Verlenen en opheffien uitstel van vertrek

IND-werkinstructie nr. 242

Aan: Directeur Uitvoering, Regiodirecteuren IND, Hoofd APV

c.c.: Hoofd DVB, Landsadvocaat, ACV

Van: Hoofddirecteur IND

Datum: 21 maart 2001

Vindplaats: EDS Raadplegen, trefwoord `uitstel van vertrek', objecttype `Werkinstructie'

Onderwerp: Wijze van verlenen en opheffien van uitstel van vertrek

1. Inleiding

Deze werkinstructie beoogt duidelijkheid te verschaffen over de wijze waarop uitstel van vertrek dient te worden verleend en te worden opgeheven en legt daarmee de bestaande werkafspraken vast.

2. Begripsomschrijving

Het verlenen van uitstel van vertrek is het tijdelijk geen uitvoering geven aan de bevoegdheid die is neergelegd in artikel 22, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. In dit lid wordt de bevoegdheid gecreëerd vreemdelingen aan wie het niet krachtens een der bepalingen van de artikelen 8-10 is toegestaan in Nederland te verblijven, uit te zetten. Uitstel van vertrek is in beginsel een categoriale beslissing, waarbij de individuele merites van de zaak, behoudens contra-indicaties, niet relevant zijn. De reden om een categorie vreemdelingen uitstel van vertrek te verlenen is altijd beleidsmatig. In het verleden is uitstel van vertrek ook verleend waar louter sprake was van technische niet-verwijderbaarheid. Mede als gevolg van jurisprudentie (REK 17 november 1998, AWB 98/2947 en AWB 98/2950, EDS obj. id. 915608 en 918056) is deze laatste grond niet langer een reden om uitstel van vertrek te verlenen.

Slechts in uitzonderlijke gevallen kan op individuele gronden uitstel van vertrek worden verleend. Hiermee dient evenwel terughoudend te worden omgegaan.

Uitstel van vertrek moet niet worden verward met het achterwege laten van de uitzetting op grond van artikel 25 van de Vreemdelingenwet. In dat geval blijft uitzetting tijdelijk achterwege vanwege de gezondheidstoestand van de vreemdeling. Het is dan ook raadzaam in die gevallen niet te spreken van uitstel van vertrek, maar van het achterwege laten van de uitzetting op grond van artikel 25 van de Vreemdelingenwet.

3. Verlenen van uitstel van vertrek

Wanneer de Staatssecretaris van Justitie besluit tot het instellen van een uitstel van vertrekbeleid voor een bepaalde categorie vreemdelingen wordt dat in een brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer bekend gemaakt. Hiermee is dan ook de feitelijke uitzetting opgeschort. Dit laat onverlet dat de individuele vreemdeling nog op de hoogte moet worden gesteld van dit uitstel van vertrekbeleid en van de omstandigheid dat de vreemdeling onder de werking van dit beleid valt. Tevens dient de korpschef van de woonplaats van de vreemdeling hiervan op de hoogte te worden gesteld.

Wanneer het uitstel van vertrek gelijktijdig met de eerste aanleg- of bezwaarbeschikking bekend wordt gemaakt, wordt dit uitstel van vertrek niet bij aparte brief verleend. In dat geval geschiedt verlening in het voorblad bij de beschikking. Aan de vreemdeling wordt de gebruikelijke vertrektermijn gegeven. Daarna dient het volgende te worden opgenomen:

Aan betrokkene wordt echter uitstel van vertrek verleend. In verband hiermee dreigt geen onmiddellijke uitzetting.

Wanneer het uitstel van vertrek wordt beëindigd, wordt u hierover geïnformeerd.

In het geval bovenstaande is opgenomen in het voorblad van een eerste aanlegbeschikking en naar aanleiding van het bezwaarschrift reden is de uitzetting achterwege te laten, dient bij die mededeling het uitstel van vertrek te worden opgeheven. Er dreigt op dat moment immers geen uitzetting meer, waarmee het belang van het verleende uitstel van vertrek komt te vervallen.

In het geval uitstel van vertrek na een afwijzende beschikking wordt verleend aan een vreemdeling die nog niet is uitgeprocedeerd, dient dit bij afzonderlijke brief te worden gedaan. De vreemdeling zal in dat geval een verzoek om een voorlopige voorziening hebben ingediend. Bij het verlenen van uitstel van vertrek dient de vreemdeling te worden gevraagd dit verzoek in te trekken, waarbij vergoeding van de gemaakte proceskosten door de IND zal plaatsvinden (het griffierecht dient de vreemdeling conform artikel 8:82, derde lid, Awb van de griffier van de rechtbank vergoed te krijgen). De kennisgeving dient aan de gemachtigde van de vreemdeling te worden gezonden. Bij het ontbreken van een gemachtigde wordt de kennisgeving aan de vreemdeling zelf verzonden. Ook dient de rechtbank waar de voorlopige voorziening aanhangig is, hiervan op de hoogte te worden gesteld.

4. Contra-indicaties

Alvorens uitstel van vertrek wordt verleend dient te worden onderzocht of er sprake is van contra-indicaties, die maken dat het uitstel van vertrekbeleid niet op de vreemdeling van toepassing is. Hiertoe wordt verwezen naar Werkinstructie nr. 164 (contra-indicaties in asielzaken).

5. Opheffen van uitstel van vertrek

Ook beëindiging van het uitstel van vertrekbeleid wordt in een brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer bekendgemaakt. Wanneer de beëindiging van het uitstel van vertrekbeleid op deze wijze kenbaar is gemaakt, is daarmee het uitstel van vertrek van de vreemdelingen, die onder dit beleid vallen, nog niet opgeheven. Het uitstel van vertrek van deze vreemdelingen dient vervolgens individueel te worden opgeheven. Hiervoor geldt dat dit geschiedt door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de gemachtigde en bij het ontbreken hiervan aan de vreemdeling zelf. De opheffing van het uitstel van vertrek is een beschikking in de zin van de Awb. Conform artikel 3:45 Awb dient dan ook een bezwaarclausule te worden opgenomen. Betrokkene dient in dat geval eveneens te worden gewezen op de mogelijkheid een verzoek om een voorlopige voorziening in te dienen. Een eerste verzoek om een voorlopige voorziening mag in beginsel worden afgewacht. Dit betekent dus veelal dat personen die nog niet verwijderbaar waren op het moment dat aan hen uitstel van vertrek werd verleend, de voorlopige voorziening mogen afwachten. Hiertoe kan gebruik gemaakt worden van de als bijlage I van deze werkinstructie opgenomen voorbeeldbrief.

Verder dient de vreemdeling na intrekking van het uitstel van vertrek een redelijke termijn te worden geboden om te vertrekken. Hierbij dient aangesloten te worden bij de bestaande regeling omtrent vertrektermijnen zoals is beschreven in Werkinstructie nr. 119. Behoudens de uitzonderingssituaties, zoals genoemd in deze werkinstructie, zal dit een termijn van vier weken zijn.

6. Uitstel van vertrek op individuele gronden

Wanneer de eerder beschreven bijzondere situatie zich voordoet dat op individuele gronden uitstel van vertrek wordt verleend, gelden dezelfde regels omtrent het verlenen en opheffen, zoals hierboven beschreven. Natuurlijk zal in dat geval aankondiging van een te voeren beleid aan de Voorzitter van de Tweede Kamer niet aan de orde zijn.

7. Relevant tijdsverloop

In de periode dat uitstel van vertrek is verleend om beleidsmatige redenen kan relevant tijdsverloop worden opgebouwd. Hierbij is wel een voorwaarde dat de vreemdeling nog geen onherroepelijke beslissing op de aanvraag heeft ontvangen.

Relevant tijdsverloop wordt opgebouwd vanaf het moment dat het uitstel van vertrekbeleid aan de Voorzitter van de Tweede Kamer bekend is gemaakt, of zoveel later als het beleid op de individuele vreemdeling van toepassing is geworden.

Het relevant tijdsverloop eindigt op de dag, volgend op de toezending van de individuele beslissing waarmee het uitstel van vertrek wordt opgeheven.

8. De Vreemdelingenwet 2000

De bovenbeschreven situatie is de situatie die geldt tot de invoering van de Vreemdelingenwet 2000. De Vreemdelingenwet 2000 kent bewust niet het middel uitstel van vertrek. Na invoering van de Vreemdelingenwet 2000 zal dan ook geen uitstel van vertrek meer aan vreemdelingen worden verleend. Invoering van de Vreemdelingenwet 2000 betekent evenwel niet dat het uitstel van vertrek dat aan vreemdelingen is verleend, van rechtswege vervalt. Het aan de individuele vreemdelingen verleende uitstel van vertrek zal nog op de eerder beschreven wijze moeten worden opgeheven.

Bijlage I (voorbeeldbrief)

Naar boven