22 februari 2001
Nr. DGRLD/DLB/L 01.420913
De Minister van Verkeer en Water-staat en de Staatssecretaris van Defensie,
handelende in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieu-beheer;
Gelet op artikel 26b van de Lucht-vaartwet;
Besluiten:
Artikel I
De Regeling geluidwerende voorzieningen 1997 (Stcrt. 1997, 47 en Stcrt.
1999, 223) wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 12 wordt na het derde lid - onder vernummering van het vierde
tot en met het negende lid tot het vijfde tot en met het tiende lid - een
lid ingevoegd, luidende:
4. Indien artikel 6, zesde lid, van toepassing is, kan het in het tweede
lid bedoelde aanbod op verzoek van de eigenaar betrekking hebben op geluidwerende
voorzieningen waarmee een lagere waarde van de geluidwering van de uitwendige
scheidingsconstructie ter bescherming van de geluidsgevoelige ruimte wordt
bereikt als bedoeld in artikel 17, zesde lid.
B
In artikel 12, achtste lid (nieuw), wordt `het zesde lid' vervangen door:
het zevende lid.
C
In artikel 12, negende lid (nieuw), wordt `het zevende lid' telkens vervangen
door: het achtste lid.
D
In artikel 12, tiende lid (nieuw), wordt `het zesde lid' telkens vervangen
door: het zevende lid.
E
Aan artikel 17 wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. Indien uit het in artikel 11, vierde lid, bedoelde akoestisch en bouwtechnisch
onderzoek blijkt dat:
a. de in het eerste lid bedoelde waarde van de geluidwering van de uitwendige
scheidingsconstructie ter bescherming van de geluidsgevoelige ruimte niet
wordt bereikt zonder toepassing te geven aan artikel 6, zesde lid, en
b. de artikelen 5 en 6, met uitzondering van artikel 6, zesde lid, niet
van toepassing zijn, kan de in het eerste lid bedoelde waarde met ten hoogste
5 dB(A) worden verlaagd met dien verstande dat deze waarde minimaal 30 dB(A)
bedraagt.
Artikel II
Deze regeling is niet van toepassing op een aanbod tot het aanbrengen
van geluidwerende voorzieningen als bedoeld in artikel 12, tweede lid, dat
is aanvaard of afgewezen vóór de datum van inwerkingtreding
van deze regeling of dat betrekking heeft op een woning opgenomen in een isolatieprogramma
als bedoeld in artikel 10, eerste lid, dat is vastgesteld vóór
de datum van inwerkingtreding van deze regeling.
Artikel III
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening
van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Op basis van de Regeling geluidwerende voorzieningen 1997 (RGV) worden
aan bestaande woningen en andere geluidgevoelige gebouwen binnen vastgestelde
geluidszones in principe geluidwerende voorzieningen aangebracht. Met de geluidwerende
voorzieningen moet een bepaalde mate van geluidwering worden bereikt. Voor
de vraag of aan een bepaalde woning in voldoende mate geluidwerende voorzieningen
kunnen worden aangebracht is onder meer de waarde van de woning van belang.
In de RGV is een bepaling opgenomen dat een woning niet wordt geïsoleerd
indien de kosten van de geluidwerende voorzieningen en het aanbrengen daarvan
hoger zijn dan de kostenbegrenzingswaarde. De kostenbegrenzingswaarde voor
een bepaalde woning wordt bepaald aan de hand van de waarde van die woning.
Als de eigenaar bereid is het verschil tussen kosten en kostenbegrenzingswaarde
bij te betalen vindt wel isolatie plaats. In de praktijk kan dit leiden tot
onaanvaardbare situaties. De kosten van isolatie kunnen in bepaalde gevallen
zo hoog zijn dat de eigen bijdrage van de eigenaar in redelijkheid niet meer
kan worden gevraagd. Het kan ook voorkomen dat zoveel geluidwerende voorzieningen
zouden moeten worden aangebracht dat dat gelet op de constructie van de betreffende
woning eigenlijk niet meer aanvaardbaar is. Om te voorkomen dat grote aantallen
woningen niet-isoleerbaar moeten worden verklaard en om te zorgen dat in elk
geval gedeeltelijk aan de doelstelling van de RGV ( het door isolatie van
bestaande woningen en andere geluidgevoelige gebouwen verminderen van hinder
door luchtvaartgeluid) wordt tegemoet gekomen, is in de onderhavige wijziging
van de RGV bepaald dat de waarde die met de geluidwering moet worden behaald
met maximaal 5 dB(A) kan worden verlaagd indien de kosten van isolatie de
kostenbegrenzingswaarde overstijgen. Op grond van de wijziging wordt het aan
de eigenaar overgelaten of hij kiest voor:
- het bereiken van een lagere waarde met een geringere eigen bijdrage
of geen bijdrage, afhankelijk van de waarde van de woning en het nog aan te
brengen pakket.
De kosten van het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen kunnen de
kostenbegrenzingswaarde fors overstijgen. Ook is het mogelijk dat het aan
te brengen isolatiepakket gelet op de constructie van de woning eigenlijk
niet wenselijk is. De onderhavige bepalingen regelen dat in een dergelijk
geval op verzoek van de eigenaar het aanbod betrekking kan hebben op een isolatiepakket
waarmee een lagere waarde van de geluidwering wordt bereikt. Afhankelijk van
het concrete geval kan de eigen bijdrage dan geheel of gedeeltelijk achterwege
blijven. Ook met een lagere waarde van de geluidwering kan het voorkomen dat
de kostenbegrenzingswaarde wordt overschreden. In dat geval moet de eigenaar
nog steeds het verschil tussen isolatiekosten en kostenbegrenzingswaarde voor
zijn rekening nemen. In het aanbod wordt dit meegenomen.
Op grond van de onderhavige bepalingen is een verlaging van de te bereiken
waarde van de geluidwering mogelijk met ten hoogste 5 dB(A). Een verdere verlaging
is - gelet op het doel van de RGV - niet wenselijk.