Verordening Verklaringen Vakbekwaamheid Assurantiebemiddelingsbedrijf 2000

Verordening van de Sociaal-Economische Raad van 15 september 2000 houdende regelen krachtens welke de afgifte plaatsvindt van de in artikel 4, achtste lid, van de Wet assurantiebemiddelingsbedrijf bedoelde verklaringen (Verordening Verklaringen Vakbekwaamheid Assurantiebemiddelingsbedrijf 2000)

De Sociaal-Economische Raad;

Gelet op artikel 36 van de Wet op de bedrijfsorganisatie;

Gelet op artikel 4, achtste lid, laatste volzin, van de Wet assurantiebemiddelingsbedrijf,

Besluit:

§ 1 Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

1. de raad: de Sociaal-Economische Raad;

2. de wet: de Wet assurantiebemiddelingsbedrijf;

3. verklaring: de verklaring bedoeld in artikel 4, achtste lid, tweede volzin, van de wet, inhoudende dat degene op wiens naam de verklaring is gesteld, voldoet aan hetzij de vakbekwaamheidseisen bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, hetzij de vakbekwaamheidseisen bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de wet.

§ 2 Verklaringen

Artikel 2

De raad geeft een verklaring op hun aanvraag af aan degenen die bij de afgifte een onmiddellijk redelijk belang hebben en tevens voldoen aan de in deze verordening omschreven vereisten.

Artikel 3

De raad geeft een verklaring slechts af indien de aanvrager, gezien zijn persoonlijke omstandigheden, in het verleden redelijkerwijs niet in de gelegenheid is geweest een hetzij krachtens artikel 4, achtste lid, eerste volzin, van de wet, hetzij krachtens artikel 5, derde lid, eerste volzin, van de Wet Assurantiebemiddeling 1952 aangewezen examendiploma te verwerven, en voorts van hem in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij zich alsnog onderwerpt aan het examen ter verkrijging van zulk een diploma aangewezen krachtens artikel 4, achtste lid, eerste volzin, van de wet.

Artikel 4

1. De verklaring dat de aanvrager voldoet aan de vakbekwaamheidseisen bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de wet wordt afgegeven aan degene die

a. ten minste 40 jaren oud is;

b. ten minste vijftien jaren werkzaam is geweest in het verzekeringsbedrijf of het assurantiebemiddelingsbedrijf,

- en daarvan ten minste vijf jaren onmiddellijk aan de indiening van het verzoek voorafgaande een vooraanstaande en in vaktechnische zin beleidsbepalende positie in dat bedrijf heeft bekleed voor het vervullen waarvan een gelijkwaardige vakbekwaamheid is vereist als voortvloeit uit het bezit van het diploma assurantiebemiddeling A, afgegeven door of namens de minister van Financiën,

- en in die positie regelmatig aangelegenheden heeft behandeld betreffende de navolgende onderdelen:

- levensverzekering, met uitzondering van volksverzekering en uitvaartverzekering in natura,

- brandverzekering, uitgebreid met dekking tegen andere gevaren dan brand, en verzekering ter zake van bedrijfsschade,

- transportverzekering, en

- variaverzekering,

mits de bemoeiing met twee van genoemde vier onderdelen intensief is geweest.

2. De verklaring bedoeld in het voorgaande lid kan in bijzondere gevallen eveneens worden afgegeven aan degene, die weliswaar niet volledig voldoet aan de vereisten van dat lid onder b. aangaande de duur en de aard der verrichte werkzaamheden maar wiens kennis van het verzekeringsbedrijf of het assurantiebemiddelingsbedrijf, mede gelet op zijn opleiding of vakstudie, desalniettemin is aan te merken als gelijkwaardig aan die, voortvloeiende uit het voldoen aan bedoelde vereisten.

Artikel 5

1. De verklaring dat de aanvrager voldoet aan de vakbekwaamheidseisen bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de wet wordt afgegeven aan degene die

a. ten minste 40 jaren oud is;

b. ten minste tien jaren werkzaam is geweest in het verzekeringsbedrijf of het assurantiebemiddelingsbedrijf,

- en daarvan ten minste vier jaren onmiddellijk aan de indiening van het verzoek voorafgaande een functie in dat bedrijf heeft bekleed voor het vervullen waarvan een gelijkwaardige vakbekwaamheid is vereist als voortvloeit uit het bezit van het diploma assurantiebemiddeling B, afgegeven door of namens de minister van Financiën,

- en in die functie regelmatig aangelegenheden heeft behandeld betreffende de navolgende onderdelen:

- levensverzekering, met uitzondering van volksverzekering en uitvaartverzekering in natura,

- brandverzekering, uitgebreid met dekking tegen andere gevaren dan brand, en verzekering ter zake van bedrijfsschade,

- transportverzekering, en

- variaverzekering,

mits de bemoeiing met een van de genoemde vier onderdelen intensief is geweest.

2. De verklaring bedoeld in het voorgaande lid kan in bijzondere gevallen eveneens worden afgegeven aan degene, die weliswaar niet volledig voldoet aan de vereisten van dat lid onder b. aangaande de duur en de aard der verrichte werkzaamheden maar wiens kennis van het verzekeringsbedrijf of het assurantiebemiddelingsbedrijf, mede gelet op zijn opleiding of vakstudie, desalniettemin is aan te merken als gelijkwaardig aan die, voortvloeiende uit het voldoen aan de bedoelde vereisten.

§ 3 Vakproeven en Commissie Vakproeven

Artikel 6

1. Een aanvrager van een verklaring als bedoeld in artikel 4 en in artikel 5 dient als regel zijn kennis van het verzekeringsbedrijf of het assurantiebemiddelingsbedrijf aan te tonen door het met gunstig gevolg afleggen van een vakproef.

2. Van de vakproef kan slechts worden afgezien indien naar het oordeel van de raad het afleggen van zulk een proef van de aanvrager niet behoeft te worden gevergd.

3. Van de vakproef kan eveneens worden afgezien indien naar het oordeel van de raad het afleggen van zulk een proef gezien de persoonlijke omstandigheden van de aanvrager, in redelijkheid niet kan worden verlangd.

4. De proeven hebben betrekking op alle onderdelen van het verzekeringswezen, waarmede de verzoeker zich ingevolge de vereisten van de artikelen 4 of 5 van deze verordening moet hebben beziggehouden.

5. De in deze verordening voorziene vakbekwaamheidsproeven worden mondeling afgelegd ten overstaan van de Commissie Vakproeven Wet Assurantiebemiddelingsbedrijf met inachtneming van het Reglement vakbekwaamheidsproeven Wet assurantiebemiddelingsbedrijf.

§ 4 Slotbepalingen

Artikel 7

De Verordening Verklaringen Vakbekwaamheid Assurantiebemiddelingsbedrijf 1995 wordt ingetrokken.

Artikel 8

Deze verordening wordt geplaatst in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie en in de Staatscourant.

Artikel 9

Deze verordening treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant.

Artikel 10

Deze verordening wordt aangehaald als Verordening Verklaringen Vakbekwaamheid Assurantiebemiddelingsbedrijf 2000.

Den Haag, 15 september 2000.
H.H.F. Wijffels, voorzitter.
N.C.M. van Niekerk, algemeen secretaris.

Goedgekeurd door de Minister van Financiën bij besluit van 21 december 2000, nr. FM/2000/1751U.

Toelichting

Algemeen

De Wet assurantiebemiddelingsbedrijf stelt aan de inschrijving als assurantietussenpersoon vakbekwaamheidseisen. Deze eisen zijn vastgesteld bij het Besluit vakbekwaamheidseisen assurantiebemiddelingsbedrijf (Stb. 1991,121) gewijzigd bij Besluit van 11 december 1997, Stb. 703 en bij Besluit van 6 maart 2000 (Stb. 126) In dit besluit zijn tevens de examendiploma's aangewezen waaruit het voldoen aan die eisen blijkt.

Bij wijze van aanvullende voorziening heeft de wet aan de raad de bevoegdheid gegeven om op basis van door de raad zelf te stellen regelen verklaringen van vakbekwaamheid uit te reiken die dezelfde rechten geven als de diploma's. Bedoelde regelen zijn thans neergelegd in de Verordening Verklaringen van Vakbekwaamheid nr. RE 24/95. Bovenstaande ontwerpverordening is bedoeld ter vervanging van de verordening nr. RE 24/95 die om de hieronder nader uiteen te zetten redenen aanpassing behoeft.

De bedoeling van de wetgever is dat men zich voor vestiging als assurantietussenpersoon voorziet van het eerstaangewezen vakdiploma. De aanvrager van een verklaring moet aannemelijk maken dat hij gezien zijn persoonlijke omstandigheden in het verleden redelijkerwijs niet in de gelegenheid is geweest het aangewezen examendiploma te behalen en voorts dat van hem in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij alsnog dat diploma behaalt.

Gekwalificeerde praktijkervaring

Een aanvrager zal in het algemeen pas na het bereiken van de leeftijd van 40 jaar kunnen bogen op een loopbaan in de bedrijfstak die de benodigde gekwalificeerde praktijkervaring met zich kan brengen. De hier bedoelde praktijkervaring is in de huidige verordening gekoppeld aan de begrippen `vooraanstaande positie' voor het A niveau en `gewichtige positie' voor het lagere B-niveau. In de uitvoeringspraktijk blijkt het noodzakelijk deze aanduidingen te vervangen door meer stringente formules waarin duidelijker doorklinkt dat de aanvrager daadwerkelijk in de praktijk de benodigde vakkennis moet hebben opgedaan. Om die reden is aan de `vooraanstaande positie' voor het A-niveau toegevoegd dat die positie ook een in vaktechnische zin beleidsbepalende moet zijn geweest en is een duidelijke verwijzing opgenomen naar de voor het behalen van het examendiploma vereiste kennis.

Met name de aanduiding `gewichtige positie' voor het B-niveau leidt in de uitvoeringspraktijk tot problemen. Het onbevredigende van de huidige redactie is dat verwachtingen worden gewekt die achteraf blijken niet gehonoreerd te kunnen worden. Om die reden is nu gekozen voor de meer zakelijke formulering dat de aanvrager een functie moet hebben bekleed voor het vervullen waarvan een gekwalificeerde kennis noodzakelijk is met ook hier een verwijzing naar de normen voor het examendiploma. De duur van de vereiste totale ervaringsperiode is voor het B-niveau verlengd van acht naar 10 jaar.

Vakproeven

In de huidige verordening wordt in verschillende artikelen verwezen naar de mogelijkheid dat het afleggen van een vakproef kan worden verlangd. Er is thans voor geopteerd de vakproef in een aparte paragraaf op te nemen.

Uitgangspunt is nu dat elke aanvrager een vakproef dient af te leggen. Daarop bestaan twee uitzonderingen. De eerste heeft tot doel de vakproef niet te verlangen van aanvragers die evident in de praktijk hebben bewezen aan de vereisten te voldoen. De tweede ziet op bijzondere, persoonlijke omstandigheden van de aanvrager die het hem beletten aan een vakproef deel te nemen. Te denken is hierbij aan een medische of psychische conditie. Indien een aanvrager zich daarop beroept zal een onafhankelijke deskundige daarover advies aan de raad moeten uitbrengen waarin het feitelijk bestaan van die belemmering wordt bevestigd.

Het huidige artikel 2 wordt verplaatst naar het nieuwe artikel 6. Op 10 mei 1996 heeft de Commissie Vakproeven Wet Assurantiebemiddelingsbedrijf een reglement vastgesteld. Het is zinvol in de verordening vast te leggen dat de Commissie dit reglement in acht neemt.

Ten slotte

Artikel 6, leden 2, 3 en 4, van de huidige verordening bevatten oud overgangsrecht waarvan in de praktijk geen gebruik meer gemaakt wordt. Theoretisch is het denkbaar dat zich nog een aanvrager aandient die zich op deze regels kan beroepen. Door de thans aangebrachte wijzigingen voor de afgifte van een verklaring op B niveau kan die aanvraag in beginsel worden gehonoreerd zonder dat een verwijzing naar het oude overgangsrecht noodzakelijk is. Om die reden zijn deze bepalingen als `dode letter' geschrapt.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt kleine tekstuele verbeteringen aan te brengen.

Den Haag, 15 september 2000.

H.H.F. Wijffels, voorzitter.

N.C.M. van Niekerk, algemeen secretaris.

Naar boven