Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
overig | Staatscourant 2001, 249 pagina 57 | Overig |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
overig | Staatscourant 2001, 249 pagina 57 | Overig |
De raden voor rechtsbijstand in de hofressorten Amsterdam, Arnhem, 's-Gravenhage, 's-Hertogenbosch en Leeuwarden besluiten gezamenlijk, gelet op artikel 42b, eerste lid, van de Wet op de rechtsbijstand, de volgende regeling vast te stellen.
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
a. de wet: de Wet op de rechtsbijstand;
b. de raad: de raad voor rechtsbijstand, bedoeld in artikel 2 van de wet;
c. rechtsbijstand: rechtskundige bijstand aan een rechtzoekende ter zake van een rechtsbelang dat hem rechtstreeks en individueel aangaat, voor zover in de Wet en de daarop rustende bepalingen geregeld, de rechtskundige bijstand als bedoeld in artikel 19, eerste lid, aanhef en onder b van de wet aan een benadeelde als bedoeld in artikel 51a Sv en de rechtskundige bijstand aan milieugroeperingen;
d. de stichting: de stichting bedoeld in artikel 18 van de wet met uitzondering van de Stichting Rechtsbijstand Asiel;
e. het bureau: het aan de stichting verbonden bureau bedoeld in artikel 18, derde lid, van de wet;
f. het werkplan: het werkplan bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de wet;
g. de rechtzoekende: de rechtzoekende bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder f, van de wet;
h. de subsidie: de subsidie bedoeld in artikel 2, vierde lid, van de wet.
De raad stelt de stichting uiterlijk 31 juli van elk jaar schriftelijk in kennis van de voorlopige beleidsmatige en budgettaire kaders voor het daarop volgende jaar.
Uiterlijk 15 september van elk jaar wordt de subsidieaanvraag voor het daarop volgende boekjaar bij de raad ingediend.
1. Het activiteitenplan bedoeld in artikel 4:61, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is het activiteitenplan dat deel uitmaakt van het werkplan van de stichting.
2. De begroting bedoeld in artikel 4:61, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is de begroting die deel uitmaakt van het werkplan van de stichting.
Paragraaf 3 Subsidieverlening en bevoorschotting
Vóór 31 januari van het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft, wordt op de aanvraag van de subsidie beschikt.
1. De subsidie kan pas worden verleend indien het werkplan van de stichting die subsidie aanvraagt, door de raad is goedgekeurd.
2. Indien vóór 31 januari van het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft, de ingevolge artikel 23, eerste lid, van de wet vereiste instemming van de raad met het activiteitenplan of de begroting niet is verkregen, wordt bij de beslissing op de aanvraag een voorziening getroffen teneinde de continuïteit van de werkzaamheden van de stichting te verzekeren.
Indien ten tijde van de verlening van de subsidie het jaarplan bedoeld in artikel 7 van de wet nog niet van kracht is, wordt de subsidie verleend onder de voorwaarde van goedkeuring van het jaarplan van de raad door de Minister.
1. Bij de verlening van de subsidie kan de raad bepalen dat het subsidiebedrag door hem wordt bijgesteld, rekening houdend met de ontwikkeling van het prijspeil of de ontwikkeling in de in de kosten van de arbeidsvoorwaarden.
2. Met het oog op de toepassing van het eerste lid kan de raad bij de verlening van de subsidie tevens bepalen welk deel van het subsidiebedrag in aanmerking zal worden genomen voor een bijstelling in verband met de ontwikkeling van het prijspeil, onderscheidenlijk van de kosten van de arbeidsvoorwaarden.
3. Indien een subsidie met toepassing van het eerste lid wordt bijgesteld, kan de bevoorschotting overeenkomstig worden gewijzigd.
1. De subsidieverlening geschiedt met inachtneming van het tussen de Vereniging Rechtshulporganisaties Nederland en de Raden voor Rechtsbijstand overeengekomen Financieringsakkoord d.d. 8 oktober 1998 en later doorgevoerde wijzigingen.
2. De subsidie wordt verleend onder de voorwaarde dat de stichting heeft ingestemd met het in het voorgaande lid bedoelde Financieringsakkoord.
1. Bij de beschikking worden de aard en de omvang van de door de stichting in het boekjaar te leveren producten en te verrichten diensten en activiteiten aangegeven.
2. Bij de beschikking wordt de omvang van de door de stichting wettelijk te innen eigen bijdragen vastgesteld alsmede de wijze waarop deze is bepaald en wordt aangegeven, welk deel daarvan aan de raad dient te worden afgedragen.
Bij de subsidieverlening kunnen verplichtingen worden opgelegd met betrekking tot de in artikel 4:37 van de Algemene wet bestuursrecht aangegeven onderwerpen, alsmede andere verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie als bedoeld in artikel 4:38 van de Algemene wet bestuursrecht.
1. De raad kan op aanvraag voorschotten verlenen.
2. De raad kan aan verlening van voorschotten het voorschrift verbinden dat zekerheden worden gesteld.
3. Indien een verzoek tot faillietverklaring van de stichting of tot het verlenen van surséance van betaling is ingediend, wordt de verlening en betaling van voorschotten opgeschort en worden reeds uitbetaalde voorschotten teruggevorderd, voor zover deze niet kunnen worden verrekend ingevolge artikel 31, eerste lid.
Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan de raad de subsidie intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen indien aan de stichting surséance van betaling is verleend en naar het oordeel van de raad, de bewindvoerder gehoord, een gunstige ontwikkeling niet is te verwachten.
Paragraaf 4 Verplichtingen van de subsidieontvanger
1. De stichting zorgt ervoor dat de doelstellingen waarvoor subsidie wordt verleend op doelmatige en effectieve wijze worden nagestreefd en de werkzaamheden dienovereenkomstig worden geregeld, en dat een goed beleid en beheer wordt gevoerd.
2. De stichting draagt zorg voor naleving van de bij subsidieverlening op de voet van de artikelen 4:37 en 4:38 van de Algemene wet bestuursrecht opgelegde verplichtingen en van de eventueel - voor zover toepassing is gegeven aan artikel 4:40 van de Algemene wet bestuursrecht - na subsidieverlening uitgewerkte verplichtingen.
3. De stichting volgt de aanwijzingen op die de raad krachtens wettelijk voorschrift, krachtens deze subsidieregeling of krachtens de bij de subsidieverlening opgelegde verplichtingen kan geven met het oog op de verwezenlijking van het doel van de subsidie.
4. Indien er naar het oordeel van de raad aanwijzingen zijn dat uit hoofde van de voorgaande leden op de stichting rustende verplichtingen niet worden of zijn nageleefd, kan de raad ter uitvoering van het bepaalde in artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht de stichting verplichten om mede te werken aan een extern onderzoek. De stichting verleent aan dat onderzoek alle medewerking die redelijkerwijs van haar kan worden gevorderd.
1. De stichting zorgt ervoor dat het bureau genoegzaam herkenbaar en toegankelijk is voor degenen die op grond van onvoldoende financiële draagkracht aanspraak kunnen maken op rechtsbijstand in de zin van de wet.
2. De stichting stelt een reglement op over de verlening van rechtsbijstand door het bureau. In het reglement is ten minste bepaald waar en op welke wijze tijdstippen het bureau bereikbaar is voor het publiek.
3. De stichting draagt ervoor zorg dat de informatie vervat in het reglement die betrekking heeft op de verlening van rechtsbijstand door het bureau en de inhoud van de klachtenregeling bedoeld in artikel 22, tweede lid, van de wet, voldoende aan het publiek bekend worden.
1. De stichting neemt de door de raad nader aan te geven eisen in acht die betrekking hebben op de deskundigheid waaraan de met het verlenen van rechtsbijstand belaste medewerkers van de stichting, moeten voldoen.
2. De stichting neemt de door de raad nader aan te geven eisen in acht die betrekking hebben op de kwaliteit en doelmatigheid van de door de stichting te verlenen rechtsbijstand.
3. De stichting neemt de door de raad nader aan te geven eisen in acht die betrekking hebben op de administratieve organisatie.
4. De stichting maakt gebruik van het landelijke geautomatiseerde systeem dat wordt beheerd door de Stichting Integraal Rechtshulpinformatie Systeem en neemt de daarbij behorende registratievoorschriften en informatieprotocol in acht, tenzij de raad vooraf heeft ingestemd met een afwijkend gebruik.
1. Het is de stichting niet toegestaan andere rechtskundige bijstand te verlenen dan rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van deze regeling.
2. Het is de stichting niet toegestaan om in het kader van door een rechtspersoon te verlenen rechtsbijstand tegen vergoeding diensten te verlenen aan die rechtspersoon of daarmee samen te werken indien die rechtspersoon geen stichting is als bedoeld in artikel 18 van de wet.
3. Het is de stichting niet toegestaan om in het kader van door een natuurlijke persoon te verlenen rechtsbijstand tegen vergoeding diensten te verlenen aan die persoon of daarmee samen te werken.
4. Indien de stichting voornemens is een samenwerkingsverband aan te gaan met betrekking tot andere activiteiten dan als bedoeld in de voorgaande leden meldt zij het voornemen daartoe schriftelijk bij de raad.
1. De stichting is verplicht een doelmatig beheer te voeren. De raad kan ter zake nadere aanwijzingen geven.
2. De stichting richt haar administratieve organisatie in op een zodanige wijze dat de administratie van handelingen met financiële consequenties voor de stichting niet geschiedt door degene die de handelingen heeft verricht of daartoe opdracht heeft gegeven.
3. Indien het gevoerde beleid of beheer, dan wel de financiële situatie van de stichting daartoe naar het oordeel van de raad aanleiding geeft, kan de raad als tijdelijke maatregel bepalen dat de stichting zonder zijn toestemming geen financiële verplichtingen mag aangaan die een door de raad nader vast te stellen bedrag overstijgen.
1. Tenzij bij de subsidieverlening anders is bepaald, dient de stichting uiterlijk op 21 januari, op 21 mei en op 21 september met betrekking tot de in de vier daaraan voorafgaande maanden gerealiseerde producten een rapportage in bij de raad overeenkomstig een door de raad vast te stellen model.
2. Indien zich een geval voordoet, bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, aanhef en onder b en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht doet de stichting daarvan onverwijld mededeling aan de raad.
3. Indien een faillissement of surséance van betaling dreigt, stelt de stichting de raad daarvan onverwijld in kennis.
De stichting draagt er zorg voor dat gelden die bestemd zijn voor rechtzoekenden op een afzonderlijke rekening worden gestort en afzonderlijk worden geadministreerd en onverwijld aan de rechtzoekenden worden doorbetaald.
1. De stichting vormt een egalisatiereserve bedoeld in artikel 4:72 van de Algemene wet bestuursrecht.
2. De egalisatiereserve bedraagt ten hoogste 10% van de over het boekjaar verleende subsidie. De jaarlijkse toevoeging bedraagt niet meer dan 5% van de over het boekjaar verleende subsidie.
3. Indien de stichting in het boekjaar baten heeft verworven uit vergoedingen voor activiteiten in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen mag zij 10% van die baten toevoegen aan de overeenkomstig het voorgaande lid bepaalde maximum egalisatiereserve.
1. De stichting verzekert haar burgerrechtelijke aansprakelijkheid tegenover derden voor een som van ten minste f 1.000.000,- per gebeurtenis en per geval.
2. De stichting verzekert in voldoende mate haar beroepsaansprakelijkheid voor een som van ten minste f 1.000.000,- per gebeurtenis en per geval.
3. De stichting verzekert haar onroerende zaken tegen brandschade naar herbouwwaarde.
4. De stichting verzekert haar roerende zaken tegen brandschade en diefstal naar vervangingswaarde
1. De stichting behoeft de toestemming van de raad voor de handelingen die zijn omschreven in artikel 4:71, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2. De stichting behoeft tevens de toestemming van de raad voor:
a. het vaststellen of wijzigen van het reglement op de rechtsbijstand door het bureau bedoeld in artikel 15, tweede lid.
b. het vormen van een hogere egalisatiereserve dan op grond van artikel 21 is toegestaan.
1. De stichting brengt aan de rechtzoekende de eigen bijdrage en de kosten genoemd in artikel 4 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 in rekening, onverminderd de eventuele aanspraak van de rechtzoekende op restitutie daarvan in verband met verhaal op diens wederpartij.
2. Indien de rechtzoekende ingevolge enige wettelijke bepaling inzake rechtsbijstand andere kosten in rekening dienen te worden gebracht dan die bedoeld in het voorgaande lid, bepaalt de raad het bedrag van de door de rechtzoekende te betalen vergoeding.
3. De baten die voortvloeien uit vergoedingen ingevolge het eerste en tweede lid, alsmede de opbrengsten die voortvloeien uit verhaal van kosten van rechtsbijstand op een wederpartij van een rechtzoekende worden ten gunste van het resultaat geboekt, onverminderd het bepaalde in artikel 21.
1. Het is de stichting niet toegestaan baten bij derden te verwerven die een bedrag van 20% van de subsidieverlening te boven gaan.
2. Indien het in het vorige lid aangegeven maximum van 20% wordt overschreden, wordt het meerdere aan baten met inachtneming van het bepaalde in artikel 21 op de subsidie in mindering gebracht.
3. De in het eerste lid bedoelde baten worden slechts aangewend in het kader van de wettelijke doelstelling van de stichting.
4. De aanwending van de in het eerste lid bedoelde baten kan niet leiden tot hogere financiële verplichtingen voor de raad dan die welke voortvloeien uit de subsidieverlening.
5. Het eerste lid is niet van toepassing op de baten die voortvloeien uit vergoedingen ingevolge artikel 24, tweede en derde lid en vergoedingen voor activiteiten in het kader van ADR (alternative dispute resolution) of van de Wet schuldsanering natuurlijke personen.
Paragraaf 5 De subsidievaststelling
De stichting dient binnen drie maanden na afloop van het boekjaar een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in.
De ingevolge artikel 4:76 van de Algemene wet bestuursrecht over te leggen jaarrekening bestaat uit een balans per het einde van het boekjaar, een exploitatierekening over het boekjaar en een adequate toelichting op de balans en de exploitatierekening.
1. De raad stelt nader vast op welke wijze de jaarrekening dient te worden ingericht en welke gegevens en bescheiden bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie dienen te worden verschaft.
2. De subsidievaststelling geschiedt met inachtneming van het Financieringsakkoord als bedoeld in artikel 9, eerste lid.
3. Indien blijkt dat de producten en diensten met het oog waarop de subsidie is verleend, niet volledig zijn geleverd, wordt de subsidie lager vastgesteld overeenkomstig de daadwerkelijk geleverde producten en diensten, tenzij naar het oordeel van de raad bijzondere omstandigheden daaraan in de weg staan of door de stichting ten genoegen van de raad wordt aangetoond dat haar dat niet of niet ten volle mag worden toegerekend.
1. In de gevallen, bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, is de stichting aan de raad een door hem te bepalen vergoeding voor vermogensvorming verschuldigd.
2. Bij de vaststelling van de hoogte van de vergoeding worden de activa gewaardeerd op hun actuele waarde. De waardebepaling van een onroerende zaak geschiedt door drie deskundigen. De raad onderscheidenlijk de stichting wijzen elk een deskundige aan, die in onderling overleg een derde deskundige aanwijzen.
3. Het eerste lid is niet van toepassing, indien de activiteiten van de stichting met toestemming van de raad door een derde worden voortgezet en de activa en passiva tegen boekwaarde aan die derde in eigendom zijn overgedragen.
Binnen twee maanden na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie besluit de raad tot vaststelling van de subsidie.
1. Het subsidiebedrag wordt overeenkomstig de subsidievaststelling, onder verrekening van de betaalde voorschotten, binnen acht weken na de subsidievaststelling betaald.
2. Indien het totaal aan door de stichting ontvangen voorschotten hoger is dan het bedrag waarop de stichting krachtens de subsidievaststelling aanspraak maakt, betaalt de stichting het verschil binnen acht weken na de subsidievaststelling terug, tenzij de raad tot een andere wijze van verrekening besluit.
1. Artikel 4:76 van de Awb is van toepassing.
2. De stichting draagt er zorg voor dat het onderzoek van de accountant, bedoeld in artikel 4:78 van de Algemene wet bestuursrecht, tevens strekt tot onderzoek van de naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
3. De opdracht aan de accountant gaat vergezeld van een door de raad vast te stellen aanwijzing over de reikwijdte en de intensiteit van de controle, bedoeld in artikel 42b, derde lid, van de wet.
4. De stichting draagt er zorg voor dat haar accountant alle medewerking verleent aan de door de Accountantdienst van het Ministerie van Justitie en door de accountant die daartoe door de raad is aangewezen in te stellen onderzoeken naar de door de accountant verrichtte controlewerkzaamheden, bedoeld in de artikelen 4:78 en 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht.
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2002.
1. Voorgenomen wijzigen van de subsidieregeling worden tijdig ter kennis gebracht van de Vereniging Rechtshulporganisaties Nederland.
2.Indien de Raden voornemens zijn de subsidieregeling ingrijpend te wijzigen, stellen zij de Vereniging Rechtshulporganisaties Nederland in de gelegenheid haar zienswijze omtrent die regeling naar voren te brengen.
Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling stichtingen rechtsbijstand 2002.
Deze regeling geeft uitvoering aan artikel 42b, eerste lid, van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb). Op grond van het eerste lid van dat artikel dient de raad voor rechtsbijstand regels te stellen over de verstrekking van subsidie aan de stichtingen rechtsbijstand.
Deze bepaling laat de mogelijkheid open dat de raden afzonderlijke subsidieregelingen vaststellen die inhoudelijk verschillen. De raden hebben er met het oog op het belang van rechtseenheid voor gekozen om gezamenlijk één tekst vast te stellen. Deze tekst geldt voor elk van de raden als de door die raad vaststelde subsidieregeling.
Blijkens het bepaalde in het vijfde lid van artikel 42b Wrb behoeft de subsidieregeling goedkeuring van de minister van justitie. Bij schrijven van 8 november 2001 heeft de minister goedkeuring verleend.
Aangezien in Titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een regeling is getroffen voor de subsidies, zijn in de onderhavige regeling onderwerpen ongeregeld gebleven die in de voorgaande subsidieregelingen uitvoerig aan de orde kwamen.
In Afdeling 4.2.8 van de Awb is een regeling opgenomen voor per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen. Blijkens het bepaalde in artikel 4:58, eerste lid, Awb is die afdeling alleen van toepassing indien dat bij wettelijk voorschrift of bestuursbesluit is bepaald. In artikel 2, vijfde lid, Wrb is bepaald dat afdeling 4.2.8 Awb van toepassing is op de subsidie die door de raad wordt verleend aan een stichting rechtsbijstand.
In de omschrijving van rechtsbijstand in artikel 1 is rekening gehouden met het gegeven dat stichtingen rechtskundige bijstand (moeten kunnen) verlenen aan milieugroeperingen en - in het kader van het (verlengde) spreekuur - aan slachtoffers van strafbare feiten zonder dat toetsing behoeft te worden verricht van de draagkracht van de betreffende milieugroepering of het betreffende slachtoffer.
Artikel 2 geeft uitvoering aan het bepaalde in artikel 42b, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wrb.
In de artikelen 4 tot en met 7 zijn bepalingen opgenomen die nodig zijn in verband met de afstemming tussen het planningsinstrumentarium van de Wrb en het stelsel van subsidiëring van de stichtingen als vervat in deze regeling en in de Awb.
Een cruciale bepaling is opgenomen in artikel 9. In dat artikel is de koppeling gelegd tussen de subsidiëring en het Financieringsakkoord. De juridische grondslag voor de verlening van de subsidie vormt de Wrb en de daarop gebaseerde subsidieregeling. Het Financieringsakkoord biedt het raamwerk waarbinnen de subsidiëring gestalte krijgt. Daarom is bepaald dat de subsidieverlening geschiedt 'met inachtneming' van het in dat akkoord vervatte subsidiekader.
Op grond van artikel 4:33 Awb bestaat de bevoegdheid om als voorwaarde aan een subsidie te verbinden dat de subsidieontvanger medewerkt aan de totstandkoming van een uitvoeringsovereenkomst. Dat artikel biedt de grondslag voor het bepaalde in artikel 9, tweede lid.
In de artikelen 11 tot en met 13 is een regeling opgenomen die betrekking heeft op het verlenen van voorschotten. Deze bepalingen geven uitvoering aan het bepaalde in artikel 42b, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wrb.
In paragraaf 4 zijn verplichtingen opgenomen die de stichting als subsidieontvanger uit hoofde van de onderhavige regeling en de subsidiebeschikking in acht moet nemen. Het spreekt voor zich dat daarnaast in de relatie tussen de raden en de stichtingen verplichtingen gelden uit hoofde van het akkoord en de overeenkomst als bedoeld in artikel 9. Voorts bieden de artikelen 4:37 en 4:38 Awb de bevoegdheid aan de raden om bij de subsidieverlening nadere verplichtingen te formuleren, terwijl op grond van artikel 4:40 Awb in de subsidiebeschikking nog kan worden aangegeven dat bepaalde verplichtingen na de subsidieverlening nog zullen worden uitgewerkt.
In artikel 14, eerste lid, is de algemene verplichting geformuleerd dat de stichting ervoor dient te zorgen dat de doelstellingen waarvoor de subsidie wordt verleend op doelmatige en effectieve wijze worden nagestreefd en de werkzaamheden dienovereenkomstig worden geregeld. In hetzelfde lid is ook de plicht tot een goed beleid en beheer opgenomen. Veel van de in paragraaf 4 geregelde verplichtingen zijn in feite uitwerkingen van de in artikel 14, eerste lid geformuleerde algemene plicht.
In het vierde lid van artikel 14 is een uitwerking gegeven van een cruciale toezichtbepaling die in de Awb is opgenomen. Het bepaalde in afdeling 5.2 Awb (Toezicht op naleving) is ook van toepassing op het toezicht terzake van de nakoming van de subsidieverplichtingen. Artikel 5:20 Awb opent de mogelijkheid om in het kader van het toezicht van de stichting te verlangen dat zij medewerkt aan een extern onderzoek terzake van de naleving van de op haar rustende verplichtingen.
Het bepaalde in artikel 16 betreft uitwerkingen van de verplichting van de stichting op grond van artikel 14, eerste lid, om bij de verlening van rechtsbijstand de vereiste kwaliteit en doelmatigheid na te streven en zorg te dragen voor een effectieve en inzichtelijke administratieve organisatie.
Het bepaalde in artikel 17 achten de raden van groot belang. De staatssecretaris van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet wenselijk is dat de stichtingen rechtsbijstand, naast de taken die hen in het kader van de Wrb zijn opgedragen, rechtsbijstand verlenen aan anderen dan rechtzoekenden in de zin van de Wrb. Voorts is het standpunt ingenomen dat het voeren van een betalende praktijk, door of gelieerd aan de stichtingen rechtsbijstand, zich niet verdraagt met het stelsel van de Wrb. Dat standpunt is verwoord onder meer in de brief van de staatssecretaris d.d. 18 mei 1998 aan de raden voor rechtsbijstand (kenmerk 696207/898) en in het verslag van de evaluatie van de Wrb (op blz. 7) dat door de staatssecretaris bij brief van 16 december 1998 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer is toegezonden.
In verband hiermee verbiedt artikel 17, eerste lid van de onderhavige regeling andere rechtskundige bijstand te verlenen dan rechtsbijstand als omschreven in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c van deze regeling.
In de praktijk verrichten de stichtingen ook wel werkzaamheden in het kader van ADR (alternative dispute resolution) en andere vormen van bemiddeling (echtscheidings- en omgangsbemiddeling) en als bewindvoerder als bedoeld in de Wet schuldsanering natuurlijke personen. Het bepaalde in artikel 17, eerste lid, staat daaraan niet in de weg. De verrichtingen als mediator en als bemiddelaar bij echtscheiding en omgang betreffen niet het verlenen van rechtskundige bijstand aan één partij in een geschil. Het optreden als bewindvoerder als bedoeld in de Wet schuldsanering natuurlijke personen valt buiten het bestek van de Wbr. De subsidiëring geschiedt binnen het raam van artikel 48c, derde lid, Wet Justitie-subsidies.
Het is de stichtingen dus toegestaan om de volgende taken te verrichten:
a. het verlenen van rechtskundige bijstand aan degenen die op grond van onvoldoende financiële draagkracht aanspraak kunnen maken op rechtsbijstand;
b. het verlenen van rechtskundige bijstand aan iedere benadeelde als bedoeld in artikel 51a Sv, voor zover deze bijstand betreft als bedoeld in artikel 19, eerste lid, aanhef en onder b van de wet;
c. het verlenen van rechtskundige bijstand aan milieugroeperingen (zonder toetsing van de draagkracht);
d. het verrichten van werkzaamheden in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen;
e. activiteiten in het kader van de door de Staatssecretaris van Justitie goedgekeurde projecten mediation c.q. scheidingsbemiddeling.
In het tweede en derde lid zijn bepalingen opgenomen om te verzekeren dat de stichtingen niet tegen betaling diensten aan derden verlenen die betrekking hebben op door die derden te verlenen rechtsbijstand. Omdat zo'n dienstverlening ook zou kunnen worden ingebed in een samenwerkingsverband met derden, is het verboden om zo'n samenwerkingsverband aan te gaan of te onderhouden op het terrein van de rechtsbijstand met anderen dan een stichting rechtsbijstand. De verboden samenwerking is bijvoorbeeld aan de orde als een of meer aan de stichting gelieerde nevenstichtingen worden opgericht waarmee wordt samengewerkt of als op het terrein van de rechtsbijstand diensten aan of werkzaamheden voor anderen dan rechtzoekenden in de zin van de Wrb worden verricht of personeel dan wel bedrijfsmiddelen ter beschikking worden gesteld.
Het aangaan van samenwerkingsverbanden op andere terreinen kan onder omstandigheden een negatieve invloed hebben op het doelmatig functioneren van de stichting bij de vervulling van de taken als omschreven in artikel 19 Wrb. Artikel 17, vierde lid, van de subsidieregeling heeft tot doel te garanderen dat de raden op de hoogte zijn van de 'nevenactiviteiten' van de stichtingen. Dat is nodig omdat die nevenactiviteiten en de financiële stromen die daaraan verbonden zijn, niet behoeven te blijken uit het beleidsplan en de begroting die wordt ingediend in het kader van de subsidieaanvraag betreffende de Wbr-taken van de stichting en de raden daarvan pas een goed beeld zouden krijgen bij de beoordeling van de jaarrekening van de betreffende stichting waarin immers alle activiteiten en daarmee verband houdende financiële gegevens moeten worden opgenomen.
Indien nu - na melding overeenkomstig artikel 17, vierde lid - blijkt dat de nevenactiviteiten van een zodanige omvang zijn dat naar verwachting de uitvoering van de artikel 19 Wrb-taken dan wel het belang van een goede financiële verantwoording van de besteding van subsidiegelden daardoor kan worden geschaad, zal de raad kunnen ingrijpen door te wijzen op de bevoegdheden die hij heeft met het oog op de naleving van het bepaalde in de artikelen 14, 16 en 18 van de Subsidieregeling. Op grond van artikel 4:48 Awb komt aan de raad de bevoegdheid toe om zelfs gedurende het subsidiejaar de subsidie te verlagen of in te trekken bij een disfunctioneren van de stichting en in ieder geval zal de stichting die door een teveel aan nevenactiviteiten haar hoofdfunctie niet meer naar behoren zal kunnen vervullen, in het daarop volgende subsidiejaar niet meer voor subsidie in aanmerking kunnen worden gebracht.
De artikelen 18 en 19 hebben betrekking op eisen terzake van het financiële beheer. In algemene zin geldt dat het, gegeven de uitgangspunten van de bekostigingssystematiek, primair de eigen verantwoordelijkheid van de Stichtingen is om met de door de Raad beschikbaar gestelde subsidie ervoor zorg te dragen dat structureel een sluitende exploitatie is gegarandeerd en dat zij bij eventuele knelpunten tijdig zodanige maatregelen treffen dat kosten en baten met elkaar in evenwicht worden gebracht.
Mede met het oog hierop is art 19 lid 2 oud geschrapt.
Van belang is dat de raad op de hoogte wordt gesteld van de negatieve ontwikkelingen in de financiële situatie zodat hij de mogelijkheid heeft om tijdig maatregelen voor te stellen.
Artikel 21 geeft uitvoering aan het bepaalde in artikel 42b, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wrb.
Artikel 23 geeft uitvoering aan het bepaalde in artikel 42b, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wrb.
In artikel 24, eerste lid, is voorgeschreven dat de stichtingen aan de rechtzoekenden steeds de eigen bijdrage en bijkomende kosten in rekening brengen, ook in gevallen waarin een declaratie volgens uurtarief voor de rechtzoekende financieel voordeel zou opleveren. De achtergrond hiervan is het uitgangspunt waarop het stelsel van de wettelijke rechtsbijstandvoorziening is gebaseerd: de rechtzoekende dient een (aan zijn draagkracht gerelateerde) eigen bijdrage te betalen die los staat van de feitelijke behandelingskosten van zijn zaak (deze kunnen in individuele gevallen hoger of lager zijn dan de eigen bijdrage). Hierbij moet wel in het oog worden gehouden dat ingevolge artikel 37 Wrb de verschuldigde eigen bijdrage in ieder geval nooit hoger zal zijn dan het bedrag van de toevoegingsvergoeding waarop volgens het Besluit vergoedingen rechtsbijstand aanspraak kan worden gemaakt. De hoogte van die vergoeding wordt door het Bureau rechtsbijstandvoorziening na afloop van de zaak vastgesteld.
In artikel 25 is een voorschrift opgenomen dat betrekking heeft op het verwerven en aanwenden van baten, het in rekening brengen van kosten en het betalen van vergoedingen door de stichtingen.
Wat betreft het verwerven van baten bij derden, waarop artikel 25, eerste lid, betrekking heeft, wordt nog het volgende opgemerkt. Bij de toelichting van artikel 17 is al opgemerkt dat de stichtingen rechtsbijstand voor sommige activiteiten subsidiegelden ontvangen op grond van een andere titel dan de Wrb. Zulke gelden dienen niet te worden aangemerkt als 'baten bij derden te verwerven' als bedoeld in artikel 25, eerste lid. Ook de vergoedingen die een stichting ontvangt in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijk personen of met het oog op de activiteiten in het kader van ADR (alternative dispute resolution) dienen buiten beschouwing te blijven voor de toepassing van artikel 25, eerste lid. Met het oog daarop zijn die vergoedingen genoemd in het vijfde lid van artikel 25.
Artikel 26 geeft uitvoering aan het bepaalde in artikel 42b, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb.
In artikel 4:44, vierde lid, Awb is bepaald wat er kan gebeuren als geen aanvraag wordt ingediend: `Indien na afloop van deze termijn geen aanvraag is ingediend, kan de subsidie ambtshalve worden vastgesteld.'
Aangezien dan niet voldaan is aan de verplichting die op grond van artikel 4:45 Awb op de stichting rust, kan de raad op grond van artikel 4:46, tweede lid Awb de subsidie lager vast stellen dan de subsidieverlening. De stichting heeft dan immers niet aangetoond dat de activiteiten hebben plaatsgevonden overeenkomstig de aan de subsidie verbonden verplichtingen en heeft ook geen rekening en verantwoording afgelegd omtrent de aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten, welke verplichtingen in artikel 4:45 Awb zijn opgenomen.
Aangezien artikel 4:46, tweede lid Awb de bevoegdheid geeft om de subsidie lager vast te stellen indien `de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden' (grond a) en indien `de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen' (grond b), zal de raad - als hij moet uitgaan van een (voorzichtige) schatting van de gerealiseerde activiteiten - in het algemeen ambtshalve de subsidie aanmerkelijk lager kunnen vaststellen dan de subsidieverlening, te meer nu de stichting aan zijn verplichtingen niet heeft voldaan.
In de subsidieregeling behoeft niet in detail te worden aangegeven hoe de aanvraag van de vaststellingsbeschikking moet worden ingericht en welke stukken daarbij dienen te worden gevoegd.
Op grond van het bepaalde in de artikelen 4:4 en 4:2, tweede lid, Awb kunnen de raden een model vaststellen waaraan de jaarrekening dient te voldoen en voorts eisen stellen die betrekking hebben op de te leveren informatie die voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijk is. In artikel 27 is reeds een eerste uitwerking gegeven aan die vereisten.
Het in artikel 28 lid 1 bedoelde model heeft gedeeltelijk betrekking op de verantwoording van de WSNP-activiteiten in de jaarrekening.
Dit model is tot stand gekomen op basis van de uitkomsten van de werkgroep verantwoording WSNP waarin de Stichtingen Rechtsbijstand, het Ministerie van Justitie en de Raden voor Rechtsbijstand waren vertegenwoordigd, daarbij ondersteund door de adviseur van de VRN. Het model voorziet in een specifieke verantwoordingssystematiek voor WSNP activiteiten, die is gebaseerd op een verantwoorde bedrijfseconomische en evenwichtige resultaatbepaling.
In artikel 28 is bepaald dat bij de vaststelling van de subsidie de normering die in het Financieringsakkoord is neergelegd, als leidraad wordt gehanteerd. Bij de subsidieverlening zijn overeenkomstig het bepaalde in artikel 10 de aard en omvang van de door de stichting in het boekjaar te leveren producten en diensten aangegeven. Indien uit de jaarrekening en de overige bij de indiening van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie in te dienen gegevens blijkt dat de stichting minder producten en diensten heeft geleverd dan die waarvoor de subsidie was verleend, dient de subsidie lager te worden vastgesteld dan het bedrag van de subsidieverlening. Artikel 4:46, tweede lid, onder a van de Algemene wet bestuursrecht biedt daarvoor de grondslag. Daarin is bepaald dat de subsidie lager kan worden vastgesteld `indien de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden.'
In bijzondere gevallen zal de raad die gevolgen niet of niet geheel aan het uitblijven van de afgesproken productie verbinden. Zo is het denkbaar dat de te lage productie verband houdt met factoren die naar het oordeel van de raad niet aan de stichting zijn te wijten of dat het om andere redenen door de raad niet opportuun wordt geacht om de subsidie in afwijking van de verlening lager vast te stellen. Op de stichting rust de stel- en bewijslast t.a.v. 'verzachtende omstandigheden'. Het is niet de bedoeling dat de raad zelf actief moet nagaan wat de oorzaken zijn geweest. De stichting zal de oorzaak moeten aangeven en de raad zal kunnen oordelen dat die een 'bijzonder geval' opleveren. In de tekst van artikel 28, derde lid, van de subsidieregeling is uitdrukkelijk bepaald dat door de stichting 'ten genoegen van de raad' moeten worden aangetoond dat de lagere productie niet of niet ten volle aan haar kan worden toegerekend. Dat zal gelet op de rechtspraak tot gevolg hebben dat het oordeel marginaal zal worden getoetst. Dat is van belang omdat de Raad wenst te volstaan met een wat afstandelijk oordeel om te voorkomen dat hij zich tot in details in het reilen en zeilen van de betreffende stichting moet verdiepen.
Indien aan artikel 28, derde lid toepassing wordt gegeven, heeft dat tot gevolg dat de stichting die in het boekjaar is bevoorschot overeenkomstig het bedrag dat bij de subsidieverlening is vastgesteld, een te hoog bedrag heeft ontvangen. Het verschil tussen het bedrag dat bij wijze van voorschot is betaald en het bedrag waarop de subsidie is vastgesteld, dient de stichting als onverschuldigd betaald aan de raad terug te betalen.
In artikel 4:57 Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat de onverschuldigd betaalde voorschotten binnen vijf jaren kunnen worden teruggevorderd. Blijkens de toelichting bij die bepaling mogen de te veel betaalde bedragen ook worden verrekend met de voorschotten voor een volgend subsidietijdvak. In voorkomende gevallen zal de raad dus moeten beslissen of de te veel ontvangen bedragen zullen worden verrekend met de nog te ontvangen voorschotten voor het nieuwe boekjaar of dat een andere regeling met de stichting wordt getroffen.
Artikel 29 geeft uitvoering aan het bepaalde in artikel 42b, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wrb.
Artikel 32 geeft uitvoering aan het bepaalde in artikel 42b, tweede lid, aanhef en onder h, van de Wrb.
Eisen van behoorlijk bestuur kunnen medebrengen dat de stichtingen in de gelegenheid moeten worden gesteld om hun visie te geven op een voorgestelde wijziging van de subsidieregeling.
Omdat het geen goede zin heeft om over elke wijziging vooraf overleg te vereisen, is in artikel 34, tweede lid bepaald dat een 'hoorplicht' geldt als het gaat om een ingrijpende wijziging. In dat geval wordt de Vereniging Rechtshulporganisaties Nederland in de gelegenheid gesteld haar zienswijze naar voren te brengen.
Wel is in het eerste lid van artikel 34 voorzien dat elke voorgenomen wijziging wordt bekend gemaakt. Indien met betrekking tot de vraag of deze ingrijpend is, de raden en de stichtingen van mening verschillen, kan dat dan in ieder geval in een vroegtijdig stadium blijken.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2001-249-p57-SC32508.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.