenen
aan de politie. Conform artikel 59, tweede lid, Politiewet 1993 regelt deze
regeling voor het overige op welke wijze de bijstandverlening plaatsvindt.
De militairen van de krijgsmacht oefenen de taak waarmee zij in het kader
van deze regeling zijn belast, zonder bewapening uit.
In artikel 3 is bepaald dat de militair van de krijgsmacht de bijstand
uitoefent volgens instructie en onder begeleiding van een ambtenaar van politie.
Dit impliceert niet zonder meer dat er sprake moet zijn van een fysieke één-op-éénrelatie.