Wijziging verplichtstelling deelneming in bedrijfstakpensioenfonds

Bedrijfstakpensioenfonds voor de Vlees- en Vleeswarenindustrie en de Gemaksvoedingindustrie

Bij besluit van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 21 december 2001, nr 2001/49549, is op grond van artikel 10, eerste lid, van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 het besluit van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 6 juli 1999, nr. AI/CK/VCR/9817346, Stcrt. 1999, 129, zodanig gewijzigd, dat de deelneming in de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Vlees- en Vleeswarenindustrie en de Gemaksvoedingindustrie, zoals in dat besluit is bepaald onder I, is verplicht gesteld voor:

de mannelijke en vrouwelijke werknemers in de Vleeswarenindustrie, de Gemaksvoedingindustie, de Versvlees- en vleesbewerkende industrie en de Pluimveeverwerkende Industrie die de leeftijd van 20 jaar maar nog niet die van 60 jaar hebben bereikt,

met dien verstande dat van de verplichting tot deelneming zijn uitgezonderd:

a. de mannelijke en vrouwelijke werknemers in dienst van de bedrijven behorende tot de Unilever Vleesgroep Nederland B.V.;

worden ten deze verstaan onder:

A. de Nederlandse Vleeswarenindustrie:

de ondernemingen en onderdelen van ondernemingen, in Nederland het bedrijf uitoefenende van:

1. het fabriekmatig vlees, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a. van de Vleeskeuringswet, verduurzamen of toebereiden, al dan niet met andere stoffen vermengd, tenzij het verduurzamen of toebereiden uitsluitend door afkoelen of zouten geschiedt;

2. de ondernemingen en gedeelten van ondernemingen in Nederland die fabriekmatig bacon als bedoeld in artikel 1 van het, ter uitvoering van de Landbouwkwaliteitswet vastgestelde, Landbouwkwaliteitsbesluit Bacon, zoals dat artikel luidt op 1 januari 1982, bereiden;

B. de Nederlandse Gemaksvoedingindustrie:

de ondernemingen en delen van ondernemingen in Nederland:

- die uitsluitend of in hoofdzaak het bedrijf uitoefenen van het fabriekmatig bereiden van eetwaren als bedoeld in de artikelen 3, 6 en 7 van het ter uitvoering van de Warenwet vastgestelde Kokswarenbesluit (Stb. 1979, 563) zoals deze artikelen luidden op 1 januari 1982, danwel

- uitsluitend of in hoofdzaak het bedrijf uitoefenen van het fabriekmatig bereiden of samenstellen van eetwaren die als gemaksvoeding kunnen worden aangemerkt, danwel

- die in samenhang met een van beide genoemde bedrijfsuitoefeningen het bedrijf uitoefenen van de groothandel in bedoelde eetwaren,

worden ten deze verstaan onder

- in hoofdzaak: 50% of meer van de verloonde arbeid danwel 50% of meer van de in geld uitgedrukte omzet wordt aan de produktie van eetwaren besteedt;

- gemaksvoeding: bedoelde eetwaren in de zin van het Kokswarenbesluit alsmede frika(n)dellen, toebereide gehaktballen, hamburgers, satés, sjasliks, kant en klaren maaltijden en samengestelde maaltijdcomponenten die door de consument als een (volledige) maaltijd kunnen worden beschouwd, waarbij deze eetwaren op grond van verschillende conserveringsmethoden voor consumptie gereed staan (via diepvries, koelvers, vacuüm, blik, droge vorm en dergelijke).

C. Versvlees- en vleesbewerkende industrie:

die onderneming, of dat gedeelte van een onderneming, welke zich bezighoudt met één of meerdere van de volgende werkzaamheden:

- slachten van dieren m.u.v. pluimvee, wild en konijnen;

- afsnijden of anderszins bewerken van geslachte dieren (m.u.v. pluimvee, wild en konijnen);

- bewerken van vlees of ongesmolten dierlijke vetten;

- verhandelen van vlees of ongesmolten dierlijke vetten;

- inleenbedrijven;

met uitzondering van ondernemingen wier werkzaamheden bestaan uit het verhandelen, be- of verwerken van darmen, en andere, niet voor menselijke consumptie bestemde, organen en met uitzondering van ondernemingen zonder productie-, bewerkings- of verwerkingsfuncties.

(NB: al het andere dan darmen en niet voor menselijke consumptie bestemde organen is vlees, zo ook bijvoorbeeld koppen en huiden).

Onder inleenbedrijven wordt verstaan: rechtspersoon of natuurlijke personen die voor ondernemingen zoals hierboven omschreven, anders dan door arbeid in dienstbetrekking, op contractbasis arbeid (laten) verrichten binnen die ondernemingen.

Die onderneming of dat gedeelte van een onderneming, waarin ook andere werkzaamheden dan die behorende tot de Versvlees- en vleesbewerkende industrie worden verricht, wordt, indien meer CAO's van toepassing zijn, gerangschikt onder de bedrijfstak, waartoe het merendeel van de werkzaamheden van deze onderneming behoort.

D. Pluimveeverwerkende Industrie

die onderneming welke zich bezighoudt met één of meerdere van de volgende activiteiten:

- het slachten van pluimvee, wild en/of tamme konijnen of

- het be- en verwerken van pluimvee, wild en/of tamme konijnen of

- het vervaardigen van producten van pluimvee, wild en/of tamme konijnen;

- uitleenbedrijven (uitzendorganisaties) die meer dan 50% van de totale activiteiten verrichten binnen de pluimveeverwerkende industrie.

Die onderneming, waarin ook andere activiteiten dan bovenstaande worden verricht, wordt indien meer CAO's van toepassing zijn, gerangschikt onder de CAO van die bedrijfstak, waartoe het merendeel van de activiteiten van deze onderneming behoort.

Eerstgenoemd besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

's-Gravenhage, 21 december 2001.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,J.F. Hoogervorst.
Namens deze,
De directeur van het Centraal Kantoor van de Arbeidsinspectie,
C.J. Meerhof.

Naar boven