Regeling achtergestelde lening opvanginstrument

18 december 2001

2.15.1/97-175

De Pensioen- & Verzekeringskamer;

Gelet op artikel 147k, vijfde lid, laatste volzin, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993,

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. wet: de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993;

b. schuldeiser: de verzekeraar die het bedrag van de aanslag, als bedoeld in artikel 147k, zevende lid, eerste volzin, van de wet, heeft voldaan. Indien de verzekeraar het verzekeringsbedrijf beëindigt, verliest hij daardoor de hoedanigheid van schuldeiser niet;

c. schuldenaar: de opvanginstelling;

d. lening: een lening als bedoeld in artikel 147k, vijfde lid, tweede volzin, van de wet;

e. bedrag van de lening: het met betrekking tot de schuldeiser door de Pensioen- & Verzekeringskamer op grond van artikel 147k, vijfde lid, tweede volzin, van de wet voor een achtergestelde lening bepaalde bedrag.

Artikel 2

Indien de Pensioen- & Verzekerings-kamer met betrekking tot een verzekeraar als bedoeld in artikel 147a, eerste lid, van de wet heeft bepaald dat aan de opvanginstelling een bedrag wordt verstrekt in de vorm van een achtergestelde lening, als bedoeld in artikel 147k, vijfde lid, tweede volzin, van de wet, en de verzekeraar het bedrag van de aanslag, als bedoeld in artikel 147k, zevende lid, eerste volzin, van de wet, heeft voldaan, gelden met betrekking tot de achtergestelde lening de bepalingen van de artikelen 3 tot en met 12, met inachtneming van artikel 1.

Artikel 3

Schuldeiser heeft door het voldoen van de aanslag, als bedoeld in artikel 147k, zevende lid, eerste volzin, van de wet, aan schuldenaar het bedrag van de lening ter leen verstrekt. Schuldenaar heeft dit bedrag van schuldeiser ter leen ontvangen en is dit bedrag deswege aan schuldeiser schuldig.

Artikel 4

Schuldeiser kan met toestemming van schuldenaar zijn vordering uit hoofde van deze lening geheel of gedeeltelijk aan een ander overdragen. Voor het overgedragen gedeelte wordt deze ander dan, in afwijking van artikel 1, onderdeel b, als schuldeiser aangemerkt.

Artikel 5

De lening geldt voor onbepaalde tijd.

Artikel 6

1. Schuldeiser kan de lening alleen opeisen in geval van:

a. vereffening van schuldenaar;

b. een uit het vergoedingsplan voortvloeiend opeisbaar recht op teruggave, als bedoeld in artikel 147l, tweede lid, van de wet, tot ten hoogste het aldus opeisbare bedrag;

c. beëindiging van de toepassing van het opvanginstrument, als bedoeld in artikel 147m, tweede lid, van de wet.

2. In een geval als bedoeld in het eerste lid zal schuldenaar de gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de lening eerst verrichten en zal schuldeiser de betaling eerst aanvaarden nadat de bestaande en toekomstige vorderingen van alle andere crediteuren van schuldenaar, behoudens de achtergestelde vorderingen van de andere schuldeisers als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, en artikel 4, tweede volzin, ten volle zijn voldaan blijkens schriftelijke verklaring van de vereffenaars onderscheidenlijk het bestuur van schuldenaar.

Artikel 7

1. Gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de lening kan, onverminderd artikel 6, door schuldenaar slechts plaatsvinden en door schuldeiser slechts worden aanvaard na verloop van vijf jaar na de datum van de schriftelijke kennisgeving daartoe door de ene partij aan de andere partij. De termijn van vijf jaar kan uitsluitend worden gewijzigd in een kortere termijn na voorafgaande schriftelijke toestemming van de Pensioen- & Verzekeringskamer. Het verzoek daartoe wordt ten minste zes maanden voor de beoogde terugbetalingsdatum bij de Pensioen- & Verzeke-ringskamer ingediend.

2. Een terugbetaling op grond van dit artikel mag niet in strijd komen met het vergoedingsplan, als bedoeld in artikel 147l van de wet.

Artikel 8

De rentevergoeding door schuldenaar aan schuldeiser over het bedrag van de lening vindt plaats overeenkomstig het vergoedingsplan, als bedoeld in artikel 147l van de wet.

Artikel 9

Een beroep op verrekening door schuldeiser van enige vordering uit hoofde van de lening met een schuld aan schuldenaar kan slechts plaatsvinden nadat de bestaande en toekomstige vorderingen van alle andere crediteuren van schuldenaar, behoudens de achtergestelde vorderingen van de andere schuldeisers als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, en artikel 4, tweede volzin, ten volle zijn voldaan blijkens schriftelijke verklaring van het bestuur van schuldenaar.

Artikel 10

Onverminderd de artikelen 147k en 147l van de wet en de bepalingen van deze regeling gelden met betrekking tot de lening de bepalingen van het burgerlijk recht die met betrekking tot verbintenissen uit geldlening van toepassing zijn.

Artikel 11

Schuldeiser en schuldenaar kunnen bij schriftelijke overeenkomst afwijken van de ingevolge deze regeling op de lening toepasselijke bepalingen, mits voor deze overeenkomst de voorafgaande schriftelijke toestemming van de Pensioen- & Verzekerings-kamer is verkregen.

Artikel 12

Schuldenaar verstrekt schuldeiser een schriftelijk bewijs van de lening. In het bewijs wordt naar deze regeling verwezen.

Artikel 13

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 14

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling achtergestelde lening opvanginstrument.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Apeldoorn, 18 december 2001.
Pensioen- & Verzekeringskamer,
D.E. Witteveen, voorzitter.

Toelichting

Algemeen

Bij de wet van 13 december 2000, Stb. 2001, 73 is in de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 het opvanginstrument opgenomen. De Pensioen- & Verzekeringskamer kan het opvanginstrument op grond van artikel 147c van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 in werking stellen voor een in financiële moeilijkheden geraakte levensverzekeraar. In dat geval dienen de andere levensverzekeraars in beginsel een financiële bijdrage aan de opvang te leveren. Wanneer deze verzekeraars hun bijdrage aan de opvanginstelling, die de opvang uitvoert, hebben betaald, wordt deze bijdrage in een door de Pensioen- & Verzekeringskamer bepaalde mate aangemerkt als storting op aandelen in dan wel als achtergestelde lening aan de opvanginstelling. De voorwaarden van een dergelijke achtergestelde lening worden op grond van artikel 147k, vijfde lid, laatste volzin, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 bepaald door de Pensioen- & Verzekeringskamer. De onderhavige regeling strekt tot uitvoering van deze bepaling.

Uitgangspunt van de regeling is dat aan de verzekeraars en de opvanginstelling niet de verplichting behoeft te worden opgelegd een leningsovereenkomst te sluiten. Die verplichting is reeds in de wet vastgelegd. Tussen partijen gelden van rechtswege de bepalingen van de onderhavige regeling.

De voorwaarden inzake de achterstelling van de lening komen zoveel mogelijk overeen met de voorwaarden die de Pensioen- & Verzekerings-kamer in het dagelijkse toezicht hanteert bij het in aanmerking nemen van een ontvangen achtergestelde lening voor de aanwezige solvabiliteitsmarge. Daarnaast zijn bepalingen opgenomen die vanwege het publiekrechtelijke karakter van deze regeling noodzakelijk zijn; deze bepalingen worden hierna toegelicht in de artikelsgewijze toelichting.

Op grond van de in deze regeling gestelde voorwaarden en de voorschriften van het Besluit solvabiliteitsmarge verzekeringsbedrijf 1994 (Stb. 1994, 449) mag de opvanginstelling de achtergestelde lening meetellen tot maximaal vijftig procent van de vereiste solvabiliteitsmarge. De voorwaarden van deze regeling zijn afgestemd op de eisen die het Besluit solvabiliteitsmarge verzekeringsbedrijf 1994 stelt aan een achtergestelde lening. De opvanginstelling kan de portefeuille van de in problemen geraakte verzekeraar overnemen of herverzekeren. Wanneer gekozen wordt voor herverzekering zijn de specifieke wettelijke voorschriften omtrent de solvabiliteitsmarge niet op de opvanginstelling van toepassing.

Artikelsgewijs

Artikelen 2 en 3. Zie het algemene gedeelte van deze toelichting.

Artikel 4. Deze bepaling maakt het mogelijk dat een bijdragende verzekeraar zijn rechten cedeert aan bijvoorbeeld een van de andere verzekeraars. Daarvoor is de toestemming van de opvanginstelling vereist. Deze zal haar toestemming niet op onredelijke gronden mogen weigeren.

Artikel 5. Er is voor gekozen de lening voor onbepaalde tijd te laten gelden, omdat de opvanginstelling in dat geval de lening tot maximaal vijftig procent van de vereiste solvabiliteitsmarge kan meetellen (artikel 3, tweede lid, onderdeel f, van het Besluit solvabiliteitsmarge verzekeringsbedrijf 1994). Wanneer de toepassing van het opvanginstrument wordt beëindigd, kan de lening op grond van artikel 6, eerste lid, onderdeel c, worden opgeëist.

Artikel 6. De artikelen 6, 7 en 9 waarborgen het achtergestelde karakter van de lening. De vorderingen van de bijdragende verzekeraars zijn achtergesteld ten opzichte van de vorderingen van de andere crediteuren van de opvanginstelling. Binnen de groep bijdragende verzekeraars is er geen rangorde in de vorderingen. Artikel 6, eerste lid, regelt in de onderdelen b en c twee bijzondere gevallen van opeisbaar worden van de lening. In het geval bedoeld in onderdeel b, is sprake van een uit het vergoedingsplan voortvloeiend opeisbaar recht op teruggave. Omdat de Pensioen- & Verzekeringskamer het vergoedingsplan vaststelt, is gewaarborgd dat voor de opvanginstelling geen terugbetalingsverplichting zal ontstaan die in strijd komt met het Besluit solvabiliteitsmarge verzekeringsbedrijf 1994. Het vergoedingsplan kan alleen verplichten tot terugbetaling voorzover de lening niet langer als bestanddeel van de solvabiliteitsmarge wordt aangemerkt. In het geval bedoeld in onderdeel c, is de toepassing van het opvanginstrument beëindigd en is de opvanginstelling derhalve geen verzekeraar meer.

Artikel 7. Zie bij de artikelen 6 en 8.

Artikel 8. Door middel van deze bepaling en artikel 7, tweede lid wordt rekening gehouden met het voorschrift van artikel 147l, tweede lid, van de wet omtrent het vergoedingsplan. De rentevergoeding vindt plaats volgens het vergoedingsplan, en een op grond van deze regeling toegelaten terugbetaling van de lening mag niet in strijd komen met dat plan.

Artikel 9. Zie bij artikel 6.

Artikel 10. Tussen de bijdragende verzekeraars en de opvanginstelling ontstaan van rechtswege verbintenissen uit geldlening, zoals ook blijkt uit artikel 3 van deze regeling. Om misverstanden over de toepasselijkheid van het civiele verbintenissenrecht te vermijden is bepaald dat dat recht van toepassing is maar geen afbreuk kan doen aan de op de lening betrekking hebbende bepalingen van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 en aan de bepalingen van deze regeling.

Artikel 11. Wanneer de opvanginstelling en een bijdragende verzekeraar het gezamenlijk wenselijk achten af te wijken van een op de lening toepasselijke bepaling van deze regeling, dienen zij daarvoor de toestemming van de Pensioen- & Verzekeringskamer te verkrijgen.

Artikel 12. Hoewel de bijdragende verzekeraar het bestaan en het bedrag van de lening kan afleiden uit de wet en uit het door de Pensioen- & Verzekeringskamer vastgestelde percentage van de aanslag dat voor de lening wordt bestemd, is uit het oogpunt van rechtszekerheid bepaald dat de opvanginstelling aan elke bijdragende verzekeraar een schriftelijk bewijs van de lening dient te verstrekken.

Pensioen- & Verzekeringskamer,

D.E. Witteveen, voorzitter.

Naar boven