Beleidsregels programmaquota

Regeling van het Commissariaat voor de Media van 18 december 2001 houdende beleidsregels omtrent Europese, onafhankelijke, recente, Nederlandstalige of Friestalige programmaonderdelen

Het Commissariaat voor de Media,

Gelet op de artikelen 134 en 135 van de Mediawet;

Gelet op de artikelen 4:81 en 5:16 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

Strekking van de regeling

Artikel 1

De Beleidsregels vastgesteld in deze regeling hebben betrekking op de wettelijke voorschriften die zijn opgenomen in bijlage 1 bij deze regeling.

Definities

Artikel 2

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. wet: de Mediawet;

b. besluit: het Mediabesluit;

c. convenant: het convenant inzake de implementatie en toepassing van artikel 54 van de Mediawet gesloten tussen de Nederlandse Omroep Stichting en het Commissariaat voor de Media op 16 november 1999;

d. Commissariaat: het Commissariaat voor de Media;

e. onafhankelijke productie: een programmaonderdeel als bedoeld in artikel 54, tweede lid, van de Mediawet of artikel 52k, tweede lid, van het Mediabesluit;

f. onafhankelijke producent: de producent van een onafhankelijke productie;

g. recente productie: een onafhankelijke productie die niet ouder is dan vijf jaar.

Europese producties

Artikel 3

1. Een «producent», als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Europese richtlijn, wordt geacht in een Europese staat gevestigd te zijn indien zijn onderneming permanent is en over vast personeel beschikt dat zich zowel met productie- als commerciële activiteiten in Europa bezighoudt.

2. Indien niet bekend is welke producent een productie tot stand heeft gebracht wordt onder «producent», als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Europese richtlijn, mede verstaan de distributeur van de productie. In dat geval wordt de staat waarin de distributeur is gevestigd aangemerkt als de staat waar de producent is gevestigd.

3. Het tweede lid is slechts van toepassing indien de omroepinstelling die de productie heeft uitgezonden, naar genoegen van het Commissariaat, heeft aangetoond dat zij zich voldoende heeft ingespannen om de relevante gegevens over de producent van de productie te achterhalen.

4. De derde Europese Staten die partij zijn bij het Europese Verdrag inzake grensoverschrijdende televisie van de Raad van Europa, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel b, van de Europese richtlijn, zijn de staten die zijn opgenomen in bijlage 2 bij deze regeling.

Onafhankelijke producties

Artikel 4

1. Als «onafhankelijke productie» wordt mede aangemerkt:

a. een programmaonderdeel dat geproduceerd is door een instelling die een programma verzorgt tezamen met een onafhankelijke producent;

b. een aangekochte onafhankelijke productie.

2. Niet als «onafhankelijke productie» wordt aangemerkt:

a. een programmaonderdeel dat geproduceerd is door een instelling die een programma verzorgt;

b. een programmaonderdeel dat geproduceerd is door een producent die meer dan negentig procent van de door hem geproduceerde programmaonderdelen, in de drie afgelopen boekjaren, heeft geleverd aan dezelfde instelling die een programma verzorgt, en gedurende deze periode meer dan één programmaonderdeel of één serie programmaonderdelen heeft geproduceerd;

3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op de landelijke publieke omroep, voorzover deze gebonden is aan het convenant.

Artikel 5

Voor de toepassing van artikel 52k, vijfde lid, van het besluit wordt een televisieprogramma aangemerkt als «een televisieprogramma dat in slechts een beperkt aantal aan elkaar grenzende gemeenten kan worden ontvangen», indien het programma is bestemd voor die betreffende gemeenten en niet tevens wordt uitgezonden op een ander deel van het nationale omroepnetwerk of in andere gemeenten via een omroepzender.

Oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige programmaonderdelen

Artikel 6

1. Als «oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige programmaonderdelen» bedoeld in artikel 54a, eerste lid, van de wet en artikel 52l, eerste lid, van het besluit, worden mede aangemerkt:

a. programmaonderdelen die Nederlands- of Friestalig zijn ingesproken;

b. programmaonderdelen die onderdelen van niet Nederlands- of Friestalige programmaonderdelen bevatten, die in de Nederlandse- of Friese taal worden begeleid door een presentator;

2. Niet als «oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige programmaonderdelen» bedoeld in artikel 54a, eerste lid, van de wet en artikel 52l, eerste lid, van het besluit, worden aangemerkt programmaonderdelen die in de Nederlandse of Friese taal zijn nagesynchroniseerd.

Berekeningswijze

Artikel 7

1. Voor de vaststelling van het behaalde percentage Europese, onafhankelijke en recente producties wordt uitgegaan van de totale hoeveelheid zendtijd per net en per kalenderjaar, verminderd met de zendtijd die is besteed aan de volgende programmaonderdelen:

a. programmaonderdelen, bestaande uit nieuws;

b. programmaonderdelen die betrekking hebben op sport;

c. programmaonderdelen die het karakter van een spel hebben, met uitzondering van programmaonderdelen van culturele en educatieve aard, die mede het karakter van een spel hebben;

d. programmaonderdelen, bestaande uit reclameboodschappen of telewinkelboodschappen; en

e. programmaonderdelen, bestaande uit stilstaande beelden.

2. Voor de publieke landelijke omroep worden onder de programmaonderdelen bedoeld in het eerste lid verstaan de programmasoorten vermeld in de MJB-indeling onder code 111, 141, 143, 311, 910 en 930.

3. Voor de vaststelling van het behaalde percentage Europese, onafhankelijke en recente producties, worden herhalingen van eerdere uitzendingen meegeteld.

Artikel 8

1. Voor de vaststelling van het behaalde percentage oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige programmaonderdelen bedoeld in artikel 54a van de wet en artikel 52l van het besluit wordt uitgegaan van de totale hoeveelheid zendtijd per net en per kalenderjaar.

2. Voor de vaststelling van het behaalde percentage oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige programmaonderdelen worden herhalingen van eerdere uitzendingen meegeteld.

Ontheffingen

Artikel 9

1. Ontheffingen bedoeld in artikel 52k, zesde lid, van het besluit kunnen in bijzondere gevallen, ten aanzien van een bepaalde commerciële omroepinstelling tijdelijk gedeeltelijk worden verleend.

2. Bij de vaststelling of sprake is van een bijzonder geval worden de aard van de zender, het niet voldoende kunnen verkrijgen van rechten voor Europese producties en bijzondere economische omstandigheden betrokken.

3. Indien de commerciële omroepinstelling, naar genoegen van het Commissariaat heeft aangetoond dat sprake is van een bijzonder geval wordt in beginsel ontheffing verleend voor een periode van maximaal drie kalenderjaren.

4. De commerciële omroepinstelling dient het verzoek om ontheffing voorafgaand aan het kalenderjaar in te dienen.

Artikel 10

1. Bij de vaststelling of sprake is van een bijzonder geval bedoeld in artikel 71g, derde lid, van de wet wordt gekeken naar de aard van de zender.

2. Indien de commerciële omroepinstelling naar genoegen van het Commissariaat heeft aangetoond dat sprake is van een bijzonder geval wordt het percentage oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige programmaonderdelen in beginsel lager vastgesteld voor een periode van maximaal drie kalenderjaren.

3. Wanneer een commerciële omroepinstelling zich uitsluitend richt op een uitzendgebied buiten Nederland kan het percentage bedoeld in artikel 52l, eerste lid, van het besluit op nul worden gesteld, zolang het format van het programma niet wijzigt.

4. De commerciële omroepinstelling dient het verzoek het percentage oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige programmaonderdelen lager vast te stellen voorafgaand aan het kalenderjaar in te dienen.

Rapportage

Artikel 11

1. «De verslagen» bedoeld in artikel 16, tweede lid, onderdeel d, van de wet, voor zover deze betrekking hebben op artikel 54 en 54a van de wet, worden tweemaal per jaar uit eigen beweging voor 1 april en 1 oktober aan het Commissariaat geleverd;

2. De regionale publieke omroepinstellingen brengen éénmaal per jaar voor 1 april over het voorafgaande jaar verslag uit aan het Commissariaat over de naleving van de artikelen 54 en 54a van de wet.

3. De commerciële omroepinstellingen brengen éénmaal per jaar voor 1 april over het voorafgaande jaar verslag uit aan het Commissariaat over de naleving van de artikelen 52k en 52l van het besluit.

4. De wereldomroep brengt éénmaal per jaar voor 1 april over het voorafgaande jaar verslag uit aan het Commissariaat over de naleving van artikel 76, vierde lid, van de wet.

Artikel 12

1. De verslagen bedoeld in artikel 11, eerste lid, van deze regeling bevatten gegevens zowel in absolute zin als procentueel per televisieprogrammanet en voor de publieke landelijke omroep als geheel over de volgende onderwerpen:

a. totale zendtijd;

b. de voor berekening in aanmerking te nemen zendtijd, als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van deze regeling;

c. het percentage Europese producties;

d. het percentage Europese onafhankelijke producties;

e. het percentage recente producties;

f. in opdracht geproduceerde programma's bij Nederlandse onafhankelijke producenten;

g. coproducties met Nederlandse onafhankelijke producenten;

h. aankoop Europees onafhankelijk product, waarbij de producent is gevestigd buiten Nederland;

i. coproducties met Europese onafhankelijke producenten gevestigd buiten Nederland;

j. eigen producties;

k. overige producties;

l. herhalingen;

m. een statistisch overzicht van de mate waarin door de verschillende televisieprogrammanetten aan de verplichtingen is voldaan.

n. per uitgezonden programmaonderdeel moet worden aangegeven of (1) het programmaonderdeel meetelt voor de berekening van de in aanmerking te nemen zendtijd, (2) taal, (3) land van herkomst, (4) productiejaar en (5) naam van de producent.

Artikel 13

1. De verslagen bedoeld in artikel 11, tweede, derde en vierde lid, van deze regeling bevatten gegevens op basis van een steekproef van één week per kwartaal.

2. In de verslagen bedoeld in artikel 11, tweede, derde en vierde lid, van deze regeling wordt per uitgezonden programmaonderdeel aangegeven

a. tijdstip van uitzending;

b. de duur van het programmaonderdeel;

c. of het programmaonderdeel meetelt voor de berekening van de in aanmerking te nemen zendtijd;

d. of het een Europese productie betreft;

e. land van herkomst;

f. of het een onafhankelijke productie betreft;

g. naam van de producent;

h. of het een recente productie betreft;

i. productiejaar;

j. of het een oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige productie betreft;

3. Het Commissariaat bepaalt welke weken dienen als steekproef bedoeld in het eerste lid, van dit artikel. Het Commissariaat deelt dit aan het begin van een kalenderjaar mee.

4. Het tweede lid, onder j, van dit artikel is niet van toepassing op de Wereldomroep.

Artikel 14

1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2002.

2. Deze regeling wordt aangehaald als Beleidsregels programmaquota.

3. Deze regeling wordt bekendgemaakt door kennisgeving ervan in de Staatscourant en op de internetsite van het Commissariaat voor de Media (www.cvdm.nl).

Commissariaat voor de Media,
J. van Cuilenburg, voorzitter.
L. van der Meulen, commissaris.

Toelichting

Algemeen deel

Het Commissariaat voor de Media ziet toe op de naleving van de artikelen 54 en 54a van de Mediawet en de artikelen 52k en 52l van het Mediabesluit. Met ingang van 1 januari 2001 is de publieke omroep verplicht éénmaal per half jaar te rapporteren over onder meer de naleving van deze artikelen. Daarnaast dient het Commissariaat ten behoeve van de Europese Commissie één keer per twee jaar een verslag te leveren over het door de omroepinstellingen uitgezonden percentage Europese en onafhankelijke producties. In de praktijk is gebleken dat er met name bij de commerciële omroepinstellingen onduidelijkheden bestaan over deze wijze van rapporteren, de definities, alsmede over de in aanmerking te nemen zendtijd. Het Commissariaat heeft daarom besloten zijn beleid met betrekking tot de handhaving van de regels ten aanzien van programmaquota, alsmede het ontheffingenbeleid vast te stellen in onderhavige regeling. Deze regeling is van toepassing op de publieke en commerciële omroepinstellingen, met uitzondering van de lokale publieke omroepinstellingen en de commerciële omroepinstellingen die een televisieprogramma verzorgen dat slechts in één gemeente of een beperkt aantal aan elkaar grenzende gemeenten kan worden ontvangen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2 (definities)

De in deze regeling gebruikte begrippen uit de Mediawet hebben dezelfde betekenis als in artikel 1 van die wet is omschreven. Voor zover er in deze regeling begrippen worden gebruikt die niet zijn omschreven in artikel 1 van de wet zijn deze begrippen gedefinieerd in deze regeling.

Artikel 3 (Europese producties)

Door de Europese Commissie zijn richtsnoeren ontwikkeld voor toezicht op de uitvoering van de richtlijn `televisie zonder grenzen'. Deze richtsnoeren zijn ontworpen om de lidstaten behulpzaam te zijn bij het toezicht op de toepassing van de artikelen 4 en 5 van de Europese richtlijn en dienen ertoe duidelijkheid te scheppen om zo interpretatieverschillen tussen de lidstaten te voorkomen en zo te voorkomen dat de Europese richtlijn op verschillende wijze wordt geïmplementeerd.

Artikel 3, eerste lid, van deze regeling vloeit rechtstreeks voort uit deze richtsnoeren. Onder Europese staat bedoeld in artikel 3, eerste lid, van deze regeling wordt verstaan de in artikel 6, eerste lid, onderdeel a, b en c van de Richtlijn genoemde staten.

In de praktijk is gebleken dat het voor omroepinstellingen soms onmogelijk is te achterhalen wie de producent is van een programmaonderdeel. Dit probleem doet zich met name voor bij oude programmaonderdelen. In die beperkte gevallen kan het land waarin de distributeur is gevestigd gelden als het land van herkomst van het programmaonderdeel. Dit neemt niet weg dat de omroepinstelling voldoende actie moet ondernemen om de producent te achterhalen. Wanneer de distributeur wordt opgegeven dient door de omroepinstelling te worden vermeld waarom de producent niet te achterhalen is.

Artikel 4 (onafhankelijke producties)

In overweging 31 van de Europese richtlijn is opgenomen dat de lidstaten bij de definitie van het begrip onafhankelijke producent naar behoren rekening dienen te houden met criteria als de eigendom van de productiemaatschappij en de hoeveelheid programma's die aan dezelfde omroeporganisatie worden geleverd. Regels met betrekking tot het criterium eigendom van de productiemaatschappij zijn opgenomen in artikel 54 van de wet en artikel 52k van het besluit. Artikel 4 van deze regeling strekt tot verduidelijking van het tweede criterium genoemd in overweging 31.

Een programmaonderdeel dat geproduceerd is door een instelling die een programma verzorgt tezamen met een onafhankelijke producent (een zogenaamde coproductie) wordt aangemerkt als onafhankelijke productie. Het Commissariaat gaat ervan uit dat er sprake is van een coproductie wanneer de omroepinstelling en de onafhankelijke producent bij de SEKAM heeft aangegeven dat er sprake is van een coproductie. Desgevraagd toont de omroepinstelling dit aan.

Niet als onafhankelijke productie moet worden aangemerkt een door een omroepinstelling geproduceerd product. Een door een Nederlandse omroepinstelling aangekochte productie van een door een buitenlandse omroepinstelling of een andere Nederlandse omroepinstelling geproduceerd product is derhalve geen onafhankelijke productie. Wel als onafhankelijk kan worden aangemerkt de door een Nederlandse omroepinstelling aangekochte productie dat door een buitenlandse onafhankelijke producent is geproduceerd, ongeacht of deze productie is aangekocht van de onafhankelijke producent of van een omroepinstelling.

Bij de beoordeling of er sprake is van een onafhankelijke productie als bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder b, van deze regeling wordt uitgegaan van de gegevens zoals bekend bij de SEKAM. Desgevraagd toont de omroepinstelling aan dat een producent niet meer dan 90% van zijn producties aan één omroepinstelling levert. Op grond van artikel 4, tweede lid, onder b, van deze regeling dient een programmaonderdeel dat geproduceerd is door een producent die slechts één programmaonderdeel heeft geproduceerd eveneens als onafhankelijke producent te worden aangemerkt.

Op 16 november 1999 is het convenant onafhankelijke producties gesloten tussen het Commissariaat en de NOS. Met het convenant is overeenstemming bereikt over de uitvoering van artikel 54 van de Mediawet voor wat betreft het percentage onafhankelijke producties. Voor de publieke landelijke omroep geldt dat uitsluitend de in opdracht geproduceerde productie als onafhankelijke productie wordt aangemerkt, alsmede een zogenaamde coproductie. In die gevallen dat de afspraken in het convenant verder gaan dan de Mediawet voorschrijft, gaat het convenant voor op hetgeen in deze regeling is vastgelegd.

Artikel 5

Een omroepinstelling dat een televisieprogramma verzorgt dat slechts in een beperkt aantal aan elkaar grenzende gemeenten kan worden ontvangen hoeft niet te voldoen aan de verplichtingen zoals vastgelegd in artikel 52k van het Mediabesluit. Beoordeeld dient te worden of een omroepinstelling uitzendingen verzorgt voor lokaal publiek. In de Europese richtsnoeren is opgenomen dat bij de beoordeling of een omroepinstelling uitzendingen verzorgt bestemd voor lokaal publiek behalve naar het bereik ook naar de inhoud van de uitzendingen moet worden gekeken. Lokaal dient strikt geïnterpreteerd te worden en moet derhalve als subregionaal worden aangemerkt. De uitzendingen moeten qua inhoud ook bestemd zijn voor dit lokale publiek. Dit betekent dat bijvoorbeeld een televisieprogramma dat uitsluitend bestaat uit films en slechts in een aantal aangrenzende gemeenten kan worden ontvangen, niet valt onder de uitzondering van artikel 52k, vijfde lid, van het besluit nu de inhoud van de uitzendingen niet als lokaal kunnen worden aangemerkt.

Artikel 6 (oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige programmaonderdelen)

Op grond van artikel 3 van de richtlijn is het lidstaten toegestaan om omroeporganisaties die onder hun bevoegdheid vallen meer gedetailleerde of strengere regels op te leggen op de gebieden die bij deze richtlijn worden gecoördineerd. In een overweging bij deze richtlijn wordt als voorbeeld genoemd regels betreffende de verwezenlijking van doelstellingen op het gebied van taalbeleid.

In artikel 54a, eerste lid, van de wet en artikel 52l, eerste lid, van het besluit zijn deze nadere regels vastgelegd. Doel van deze regels is het stimuleren van de Nederlandse en Friese taal. In de memorie van toelichting bij artikel 52l, eerste lid, van het besluit is opgenomen dat onder oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige programmaonderdelen niet kunnen worden verstaan in het Nederlands of Fries ondertitelde of nagesynchroniseerde programmaonderdelen (Stb. 1992, 334, p. 28).

Het Commissariaat is van oordeel dat de Nederlandse en Friese taal wel wordt gestimuleerd met het in de Nederlandse of Friese taal inspreken van programmaonderdelen. Onder inspreken als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder a, van deze regeling wordt bedoeld het leveren van commentaar, het gebruik van een voice-over of het inspreken van animatie.

In artikel 6 worden bepaalde categorieën programmaonderdelen genoemd die mede als oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige programmaonderdelen worden aangemerkt. Als zodanig worden natuurlijk ook aangemerkt programmaonderdelen die evident oorspronkelijk Nederlands- of Friestalig zijn. De opsomming in artikel 6 is niet limitatief.

Artikel 7 (berekeningswijze)

Deze berekeningswijze staat vermeld in de nota van toelichting bij de wijziging van het Mediabesluit waarbij artikel 52k is ingevoegd (Stb. 1992, 334, blz. 26). In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Mediawet waarbij artikel 54 is vervangen, wordt verwezen naar de berekeningswijze in genoemde nota van toelichting.

Voor de vaststelling van de verschillende percentages wordt uitgegaan van het in een kalenderjaar behaalde percentage. Hiermee wordt aangesloten bij de dagelijkse praktijk bij de publieke omroep ten aanzien van het volledig programmavoorschrift, alsmede bij het verzoek van de Europese commissie te rapporteren over het behaalde percentage Europese, onafhankelijke en recente producties in één jaar.

Ingevolge artikel 54 van de wet en artikel 52k van het besluit dient voor de berekening van het percentage Europese, onafhankelijk en recente producties te worden uitgegaan van de totale zendtijd minus de zendtijd besteed aan nieuws, sport, spel en reclame, teletekst en telewinkelen. Herhalingen tellen mee voor de vaststelling van de percentages.

De in artikel 7, eerste lid, vermelde begrippen worden als volgt gedefinieerd:

1.a Programmaonderdelen bestaande uit nieuws

Dagelijkse nieuwsuitzendingen en actualiteitenprogramma's met achtergronden bij het nieuws. Ook niet specifieke actualiteitenmagazines kunnen hier worden ondergebracht.

Voorbeelden: Journaal, Netwerk, 2Vandaag, Nova, RTL nieuws, Hart van Nederland.

1.b Programmaonderdelen die betrekking hebben op sport

Uitzendingen met uitslagen, flitsen, samenvattingen, beschouwingen en interviews (de zogenaamde actuele sportinformatie), alsmede rechtstreekse en integrale verslagen (geheel of gedeeltelijk) van sportwedstrijden/evenementen (de zogenaamde sportreportages).

Voorbeelden: Sportjournaal, SBS Sport en live sport

1.c Programmaonderdelen die het karkater van een spel hebben

Spelprogramma waarin (vaste) panelleden of kandidaten onder leiding van een spelleider spelletjes doen

Voorbeelden: Lingo, Hints, Zo vader zo zoon

1.d Programmaonderdelen bestaande uit reclameboodschappen of telewinkelboodschappen

Programmaonderdelen waarvan het hoofddoel is om een specifiek product of dienst te verkopen of uitzendingen waarin producten worden gedemonstreerd die door de kijker kunnen worden besteld. Voor wat betreft de telewinkelboodschappen betreft het zowel de afzonderlijke telewinkelboodschappen als de blokken van telewinkelboodschappen.

Voorbeelden: reclame, tell sell, Start op 6

1.e Programmaonderdelen bestaande uit stilstaande beelden

Uitzendingen waarin alleen gebruik wordt gemaakt van letters, cijfers en symbolen.

Voorbeelden: tekst-tv

Voor de landelijke landelijke publieke omroep wordt uitgegaan van de programmasoorten vermeld in de MJB-indeling.

Artikel 8

Voor de vaststelling van de verschillende percentages wordt uitgegaan van het in een kalenderjaar behaalde percentage. Hiermee wordt aangesloten bij de dagelijkse praktijk bij de publieke omroep ten aanzien van het volledig programmavoorschrift.

Artikel 9

De Europese Commissie heeft bepaald dat bij de vaststelling van de percentages Europese producties rekening gehouden mag worden met de technische beperkingen van een zender, eisen van economisch evenwicht of dat er sprake is van een nieuwe zender. Het in de richtlijn genoemde percentage van 50% betreft echter wel een juridische verplichting. In de Memorie van Toelichting bij artikel 52k, zesde lid, van het besluit (Stb. 589) is voor wat betreft de zogenaamde abonneezenders aansluiting gezocht bij deze opmerkingen. Voor deze zogenaamde abonneezenders kan worden gesteld dat het van een nieuwe zender kan niet aanstonds worden gevergd dat meteen aan de eisen wordt voldaan én dat het een zo specifiek thematisch of doelgroepenprogrammering betreft dat daarvoor onvoldoende Europees product voorhanden is. In de Memorie van Toelichting bij de wijziging van artikel 52k, zesde lid, van het besluit (Stb. 2001, 261, p.13) is de ontheffingsmogelijkheid uitgebreid naar andere commerciële omroepinstellingen. De bovengenoemde omstandigheden kunnen zich immers ook bij andere programma's voordoen, met name bij specifieke thema- of special interest zenders uitgezonden als algemene commerciële omroep, maar gericht op een selecte doelgroep of gewijd aan een bepaald thema. Bijzondere omstandigheden kunnen betrekking hebben op de aard van de zender (themakanaal, doelgroepenzender), het niet voldoende kunnen verkrijgen van rechten van Europese producties, of op bijzondere economische omstandigheden zoals opstartproblemen van nieuwe zenders. Hieronder wordt niet verstaan eventuele verliezen of winsten van een commerciële omroep.

Het Commissariaat heeft derhalve de mogelijkheid commerciële omroepinstellingen ontheffing te verlenen van het percentage Europese producties. De omroepinstelling dient hiertoe voorafgaand een met redenen omkleed verzoek in te dienen, waarbij het Commissariaat rekening houdt met bovengenoemde omstandigheden. In beginsel wordt er voor nieuwe zenders ontheffing verleend voor een periode van drie jaar, waarin in die periode moet worden toegegroeid naar het vereiste percentage. Indien de omroepinstelling heeft aangetoond of aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die ontheffing rechtvaardigen wordt het percentage het eerste kalenderjaar vastgesteld op 10%, het tweede kalenderjaar op 15% en het derde kalenderjaar op 25%. Indien de omroepinstelling na die periode van drie jaar nog steeds niet kan voldoen aan het vereiste percentage dan kan de omroepinstelling opnieuw een verzoek om ontheffing indienen. In het jaar waarin toestemming is verkregen wordt het percentage op 0% gesteld omdat in redelijkheid niet kan worden verwacht dat een omroepinstelling reeds in dat jaar zelf Europese producties kan (laten) produceren. Elk geval zal individueel worden beoordeeld. Afhankelijk van de omstandigheden kan van bovengenoemd beleid worden afgeweken.

Artikel 10

Artikel 71g, derde lid, van de Mediawet is in de Mediawet opgenomen naar aanleiding van het amendement van de leden Beinema en Van Nieuwenhoven (TK 1990-1991, 21 554, nr. 29). Dit amendement strekt ertoe de commerciële omroepinstellingen ten minste een minimumbijdrage te laten leveren aan de Nederlandse cultuur. Op grond van dit artikel kan het Commissariaat in bijzondere gevallen ten aanzien van een bepaalde commerciële omroepinstelling desgevraagd en ondervoorwaarden het in artikel 52l vastgelegde percentage lager vaststellen. Voor wat betreft het lager vaststellen van dit percentage zegt de toelichting bij het amendement dat bij voorbeeld gedacht kan worden aan een commerciële omroep die zich specifiek richt op minderheden in Nederland of die uitsluitend speelfilms uitzendt.

Er is sprake van een juridisch bindend karakter van de verplichting. Wanneer er een lager percentage voor onbepaalde tijd wordt vastgelegd is er onvoldoende stimulans om oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige programmaonderdelen op te nemen. In beginsel wordt het percentage voor nieuwe zenders voor een periode van drie jaar lager vastgesteld, waarin in die periode moet worden toegegroeid naar het vereiste percentage. Indien de omroepinstelling heeft aangetoond of aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een bijzonder geval wordt het percentage het eerste kalenderjaar vastgesteld op 10%, het tweede kalenderjaar op 15% en het derde kalenderjaar op 25%. In het jaar waarin toestemming is verkregen wordt het percentage op 0% gesteld omdat in redelijkheid niet kan worden verwacht dat een omroepinstelling reeds in dat jaar zelf oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige programmaonderdelen kan (laten) produceren. Elk geval zal individueel worden beoordeeld. Afhankelijk van de omstandigheden kan van bovengenoemd beleid worden afgeweken.

Indien een televisieprogramma zich uitsluitend richt op een uitzendgebied buiten Nederland kan het percentage voor onbepaalde tijd op 0% worden gesteld, zolang het format en het uitzendgebied niet wijzigt.

Artikel 11 (rapportage)

Op grond van artikel 16, tweede lid, onderdeel d, van de wet is de publieke omroep als geheel verplicht op diverse punten twee maal per jaar te rapporteren. Voor de commerciële omroepinstellingen geldt deze verplichting op grond van de wet of het besluit niet. Wel heeft het Commissariaat op grond van artikel 5:16 van de Algemene wet bestuursrecht de bevoegdheid inlichtingen te vorderen die noodzakelijk zijn voor het toezicht. Op grond van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn de commerciële omroepinstellingen verplicht deze inlichtingen te verstrekken. Om er voor te zorgen dat het Commissariaat jaarlijks een goed overzicht heeft van de naleving van de regels inzake de verschillende quota is er voor gekozen de commerciële omroepinstellingen en de publieke regionale omroepinstellingen éénmaal per jaar te laten rapporteren op basis van een steekproef van vier weken (één week per kwartaal). In bijlage 3 bij deze regeling is een voorbeeld van de wijze van rapporteren opgenomen.

Artikel 12

In artikel 12 van deze regeling is vastgelegd over welke gegevens de publieke landelijke omroep dient te rapporteren.

Artikel 13

In artikel 13 van deze regeling is vastgelegd over welke gegevens de commerciële omroepinstellingen, alsmede de publieke regionale omroepinstellingen en de Wereldomroep dienen te rapporteren.

Bijlage 1 Beleidsregels programmaquota

Artikel 6 van de Europese richtlijn

1. In de zin van het onderhavige hoofdstuk worden onder Europese producties verstaan:

a. producties die afkomstig zijn uit lidstaten;

b. producties die afkomstig zijn uit derde Europese Staten die partij zijn bij het Europese Verdrag inzake grensoverschrijdende televisie van de Raad van Europa en die voldoen aan de voorwaarden van lid 2;

c. producties afkomstig uit andere Europese derde Staten en die voldoen aan de voorwaarden van lid 3.

Voorwaarde voor de toepassing van het bepaalde in de letters b) en c) is dat producties die afkomstig zijn uit lidstaten, in de betrokken derde landen niet worden getroffen door discriminerende maatregelen.

2. De in lid 1, onder a) en b), bedoelde producties zijn producties die voornamelijk tot stand zijn gebracht met hulp van auteurs en medewerkers die in een of meer in dat lid, onder a) en b), bedoelde Staten woonachtig zijn en die aan een van de volgende drie voorwaarden voldoen:

a. deze producties zijn tot stand gebracht door een of meer in een of meer van deze Staten gevestigde producenten;

b. de vervaardiging ervan wordt door een of meer in een of meer van deze Staten gevestigde producenten gesuperviseerd en daadwerkelijk gecontroleerd;

c. de bijdrage van de coproducenten van deze Staten in de totale kosten van de coproductie bedraagt meer dan de helft en de coproductie wordt niet door een of meer buiten deze Staten gevestigde producenten gecontroleerd.

3. De in lid 1, onder c), bedoelde producties zijn producties die uitsluitend of in coproductie met in een of meer lidstaten gevestigde producenten zijn vervaardigd door producenten die gevestigd zijn in een of meer derde Europese staten waarmee de Gemeenschap op de audiovisuele sector betrekking hebbende overeenkomsten heeft gesloten, indien die producties voornamelijk zijn vervaardigd met de hulp van auteurs en medewerkers die woonachtig zijn in een of meer Europese staten.

4. Producties die geen Europese producties in de zin van lid 1 zijn, maar die vervaardigd worden in het kader van tussen de lidstaten en derde landen gesloten bilaterale coproductieverdragen, worden als Europese producties beschouwd wanneer de coproducenten uit de Gemeenschap een meerderheidsaandeel hebben in de totale productiekosten en over de productie niet door een of meer buiten de lidstaten gevestigde producenten zeggenschap wordt uitgeoefend.

5. Producties die geen Europese producties zijn in de zin van de leden 1 en 4, maar die voornamelijk met behulp van in een of meer lidstaten gevestigde auteurs en medewerkers zijn vervaardigd, worden als een Europese productie beschouwd naar rato van het aandeel van coproducenten uit de Gemeenschap in de totale productiekosten.

Artikel 54 Mediawet

1. Op elk televisieprogrammanet wordt van de totale hoeveelheid zendtijd op het televisieprogrammanet van omroepinstellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep ten minste vijftig procent besteed aan programmaonderdelen die kunnen worden aangemerkt als Europese producties in de zin van artikel 6 van de Europese richtlijn.

2. Van de totale hoeveelheid zendtijd van omroepinstellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep wordt ten minste vijfentwintig procent besteed aan programmaonderdelen als bedoeld in het eerste lid, die kunnen worden aangemerkt als onafhankelijke producties. Op elk televisieprogrammanet wordt van de totale hoeveelheid zendtijd op het televisieprogrammanet van omroepinstellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep ten minste zeventieneneenhalf procent besteed aan programmaonderdelen als bedoeld in de vorige volzin. Als onafhankelijke producties worden aangemerkt programmaonderdelen die niet zijn geproduceerd door:

a. een instelling die zendtijd voor landelijke omroep heeft verkregen, of een andere instelling die een programma verzorgt;

b. een rechtspersoon waarin een instelling die een programma verzorgt, al dan niet door middel van een of meer van haar dochtermaatschappijen, een belang van meer dan vijfentwintig procent heeft;

c. een rechtspersoon waarin twee of meer instellingen die een programma verzorgen, al dan niet door middel van een of meer van hun onderscheidene dochtermaatschappijen, tezamen een belang van meer dan vijftig procent hebben; of

d. een vennootschap waarin een instelling die een programma verzorgt, dan wel een of meer van haar dochtermaatschappijen, als vennoot volledig jegens schuldeisers aansprakelijk is voor de schulden.

3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de toepassing van het tweede lid en kunnen regels worden gesteld op grond waarvan in andere dan de in het tweede lid, onderdelen a tot en met d, bedoelde gevallen programmaonderdelen worden aangemerkt als onafhankelijke producties.

4. Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende programmaonderdelen voor televisie buiten beschouwing gelaten:

a. programmaonderdelen, bestaande uit nieuws;

b. programmaonderdelen die betrekking hebben op sport;

c. programmaonderdelen die het karakter van een spel hebben, met uitzondering van programmaonderdelen van culturele of educatieve aard, die mede het karakter van een spel hebben;

d. het teletekstprogramma voor landelijke omroep.

5. Dit artikel is niet van toepassing op de zendtijd van de Stichting Etherreclame, overheidsinstellingen, kerkgenootschappen, genootschappen op geestelijke grondslag en politieke partijen.

6. Instellingen die zendtijd hebben verkregen voor regionale omroep, besteden ten minste vijftig procent van hun zendtijd aan programmaonderdelen die kunnen worden aangemerkt als Europese producties in de zin van artikel 6 van de Europese richtlijn. Instellingen die zendtijd hebben verkregen voor regionale omroep, besteden ten minste tien procent van hun zendtijd aan programmaonderdelen als bedoeld in de vorige volzin, die kunnen worden aangemerkt als onafhankelijke producties. Het tweede lid, derde volzin en onderdelen a tot en met d, en het derde tot en met vijfde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

7. De raad van bestuur draagt, met inachtneming van het coördinatiereglement, bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdeel f, er zorg voor dat het gebruik van de zendtijd voldoet aan het bepaalde bij of krachtens het eerste tot en met vijfde lid.

Artikel 54a Mediawet

1. Instellingen die zendtijd hebben verkregen, besteden ten minste vijftig procent van hun zendtijd voor televisie aan oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige programmaonderdelen.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op de Stichting Etherreclame, overheidsinstellingen, kerkgenootschappen, genootschappen op geestelijke grondslag en politieke partijen.

3. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald welk percentage van de totale hoeveelheid zendtijd van omroepinstellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep, met uitzondering van de Stichting Etherreclame, bestaat uit programmaonderdelen als bedoeld in het eerste lid, die voorzien zijn van ondertiteling ten behoeve van mensen met een auditieve beperking.

4. De raad van bestuur draagt, met inachtneming van het coördinatiereglement, bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdeel f, er zorg voor dat het gebruik van de zendtijd voldoet aan het bepaalde bij of krachtens het derde lid.

Artikel 76, vierde lid, van de Mediawet

4. Ten minste vijftig procent van het televisieprogramma van de Wereldomroep bestaat uit programmaonderdelen die kunnen worden aangemerkt als Europese producties in de zin van artikel 6 van de Europese richtlijn. Ten minste tien procent van het televisieprogramma van de Wereldomroep bestaat uit programmaonderdelen als bedoeld in de vorige volzin die kunnen worden aangemerkt als onafhankelijke producties. Artikel 54, tweede lid, derde volzin en onderdelen a tot en met d, en derde tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 52k van het Mediabesluit

1. Het televisieprogramma van een commerciële omroepinstelling bestaat voor ten minste vijftig procent uit programmaonderdelen die kunnen worden aangemerkt als Europese producties in de zin van artikel 6 van de Europese richtlijn.

2. Het televisieprogramma van een commerciële omroepinstelling, bestaat voor ten minste tien procent uit programmaonderdelen als bedoeld in het eerste lid, die niet zijn geproduceerd door:

a. de desbetreffende commerciële omroepinstelling, of een andere instelling die een programma verzorgt;

b. een rechtspersoon waarin een instelling die een programma verzorgt, al dan niet door middel van een of meer van haar dochtermaatschappijen, een belang van meer dan vijfentwintig procent heeft;

c. een rechtspersoon waarin twee of meer instellingen die een programma verzorgen, al dan niet door middel van een of meer van hun onderscheidene dochtermaatschappijen, te zamen een belang van meer dan vijftig procent hebben; of

d. een vennootschap waarin een instelling die een programma verzorgt, dan wel een of meer van haar dochtermaatschappijen, als vennoot volledig jegens schuldeisers aansprakelijk is voor de schulden.

3. Ten minste een derde deel van de programmaonderdelen, bedoeld in het tweede lid, is niet ouder dan vijf jaar.

4. Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende programmaonderdelen voor televisie buiten beschouwing gelaten:

a. programmaonderdelen, bestaande uit nieuws;

b. programmaonderdelen die betrekking hebben op sport;

c. programmaonderdelen die het karakter van een spel hebben, met uitzondering van programmaonderdelen van culturele of educatieve aard, die mede het karakter van een spel hebben;

d. programmaonderdelen, bestaande uit reclameboodschappen of telewinkelboodschappen; en

e. programmaonderdelen, bestaande uit stilstaande beelden.

5. Dit artikel is niet van toepassing op:

a. een televisieprogramma dat in slechts één gemeente of een beperkt aantal aan elkaar grenzende gemeenten kan worden ontvangen;

b. televisieprogramma's als bedoeld in artikel 52g;

c. televisieprogramma's die uitsluitend bestemd zijn voor ontvangst in andere dan de lidstaten van de Europese Unie en die niet direct of indirect kunnen worden ontvangen door het publiek in één of meer lidstaten van de Europese Unie.

6. Het Commissariaat voor de Media kan in bijzondere gevallen ten aanzien van een bepaalde commerciële omroepinstelling tijdelijk gedeeltelijke ontheffing verlenen van het eerste lid, met dien verstande dat het percentage niet lager gesteld kan worden dan tien.

Artikel 52l van het Mediabesluit

1. Het televisieprogramma van een commerciële omroepinstelling bestaat voor ten minste veertig procent uit oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige programmaonderdelen.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op een programma voor bijzondere omroep.

Bijlage 2 Beleidsregels programmaquota

stcrt-2001-250-p123-SC32633-1.gifstcrt-2001-250-p123-SC32633-2.gifstcrt-2001-250-p123-SC32633-3.gifstcrt-2001-250-p123-SC32633-4.gif

Bijlage 3 Beleidsregels programmaquota (voorbeeldscherm)

stcrt-2001-250-p123-SC32633-5.gif
Naar boven