Regeling identificatie en registratie van dieren 2002

21 december 2001

Nr. TRCJZ/2001/17881

Directie Juridische Zaken

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Gelet op titel I en III, van verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 juli 2000 (PbEG L 204) tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad; op verordening (EG) nr. 2629/97 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 29 december 1997 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad inzake oormerken, bedrijfsregisters en paspoorten overeenkomstig de identificatie- en registratieregeling voor runderen (PbEG L 354); op verordening (EG) nr. 494/98 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 27 februari 1998 houdende uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad wat de toepassing van de minimale administratieve sancties in het kader van de identificatie- en registratieregeling voor runderen betreft (PbEG L 060); op richtlijn nr. 64/432/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1964, inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautair handelsverkeer in runderen en varkens (PbEG L 121); op richtlijn nr. 92/102/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 november 1992 met betrekking tot de identificatie en de registratie van dieren (PbEG L 355); op beschikking nr. 2000/678/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 23 oktober 2000 houdende vaststelling van uitvoeringsbepalingen inzake de registratie van bedrijven in nationale gegevensbanken voor varkens, zoals bedoeld in Richtlijn 64/432/EEG van de Raad (PbEG L 281);

Gelet op de artikelen 105 en 107 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en op artikel 3 van het Besluit identificatie en registratie van dieren;

Besluit:

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. verordening 2629/97: verordening (EG) nr. 2629/97 van de Commissie van 29 december 1997 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad inzake oormerken, bedrijfsregisters en paspoorten overeenkomstig de identificatie- en registratieregeling voor runderen (PbEG L 354);

b. verordening 494/98: verordening (EG) nr. 494/98 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 27 februari 1998 houdende uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad wat de toepassing van de minimale administratieve sancties in het kader van de identificatie- en registratieregeling voor runderen betreft (PbEG L 060);

c. richtlijn 64/432/EEG: richtlijn nr. 64/432/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1964, inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautair handelsverkeer in runderen en varkens (PbEG L 121);

d. beschikking 2000/678/EG: beschikking nr. 2000/678/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 23 oktober 2000 houdende vaststelling van uitvoeringsbepalingen inzake de registratie van bedrijven in nationale gegevensbanken voor varkens, zoals bedoeld in Richtlijn 64/432/EEG van de Raad (PbEG L 281);

e. besluit: Besluit identificatie en registratie van dieren;

f. minister: Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

g. ministerie: ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

h. rijksdienst: Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees;

i. algemene inspectiedienst: Algemene Inspectiedienst van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

j. rund: dier dat behoort tot de familie der Bovidae en het geslacht Bos, met inbegrip van de soorten Bison bison en Bubalus bubalus;

k. varken: dier behorende tot de familie der Suidae;

l. slachtvarken: varken als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, van richtlijn 64/432/EEG;

m. schaap: een dier dat behoort tot de familie der Bovidae en het geslacht Ovis;

n. geit: een dier dat behoort tot de familie der Bovidae en het geslacht Capra;

o. dieren: runderen, varkens, slachtvarkens, schapen en geiten;

p. inscharen van schapen en geiten: het op een bedrijf uitsluitend ter beweiding voor een beperkte periode aanwezig hebben van schapen of geiten die zijn afgevoerd van één bedrijf, terwijl de verantwoordelijkheid voor het voeden en verzorgen van deze dieren bij de houder die deze dieren heeft afgevoerd, blijft berusten en de betrokken dieren na afloop van deze periode weer afgevoerd worden naar het bedrijf van herkomst;

q. uitscharen van schapen en geiten: het afvoeren van schapen en geiten van een bedrijf naar een bedrijf dat uitsluitend deze schapen en geiten inschaart;

r. bedrijf: op één locatie op het Nederlands grondgebied gelegen

- bedrijf als bedoeld in artikel 2, tweede gedachtestreepje, van verordening 1760/2000, voor zover dit begrip betrekking heeft op runderen of

- bedrijf als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, van richtlijn 92/102/EEG, voor zover dit begrip betrekking heeft op varkens, schapen of geiten;

s. merk: merkteken dat dient ter identificatie van een dier en dat voor betrokken diersoort voldoet aan de in artikel 8 bedoelde eisen en in voorkomend geval overeenkomt met het in artikel 8 bedoelde model;

t. merken: het identificeren van een dier met een merk;

u. hermerken: een dier dat het oorspronkelijke merk verloren heeft, opnieuw voorzien van een merk;

v. gezondheidscertificaat: een geldig, volledig ingevuld, gedagtekend en ondertekend certificaat als bedoeld in artikel 5 van richtlijn 64/432/EEG, als bedoeld in artikel 9 van richtlijn nr. 91/68/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in schapen en geiten (PbEG L 046), ofwel als bedoeld in artikel 11 van richtlijn nr. 72/462/EEG van de Raad van de Europese gemeenschappen van 12 december 1972 inzake gezondheidsvraagstukken en veterinaire vraagstukken bij de invoer van runderen, varkens, schapen en geiten, van vers vlees of van vleesproducten uit derde landen (PbEG L 302);

w. bestemmingsadres: het in het gezondheidscertificaat vermelde adres van bestemming;

x. RVV-registratienummer: het op het bewijsstuk, bedoeld in artikel 9 van het Besluit dierenvervoer 1994, vermelde nummer;

y. lidstaat: lidstaat van de Europese Unie, niet zijnde Nederland;

z. derde land: land, niet zijnde Nederland en niet zijnde een lidstaat;

aa. UBN: door de minister toegewezen uniek bedrijfsnummer als bedoeld in artikel 3, tweede lid;

bb. verwerkingsbedrijf voor hoog- risicomateriaal of gespecificeerd hoog-risicomateriaal: verwerkingsbedrijf voor hoog-risico-materiaal, respectievelijk voor gespecificeerd hoog-risicomateriaal als bedoeld in artikel 1, onderdeel i, respectievelijk onderdeel j, van de Destructiewet.

§ 2. Registratie van houders van dieren

Artikel 2

1. De houder van dieren meldt zich als zodanig terstond aan bij de minister.

2. De aanmelding wordt door de houder ondertekend en bevat ten minste de volgende gegevens:

a. naam, adres en woonplaats van de houder;

b. de gehouden diersoorten;

c. voor zover de houder varkens houdt, de gegevens bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, en tweede lid, onderdeel a, c en d, van beschikking 2000/678/EG, opgenomen.

3. De aanmelding, bedoeld in het eerste lid, geschiedt door toezending aan het ministerie van een vanwege de minister beschikbaar gesteld volledig en naar waarheid ingevuld en ondertekend registratieformulier.

Artikel 3

1. Na ontvangst van het registratieformulier, bedoeld in artikel 2, derde lid, wordt de houder geregistreerd in een gecomputeriseerd gegevensbestand.

2. De minister stelt de houder in kennis van de registratie in het gecomputeriseerd gegevensbestand onder vermelding van het ter identificatie van het bedrijf door de minister aan het bedrijf toegekende UBN.

3. In het gecomputeriseerd gegevensbestand zijn van ieder bedrijf de volgende gegevens opgenomen:

a. het UBN;

b. de geografische coördinaten of een gelijkwaardige geografische situering van het bedrijf;

c. de gehouden diersoorten, en

d. naam, adres en woonplaats van de houder.

4. Voor zover op een bedrijf één of meer varkens worden gehouden, zijn van het bedrijf in het gecomputeriseerd gegevensbestand tevens de gegevens, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, en tweede lid, onderdeel a c, en d, van beschikking 2000/678/EG, opgenomen en gegevens over de oormerkafgifte.

Artikel 4

Van iedere wijziging van de gegevens, bedoeld in artikel 3, derde en vierde lid, doet de houder binnen drie weken nadat deze wijziging zich heeft voorgedaan opgave onder vermelding van het UBN van het betrokken bedrijf.

Artikel 5

De gegevens, bedoeld in artikel 3, derde en vierde lid, worden in het gecomputeriseerd gegevensbestand bewaard tot drie jaar nadat de houder ingevolge artikel 4 opgave heeft gedaan dat hij de betrokken diersoort niet meer houdt.

Artikel 6

De houder bewaart bij het bedrijfsregister een kopie van het registratieformulier, een kopie van het mutatieformulier en een kopie van de kennisgeving, bedoeld in artikel 3, tweede lid, tot 3 jaar nadat het laatste dier van het bedrijf is afgevoerd.

Artikel 7

Artikel 2, eerste lid, en artikel 4 gelden niet voor de natuurlijke persoon of rechtspersoon die uitsluitend één of meer schapen of geiten inschaart.

§ 3. Merken

Artikel 8

1. Het merk waarmee runderen ingevolge artikel 4 van verordening 1760/2000 worden geïdentificeerd, is een oormerk dat voldoet aan de artikelen 2 en 3 van verordening 2629/97 en voor zover het in Nederland geboren runderen betreft, aan de eisen van bijlage I, onder A.

2. Het merk waarmee varkens worden geïdentificeerd, is het door de minister toegelaten oormerk, bedoeld in bijlage I, onder B, dat voldoet aan de eisen van bijlage I, onder B.

3. Het merk waarmee slachtvarkens worden geïdentificeerd, is het door de minister toegelaten slachtmerk als bedoeld in bijlage I, onder B, dat voldoet aan de eisen van bijlage I, onder B.

4. Het merk waarmee schapen en geiten worden geïdentificeerd, is het door de minister toegelaten oormerk, bedoeld in bijlage I, onder C, dat voldoet aan de eisen van bijlage I, onder C of, indien het merk bestemd is ter identificatie van geiten, de door de minister toegelaten tatoeage, bedoeld in bijlage I, onder C.

5. Het merk waarmee schapen en geiten worden geïdentificeerd op een schapenverzamelcentrum, onderscheidenlijk een geitenverzamelcentrum, is het door de minister toegelaten slachtmerk, bedoeld in bijlage I, onder C, dat voldoet aan de eisen van bijlage I, onder C.

Artikel 9

1. De merken worden uitsluitend op bestelling aan de houder verstrekt door de minister of door een leverancier waarmee de minister een overeenkomst tot levering van merken, slachtmerken en apparatuur aan houders heeft afgesloten.

2. De bestelling, bedoeld in het eerste lid, geschiedt op een - bij de minister verkrijgbaar - bestelformulier, met dien verstande dat indien het merken voor runderen betreft de bestelling tevens telefonisch kan geschieden via het voice response systeem, bedoeld in artikel 23, eerste lid.

3. De leverancier, bedoeld in het eerste lid, voldoet aan de volgende eisen:

a. de leverancier houdt een inzichtelijke administratie bij, waaruit per UBN, per besteldatum, de hoeveelheid bestelde en de hoeveelheid geleverde merken, de hoeveelheid geleverde slachtmerken blijkt alsmede voor zover het merken als bedoeld in artikel 8, eerste lid, betreft, de op de geleverde merken vermelde ID-code, bedoeld in artikel 16, onderdeel d;

b. de leverancier levert de merken uitsluitend aan de houder indien deze de merken heeft besteld overeenkomstig het tweede lid;

c. de leverancier levert aan een houder geen merken voor varkens, schapen en geiten die niet zijn voorzien van het UBN van het betrokken bedrijf, en

d. de leverancier verstrekt maandelijks aan de minister per UBN een overzicht van het aantal bestelde en het aantal geleverde merken, onder vermelding van de op de geleverde merken vermelde gegevens.

Artikel 10

1. Het is een ieder, met uitzondering van door de minister aangewezen personen, verboden zonder toestemming van de minister te merken of hermerken.

2. In afwijking van het eerste lid, merkt de houder de door hem gehouden dieren overeenkomstig artikel 11.

3. In afwijking van het eerste lid, hermerkt de houder, niet zijnde de houder van runderen die een vervoerder of een eigenaar of exploitant van een verzamelcentrum of een slachthuis is, de door hem gehouden dieren indien merkverlies is opgetreden, met dien verstande dat indien het een rund betreft dat twee merken heeft verloren, het hermerken gebeurt onder toezicht van daartoe door de minister aangewezen personen.

4. De minister kan een houder de bevoegdheid tot het merken of het hermerken ontzeggen indien de houder naar het oordeel van de minister niet langer handelt in overeenstemming met deze regeling. Indien de houder de bevoegdheid is ontzegd, levert hij alle nog niet aangebrachte merken terstond in bij het ministerie.

Artikel 11

1. Het merk wordt met behulp van een bevestigingstang, die voldoet aan artikel 12, in één oor van een varken, schaap of geit en in elk oor van een rund aangebracht op zodanige wijze dat de stift van het ene deel de oorschelp doorboort en in de kamer van het andere deel wordt vergrendeld, dan wel indien het een slachtmerk betreft, op zodanige wijze dat het slachtmerk de oorschelp doorboort.

2. De delen van het merk kunnen slechts op één manier gesloten worden. Indien de delen van het merk op een andere manier gesloten of op een andere wijze aan elkaar bevestigd worden, treedt duidelijk zichtbaar zodanige vormverandering van het merk op, dat het niet opnieuw gebruikt kan worden.

3. Indien een merk overeenkomstig de in artikel 104, tweede lid, van de wet bedoelde toestemming is verwijderd, treedt na verwijdering duidelijk zichtbaar zodanige vormverandering van het merk op, dat het niet opnieuw gebruikt kan worden.

4. Indien een merk voor runderen niet meer kan worden gebruikt, meldt de houder de ID-code van dat merk aan de minister.

Artikel 12

De bevestigingstang, waarmee het merk wordt aangebracht, wordt verstrekt door de leverancier die het merk verstrekt en voldoet aan de volgende eisen:

a. de vorm van de bevestigingstang is dusdanig dat het merk er slechts op één manier in geplaatst kan worden;

b. de bevestigingstang opent automatisch met het aanbrengen van het merk en schuift gemakkelijk van het merk af, nadat dit is aangebracht;

c. bij gebruik van de bevestigingstang is voldoende zicht op het oor van het dier mogelijk;

d. het aanbrengen van het merk is met behulp van de bevestigingstang duidelijk waarneembaar, en

e. de bevestigingstang kan onder alle omstandigheden met een normale krachtsinspanning met één hand bediend worden.

Artikel 13

1. De houder is verplicht ervoor te zorgen dat de merken aan de dieren die hij houdt, bevestigd blijven.

2. Het is verboden zonder toestemming van de minister merken aan derden te verstrekken of merken van derden aan te nemen of voor handen te hebben.

III. Het is de houder verboden:

a. andere dieren dan die hij houdt te merken;

b. dieren die hij houdt te merken met merken die blijkens de op het merk vermelde gegevens door de minister aan derden ter beschikking zijn gesteld of met merken die niet door de minister of een leverancier als bedoeld in artikel 9, eerste lid, ter beschikking zijn gesteld, en

c. runderen die hij houdt te merken met merken die niet zijn voorzien van de bij het betrokken rund behorende ID-code, bedoeld in artikel 16, onderdeel d.

Artikel 14

1. Merken afkomstig van kadavers van runderen, schapen en geiten en van geslachte runderen, schapen en geiten worden terstond gedeponeerd in containers die ter beschikking zijn gesteld door de minister.

2. Het is verboden merken als bedoeld in het eerste lid te vernietigen of anders dan in de containers, bedoeld in het eerste lid, voor handen te hebben.

§4. Identificatie en registratie: algemeen

Artikel 15

1. Dieren worden geïdentificeerd en geregistreerd overeenkomstig:

a. titel I van verordening 1760/2000 en de artikelen 16 tot en met 23, indien het runderen betreft;

b. de artikelen 28 tot en met 32, indien het varkens betreft;

c. de artikelen 34 tot en met 37, indien het schapen of geiten betreft.

2. In zoverre in afwijking van het eerste lid, zijn uit lidstaten afkomstige varkens, schapen en geiten geïdentificeerd overeenkomstig richtlijn 92/102/EEG door middel van het in betrokken lidstaat aangebrachte identificatiemerkteken als bedoeld in artikel 5, derde lid, van richtlijn 92/102/EEG.

§ 5. Identificatie en registratie van runderen

Artikel 16

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

a. paspoort: paspoort als bedoeld in artikel 3.1 van de Regeling handel levende dieren en levende producten;

b. I&R-systeem rund: gecomputeriseerd gegevensbestand als bedoeld in artikel 5 van verordening 1760/2000;

c. bedrijfsregister: het door de houder op zijn bedrijf bij te houden register, bedoeld in artikel 7, eerste lid, eerste gedachtestreepje, van verordening 1760/2000;

d. ID-code: op het voor een rund bestemd merk vermelde identificatiecode als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van verordening 1760/2000, bestaande uit de in artikel 1, tweede lid, van verordening 2629/97 bedoelde landcode gevolgd door een negencijferig nummer, die, blijkens de in het I&R-systeem rund opgenomen gegevens bij het betrokken rund behoort en aan de hand waarvan elk individueel dier kan worden geïdentificeerd en kan worden nagegaan op welk bedrijf het is geboren.

Artikel 17

1. De termijn, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van verordening 1760/2000, waarbinnen de merken wordt aangebracht, bedraagt 3 werkdagen vanaf de dag van geboorte.

2. De termijn, bedoeld in artikel 4, derde lid, van verordening 1760/2000, waarbinnen een uit een derde land ingevoerd rund op het bestemmingsadres, niet zijnde een slachthuis, wordt geïdentificeerd, bedraagt 3 werkdagen vanaf de dag van aanvoer op het bestemmingsadres.

Artikel 18

Indien een rund één merk heeft verloren, bestelt de houder terstond een merk met dezelfde ID-code en hermerkt het rund zodra het merk in zijn bezit is.

Artikel 19

1. Het I&R-systeem rund wordt beheerd door de minister.

2. Het I&R-systeem rund bevat tenminste de in artikel 14, derde lid, onder C, punt 1, 2 en 3, van richtlijn 64/432/EEG, bedoelde informatie alsmede de ID-codes van de aan het bedrijf geleverde, maar nog niet bij runderen aangebrachte merken.

Artikel 20

De in artikel 6 van verordening 1760/2000 bedoelde paspoorten worden alleen afgegeven voor runderen die bestemd zijn voor het intracommunautaire handelsverkeer.

Artikel 21

1. Het bedrijfsregister bevat de gegevens, bedoeld in artikel 4, derde lid, en artikel 7, eerste lid, tweede gedachtestreepje, van verordening 1760/2000 en in artikel 8 van verordening 2629/97.

2. Het bedrijfsregister wordt schriftelijk of elektronisch bijgehouden.

3. Indien het bedrijfsregister schriftelijk wordt bijgehouden, tekent de houder de in het eerste lid bedoelde gegevens aan in het door de minister verstrekte bedrijfsregister dat overeenkomt met het in bijlage II, onder A, vastgestelde model.

4. Indien het bedrijfsregister elektronisch wordt bijgehouden, draagt de houder er zorg voor dat de in het eerste lid bedoelde gegevens per rund overzichtelijk in beeld kunnen worden gebracht en ter plekke kunnen worden uitgeprint.

5. De periode, bedoeld in artikel 7, vierde lid, van verordening 1760/2000, dat het bedrijfsregister wordt bewaard, bedraagt drie jaar.

Artikel 22

1. De termijn, bedoeld in artikel 7, eerste lid, tweede gedachtestreepje, van verordening 1760/2000, waarbinnen de houder de minister in kennis stelt van de in dat onderdeel bedoelde gegevens, bedraagt 3 werkdagen.

2. Bij de in het eerste lid bedoelde kennisgeving doet de houder opgave van het UBN van het betrokken bedrijf en van de identificatiecode van het betrokken rund, alsmede in voorkomend geval van het feit dat en de datum waarop merkverlies is opgetreden.

3. Indien de in het eerste lid bedoelde kennisgeving betrekking heeft op de geboorte van een rund wordt tevens opgave gedaan van de in artikel 14, derde lid, onder C, punt 1, derde, vierde en vijfde gedachtestreepje, van richtlijn 64/432/EEG, bedoelde gegevens.

4. Indien de in het eerste lid bedoelde kennisgeving betrekking heeft op de aanvoer van een uit een derde land ingevoerd rund op een bedrijf dat het bestemmingsadres is, wordt tevens opgave gedaan van de in artikel 14, derde lid, onder C, punt 1, derde, vierde en vijfde gedachtestreepje, van richtlijn 64/432/EEG, bedoelde gegevens en van de in artikel 4, derde lid, van verordening 1760/2000, bedoelde oorspronkelijke identificatie door het derde land.

5. In afwijking van het eerste lid, behoeft de houder, indien het bedrijf een slachthuis is, bij de kennisgeving geen opgave te doen van de aanvoer op dat bedrijf, mits het rund binnen 24 uur na aanvoer op dat bedrijf wordt geslacht.

Artikel 23

1. De kennisgeving, bedoeld in artikel 22, geschiedt per telefoon via het daartoe ingerichte voice response systeem of wordt op elektronische wijze toegezonden overeenkomstig de door de minister aangegeven wijze.

2. In afwijking van het eerste lid kan, indien de houder niet beschikt over een telefoonaansluiting, de kennisgeving schriftelijk geschieden, overeenkomstig de door de minister aangegeven wijze.

3. Indien de kennisgeving betrekking heeft op de aanvoer van een uit een lidstaat ingevoerd rund op een bedrijf dat het bestemmingsadres is, geschiedt de kennisgeving, in zoverre in afwijking van het eerste lid, door inzending van het paspoort aan het ministerie.

4. Indien de houder de in dit artikel bedoelde kennisgeving heeft nagelaten of bij deze kennisgeving onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt, kan hierin op kosten van de nalatige houder door de minister worden voorzien.

5. De houder kan een kennisgeving herstellen. De minister kan voorwaarden stellen waaronder dit herstel wordt geaccepteerd.

Artikel 24

De ambtenaren van de rijksdienst en van de algemene inspectiedienst zijn belast met het toezicht op de naleving van titel I van verordening 1760/2000.

Artikel 25

Indien het bedrijf een slachthuis is, zorgt de houder ervoor dat de karkassen van de runderen zijn geïdentificeerd door middel van ten minste één merk in een oor, welk oor door middel van natuurlijke hechting aan het karkas verbonden blijft tot en met het tijdstip van de weging na slachting.

Artikel 26

1. Indien runderen worden aangevoerd op een slachthuis, controleert de houder, overeenkomstig een door de rijksdienst goedgekeurd protocol, terstond na aanvoer of de runderen overeenkomstig artikel 15, eerste lid, onderdeel a, zijn geïdentificeerd en geregistreerd.

2. Indien bij de in het eerste lid bedoelde controle blijkt dat runderen niet volledig zijn geïdentificeerd en geregistreerd, wordt hiervan terstond melding gedaan aan de rijksdienst.

3. De runderen, bedoeld in het tweede lid, worden ten genoegen van de rijksdienst afgezonderd gehouden van de overige runderen in het slachthuis.

4. Runderen worden slechts geslacht indien bij de in het eerste lid bedoelde controle is gebleken dat de runderen overeenkomstig artikel 15, eerste lid, onderdeel a, zijn geïdentificeerd en geregistreerd.

5. In afwijking van het vierde lid, is het toegestaan de in het tweede lid bedoelde runderen te slachten indien:

a. voorzover het runderen betreft die zijn geïdentificeerd met één merk, is gebleken dat dit oormerk bij het rund behoort en dat van deze runderen de gegevens, bedoeld in artikel 14, derde lid, onder C, onderdeel 1, van richtlijn 64/432/EEG, juist en volledig in het I&R-systeem rund zijn vermeld;

b. voorzover het runderen betreft die zijn geïdentificeerd met één of twee merken en waarvan uitsluitend de gegevens, bedoeld in artikel 14, derde lid, onder C, onderdeel 1, derde en vierde gedachtestreepje van richtlijn 64/432/EEG, niet, niet juist of niet volledig in het I&R-systeem rund zijn vermeld, is gebleken dat dit onderscheidenlijk deze merken bij het rund behoren en nadat deze gegevens alsnog in het I&R-systeem rund zijn vermeld;

c. voorzover het na 1 januari 1998 geboren runderen betreft die zijn geïdentificeerd met één of twee merken en waarvan uitsluitend de gegevens, bedoeld in artikel 14, derde lid, onder C, onderdeel 1, vijfde gedachtestreepje, van richtlijn 64/432/EEG, niet, niet juist of niet volledig in het I&R-systeem rund zijn vermeld, is gebleken dat dit onderscheidenlijk deze merken bij het rund behoren en ten aanzien van deze runderen een onderzoek als bedoeld in artikel 14b van het Onderzoekingsregulatief 1994 heeft plaatsgevonden;

d. voorzover het runderen betreft die zijn geïdentificeerd met één of twee merken en waarvan uitsluitend de gegevens, bedoeld in artikel 14, derde lid, onder C, onderdeel 1, zevende gedachtestreepje, van richtlijn 64/432/EEG, niet juist of niet volledig in het I&R-systeem rund zijn vermeld, is gebleken dat dit onderscheidenlijk deze oormerken bij het rund behoren, tenzij als gevolg van de ontbrekende gegevens de rijksdienst niet in staat is de herkomst van het rund vast te stellen in welk geval een onderzoek plaatsvindt als bedoeld in artikelen 2, eerste lid, 3, eerste lid, onderdelen a en b, 6, eerste lid, en 14b, eerste lid, van het Onderzoekingsregulatief 1994.

Artikel 27

De minister is bevoegd uitvoering te geven aan artikel 1, tweede lid, van verordening 494/98.

§ 6. Identificatie en registratie van varkens

Artikel 29

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

a. spenen: blijvend onttrekken van biggen aan een zogende zeug;

b. bevestigde melding levering varkens: bevestigde melding levering varkens als bedoeld in artikel 1, onderdeel o, van de Regeling varkensleveringen.

Artikel 30

1. Op een bedrijf geboren varkens worden gemerkt binnen één week nadat zij zijn gespeend of zoveel eerder als zij van het bedrijf worden afgevoerd.

2. Uit een derde land ingevoerde varkens worden op het bestemmingsadres gemerkt binnen 3 werkdagen vanaf de dag van aanvoer op het bestemmingsadres.

3. Het tweede lid geldt niet indien het bestemmingsadres een slachthuis is, mits betrokken varkens op dit slachthuis binnen 30 dagen na aanvoer worden geslacht.

4. Onverminderd het eerste lid, worden slachtvarkens voordat ze van een bedrijf worden afgevoerd naar een slachthuis, hetzij rechtstreeks, hetzij via een verzamelcentrum, gemerkt met een slachtmerk als bedoeld in artikel 8, derde lid.

5. Varkens, waarbij merkverlies is opgetreden, worden terstond hermerkt.

Artikel 31

1. Varkens gaan bij afvoer van een bedrijf, tijdens het vervoer en bij aanvoer op een bedrijf vergezeld van een vervoersdocument.

2. Het vervoersdocument wordt in drievoud opgemaakt, waarbij een exemplaar bestemd is voor de houder die de varkens van zijn bedrijf afvoert, een exemplaar bestemd is voor de vervoerder en een exemplaar bestemd is voor de houder die de varkens op zijn bedrijf aanvoert.

3. Het vervoersdocument wordt door de betrokken houders ondertekend en bevat tenminste de volgende gegevens:

a. datum en tijdstip van de aanvoer en van de afvoer;

b. UBN en naam, adres en woonplaats van het bedrijf van herkomst en van het bedrijf van bestemming daarbij aangegeven het bedrijfstype zoals opgenomen in artikel 1, onderdelen f tot en met i, van de Regeling varkensleveringen;

c. de UBN's van het oormerk, indien deze afwijken van het in onderdeel b bedoelde UBN van het bedrijf van herkomst en het serienummers van het oormerk;

d. het aantal en het soort varkens;

e. het RVV-registratienummer.

4. Als vervoersdocument kan voor varkens niet zijnde slachtvarkens de bevestigde melding levering varkens gebruikt worden.

Artikel 31

1. De houder houdt schriftelijk of elektronisch op een overzichtelijke wijze op het bedrijf een bedrijfsregister bij waarin hij terstond opneemt:

a. opgetreden merkverlies, onder vermelding van het oormerknummer en de datum;

b. aan- en afvoer van varkens op onderscheidenlijk van zijn bedrijf, onder vermelding van:

- het UBN van het bedrijf van herkomst of van het bedrijf van bestemming, of bij invoer of uitvoer naam, adres en woonplaats van deze bedrijven;

- oormerknummers;

- het aantal en het soort varkens;

-de datum;

- indien het betrokken bedrijf het bestemmingsadres is, het nummer van het gezondheidscertificaat;

- indien het uit een derde land ingevoerde varkens betreft en het betrokken bedrijf het bestemmingsadres is, het door het derde land toegekende identificatienummer en het oormerknummer van het op het bedrijf aangebrachte merk, en

- het RVV-registratienummer.

2. Bij dit register worden de voor de houder bestemde exemplaren van het vervoersdocument dan wel in voorkomend geval een kopie van bevestigde melding levering varkens bewaard.

3. De in het eerste en tweede lid bedoelde gegevens worden drie jaar op het bedrijf bewaard.

Artikel 32

1. De houder meldt de aan- en afvoer van varkens op, onderscheidenlijk van zijn bedrijf en de afvoer van dode varkens van zijn bedrijf binnen twee werkdagen aan de minister.

2. De melding bevat de volgende gegevens:

a. het UBN van het betrokken bedrijf;

b. het UBN van het bedrijf van herkomst of van het bedrijf van bestemming van de varkens;

c. in voorkomend geval land van herkomst of land van bestemming;

d. de oormerknummers van de varkens, indien deze afwijken van het in onderdeel a en b bedoelde UBN;

e. het aantal en het soort varkens;

f. de datum; en

g. het RVV-registratienummer.

3. De melding geschiedt per telefoon via het daartoe ingerichte voice response systeem of wordt op elektronische wijze toegezonden overeenkomstig de door de minister aangegeven wijze.

4. In afwijking van het eerste lid, kan het melden van de afvoer van dode varkens naar een verwerkingsbedrijf voor hoog- risicomateriaal of gespecificeerd hoog-risicomateriaal geschieden door tussenkomst van dit verwerkingsbedrijf, indien de houder het verwerkingsbedrijf hiertoe schriftelijk heeft gemachtigd.

5. Het eerste en tweede lid is niet van toepassing indien de houder de afvoer van varkens, niet zijnde slachtvarkens, heeft gemeld overeenkomstig artikel 16, eerste en vijfde lid, van de Regeling varkensleveringen.

Artikel 33

Indien het bedrijf een slachthuis is, controleert de houder, overeenkomstig een door de rijksdienst goedgekeurd protocol, terstond na aanvoer of de varkens ingevolge artikel 15, eerste lid, onderdeel b, zijn geïdentificeerd en geregistreerd.

2. Indien bij de in het eerste lid bedoelde controle blijkt dat varkens niet volledig zijn geïdentificeerd en geregistreerd, doet de houder hiervan terstond melding aan de rijksdienst.

§ 7. Identificatie en registratie van schapen en geiten

Artikel 34

1. Op een bedrijf geboren schapen en geiten worden gemerkt binnen één maand na geboorte of zoveel eerder als zij van het bedrijf worden afgevoerd.

2. Uit een derde land ingevoerde schapen en geiten worden op het bestemmingsadres gemerkt binnen 3 werkdagen vanaf de dag van aanvoer op het bedrijf.

3. Het tweede lid geldt niet indien het bestemmingsadres een slachthuis is, mits betrokken schapen of geiten op dit slachthuis binnen 30 dagen na aanvoer worden geslacht.

4. Indien het bedrijf een schapenverzamelcentrum of een geitenverzamelcentrum is, merkt de houder de op zijn bedrijf aangevoerde schapen, onderscheidenlijk geiten terstond na aanvoer met een slachtmerk als bedoeld in artikel 8, vijfde lid.

5. Schapen en geiten, waarbij merkverlies is opgetreden, worden terstond hermerkt.

Artikel 35

1. Schapen en geiten gaan bij afvoer van een bedrijf, tijdens het vervoer en bij aanvoer op een bedrijf vergezeld van een vervoersdocument dat overeenkomt met het model opgenomen in bijlage III.

2. Het vervoersdocument wordt in drievoud opgemaakt, waarbij een exemplaar bestemd is voor de houder die de schapen of geiten van zijn bedrijf afvoert, een exemplaar bestemd is voor de vervoerder en een exemplaar bestemd is voor de houder die de schapen of geiten op zijn bedrijf aanvoert.

3. Het vervoersdocument wordt overeenkomstig de op het document vermelde instructies door betrokken houders ondertekend.

Artikel 36

1. De houder houdt schriftelijk of elektronisch op een overzichtelijke wijze op het bedrijf een bedrijfsregister waarin hij terstond aantekent:

a. opgetreden merkverlies, onder vermelding van het nieuwe oormerknummer en de datum;

b. de geboorte en sterfte van schapen en geiten, onder vermelding van het oormerknummer en de geboortedatum, onderscheidenlijk sterftedatum;

c. aan- en afvoer van schapen en geiten op onderscheidenlijk van zijn bedrijf, onder vermelding van:

- het UBN van het bedrijf van herkomst of van het bedrijf van bestemming, dan wel indien geen UBN is uitgegeven de naam, het adres en de woonplaats;

-het UBN op het merk;

- het aantal en het soort schapen en geiten;

-de datum;

- indien het betrokken bedrijf het bestemmingsadres is, het nummer van het gezondheidscertificaat;

- indien het uit een derde land ingevoerde schapen en geiten betreft en het betrokken bedrijf het bestemmingsadres is, het door het derde land toegekende identificatienummer en het oormerknummer van het op het bedrijf aangebrachte merk, en

- het RVV-registratienummer.

d. het aantal vrouwelijke dieren dat ouder is dan 12 maanden of dat voor die leeftijd gejongd heeft;

e. het uitscharen van schapen of geiten, onder vermelding van:

- het aantal betrokken dieren;

- het UBN van de vestiging van het inscharende bedrijf dan wel indien geen UBN is uitgegeven de naam, het adres en de woonplaats;

- de merknummers,

- geboorte en sterfte met de datum, en

- de datum waarop het uitscharen is aangevangen en is beëindigd.

2. Indien het bedrijfsregister schriftelijk wordt bijgehouden, tekent de houder de in het eerste lid bedoelde gegevens aan in het door de minister verstrekte bedrijfsregister dat overeenkomt met het in bijlage II, onder B, vastgestelde model.

3. Bij het bedrijfsregister worden de voor de houder bestemde exemplaren van het vervoersdocument bewaard.

4. De gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden gedurende drie jaar op het bedrijf bewaard.

Artikel 37

1. De houder meldt onder opgave van het UBN van het betrokken bedrijf jaarlijks aan de minister het aantal vrouwelijke schapen en geiten die ten minste één keer heeft gejongd of die ten minste één jaar oud is, het totale aantal schapen en het totale aantal geiten, dat op 1 januari van dat jaar op het bedrijf gehouden wordt.

2. De melding geschiedt schriftelijk op het daartoe door de minister verstrekte formulier, binnen drie weken nadat dit formulier is verstrekt, overeenkomstig de door de minister aangegeven wijze

3. Het eerste lid, geldt niet voor de natuurlijke persoon of rechtspersoon die uitsluitend één of meer schapen of geiten inschaart.

Artikel 38

1. Indien het bedrijf een slachthuis is, controleert de houder, overeenkomstig een door de rijksdienst goedgekeurd protocol, terstond na aanvoer of de schapen of geiten overeenkomstig artikel 15, eerste lid, onderdeel c, zijn geïdentificeerd.

2. Indien bij de in het eerste lid bedoelde controle blijkt dat schapen of geiten niet volledig zijn geïdentificeerd, doet de houder hiervan terstond melding aan de rijksdienst.

§ 8. Overige bepalingen

Artikel 39

Het is verboden dieren die niet overeenkomstig deze regeling zijn geïdentificeerd of zijn geregistreerd, te houden, te verhandelen, te vervoeren, aan te voeren of af te voeren.

Artikel 40

1. Het is in de situaties, bedoeld in artikel 1, eerste lid, artikel 3 en artikel 4, van verordening 494/98, verboden runderen op een bedrijf aan te voeren of van een bedrijf af te voeren, dan wel van deze bedrijven afkomstige runderen te vervoeren of te verhandelen.

2. Het is in de situatie, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van verordening 494/98, verboden runderen van een bedrijf af te voeren, dan wel van deze bedrijven afkomstige runderen te vervoeren of te verhandelen.

Artikel 41

1. De artikelen 39 en 40 gelden niet met betrekking tot het vervoer van dieren dat geschiedt onder toezicht van de rijksdienst of de algemene inspectiedienst.

2. De artikelen 39 en 40 gelden niet met betrekking tot de afvoer van kadavers van runderen van een bedrijf en bij vervoer van kadavers van runderen, mits de kadavers rechtstreeks worden vervoerd naar een verwerkingsbedrijf voor hoog- of gespecificeerd hoog-risicomateriaal en de kadavers ten minste in één oor zijn gemerkt.

Artikel 42

In zoverre in afwijking van de artikelen 39 en 40, behoeft bij rechtstreeks vervoer van runderen naar een slachthuis en bij aanvoer van runderen op een slachthuis niet te zijn voldaan aan artikel 15, eerste lid, onderdeel a, voorzover het betreft het melden van de gegevens, bedoeld in artikel 14, derde lid, onder C, punt 1, derde, vierde en zevende gedachtestreepje, van richtlijn 64/432/EEG, voor zover het niet melden van deze gegevens een omissie is van anderen dan bij deze verplaatsing betrokken houders.

Artikel 43

1. Degene die ingevolge deze regeling gegevens moet melden, bijhouden of vermelden op daartoe bestemde bescheiden, doet dit volledig, juist en naar waarheid.

2. Het bijhouden of vermelden van de in het eerste lid bedoelde gegevens geschiedt, voor zover niet uitdrukkelijk anders is bepaald, onverwijld nadat de gegevens bekend zijn bij degene die zij ingevolge deze regeling moet bijhouden of vermelden.

3. De gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden, voor zover niet uitdrukkelijk anders is bepaald, gedurende drie jaar bewaard.

§ 9. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 44

1. Indien een houder van dieren op het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling overeenkomstig de krachtens artikel 2 van het besluit vastgestelde regels is geregistreerd, geldt deze registratie als een registratie overeenkomstig artikel 2 van deze regeling.

2. Indien een UBN op het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling is toegekend, geldt dit UBN als UBN dat is toegekend overeenkomstig artikel 3, tweede lid, van deze regeling.

3. Identificatiemerktekens die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling voldoen aan de overeenkomstig de krachtens artikel 2 van het besluit vastgestelde regels en overeenkomstig de krachtens artikel 2 van het besluit vastgestelde regels, aan dieren zijn aangebracht of aan houders zijn verstrekt, gelden voor de toepassing van deze regeling als merken.

4. Tot 6 maanden na inwerkingtreding van deze regeling mogen identificatiemerken worden gebruikt waarop in afwijking van bijlage I in plaats van `LNV', `PVV' staat vermeld.

5. Ontheffingen van het bij of krachtens artikel 3 van de Verordening identificatie en registratie varkens 1998 bepaalde die zijn verleend aan een houder van fokvarkens en op grond waarvan het die houder is toegestaan fokvarkens te merken met een tatoeage, gelden tot 1 januari 2003 als een ontheffing van artikel 8 van deze regeling.

6. Tot 6 maanden na inwerkingtreding van deze regeling hoeft een houder van varkens die het bedrijfsregister, bedoeld in artikel 31, elektronisch bijhoudt, in afwijking van het eerste lid van dat artikel, in het register niet op te nemen de oormerknummers en het nummer van het gezondheidscertificaat.

7. Documenten opgemaakt om de daarin vermelde dieren tijdens het vervoer te vergezellen die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling voldoen aan de overeenkomstig de krachtens artikel 2 van het besluit vastgestelde regels en overeenkomstig de krachtens artikel 2 van het besluit vastgestelde regels, zijn verstrekt, gelden voor de toepassing van deze regeling als vervoersdocumenten.

Artikel 45

1. De Regeling identificatiemerken1 wordt ingetrokken.

2. De Regeling uitvoering EG-Verordening 494/982 wordt ingetrokken.

3. De Regeling verkorting meldingstermijn identificatie en registratie runderen3 wordt ingetrokken

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2002.

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling identificatie en registratie van dieren 2002.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst

Den Haag, 21 december 2001.
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,L.J. Brinkhorst.

1 1997, Stcrt. 247

2 2000, Stcrt. 249, laatstelijk gewijzigd bij regeling van februari 2001, Stcrt. 26

3 2000, Stcrt. 45

Toelichting

1. Inleiding

Met onderhavige regeling wordt uitvoering gegeven aan de artikelen 14 en 18 van richtlijn nr. 64/432/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1964 inzake de veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens (PbEG L 121; hierna: richtlijn 64/432/EEG), aan richtlijn nr. 92/102/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 november 1992 met betrekking tot de identificatie en registratie van dieren (PbEG L 355; hierna: richtlijn 92/102/EEG), aan titel I van (EG) nr. verordening 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 juli 2000 (PbEG L 204) tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad (PbEG L 204; hierna: verordening 1760/2000).

Aan richtlijn 64/432/EEG, richtlijn 92/102/EEG en verordening 1760/2000 werd voor 1 januari 2002 uitvoering gegeven door eenentwintig verordeningen en uitvoeringsbesluiten van het Productschap Vee en Vlees (hierna: PVV) en het Bedrijfschap voor de Handel in Vee (hierna: BHV). De onderhavige regeling strekt tot vervanging van die verordeningen en uitvoeringsbesluiten. Het betreft: Verordening identificatie en registratie runderen 1998, Besluit bewijs identiteit runderen 2000, Meldingenbesluit identificatie en registratie runderen 2000, Besluit afvoer merken runderen 2000, Merkenbesluit identificatie en registratie runderen 2000, Besluit eisen bedrijfsregister identificatie en registratie runderen 2000, Besluit aanwijzing dienst identificatie en registratie runderen 2000, Verordening identificatie en registratie varkens 1998, Besluit aanwijzing dienst identificatie en registratie varkens 1998, Meldingenbesluit identificatie en registratie varkens 1998, Besluit algemene voorwaarden voor de ontheffing voor het gebruik van het slaghamermerk 1998, Merkenbesluit identificatie en registratie varkens 1998, Verordening identificatie en registratie schapen en geiten (veehouderij) 1998, Besluit aanwijzing dienst identificatie en registratie schapen en geiten (veehouderij) 1998, Besluit vaststelling model aanmeldingsformulier en mutatieformulier identificatie en registratie schapen en geiten (veehouderij) 1998, Merkenbesluit identificatie en registratie schapen en geiten (veehouderij) 1998, Besluit tot wijziging van het besluit vaststelling model vervoersdocument identificatie en registratie schapen en geiten (2001-I) en Verordening identificatie en registratie schapen en geiten (slachterijfase) 1998, alle van het PVV en Verordening identificatie en registratie bij de verhandeling van runderen 1998, Verordening identificatie en registratie bij de verhandeling van varkens 1998 en Verordening identificatie en registratie bij de verhandeling van schapen en geiten 1998 van het BHV.

Voorts strekt de regeling tot vervanging van een drietal ministeriële regelingen. Het betreft de Regeling identificatiemerken, de Regeling uitvoering EG-Verordening 494/98 en de Regeling verkorting meldingstermijn identificatie en registratie runderen.

Directe aanleiding voor onderhavige regelgeving is de beëindiging van het medebewind inzake de identificatie en registratie (hierna: I&R) voor de diersoorten rund, varken, schaap en geit, zoals aangekondigd bij brief van 20 juli 2001 (kenmerk VVM.2001/2880) aan de Tweede Kamer. Zoals in deze brief is uiteengezet hebben de recente ontwikkelingen op het gebied van BSE en mond- en klauwzeer onderstreept dat een adequaat functionerend I&R-stelsel onontbeerlijk is voor de volksgezondheid en de bestrijding van dierziekten. In dat verband is geconcludeerd dat de verantwoordelijkheid voor een goed functionerend I&R-stelsel inzake de genoemde diersoorten bij de centrale overheid dient te worden ondergebracht. Beëindiging van het medebewind past bovendien in het ICT-beleid van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij waarbij als belangrijkste onderdelen zijn te noemen de inrichting van een LNV-loket, waar de burger voor alle vragen op het beleidsterrein van het departement terecht kan, en de inrichting en koppeling van basisregistraties, waaronder een basisregistratie voor dieren (I&R-stelsel). Het van het PVV gevorderde medebewind op het gebied van I&R van paarden wordt vooralsnog niet beëindigd.

Teneinde de beëindiging van het medebewind voor genoemde diersoorten te realiseren is met het PVV en het BHV overeengekomen dat voornoemde verordeningen en uitvoeringsbesluiten worden ingetrokken met ingang van de datum dat de onderhavige regeling in werking treedt. Met ingang van 1 januari 2002 treedt de onderhavige ministeriële regeling, gebaseerd op artikel 3 van het Besluit identificatie en registratie van dieren (Stb. 1997, 602, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 23 februari 2001, Stb. 281), in werking. Het Besluit identificatie en registratie van dieren zal vervolgens worden gewijzigd in die zin dat de in artikel 2 van dat besluit van het PVV gevorderde medewerking - met ingang van 1 januari 2002 een inhoudsloze bepaling - wordt ingetrokken.

Het ontwerp van deze regeling is aan de meest betrokken maatschappelijke organisaties voor commentaar voorgelegd. Er zijn reacties ontvangen van LTO-Nederland, de productschappen Vee, Vlees en Eieren, De Stichting Gezondheidsdienst voor dieren (GD), het Bedrijfschap voor de Handel in Vee, de Stichting I&R-Bureau Runderen, de Centrale Organisatie voor de Vleessector (COV) en de Landelijke Werkgroep Professionele Schapenhouders. De commentaren hebben aanleiding gegeven tot aanpassing en verduidelijking van de tekst van de regeling en de toelichting. Op deze commentaren - voor zover betrekking hebbend op deze regeling - is in deze toelichting nader ingegaan

2. EU-regelgeving

De regeling strekt - zoals in de inleiding is aangegeven - tot uitvoering van richtlijn 92/102/EEG, van verordening 1760/2000 en van richtlijn 64/432/EEG.

Bij richtlijn 92/102/EEG zijn minimumvoorschriften voor de identificatie en registratie van runderen, varkens, schapen en geiten vastgesteld. Deze voorschriften hebben in hoofdlijnen betrekking op:

- de registratie van alle bedrijven waar dieren van betrokken diersoorten gehouden, opgefokt of verzorgd worden (artikel 3, eerste lid, van de richtlijn)

- de registratie van dieren, zodat iedere plaats waar de dieren verbleven hebben, is terug te vinden (artikelen 4 en 7 van de richtlijn)

- de identificatie van dieren door middel van een op de dieren aangebracht merkteken (artikelen 5, 6 en 8 van de richtlijn).

Omdat voor runderen de in de richtlijn voorziene regeling niet geheel bleek te voldoen, wordt in titel I van verordening 1760/2000 voorzien in een stringentere identificatie- en registratieregeling voor runderen in de productiefase. De bepalingen van richtlijn 92/102/EEG die specifiek betrekking hebben op runderen, zijn derhalve niet langer van toepassing op runderen. Voor de afzetfase geldt ingevolge verordening 1760/2000 een op objectieve criteria gebaseerde communautaire etiketteringsregeling voor rundvlees. De hiertoe strekkende titel II van de verordening inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten is geïmplementeerd in het Landbouwkwaliteitsbesluit etikettering rundvlees. In titel III van de verordening zijn gemeenschappelijke bepalingen opgenomen, op grond waarvan lidstaten verplicht zijn de nodige maatregelen te nemen om de naleving van de verordening te garanderen.

Ingevolge artikel 1 van de verordening is iedere lidstaat verplicht om, overeenkomstig titel I, een identificatie- en registratieregeling voor runderen vast stellen. Deze regeling moet op grond van artikel 3 van de verordening de volgende elementen bevatten:

- oormerken om runderen overeenkomstig artikel 4 van de verordening individueel te identificeren;

- een gecomputeriseerde gegevensbestand, dat overeenkomstig artikel 5 van de verordening opgezet moet worden, teneinde runderen snel en doeltreffend te kunnen traceren;

- dierpaspoorten die overeenkomstig artikel 6 van de verordening afgegeven moeten worden;

- individuele registers die overeenkomstig artikel 7 van de verordening op elk bedrijf bijgehouden moeten worden.

Met betrekking tot de oormerken, de dierpaspoorten en de registers, alsmede inzake de minimaal te verrichten controles en toe te passen maatregelen heeft de Europese Commissie, die met de uitvoering van de verordening is belast, krachtens artikel 10 van de verordening nog nadere voorschriften vastgesteld in verordening (EG) nr. 2629/97 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 29 december 1997 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad inzake oormerken, bedrijfsregisters en paspoorten overeenkomstig de identificatie- en registratieregeling voor runderen (PbEG L 354).

Richtlijn 64/432/EEG geeft de voorschriften waaraan de door de lidstaten op te zetten gecomputeriseerde gegevensbestanden voor runderen en varkens moeten voldoen. In artikel 14, derde lid, punt C, van de richtlijn is aangegeven welke gegevens er per dier en per bedrijf in een gegevensbestand moeten zijn opgenomen. Voor varkens zijn voorts nadere regels gesteld in beschikking 2000/678/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 23 oktober 2000 houdende vaststelling van uitvoeringsbepalingen inzake de registratie van bedrijven in nationale gegevensbanken voor varkens, zoals bedoeld in Richtlijn 64/432/EEG van de Raad (PbEG L 281; hierna: beschikking 2000/678/EG).

3. Inhoud van de regeling

3.1 Algemeen

De onderhavige regeling is gebaseerd op artikel 3 van het Besluit identificatie en registratie van dieren. Op basis van artikel 3 van het besluit kan de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij regels stellen ter uitvoering van EU-voorschriften. De regeling strekt ertoe om de regelgeving betreffende I&R van het PVV en het BHV om te zetten in regelgeving van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Het betreft een samenvoeging van de verordeningen en uitvoeringsbesluiten van het PVV en het BHV in één ministeriële regeling die betrekking heeft op runderen, varkens, schapen en geiten. In beginsel zijn de voorschriften inhoudelijk niet gewijzigd en betreft het enkel een omzetting van de bestaande regelgeving. De I&R-voorschriften zijn waar mogelijk geharmoniseerd en geïntegreerd. Dit heeft er onder meer toe geleid dat er in het kader van de aanmeldingsplicht die rust op de houder van dieren één melding per bedrijf kan (en moet) plaatsvinden die - in voorkomend geval - betrekking heeft op meerdere diersoorten, en er niet een melding per gehouden diersoort hoeft plaats te vinden. Voorts is de termijn waarbinnen de I&R-melding moet worden gedaan verlengd en is voorzien in de mogelijkheid tot het gebruik van de bevestigde melding in het kader van de Regeling varkenslevering als vervoersdocument dat varkens bij vervoer moet begeleiden. Een uitzondering op het ongewijzigd overnemen van de bestaande regelgeving is de lichte aanscherping van de voorschriften betreffende de identificatie en registratie van schapen en geiten. In subparagraaf 3.3 wordt op de belangrijkste wijzingen nader ingegaan.

3.2 Systematiek

De onderhavige regeling richt zich tot de houder van runderen, varkens, schapen of geiten. In artikel 1, tweede lid, van het Besluit identificatie en registratie van dieren is de definitie van `houder' opgenomen, waarin verwezen wordt naar de desbetreffende begrippen zoals opgenomen in verordening 1760/2000 en richtlijn 92/102/EEG. De houder van dieren is een ieder die permanent of tijdelijk verantwoordelijk is voor dieren. Onder houder wordt derhalve niet alleen verstaan degene die dieren houdt op een primair bedrijf, maar bijvoorbeeld tevens de eigenaar of exploitant van een slachthuis, een markt of een verzamelcentrum voor dieren. Een vervoerder van dieren is eveneens houder van dieren. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van verordening 1760/2000 rusten op de vervoerder van runderen echter niet de verplichting tot het bijhouden van een bedrijfsregister en de verplichting tot het doen van de kennisgeving bedoeld in dat artikel. Het begrip houder van varkens, schapen en geiten - zoals opgenomen in richtlijn 92/102/EEG - komt nagenoeg overeen met artikel 2, derde gedachtestreepje, van verordening 1760/2000/EEG.

De houder van dieren is verplicht zich te laten registreren bij het ministerie. De bepalingen betreffende deze registratie zijn opgenomen in § 2 van de regeling. Een houder van dieren dient zich terstond te melden bij het ministerie en krijgt vervolgens een uniek bedrijfsnummer toegekend (UBN). De houder dient eventuele mutaties in de gegevens binnen drie weken te melden. Voor alle diersoorten zal - na een korte overgangsperiode; zie hiervoor de toelichting op artikel 2 van de regeling - één formulier worden gehanteerd, zowel voor de eerste aanmelding als houder, als voor het doorgeven van eventuele mutaties. Dit heeft als voordeel dat melden voor de bedrijven eenvoudiger wordt en dat het ministerie in één oogopslag kan zien welke diersoorten zich op een bedrijf bevinden.

In § 3 van de regeling zijn de regels opgenomen betreffende de merken. In deze paragraaf zijn de eisen opgenomen waaraan merken moeten voldoen, worden regels gesteld omtrent door wie en op welke wijze de merken moeten worden aangebracht en worden eisen gesteld aan de leverancier van merken. De eisen die aan de voor de verschillende diersoorten voorgeschreven merken zijn gesteld, zijn opgenomen als bijlage bij de onderhavige regeling. Het merken en het hermerken gebeurt - behoudens in artikel 10 van de regeling genoemde uitzonderingen - door de houder van de dieren.

In § 4 zijn de algemene regels betreffende de identificatie en registratie van runderen, varkens, schapen en geiten opgenomen, waarna in daarop volgende paragrafen de per diersoort geldende specifieke eisen zijn opgenomen; in § 5 voor runderen, in § 6 voor varkens en in § 7 voor schapen en geiten. Omdat de voorschriften betreffende de identificatie en registratie van runderen in verordening 1760/2000 zelf staan - en derhalve rechtstreekse werking hebben - zijn voor runderen uitsluitend de voor de uitvoering van de verordening nodige bepalingen, voornamelijk ter vaststelling van termijnen en modellen opgenomen. De bepalingen voor de overige diersoorten behelzen de termijn waarbinnen merken moeten worden aangebracht, de gegevens die moeten worden gemeld, op welke wijze, binnen welke termijn en bij welke instantie de gegevens moeten worden gemeld en de eisen omtrent het op een bedrijf door de houder bij te houden bedrijfsregister. Tevens zijn bepalingen opgenomen betreffende de slachterijfase. In de artikelsgewijze toelichting wordt daarop nader ingegaan.

3.3 Belangrijkste wijzigingen

Bij regeling van 5 maart 2001 (Regeling verkorting meldingstermijn identificatie en registratie runderen, Stcrt. 2001, nr. 45) is de termijn, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van verordening 1760/2000/EEG waarbinnen de in dat artikel bedoelde melding dient te worden gedaan, vastgesteld op één dag, voor zover het betrof verplaatsingen van runderen van en naar vestigingen. Ten tijde van de crisis op het gebied van mond- en klauwzeer werd het noodzakelijk geacht dat de I&R-melding zo spoedig mogelijk moest plaatsvinden. In het kader van de omzetting van de bestaande regelgeving in de onderhavige regeling is deze meldingstermijn opnieuw bekeken en is geconcludeerd dat er uit veterinair oogpunt geen directe noodzaak bestaat een dergelijk korte meldingstermijn structureel voor te schrijven. Bij onderhavige regeling (artikel 22, eerste lid) wordt de termijn wederom vastgesteld op drie dagen. Op deze wijze wordt - binnen de grenzen van artikel 7, eerste lid, van verordening 1760/2000 - enerzijds recht gedaan aan de wenselijkheid van een sluitende identificatie en registratie van runderen en wordt het bedrijfsleven anderzijds niet belast met een zeer korte meldingstermijn. Bovendien geldt zo voor melden en merken eenzelfde termijn van 3 werkdagen.

Bij Verordening tot wijziging van Verordening identificatie en registratie varkens 1998 (2001-I) van 12 september 2001van het PVVwas er reeds in voorzien dat de melding die door een varkenshouder moet worden gedaan in het kader van de Regeling varkensleveringen tevens kan worden beschouwd als I&R-melding. In de onderhavige regeling is die voorziening neergelegd in artikel 32, vijfde lid. Thans wordt in artikel 30, vierde lid, van de onderhavige regeling voorts geregeld dat de bevestigde melding levering varkens kan dienen als vervoersdocument dat varkens bij vervoer moet begeleiden. Ook dit betekent een verdere lastenverlichting voor het bedrijfsleven.

In het kader van de crisis op het gebied van mond- en klauwzeer is het noodzakelijk gebleken te komen tot een vermindering van de veterinaire risico's op de uitbraak van besmettelijke dierziekten. Dit heeft onder meer geleid tot stringente eisen aan het verzamelen van dieren. Bij de formulering van deze eisen heeft de vraag of er voor de verschillende diersoorten een adequaat I&R-systeem aanwezig was een doorslaggevende rol gespeeld. Ten aanzien van schapen en geiten is geconcludeerd dat er geen adequaat I&R-systeem was en dat het onverantwoord was het verzamelen in de schapensector toe te staan. Een totaalverbod op het verzamelen van schapen en geiten werd derhalve uit veterinair oogpunt noodzakelijk geacht. Daarbij is aangegeven dat indien er verbeteringen in de identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten zouden worden doorgevoerd, dit totaalverbod zou kunnen worden heroverwogen. Bij verbeteringen werd daarbij gedacht aan de invoering van een met voor runderen geldend vergelijkbaar I&R-systeem, een systeem waarin sprake is van een gegarandeerde individuele identificatie en registratie van schapen en geiten in combinatie met een geautomatiseerd I&R-systeem. Bij brieven van 7 juni 2001 (kenmerk VVM.01.1956) en 25 juni 2001 (kenmerk 01.2246/RH) is aan de Tweede Kamer door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij melding gemaakt van het hiervoor beschreven beleid. De eerste stap tot verbetering van de identificatie- en registratie van schapen heeft zijn beslag gekregen door de wijziging van een tweetal uitvoeringsbesluiten van het PVV, te weten het Merkenbesluit identificatie en registratie schapen en geiten (veehouderij) en het Besluit vaststelling model vervoersdocument identificatie en registratie schapen en geiten, welke wijzigingen op 18 augustus 2001 in werking zijn getreden. Op het oormerk van schapen en geiten wordt thans het UBN en een volgnummer dat betrekking heeft op het individuele dier vermeld. Deze volgnummers moeten vervolgens worden vermeld op het vervoersdocument dat schapen en geiten bij vervoer moet vergezellen indien deze worden verzameld voor de slacht. Naar aanleiding van deze verbeteringen is het verbod op het verzamelen van schapen en geiten versoepeld in die zin dat schapen en geiten onder voorwaarden mogen worden verzameld ten behoeve van de slacht (wijziging van de Regeling bijeenbrengen dieren 2000, Stcrt. 2001, nr. 158). In de onderhavige regeling heeft een verdergaande gelijkschakeling van de voorschriften voor schapen en geiten aan de voorschriften voor runderen plaatsgevonden. Indien een houder dieren gaat houden moet hij hiervan terstond melding maken aan de aangewezen instantie, in plaats van de oude termijn van drie weken, en moet hij eventuele mutaties binnen drie weken melden. Voorts moet de schapenhouder of de geitenhouder in het bedrijfsregister naast de al voorgeschreven gegevens tevens opnemen de geboorte van schapen of geiten en de datum van geboorte, het nummer van hetgezondheidscertificaat, extra gegevens over de herkomst van schapen en geiten die worden ingevoerd uit derde landen en het RVV-registratienummer. Op termijn is het de bedoeling dat geboorte, sterfte en verplaatsingen van schapen en geiten niet alleen in het bedrijfsregister moeten worden opgenomen, maar moeten worden gemeld aan de aangewezen instantie in plaats van de huidige jaarlijkse melding.

4. Bedrijfseffecten

De onderhavige regeling heeft betrekking op de houders van runderen, varkens, schapen en geiten. Het betreft in totaal 115.000 primaire bedrijven Er zijn 60.000 rundveehouderijen, 15.000 varkenshouderijen en 40.000 bedrijven (inclusief de hobbyhouders) waar schapen of geiten worden gehouden.

In opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij heeft het Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (EIM) in de tweede helft van 2001 een zogenaamde `quick scan' uitgevoerd betreffende de administratieve lasten die voor bedrijven voortvloeien uit de geldende regelgeving op het gebied van de identificatie en registratie van dieren. De administratieve lasten - zoals berekend door het EIM - bedragen voor rundveehouderijen 4,6 miljoen euro, voor varkenshouderijen 7,7 miljoen euro en voor schapen- of geitenhouderijen 1,5 miljoen euro. Dit komt neer op gemiddeld 77 euro per jaar voor een rundveebedrijf, op gemiddeld 500 euro voor een varkensbedrijf en gemiddeld 45 euro voor een schapen- of geitenbedrijf. De kosten voor een varkenshouder zijn aanmerkelijk hoger dan voor de andere veehouders omdat ten aanzien van varkens meer meldingen plaats moeten vinden onder meer omdat op een varkenshouderij gemiddeld een hoger aantal dieren wordt gehouden en het aantal geboortes hoger ligt.

Bij de berekening van de administratieve lasten is er van uit gegaan dat de veehouder de administratieve handelingen zelf verricht. Daarbij is een uurtarief van 30 euro gehanteerd. Ter bepaling van de hoogte van dat tarief is door het EIM aangesloten bij het loonkostenonderzoek dat is uitgevoerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek. Gebleken is dat bij runderen en varkens de telefonische meldingen tezamen met de diverse registraties die schriftelijk moeten worden gedaan de grootste kostenpost vormt. Bij de berekening van de administratieve lasten is uitgegaan van de door het PVV verstrekte gegevens omtrent het aantal meldingen en de duur van de telefoongesprekken waarin die meldingen zijn gedaan - inclusief voorbereidingstijd - en de ontvangen postzendingen. Bij schapen en geiten zijn de belangrijkste kostenposten de jaarlijkse melding en de administratie die op het bedrijf moet worden bijgehouden.

Omdat de voorheen geldende I&R-voorschriften in feite materieel gecontinueerd worden, brengt de onderhavige regeling geen verzwaring van de bestaande lasten voor de burgers en het bedrijfsleven met zich. De hierboven beschreven harmonisatie en integratie leiden zelfs tot een vereenvoudiging en vermindering van lasten, bijvoorbeeld vanwege de uniforme regeling voor de registratie van houders als gevolg waarvan een melding meerdere diersoorten kan betreffen. Uitzondering hierop vormt - zoals aangegeven - de lichte aanscherping van de identificatie- en registratievoorschriften voor schapen en geiten. Een nieuwe administratieve last is dat mutaties in de gegevens die aan de aangewezen instantie zijn verstrekt in het kader van de registratieplicht voor de houders van dieren moeten worden doorgegeven. Voorts moeten de schapen- en geitenhouders meer gegevens dan voorheen optekenen in het register dat op het bedrijf moet worden bijgehouden. Naar inschatting zal met deze verplichtingen een zeer beperkte financiële last samenhangen. De gegevens die een houder van dieren moet doorgeven zullen immers niet vaak wijzigen: het gaat hier om de gehouden diersoorten en naam, adres en woonplaats van de houder. Ingevolge het vóór 1 januari 2002 gehanteerde model bedrijfsregister moest de soort van de dieren die bij de mutatie betrokken was worden gemeld en moesten in het kader van de melding van het aanbrengen van een merk geboortes met datum al worden vermeld, hoewel het melden van geboortes als zodanig niet expliciet was voorgeschreven in de desbetreffende verordening van het PVV. Deze praktijk is door de onderhavige regeling geformaliseerd. Het vermelden van de overige extra gegevens (nummer gezondheidscertificaat, identificatiecode derde land en RVV-registratienummer) is slechts aan de orde voor bedrijven die schapen of geiten importeren. Deze extra gegevens heeft de veehouder beschikbaar bij aanlevering van de dieren op zijn bedrijf - hij kan deze overnemen van het vervoersdocument en het gezondheidscertificaat - en het vermelden daarvan in het register is een eenvoudige administratieve handeling. Het identificatienummer dat aan een dier dat wordt ingevoerd vanuit een derde land door dat derde land is toegekend, heeft de veehouder eveneens beschikbaar bij aanlevering van de dieren. Dat in de bedrijfsadministratie een verband moet worden gelegd tussen het identificatienummer dat een derde land aan een dier heeft toegekend en het door Nederland toegekende identificatienummer wordt vereist ingevolge artikel 8 van richtlijn 92/102/EEG. Gelet op het feit dat het hier een lichte verzwaring van de administratieve lasten betreft, wordt de conclusie van Landelijke Werkgroep Professionele Schapenhouders dat het de schapenhouder als gevolg van de aanscherping niet meer mogelijk is zijn verplichtingen na te komen, niet onderschreven.

Het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij zal in de tweede helft van 2002 een nulmeting laten verrichten naar de administratieve lasten die uit landbouwregelgeving voortvloeien voor de landbouwsector. Daarbij zullen tevens de administratieve lasten in kaart worden gebracht op het gebied van de identificatie en registratie van dieren; uitgebreider dan thans is gebeurd in het kader van de quick scan. Aan de hand van die nulmeting zal worden bekeken hoe de administratieve lasten voor de landbouwsector kunnen worden teruggebracht. Voorafgaand aan de nulmeting zullen de administratieve lasten op het gebied van de identificatie en registratie van dieren nog nader worden bekeken met Actal.

5. Handhavings- en uitvoeringsaspecten

Het toezicht op de naleving van de onderhavige regeling geschiedt ingevolge de Regeling aanwijzing ambtenaren Gezondheids- en welzijnswet voor dieren door de ambtenaren van de Rijksdienst voor de keuring van vee en vlees alsmede door de ambtenaren van de Algemene Inspectiedienst. Deze ambtenaren zijn ingevolge de onderhavige regeling eveneens belast met het toezicht op de naleving van verordening 1760/2000.

Handelen in strijd met de voorschriften die bij of krachtens de artikelen 4, 96 en 111 van de GWWD zijn gesteld, levert ingevolge artikel 1, vierde lid, van de Wet op de economische Delicten (WED) een economisch delict op. In artikel 2, vierde lid, van de WED zijn deze economische delicten aangemerkt als overtredingen.

De verantwoordelijkheid voor de identificatie en registratie van runderen, varkens, schapen en geiten ligt vanaf 1 januari 2002 bij de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Een aantal uitvoeringstaken zullen vooralsnog worden uitbesteed. De taken op het gebied van de identificatie en registratie van runderen worden uitgevoerd door het inmiddels onder het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij ressorterende I&R-Bureau Runderen dat is gevestigd op dezelfde locatie als de Stichting I&R-Bureau Runderen. De importpaspoorten moeten derhalve naar het I&R-Bureau Runderen worden gezonden. De Stichting Gezondheidsdienst voor dieren verricht onder toezicht van het ministerie de uitvoeringswerkzaamheden wat betreft de uitgifte van UBN's en de taken op het gebied van de identificatie en registratie van varkens, schapen en geiten. De uitgifte van exportpaspoorten zal in ieder geval tot 1 mei 2002 gebeuren namens de minister door het bedrijf CR-Delta en de Regionale Veeverbeteringsorganisaties.

6. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1, onderdeel r

Voor het bedrijfsbegrip wordt in artikel 1, onderdeel r, verwezen naar de in verordening 1760/2000, wat betreft runderen en in richtlijn 92/102/EEG wat betreft varkens, schapen en geiten gehanteerde begrippen. In verordening 1760/2000 wordt onder bedrijf verstaan `een op het grondgebied van een lidstaat gelegen inrichting, constructie of, in het geval van een boerderij in de open lucht, elke plaats waar dieren waarop de verordening betrekking heeft, worden gehouden, opgefokt of verzorgd. Richtlijn 92/102/EEG kent een vergelijkbaar begrip: een inrichting, constructie of - in het geval van een openluchtfokkerij - elke plaats waar dieren worden gehouden, gefokt of gehanteerd. In het bedrijfsbegrip is opgenomen dat het bedrijf moet zijn gelegen op één locatie op het Nederlands grondgebied om tot uitdrukking te brengen dat het moet gaan om een epidemiologische eenheid. Naar aanleiding van het commentaar van de Stichting I&R-bureau runderen en de GD is bekeken hoe binnen de definitie van `bedrijf' in de praktijk invulling wordt gegeven aan de begrippen `locatie' en `epidemiologische eenheid'. Daarbij is gebleken dat de eis dat gebouwen en percelen aangrenzend moeten zijn gelegen en niet zijn gescheiden door de openbare weg gelet op de huidige indeling van bedrijven thans niet wenselijk is, mede in relatie tot de uitgifte van UBN's. Een en ander wordt nader geëvalueerd.

Artikel 2

Naar aanleiding van de commentaren van de GD, het PVV, LTO-Nederland en het COV is in de regeling opgenomen welke gegevens een houder van dieren moet melden bij de aanmelding ingevolge artikel 2 van deze regeling. Deze gegevens moeten worden vermeld op een vanwege de minister beschikbaar gesteld formulier. In afwachting van een nieuw formulier terzake kan vooralsnog gebruik worden gemaakt van het formulier zoals dat vóór 1 januari 2002 werd gebruikt door de GD, waarbij dan slechts de toepasselijke velden hoeven te worden ingevuld.

Een houder moet in alle gevallen naam, adres en woonplaats en de gehouden diersoort melden. Indien de houder varkens houdt moet hij tevens melden: productietype, de naam, het adres van de eigenaar van het bedrijf en de naam en het adres van de persoon die verantwoordelijk is voor de gezondheidsmaatregelen (dierenarts). Deze extra gegevens worden gevraagd omdat ingevolge beschikking 2000/678/EG deze gegevens in het gecomputeriseerd gegevensbestand kunnen zijn opgenomen.

Artikel 3, tweede lid

Aan een bedrijf wordt één uniek bedrijfsnummer (UBN) toegekend. Gelet op het bedrijfsbegrip zoals opgenomen in artikel 1, onderdeel r, van de regeling wordt er derhalve één UBN per epidemiologische eenheid toegekend, ongeacht of er op die epidemiologische eenheid meerdere diersoorten worden gehouden. Een dergelijke benadering is noodzakelijk om per epidemiologische eenheid de veterinaire status te kunnen bepalen. In het verleden zijn bij het toekennen van UBN's niet in alle gevallen voornoemde criteria gehanteerd. Bij het toekennen van nieuwe UBN's zullen deze criteria wel worden gehanteerd. Voor bestaande bedrijven is een regeling getroffen in artikel 44 van de regeling en wordt verwezen naar de toelichting op dat artikel.

Artikel 3, vierde lid

De extra gegevens die ingevolge beschikking 2000/678/EG in het gecomputeriseerd gegevensbestand moeten zijn opgenomen indien het een varkenshouderij betreft, zijn: een gegevensveld waar gezondheidsinformatie kan worden ingevoerd, het productietype, de naam, het adres van de eigenaar van het bedrijf en de naam en het adres van de persoon die verantwoordelijk is voor de gezondheidsmaatregelen. In het systeem zijn voorts opgenomen gegevens over de oormerkafgifte. Artikel 1, tweede lid, onderdeel e, van beschikking 2000/678/EG geeft hiertoe de mogelijkheid, nu daarin is bepaald dat ook in het bedrijvenregister kan worden opgenomen andere informatie die door de bevoegde autoriteit nodig wordt geacht.

Artikel 7

De inschaarder van schapen en geiten wordt op deze wijze niet onnodig belast met administratieve lasten. De uitschaarder van schapen en geiten moet in zijn bedrijfsregister ingevolge artikel 36, eerste lid, onderdeel e, van de regeling wel melding maken van het uitscharen van schapen of geiten.

Artikel 8

Runderen hebben een merk met een ID-code die herleidbaar is tot het geboortebedrijf. Schapen en geiten hebben een oormerk met daarop het UBN van het bedrijf waar de dieren zijn geboren en een individueel nummer dat betrekking heeft op het dier. Voor die diersoorten is derhalve sprake van een individuele identificatie en registratie. Varkens worden gemerkt met een merk met daarop het UBN. De identificatie en registratie van varkens geschiedt derhalve groepsgewijs op basis van stromen.

Varkens moeten in principe worden gemerkt met een oormerk. Houders van fokvarkens konden via een ontheffing van het PVV fokvarkens merken met een tatoeage. In artikel 107 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren is de mogelijkheid opgenomen tot het verlenen van ontheffing van het bij of krachtens het in die wet bepaalde indien de gezondheid of het welzijn van het dier zich daar tegen niet verzet. Deze weg ligt derhalve tevens open onder de huidige regelgeving. In artikel 44 van de regeling is een overgangsregeling voor bestaande ontheffingen opgenomen.

Artikel 9

Door de verstrekking van de voorgeschreven merken te reguleren overeenkomstig artikel 9, is inzichtelijk welke merken met welke nummers per bedrijf zijn verstrekt. Op deze wijze kan toezicht worden gehouden op het gebruik van de merken. Naar aanleiding van het commentaar van de GD is toegevoegd dat merken voor runderen tevens via het voice response systeem kunnen worden besteld.

Artikel 10

Uitgangspunt is dat het merken en hermerken van dieren geschiedt door de houder van de dieren. Anderen is het verboden dieren te merken of hermerken, met uitzondering van de daartoe door de minister aan te wijzen personen. Het hermerken van runderen door de vervoerder of op een verzamelcentrum of in een slachthuis is niet aan de orde: de houder heeft in dat geval niet de beschikking over merken met het juiste nummer waardoor het bedrijf van geboorte kan worden getraceerd. Ook het hermerken van een rund dat beide merken heeft verloren kan niet zonder meer door de houder gebeuren. Ingevolge artikel 1, tweede lid, van verordening 494/98 moet een rund waarvan de identiteit niet binnen 2 werkdagen kan worden vastgesteld worden vernietigd. In dit verband is het niet toegestaan dat een houder een rund dat allebei de merken heeft verloren, hermerkt. De kans op onregelmatigheden zou indien dit wel was toegestaan te groot zijn. Verliest een rund twee merken, dan kan er derhalve niet zonder meer gehermerkt worden. De identiteit van het desbetreffende rund zal moeten worden aangetoond en vervolgens kan de houder de dieren hermerken met oormerken met daarop de oorspronkelijk nummers, onder toezicht van door de minister daartoe aan te wijzen personen. Deze personen zullen in beginsel medewerkers van de Stichting I&R-bureau runderen zijn die worden ingezet om bepaalde taken voor het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij uit te voeren.

Het verwijderen, vernietigen, beschadigen en onleesbaar maken van merken is verboden ingevolge 104 GWWD. Derhalve is het opnemen van een expliciet verbod tot het verwijderen van merken in de onderhavige regeling - zoals voorgesteld door het PVV - niet noodzakelijk.

Artikel 13

In aanvulling op de artikelen 9 en 10 wordt in artikel 13 expliciet verboden dat de houder de door hem gehouden dieren merkt met andere merken dan de merken die hij op de voorgeschreven wijze heeft verkregen voor dat doel en dat de houder andere dieren dan de dieren die hij houdt merkt.

Artikel 14

Merken afkomstig van kadavers van runderen, schapen en geiten en van geslachte runderen, schapen en geiten moeten worden bewaard in daartoe ter beschikking gestelde containers. Deze containers worden opgehaald door de aangewezen instantie. Dit voorschrift geldt niet voor varkens omdat de merken van varkens na de slacht ongeschikt zijn voor hergebruik.

Artikel 17, eerste lid

Ingevolge artikel 4, tweede lid, van verordening 1760/2000 moeten lidstaten de termijn bepalen waarbinnen - gerekend vanaf de geboorte van een rund - het rund moet worden gemerkt. Deze termijn bedraagt ingevolge artikel 17, eerste lid, van de regeling drie werkdagen. Het dier moet ingevolge artikel 4, tweede lid, van verordening 1760/2000 in ieder geval zijn gemerkt voordat het dier het bedrijf waarop het is geboren verlaat.

Artikel 17, tweede lid

Ingevolge artikel 4, derde lid, van verordening 1760/2000 moeten lidstaten de termijn bepalen waarbinnen uit derde landen ingevoerde runderen moeten worden geïdentificeerd. Deze termijn is in artikel 17, tweede lid, van de regeling bepaald op 3 werkdagen gerekend vanaf de dag van aanvoer op het bedrijf. Het dier moet ingevolge artikel 4, derde lid, van verordening 1760/2000 in ieder geval zijn gemerkt voordat het dier het bedrijf waarop het uit een derde land is aangevoerd verlaat. De identificatie van een dier dat uit een derde land wordt ingevoerd, geschiedt door het aanbrengen van het oormerk zoals voorgeschreven in artikel 8, eerste lid, van de regeling.

Artikel 18

Dat een merkverlies is opgetreden moet worden gemeld via het voice response systeem. De oormerkleverancier stuurt vervolgens een vervangend merk toe aan de houder.

Artikel 19, tweede lid

Artikel 5 van verordening 1760/2000 verplicht de lidstaten om een gecomputeriseerd gegevensbestand op te zetten overeenkomstig de artikelen 14 en 18 van richtlijn 64/432/EEG. In artikel 14, derde lid, onder C, punt 1, 2 en 3,van richtlijn 64/432/EEG zijn de gegevens opgenomen die in een gecomputeriseerd gegevensbestand per dier en per bedrijf moeten zijn opgenomen. Deze gegevens moet een lidstaat van de houders van dieren - in dit geval runderen - verkrijgen om het systeem overeenkomstig de voorschriften te kunnen opzetten.

Voor elk dier zijn dit de volgende gegevens (punt 1):

- de identificatiecode;

- de datum van geboorte;

- het geslacht;

- ras of kleed (haarkleur);

- de ID-code van de moeder of indien het dier is ingevoerd uit een derde land, het identificatienummer dat na controle overeenkomstig richtlijn 92/102/EEG is toegekend;

- het identificatienummer van het bedrijf waar het dier is geboren;

- de identificatienummers van alle bedrijven waar het dier gehouden is en de data van alle verplaatsingen;

- de datum van overlijden of slachten.

Voor elk bedrijf (punt 2) moet zijn opgenomen een identificatie nummer (eerste gedachtestreepje) en de naam en het adres van de houder (tweede gedachtestreepje). De gegevensbank moet het voorts mogelijk maken dat op elk moment over de volgende informatie kan worden beschikt (punt 3): het ID-nummer van alle runderen die op een bedrijf aanwezig zijn (eerste gedachtestreepje) en een lijst van alle verplaatsingen van elk rund vanuit het bedrijf van geboorte of indien het een rund betreft dat is ingevoerd uit een derde land, het bedrijf waarop het rund is ingevoerd (tweede gedachtestreepje). Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de regeling moeten in het gegevensbestand tevens de ID-codes van de zogenoemde `vrije' oormerken zijn opgenomen. Dat zijn de merken die al wel aan een bedrijf zijn verstrekt, maar nog niet zijn gebruikt. Op deze wijze kan toezicht worden uitgeoefend op het gebruik van de verstrekte merken.

Artikel 20

Krachtens beschikking 1999/546/EG van de Commissie van 13 juli 1999 houdende erkenning dat het Nederlandse gegevensbestand voor runderen volledig operationeel is (PbEG L 209), is het Nederlandse gecomputeriseerde gegevensbestand voor runderen door de Europese Commissie volledig operationeel erkend met ingang van 1 oktober 1999. Ingevolge artikel 6, derde lid, eerste gedachtestreepje, van verordening 1760/2000 kunnen lidstaten die beschikken over een gecomputeriseerd gegevensbestand dat naar het oordeel van de Commissie volledig operationeel is, bepalen dat een paspoort voor runderen alleen wordt afgegeven voor het intracommunautaire handelsverkeer. Dat is gebeurd in artikel 20 van de regeling ter vermindering van de lasten voor de houder van runderen. De paspoorten worden in ieder geval nog tot 1 mei 2002 namens de minister afgegeven door het bedrijf CR-Delta en de Regionale Veeverbeteringsorganisaties (zgn. RVO's) waaraan deze taak door de minister is uitbesteed.

Artikel 21, eerste lid

Ingevolge artikel 7, eerste lid, eerste gedachtestreepje, van verordening 1760/2000 moet iedere houder, met uitzondering van de vervoerder, op zijn bedrijf een register bijhouden. In dit zogenoemde bedrijfsregister moet ingevolge artikel 4, derde lid, van verordening 1760/2000 de oorspronkelijke identificatie van een rund dat is ingevoerd uit een derde land opgenomen worden, samen met de ID-code die in Nederland aan het rund is toegekend. Voorts moet hierin aangetekend worden de in artikel 7, eerste lid, tweede gedachtestreepje, bedoelde gegevens, te weten alle verplaatsingen van en naar het bedrijf en elke geboorte en sterfte van dieren op het bedrijf, samen met de data waarop een en ander heeft plaatsgevonden, alsmede de ingevolge artikel 8 van verordening (EG) 2629/97 van de Commissie van 29 december 1997 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) Nr. 820/97 van de Raad inzake oormerken, bedrijfsregisters en paspoorten overeenkomstig de identificatie- en registratieregeling voor runderen (PbEG L 354; hierna: verordening 2629/97) voorgeschreven gegevens:

a. de meest recente gegevens als bedoeld in artikel 14, lid 3, punt C, onder 1, eerste tot en met vierde gedachtestreepje, van richtlijn 64/432/EEG (zie de toelichting op artikel 19, tweede lid)

b. de datum waarop het dier op het bedrijf is doodgegaan,

c. indien een dier het bedrijf verlaat, de naam en adres van de vervoerder, het UBN van het bedrijf waar de dieren naar zijn afgevoerd, en de datum van vertrek

d. indien een dier op een bedrijf wordt aangevoerd de naam en het adres van de houder of het UBN van het bedrijf waarvan het dier vandaan komt en de datum van aankomst;

e. de naam en de handtekening van de bevoegde autoriteit (de RVV en AID) die het register heeft gecontroleerd en de datum waarop de controle is verricht.

Het bedrijfsregister, dat overeenkomt met het in bijlage II, onder A opgenomen model, wordt periodiek door de aangewezen instantie aan iedere houder verstrekt. Dit register is in een feite een uitdraai van de op dat moment in het I&R-systeem opgenomen gegevens. Alle mutaties die zich nadien op het bedrijf voordoen moeten handmatig op deze uitdraai bijgehouden worden, zodat het register op ieder moment een actueel beeld geeft van de werkelijke situatie. In plaats van op het verstrekte bedrijfsregister kunnen de gegevens ook elektronisch worden bijgehouden zodat bedrijven die te maken hebben met een groot aantal mutaties in een kort tijdsbestek niet zijn aangewezen op een handmatig bij te houden register. In reactie op het commentaar van het PVV en de COV wordt nog opgemerkt dat slachterijen als houder van dieren eveneens verplicht zijn om overeenkomstig artikel 21 van de regeling een bedrijfsregister bij te houden. In 2002 zal nader worden bekeken hoe de verschillende administratieve verplichtingen die voortvloeien uit EU-regelgeving zich tot elkaar verhouden.

Artikel 22, eerste lid

Dezelfde gegevens die een houder van runderen in het bedrijfsregister moet bijhouden, moeten ingevolge artikel 7, eerste lid, tweede gedachtestreepje, van verordening 1760/2000 (welke gegevens dit zijn is vermeld bij de toelichting op artikel 21, eerste lid, van de regeling), worden gemeld aan de bevoegde autoriteit binnen een door de lidstaat vastgestelde termijn die zich uitstrekt over 3 tot 7 dagen. Gelet daarop is in artikel 22, eerste lid, van de regeling bepaald dat de termijn waarbinnen het ministerie in kennis moet worden gesteld van de gegevens 3 werkdagen bedraagt. In reactie op het commentaar van de Stichting I&R-bureau runderen wordt opgemerkt dat dit betekent dat de gegevens binnen 3 werkdagen door het ministerie moeten zijn ontvangen. Het begrip `werkdag' wordt hier in de gangbare betekenis gebruikt hetgeen wil zeggen dat hier gaat om de dagen maandag tot en met vrijdag, uitgezonderd de algemeen erkende feestdagen.

Artikel 22, tweede lid

Om een en ander te kunnen koppelen in het gegevensbestand moet bij de kennisgeving melding worden gemaakt van het UBN van het betrokken bedrijf en de ID-code van het betrokken rund. Indien merkverlies wordt gemeld, geldt deze melding tevens als bestelling van een nieuw merk met hetzelfde nummer als het merk dat verloren is gegaan.

Artikel 22, derde en vierde lid

Teneinde te kunnen voldoen aan de verplichting die ingevolge artikel 5 van verordening 1760/2000 op de lidstaten rust tot het opzetten van een gecomputeriseerd gegevensbestand overeenkomstig de artikelen 14 en 18 van richtlijn 64/432/EEG (zie de toelichting op artikel 19, tweede lid) moet de houder van runderen bij de melding van de geboorte van een rund of bij de aanvoer van een rund uit een derde land tevens het geslacht, het ras of kleed (haarkleur) en de ID-code van het moederdier melden. In het laatste geval wordt tevens de oorspronkelijke identificatiecode van het rund van het derde land gemeld.

Artikel 22, vijfde lid

Om te voorkomen dat er ten aanzien van een rund dat op een slachthuis wordt aangevoerd en binnen 24-uur wordt geslacht, 2 maal binnen 24 uur een melding moet worden verricht, is bepaald dat in een dergelijk geval de melding van de aanvoer achterwege kan blijven. Er kan worden volstaan met de slachtmelding. In reactie op het commentaar van het PVV wordt opgemerkt dat indien een rund niet binnen 24 uur na aanvoer wordt geslacht, de houder inderdaad melding moet maken van de aanvoer èn van de slacht. In geval van calamiteiten kan de slachterij overleg plegen met de RVV die ter plekke aanwezig is.

Artikel 23

Uitgangspunt is dat de I&R-melding wordt gedaan via het zogenoemde voice response system, derhalve via de telefoon. De melding kan ook elektronisch of - uitsluitend in het geval een houder niet over een telefoonaansluiting beschikt - schriftelijk gebeuren. De aangewezen instantie zal voor de laatste twee vormen van melden een instructie opstellen. Zo zal het I&R-systeem bij een elektronische melding moeten worden beschermd tegen invloeden van buitenaf die de werking van het systeem kunnen frustreren. Bij invoer van een rund uit een lidstaat vindt de kennisgeving plaats door inzending van het paspoort van het ingevoerde dier. Het paspoort moet worden ingezonden aan het I&R-bureau runderendie vervolgens de gegevens uit het paspoort in het I&R-systeem invoert.

Indien een houder een onvolledige melding doet of in het geheel geen melding doet, kunnen de ontbrekende gegevens ingevolge het vierde lid van artikel 23 alsnog worden ingevoerd op kosten van de houder. De houder kan voorts een kennisgeving herstellen. Voor het verwerken van de herstelmeldingen zullen - net als voor 1 januari 2002 het geval was - kosten in rekening gaan worden gebracht maar dan in het kader van het nieuwe financieringsstelsel.

Artikel 24

Artikel 8 van verordening 1760/2000 bepaalt dat de lidstaten de bevoegde autoriteit aanwijzen die is belast met het toezicht op de naleving van titel I van die verordening. Overeenkomstig de voor de toezicht op de naleving van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD) aangewezen diensten zijn de RVV en AID daarmee belast. Aanwijzing in het kader van de GWWD volstaat niet ter uitvoering van voornoemd artikel 8 van de verordening omdat het toezicht op de naleving van rechtstreeks uit de verordening voortvloeiende verplichtingen niet kan worden aangemerkt als toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de GWWD.

Artikel 26

Uitgangspunt is dat een rund slechts mag worden geslacht indien het rund overeenkomstig de regels is geïdentificeerd en geregistreerd. Gelet daarop moet de eigenaar of exploitant van een slachthuis, als zijnde de houder van de dieren, of diens vertegenwoordiger, na aanvoer van de dieren op zijn bedrijf onmiddellijk controleren of de dieren overeenkomstig de voorschriften zijn geïdentificeerd en geregistreerd. Indien op het slachthuis wordt geconstateerd dat runderen niet overeenkomstig de voorschriften zijn geïdentificeerd en geregistreerd, moet daarvan melding worden gedaan aan de RVV en moeten de desbetreffende runderen worden afgezonderd van de overige runderen. De gevolgen van een onvolledige identificatie en registratie zijn afhankelijk van aan welke I&R-voorschriften niet is voldaan. Kan het dier alsnog worden geïdentificeerd, dan kan het rund worden geslacht. Indien er gebreken blijven bestaan, moet - op kosten van de aanbieder van de dieren - aanvullend onderzoek worden verricht. Indien de code van het moederdier ontbreekt en er derhalve niet kan worden vastgesteld of de moeder BSE-vrij is, wordt een BSE-onderzoek verricht (artikel 26, vijfde lid, onderdeel c, van de regeling). Ontbreken de gegevens omtrent de verplaatsingen van het dier, dan worden naast een BSE-onderzoek tevens de volgende onderzoeken uitgevoerd: onderzoek naar de aanwezigheid van stoffen met een hormonale dan wel antihormonale werking, onderzoek naar de aanwezigheid van residuen van bacteriegroeiende stoffen en onderzoek naar de aanwezigheid van (bèta)-agonisten. Omdat de verplaatsingsgegevens ontbreken, is niet bekend op welke bedrijven de dieren zijn geweest en of de dieren al dan niet met besmettelijke dierziekten in aanraking (kunnen) zijn gekomen. De onderzoeken nemen dit veterinair risico weg. Afhankelijk van de uitslag van deze onderzoeken kan een dier al dan niet worden geslacht.

In het geval de geboortedatum, de ID-code van het dier of ID-code van het bedrijf waar het dier is geboren ontbreekt, dan is geen herstel mogelijk en wordt het dier vernietigd en kan niet meer worden geslacht met als bestemming consumptie.

Artikel 27

Het betreft in dit artikel de bevoegdheid tot het vernietigen van een rund indien de houder van een dier niet binnen twee werkdagen de identiteit van dat dier kan aantonen. Aan een dier zonder ID-code of met een onjuiste code kunnen geen bijbehorende gegevens uit het I&R-systeem worden gekoppeld. Een dergelijk dier vormt een potentiële bedreiging voor de gezondheid van mens en dier en moet op grond van verordening 494/98/EG worden vernietigd. Wordt binnen twee werkdagen de identiteit van het rund bewezen, dan is de koppeling met de gegevens in het I&R-systeem alsnog mogelijk en is vernietiging niet aan de orde. De Algemene Inspectiedienst geeft in mandaat uitvoering aan de bevoegdheid in dit artikel.

Artikel 29

Artikel 5, derde lid, onderdeel c, van richtlijn 92/102 schrijft voor dat een varken zo snel mogelijk na de geboorte moet zijn gemerkt en in ieder geval voordat een varken het bedrijf verlaat. In artikel 29, eerste lid, van de regeling is gelet daarop bepaald dat varkens binnen een week nadat zij zijn gespeend moeten worden gemerkt en in ieder geval voordat een varken het bedrijf verlaat. Artikel 8 van richtlijn 92/102 bepaalt dat een varken dat wordt aangevoerd vanuit een derde land uiterlijk 30 dagen na aankomst op het bedrijf moet worden gemerkt, tenzij het varken op een slachthuis wordt aangevoerd en daar daadwerkelijk binnen 30 dagen wordt geslacht. Daaraan is invulling gegeven via artikel 29, tweede en derde lid, van de regeling. Een uit een derde land aangevoerd varken moet binnen drie werkdagen worden gemerkt. Varkens die worden aangevoerd vanuit een andere lidstaat moeten al zijn gemerkt overeenkomstig richtlijn 92/102, zoals bepaald in artikel 15, tweede lid, van de regeling, en bij die varkens is het derhalve niet nodig een ander merk aan te brengen. De bepaling dat een varken dat vanuit een derde land rechtstreeks wordt aangevoerd op een slachthuis niet hoeft te worden gemerkt indien het varken daadwerkelijk binnen 30 dagen wordt geslacht, laat onverlet dat de welzijnseisen op dit punt moeten worden nageleefd zoals opgenomen in artikel 8 van het Besluit doden van dieren (Stb. 1997, 235). Indien dieren niet onmiddellijk na hun aankomst worden geslacht, moeten ze worden ondergebracht.

Wordt een varken - al dan niet via een verzamelplaats - afgevoerd naar een slachthuis, dan moet de houder een slachtmerk aanbrengen. Omdat het metalen slachtmerk - in tegenstelling tot het plastic oormerk - niet smelt tijdens de slacht, is het mogelijk om op eenvoudige wijze na de slacht de herkomst van het vlees te bepalen. Deze informatie wordt door de slachterij gebruikt om aan de aanbieder gewicht en prijs door te kunnen geven.

Artikel 30

Conform het commentaar van het PVV is er vooralsnog van afgezien een model vervoersdocument voor varkens voor te schrijven. In artikel 30 zijn de gegevens opgenomen die een vervoersdocument ten minste moet bevatten. Lopende 2002 zal dit worden geëvalueerd.

Artikel 31

Artikel 4 van richtlijn 92/102 schrijft voor dat elke houder een bedrijfsregister moet bijhouden waarin wordt opgetekend het aantal op zijn bedrijf gehouden dieren en de aan- en afvoer van dieren, waarbij minstens in voorkomend geval de oorsprong en de bestemming wordt aangegeven en de betrokken oormerknummers en de datum. Aan deze bepaling is invulling gegeven in artikel 31 van de regeling. Uit contole-technisch oogpunt wordt aanvullend voorgeschreven dat de varkenshouder - indien het bedrijf het bestemmingsadres is - het nummer van het gezondheidscertificaat moet vermelden in het bedrijfsregister. Bij de aan- of afvoer van varkens moet voorts in het register worden opgenomen het RVV-registratienummer van het bewijsstuk waaruit blijkt dat het vervoermiddel waarmee de varkens zijn vervoerd voldoet aan de in het Besluit dierenvervoer gestelde eisen. In artikel 31 worden de gegevens vermeld die ten minste in het bedrijfsregister moeten worden opgenomen. Vooralsnog is er geen model bedrijfsregister voor varkens voorgeschreven. Vergelijkbaar met het vervoersdocument geldt dat lopende 2002 een evaluatie plaatsvindt. De automatiseringssystemen die thans op de markt zijn, voorzien niet in de mogelijkheid dat bij mutaties de oormerknummers van de varkens en het nummer van het gezondheidscertificaat worden opgenomen. In artikel 44 is derhalve voorzien in een overgangsregeling.

Artikel 32

Onder vermelding van het UNB van zijn bedrijf moet een varkenshouder aan de aangewezen instantie binnen twee werkdagen melding maken van de aan- en afvoer van varkens en de afvoer van dode varkens waarbij hij tevens de gegevens moet vermelden hij bij aan- of afvoer van varkens in het bedrijfsregister moet opnemen. Deze gegevens worden opgenomen in het gecomputeriseerd gegevensbestand voor varkens en varkensbedrijven als bedoeld in de artikelen 14 en 18 van richtlijn 64/432/EEG en ten aanzien waarvan in beschikking 2000/678/EG uitvoeringsvoorschriften zijn gegeven. Net zoals bij runderen geschiedt de melding in beginsel per telefoon via het voice response systeem.

Artikel 34, eerste tot en met derde lid

Voor het merken van schapen en geiten zijn ter uitvoering van richtlijn 92/102/EEG vergelijkbare regels gesteld als voor het merken van varkens (zie de toelichting op artikel 33 van de regeling). Uitzondering is dat schapen en geiten binnen een maand moeten zijn gemerkt, of zoveel eerder als de schapen en geiten het bedrijf verlaten.

Artikel 34, vierde lid

Schapen en geiten mogen ingevolge de Regeling bijeenbrengen dieren 2000 slechts verzameld worden ten behoeve van de slacht (zie ook subparagraaf 3.3 van deze toelichting). Uit controle-technisch oogpunt moet de eigenaar of exploitant van een schapenverzamelcentrum of een geitenverzamelcentrum de dieren die op zijn bedrijf worden aangevoerd onmiddellijk merken met een slachtmerk. Daarmee is het fysiek duidelijk dat het dier slechts kan worden bestemd voor de slacht en niet mag worden afgevoerd naar een ander bedrijf dan een slachthuis.

Artikel 36

Het bedrijfsregister dat een schapen- of geitenhouder moet bijhouden komt overeen met het register dat een varkenshouder moet bijhouden. De houder van schapen of geiten vermeldt daarnaast de geboorte en sterfte van de dieren onder vermelding van de datum en het aantal vrouwelijke dieren op het bedrijf van meer dan twaalf maanden oud of die voor die leeftijd hebben gejongd (artikel 4, eerste lid, onder b, van richtlijn 92/102/EEG). In reactie op het commentaar van het PVV en de Landelijke Werkgroep Professionele Schapenhouders is in de tekst van artikel 36 van de regeling duidelijk gemaakt dat bij merkverlies het nummer van het nieuwe merk moet worden vermeld.

Artikel 37

De houder van schapen of geiten hoeft - anders dan de houders van varkens of runderen - geen melding te doen van de gegevens die hij in zijn bedrijfsregister moet opnemen. Volstaan kan worden met een jaarlijkse melding van het aantal schapen of geiten dat op 1 januari van dat jaar op het bedrijf wordt gehouden.

Artikel 39

Ingevolge artikel 39 van de regeling is het houden, verhandelen, vervoeren, en aan- en afvoeren van een niet overeenkomstig de voorschriften geïdentificeerd en geregistreerd dier verboden. Dit verbod heeft in beginsel slechts betrekking op individuele dieren. Wat betreft runderen vindt dit verbod haar oorsprong in artikel 2, eerste lid, van verordening (EG) Nr. 494/98 van de Commissie van 27 februari 1998 houdende uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad wat de toepassing van minimale administratieve sancties in het kader van de identificatie- en registratie voor runderen betreft (PbEG L 60; hierna: verordening 494/98). Voor de overige diersoorten in artikel 9 van richtlijn 92/102/EEG.

Artikel 40

De verboden die zijn opgenomen in artikel 40 van de regeling hebben betrekking op situaties waarin het feit dat een dier niet of niet geheel overeenkomstig de voorschriften is geïdentificeerd en geregistreerd niet alleen gevolgen heeft voor het individuele dier, zoals ingevolge artikel 39 van de regeling, maar voor alle op het bedrijf aanwezige dieren.

De situaties bedoeld in het eerste lid van artikel 40 van de regeling zijn de volgende:

- Indien een of meer dieren van een bedrijf aan geen enkele bepaling van artikel 3 van verordening 1760/2000 voldoen (artikel 1, eerste lid, van verordening 494/98).

- Indien een houder de kosten verbonden aan de identificatie- en registratieregeling voor runderen die een lidstaat doorberekent aan de houder niet betaalt en dit blijft verzuimen te doen (artikel 3 van verordening 494/98).

- Indien de houder geen melding maakt van de verplaatsingen van en naar het bedrijf van runderen en van de geboorte of sterfte van een rund (artikel 4, eerste en tweede lid, van verordening 494/98).

In deze situaties geldt ingevolge artikel 40 van de regeling een algehele blokkade van het bedrijf; er mogen geen runderen worden aan- of afgevoerd.

Ingevolge het tweede lid van artikel 40 geldt een verbod tot de afvoer van runderen van een bedrijf en tot het vervoeren en verhandelen van deze runderen indien op een bepaald bedrijf voor meer dan 20% van de dieren niet volledig aan de identificatie- en registratievoorschriften is voldaan (artikel 2, tweede lid, van verordening 494/98).

Artikelen 41 en 42

Indien een van de verboden van de artikelen 39 of 40 van de regeling van toepassing is, heeft dit tot gevolg dat het desbetreffende dier of de desbetreffende dieren niet van het bedrijf af mogen. Het is echter niet de bedoeling dat de dieren op het bedrijf moeten blijven totdat de dieren sterven. Daarom kunnen dieren ingevolge het eerste lid van artikel 41 in ieder geval van het bedrijf worden afgevoerd onder toezicht van de RVV of de AID. In dat geval is voldoende gegarandeerd dat een rund op de plaats van bestemming komt, dat zal over het algemeen een slachthuis zijn.

De afvoer van kadavers van een bedrijf rechtstreeks naar een verwerkingsbedrijf voor hoog- of gespecificeerd hoog risicomateriaal is toegestaan omdat de kadavers in een dergelijk verwerkingsbedrijf worden behandeld overeenkomstig de strengste eisen (artikel 41, tweede lid, van de regeling). De kadavers moeten ten minste nog één oormerk in hebben anders mogen ze niet worden vervoerd. Op deze wijze wordt het veterinair risico dat is ontstaan omdat het dier niet geïdentificeerd en geregistreerd is, weggenomen.

De houder die zelf geen schuld draagt aan de onvolledige registratie van een rund, heeft de mogelijkheid om het rund rechtstreeks naar een slachthuis af te voeren. Dit kan echter alleen indien slechts de in artikel 42 van de regeling genoemde gegevens ontbreken, te weten het geslacht, ras of kleed (haarkleur), en eventuele voorafgaande verplaatsingen van het dier. Afhankelijk van welke gegevens ontbreken, zullen op het slachthuis nog nadere onderzoeken plaats moeten vinden. Een en ander is toegelicht bij de toelichting op artikel 26 van de regeling. De andere gegevens dan geslacht, ras of kleed (haarkleur), en eventuele voorafgaande verplaatsingen van het dier moeten onder alle omstandigheden in het I&R-systeem zijn opgenomen.

Artikel 44

Een houder van dieren die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling is geregistreerd, hoeft zich ingevolge artikel 44, eerste lid, van de regeling niet nogmaals aan te melden.

Een UBN uitgegeven door of namens het PVV geldt ingevolge het tweede lid van artikel 44 als een UBN dat op grond van de onderhavige regeling is afgegeven.

Ingevolge het derde lid van artikel 44 is het mogelijk voor de houder van dieren om op het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling reeds aan hem verstrekte merken te gebruiken en is het niet noodzakelijk reeds gemerkte dieren te hermerken.

De overgangsbepaling in het vierde lid hangt samen met de tijd die de oormerkproducenten nodig hebben om hun productieproces aan te passen. Ingevolge het vijfde lid hoeft de houder van fokvarkens die een ontheffing van het PVV heeft ontvangen om tatoeages in plaats van oormerken te gebruiken, niet een nieuwe ontheffing aan te vragen tot 1 januari 2003.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

L.J. Brinkhorst.

Bijlage I behorende bij artikel 8

A. Oormerken runderen

De voor runderen toegelaten oormerken zijn de merken die vervaardigd en geleverd zijn door

A. Allflex

B. Chevillot

C. Daploma

D. Y-tex

2. Het merk bestaat uit twee delen, die vervaardigd zijn van gele kunststof, te weten een mannelijk deel met een verbindingsstift en een vrouwelijk deel met een kamer waarin de stift van het mannelijk deel kan worden vergrendeld.

3. De merkdelen zijn gewaarmerkt door middel van een ingeperst logo, bestaande uit de Letters NL en LNV in een cirkel.

4. Op de merkdelen zijn onuitwisbaar en voor een ieder goed leesbaar in zwart schrift, de navolgende

gelijkluidende gegevens vermeld:

A. een ID-code, bestaande uit de tandcode NL en 9 cijfers;

B. een streepjescode die de ID-code representeert, en;

C. indien het merk strekt ter vervanging van een vertoren geraakt merk, het versienummer van het vervangende oormerk in Romeinse cijfers in zwart schrift in een rechthoekig kader.

5. Op beide bij een rund aan te brengen merken zijn gelijkluidende gegevens vermeld.

B. Oormerken varkens

De voor varkens toegelaten gebruiksmerken zijn de merken die vervaardigd en geleverd zijn door:

A. SWM

B. Splitthoff

C. Nedap Agri BV

D. Metagam

E. Merko BV

F. Hut BV

G. Hauptner/Herberholz

H. Harbers

I. Caisly

2. De voor varkens toegelaten slachtmerken zijn de merken die vervaardigd en geleverd zijn door:

A. Hut BV

B. Record BV

C. Merko BV

3. Het bij varkens aan te brengen merk bestaat uit twee delen, die vervaardigd zijn metaal, van gele thermoplastische kunststof of een combinatie hiervan.

4. Op het merkdeel dat aangebracht aan het varken direct zichtbaar is of - indien het merk uit een mannelijk en een vrouwelijk deel bestaat - op het mannelijke deel, zijn voor een ieder goed leesbaar, in zwart schrift uitsluitend de navolgende gegevens vermeld:

A. het UBN, dat een minimale hoogte van 7 millimeter en een maximale hoogte van 10 millimeter heeft, voorafgegaan door de letters NL;

B. de letters I & R of het onderstaande logo:

stcrt-2001-250-p47-SC32596-1.gif

4. Indien het merk van metaal vervaardigd is, zijn de onder lid 3 bedoelde gegevens in het merkdeel ingestanst.

5 Uitsluitend het andere dan het onder 3 bedoelde merkdeel kan voorzien zijn van aanvullende gegevens.

6. Het bij slachtvarkens aan te brengen slachtmerk is een beugelmerk, waarvan op één zijde het UBN en onderstaand logo, in de afmeting 6,5 bij 3,5 millimeter zijn vermeld:

stcrt-2001-250-p47-SC32596-2.gif

7. De zijde van het slachtmerk, waarop het UBN vermeld staat, is niet gekleurd.

8. Het materiaal waarvan het merk en het slachtmerk is vervaardigd, heeft de volgende eigenschappen:

A. het trekt geen vuil aan;

B. het heeft een glad oppervlak;

C. het is goed reinigbaar; D. het wekt als het is aangebracht geen allergische reacties op, en;

E. het blijft ten aanzien van de milieubelasting binnen de gestelde wettelijke normen en het bevat geen zware metalen of overige schadelijke additieven.

8. Indien het merk vervaardigd is van een combinatie van kunststof en metaal, kunnen de kunststof onderdelen na de dood van het varken snel en eenvoudig worden verwijderd.

9. De duurzaamheid van het merk en het slachtmerk is afgestemd op de gebruiksduur.

10. Gedurende de totale gebruiksduur ge[den de volgende duurzaamheideisen:

A. het merk mag niet blijvend vervormen of breekbaar worden, bij temperaturen tussen 10 °C beneden het vriespunt en 40 °C boven het vriespunt, onder invloed van het klimaat, zoals dat heerst in varkensstallen of onder invloed van ultraviolet licht, zoals dat voorkomt in daglicht;

B. de eigenschappen van het merk zijn zodanig, dat het aangebrachte merk aan het varken bevestigd blijft;

C. de informatie op het merk is onder normale bedrijfsomstandigheden te allen tijde goed leesbaar.

11. De afmeting van het merk bedraagt:

A. voor ronde merken een maximale diameter van 30 millimeter;

B. voor andere vormen merken een maximale afstand vanaf het hart van de bevestiging tot de buitenrand van 25 millimeter.

12. De lengte van het slachtmerk bedraagt maximaal 55 millimeter.

13. De lengte van de verbindingspen is dusdanig, dat rekening houdend met de groei van het oor gedurende het leven van het varken, waaraan het merk aangebracht wordt, gedurende de bevestiging aan het varken geen irritatie en onnodige overlast aan het oor van het varken optreedt.

14. De vorm van het merk en het slachtmerk is dusdanig, dat:

A. de kans op uitscheuren van het oor minimaal is;

B. geen blijvende irritatie kan optreden;

C. het geen scherpe hoeken en randen bevat;

D. afwerking van de verbindingspen rond en glad is; en;

E. bij het aanbrengen geen ruwe of rafelige wond ontstaat, die een vertraagde genezing of het optreden van infecties tot gevolg kan hebben.

15. Het gewicht van het merk dat aangebracht wordt aan een varken dat ouder dan zes maanden zal worden, is maximaal 10 gram en het gewicht van overige merken en slachtmerken is maximaal 4 gram.

C. Oormerken schapen en geiten

1. De voor schapen en geiten toegelaten gebruiksmerken zijn de merken die vervaardigd en geleverd zijn door:

A. Dalton Continental BV; Snaptag

B. Hut BV; K12

C. Beljaars schapenpraktijk; Splitthoff Ready-Mini

D. SWM Handel en Engineering BV; Combi Mini

2. De voor schapen en geiten toegelaten slachtmerken zijn de merken die vervaardigd en geleverd zijn door:

A. Hut BV

B. Record BV

C. Merko BV

3. Het bij schapen of geiten aan te brengen merk bestaat uit twee delen, die vervaardigd zijn van metaal, gele thermoplastische kunststof of een combinatie hiervan.

4. Op het merkdeel dat aangebracht aan het dier direct zichtbaar is of - indien het merk uit een mannelijk en een vrouwelijk deel bestaat - minimaal op het mannelijke deel, zijn voor een ieder goed leesbaar, in zwart schrift uitsluitend de navolgende gegevens vermeld:

A. het UBN en een individueel volgnummer, met een minimale hoogte van 7 millimeter en een maximale hoogte van 10 millimeter

B. de letters NL en LNV.

5. Indien het merk van metaal vervaardigd is, zijn de onder 3 lid bedoelde gegevens in het merkdeel ingestanst.

6. Uitsluitend het andere dan het onder 3 bedoelde merkdeel kan voorzien zijn van aanvullende gegevens.

7. Het materiaal waarvan het merk is vervaardigd, heeft de volgende eigenschappen:

A. het trekt geen vuil aan;

B. het heeft een glad oppervlak;

C. het is goed reinigbaar;

D. het wekt als het is aangebracht geen allergische reacties op, en

E. het blijft ten aanzien van de milieubetasting binnen de gestelde wettelijke normen en het bevat geen zware metalen of overige schadelijke additieven.

8. Indien het merk vervaardigd is van een combinatie van kunststof en metaal kunnen de kunststof onderdelen na de dood van het dier snel en eenvoudig worden verwijderd.

9. De duurzaamheid van het merk is afgestemd op de gebruiksduur

10. Gedurende de totale gebruiksduur gelden de volgende duurzaamheideisen:

A. het merk mag niet blijvend vervormen of breekbaar worden, bij temperaturen tussen 10 °C

beneden het vriespunt en 40°C boven het vriespunt, of onder invloed van ultraviolet licht, zoals dat voorkomt in daglicht;

B. de eigenschappen van het merk zijn zodanig, dat het aangebrachte merk aan het dier bevestigd blijft;

C. de informatie op het merk is onder normale bedrijfsomstandigheden te allen tijde goed leesbaar.

11. De afmeting van het merk bedraagt

A. voor kunststof merken maximaal 48 x 45 millimeter

B. voor metalen merken een maximale afmeting van 35 x 11 millimeter.

12. De lengte van de verbindingspen is dusdanig, dat rekening houdend met de groei van het oor gedurende het leven van het dier, waaraan het merk aangebracht wordt, gedurende de bevestiging aan het dier geen irritatie en onnodige overlast aan het oor van het dier optreedt.

13. De vorm van het merk is dusdanig, dat:

A. de kans op uitscheuren van het oor minimaal is

B. geen blijvende irritatie kan optreden;

C. het geen scherpe hoeken en randen bevat;

D. afwerking van de verbindingspen rond en glad is; en;

E. bij het aanbrengen geen ruwe of rafelige wond ontstaat, die een vertraagde genezing of het optreden van infecties tot gevolg kan hebben.

14. Het gewicht van het merk is maximaal 7,5 gram

15. Bij gebruik van een tatoeage bij geiten moet deze tatoeage minimaal aan de volgende voorwaarden voldoen:

A. De tatoeage moet de letters NL, het UBN van het geboortebedrijf en een voor dat bedrijf uniek volgnummer bevatten;

B. De tatoeage mag alleen in de kleuren zwart of groen aangebracht worden met een daarvoor geschikte tang;

C. De tatoeage moet zodanig aangebracht worden dat de tekens goed leesbaar blijven;

D. De tatoeage moet aangebracht worden binnen 30 dagen na geboorte.

Model Vervoersdocument voor schapen en geiten

stcrt-2001-250-p47-SC32596-3.gif

Bijlage II, behorende bij artikel 21, derde lid en artikel 36, tweede lid

A. Model bedrijfsregister voor runderen

stcrt-2001-250-p47-SC32596-4.gif

B. Model bedrijfsregister voor schapen en geiten

stcrt-2001-250-p47-SC32596-5.gif
Naar boven