Regeling onkostenvergoeding artiest en beroepssporter

19 december 2001

Nr. SV/AVF/2001/87207

Directie Sociale Verzekeringen

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.F. Hoogervorst

Gelet op artikel 6, achtste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering;

Besluit:

Artikel 1 Normale vergoedingsregeling (kostenvergoedingsbeschikking)

Vergoedingen strekken tot bestrijding van kosten ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking, voor het aan de artiest of beroepssporter toe te rekenen deel van hetgeen blijkens een kostenvergoedingsbeschikking als bedoeld in artikel 35, vierde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, als een niet tot het gage behorende vergoeding wordt aangemerkt, indien wordt voldaan aan de voorwaarden bij en krachtens hoofdstuk VII van laatstgenoemde wet bepaald.

Artikel 2 Kleine vergoedingsregeling (geen kostenvergoedingsbeschikking)

1. Indien artikel 1 niet van toepassing is strekt een bedrag van € 136 per artiest of beroepssporter, per optreden respectievelijk per sportbeoefening, tot bestrijding van kosten ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking.

2. Indien dat door de artiest of beroepssporter wordt aangegeven, wordt het in het eerste lid genoemde bedrag vervangen door een lager bedrag of blijft toepassing daarvan achterwege.

Artikel 3 Vrijwilligersregeling amateurgezelschappen

Vergoedingen aan artiesten uit amateurgezelschappen strekken tot bestrijding van kosten ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking, indien het bedrag van de vergoeding niet meer bedraagt dan de bedragen, genoemd in artikel 1 van de regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 28 augustus 1984, houdende regels met betrekking tot onkostenvergoeding voor vrijwilligers (Stcrt. 172).

Artikel 4 Reis- en verblijfskosten

1. Voorzover de vergoedingen strekken tot bestrijding van reis- en verblijfskosten - andere dan kosten van eigen vervoer - worden zij aangemerkt als een vergoeding die geacht wordt te strekken tot bestrijding van kosten, die de artiest dan wel beroepssporter heeft ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking.

2. Voorzover de vergoedingen strekken tot voorkoming van het maken van reis- en verblijfskosten worden zij aangemerkt als een vergoeding die geacht wordt te strekken tot bestrijding van kosten, die de artiest dan wel beroepssporter heeft ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking.

Artikel 5 Buiten toepassing verklaarde regelingen

Op de artiest en de beroepssporter zijn niet van toepassing:

a. de regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 28 augustus 1984, houdende regels met betrekking tot onkostenvergoeding voor vrijwilligers (Stcrt. 172);

b. de Regeling uitzondering eindheffingsbestanddelen loonbelasting voor de premieheffing werknemersverzekeringen 2001;

c. de Regeling vergoeding gemengde kosten en waardering loon in natura, vergoedingen en verstrekkingen 2002;

d. de Regeling vergoeding kosten woon-werkverkeer 2002.

Artikel 6 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2002.

Artikel 7 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling onkostenvergoeding artiest en beroepssporter.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

`s-Gravenhage, 19 december 2001.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,J.F. Hoogervorst.

Toelichting

Met ingang van 1 januari 2001 kent de loon- en inkomstenbelasting een afzonderlijke voorziening voor artiesten, met het oog op een verlaging van de administratieve lasten in deze beroepscategorie. Deze fiscale artiestenregeling is opgenomen in hoofdstuk VII van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB). Na de inwerkingtreding van die regeling is gebleken dat de regeling enkele knelpunten kende. In verband hiermee heeft de Staatssecretaris van Financiën in de loop van het jaar 2001 enkele aanvullende voorzieningen getroffen voor artiesten en beroepssporters.

De fiscale artiestenregeling bestaat uit 5 componenten, die alle dienen ter verlaging van de administratieve lasten:

1. een individuele kostenvergoedingsbeschikking;

2. een kostenvergoedingsbeschikking per (binnenlands of buitenlands) gezelschap;

3. een kleine vergoedingsregeling;

4. een artiestenvrijwilligersregeling voor amateurgezelschappen;

5. een reis- en verblijfkostenregeling.

Met de onderhavige regeling voor de premieheffing voor de werknemersverzekeringen wordt zo veel als mogelijk aangesloten bij de fiscale artiestenregeling. Op deze manier wordt ook bij de premieheffing voor de werknemersverzekeringen een administratieve lastenverlaging bewerkstelligd en wordt discoördinatie met de belastingheffing voorkomen. In verband met uitvoeringstechnische bezwaren is het echter niet mogelijk om de fiscale regeling volledig te volgen. Ten aanzien van de individuele kostenvergoedingsbeschikking (1) en de kostenvergoedingsbeschikking per (binnenlands of buitenlands) gezelschap (2) wordt afgeweken van de fiscale regeling.

Onderliggende artiestenregeling voor de werknemersverzekeringen bevat de volgende elementen:

1. een forfaitaire individuele kostenvergoedingsbeschikking en een forfaitaire kostenvergoedingsbeschikking voor binnenlandse gezelschappen;

2. de kleine vergoedingsregeling;

3. de artiestenvrijwilligersregeling voor amateurgezelschappen;

4. de reis- en verblijfkostenregeling.

Ad 1) De forfaitaire individuele kostenvergoedingsbeschikking houdt in dat een artiest of beroepssporter een beschikking kan aanvragen bij een inspecteur loonbelasting, waarin aangegeven wordt wat de te verwachten onkosten van de artiest zijn. De kostenvergoedingsbeschikking kan betrekking hebben op één of meerdere optredens.

Bij de belastingheffing hoeft over de kosten die zijn opgenomen in een kostenvergoedingsbeschikking geen loonbelasting afgedragen te worden. Bij de aangifte voor de inkomstenbelasting, wordt een eventueel verschil, tussen de werkelijk gemaakte kosten en de opgenomen kosten in deze beschikking, verrekend.

Deze regeling bepaalt dat bij de premieheffing voor de werknemersverzekeringen en de bepaling van de uitkeringshoogte uitgegaan wordt van de door de inspecteur loonbelasting vastgestelde kostenvergoedingsbeschikking (exclusief reis- en verblijfkosten, (zie punt 4)), zonder deze naderhand te corrigeren voor de werkelijk gemaakte kosten. De kostenvergoedingsbeschikking krijgt dus een forfaitair karakter bij de premieheffing voor de werknemersverzekeringen. Het gevolg is dat de hoogte van de kostenvergoedingsbeschikking van invloed is op het premieloon en de hoogte van de uitkering. Of de werkelijke kosten hoger of lager zijn is niet meer relevant. Toepassing van de fiscale voorziening zou ertoe hebben geleid dat de uitkeringshoogte pas ná de definitieve vaststelling van de werkelijke kosten zou kunnen worden vastgesteld. Hetgeen betekent dat er twee jaar vertraging zou optreden bij de bepaling van de uitkeringshoogte. Om dit te voorkomen is gekozen voor de invoering van een forfaitaire kostenvergoedingsbeschikking.

Een inspecteur kan, onder voorwaarden, een kostenvergoedingsbeschikking (zie voor de inhoud van een dergelijke beschikking: artikel 35, vierde lid, van de Wet LB, juncto artikel 12a, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965) voor een gezelschap afgeven. De in de kostenvergoedingsbeschikking aangeduide kosten worden geacht evenredig aan de leden van het gezelschap te zijn toegerekend en vergoed, tenzij in de gage(verdelings)verklaring een andere verdeling van deze kosten is gemaakt. De gezelschaps kostenvergoedingsbeschikking heeft, evenals de individuele kostenvergoedingsbeschikking, een forfaitair karakter.

In tegenstelling tot de fiscale regeling heeft de artiestenregeling voor de werknemersverzekeringen slechts betrekking op binnenlandse artiesten, gezelschappen en beroepssporters. Buitenlandse artiesten, gezelschappen en beroepssporters, die voor korte duur in Nederland werkzaam zijn, vallen niet onder het werknemersbegrip en zijn dus niet verzekerd voor de werknemersverzekeringen (artikel 13, Besluit uitbreiding en beperking verzekerden werknemersverzekeringen 1990). Deze personen zijn echter wel belastingplichtig.

Ad 2) Tot een bedrag van € 136 (f 300) per artiest per optreden is geen kostenvergoedingsbeschikking vereist (exclusief reis- en verblijfkosten, (zie punt 4)). Als de vergoedingen hoger zijn dan € 136 (f 300) per optreden, dan kan de artiest op grond van artikel 1 een kostenvergoedingsbeschikking aanvragen bij de inspecteur loonbelasting. Overigens mag er indien gewenst ook met een lager bedrag dan € 136 rekening gehouden worden.

Ad 3) In deze regeling wordt geregeld dat voor € 20 (f 44) per week en € 700 (f 1.543) per jaar, zonder nader onderzoek kan worden aangenomen dat de vergoeding strekt tot bestrijding van uitgaven, welke de artiest moet doen in verband met de werkzaamheden voor het gezelschap. Als bijvoorbeeld de leider van het gezelschap een werkgeversverklaring heeft, is geen premie verschuldigd indien de vergoeding volledig ten goede komt aan de verenigings- of de stichtingskas.

Ad 4) Tot het loon van een artiest of beroepssporter behoren mede niet vergoedingen ten behoeve van reis- en verblijfkosten, voorzover deze kosten geen betrekking hebben op eigen vervoer.

Op een artiest of beroepssporter zijn de in artikel 5 van deze regeling genoemde regelingen op basis van artikel 6, achtste lid, en artikel 8, tweede lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering niet van toepassing.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J.F. Hoogervorst.

Naar boven