Jachtregeling

14 december 2001

TRCJZ/2001/15318

Directie Juridische Zaken

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Gelet op de artikelen 40, tweede lid, 46, eerste lid, 59, eerste lid, en 94, eerste lid, van de Flora- en faunawet;

Gelet op de artikelen 7, eerste lid, en 8, vierde lid, van het Jachtbesluit;

Besluit:

§ 1 Jachtakten, valkeniersakten en kooikersakten

Artikel 1

1. Een jachtakte wordt aangevraagd op een kosteloos bij het bevoegde bestuursorgaan, bedoeld in artikel 42, eerste lid, van de Flora- en faunawet, verkrijgbaar formulier, waarvan het model door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij wordt vastgesteld.

2. Een valkeniersakte of kooikersakte wordt aangevraagd op een kosteloos bij het bevoegde bestuursorgaan, bedoeld in artikel 43 van de Flora- en faunawet, verkrijgbaar formulier, waarvan het model door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij wordt vastgesteld.

3. Een aanvraag gaat vergezeld van twee goed gelijkende pasfoto's van degene voor wie de akte bestemd is.

4. De uit te reiken jachtakte, bedoeld in het eerste lid, wordt door het bevoegde bestuursorgaan voorzien van de pasfoto van degene voor wie de akte is bestemd. Deze foto wordt door middel van een stempelafdruk gewaarmerkt.

Artikel 2

De aanvraag voor een akte als bedoeld in artikel 45 van de Flora- en faunawet, kan namens de persoon voor wie de akte bestemd is, worden ingediend en ondertekend door een jachthouder, die hem voor de jacht heeft uitgenodigd.

Artikel 3

1. Uitreiking van een jacht-, valkeniers- of kooikersakte vindt niet plaats voordat de som der bedragen, bedoeld in het tweede tot en met vijfde lid, aan het bevoegde bestuursorgaan is voldaan.

2. De bijdrage ter dekking van de kosten van de uitgifte van de akte, bedoeld in artikel 8, derde lid, van het Jachtbesluit, bedraagt: € 40,- voor de jachtakte, € 40,- voor een valkeniersakte of kooikersakte.

3. De algemene bijdrage in de kosten van onderzoek en voorlichting op het gebied van jacht, beheer en schadebestrijding, bedoeld in artikel 8, derde lid, van het Jachtbesluit, bedraagt: € 18,-.

4. De bijdrage ten behoeve van het Faunafonds, bedoeld in artikel 94 van de Flora- en faunawet, bedraagt: € 27,-.

5. Voor een duplicaat van een akte is een geldsom van € 30,- verschuldigd.

6. Het derde en vierde lid zijn niet van toepassing voor de afgifte van een akte als bedoeld in artikel 45 van de Flora- en faunawet.

7. De gelden die voldaan zijn ter zake van uitgereikte akten, worden niet gerestitueerd.

§ 2 Eisen jachtexamens

Artikel 4

1. Het theoretische gedeelte van het jachtexamen voor de jacht met een geweer bevat:

a. ten minste 50 meerkeuzevragen waarin de kennis, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van het Jachtbesluit, wordt getoetst, waarvan

- 15 vragen betreffende onderwerpen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onderdeel a tot en met d, van het Jachtbesluit;

- 10 vragen betreffende onderwerpen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onderdeel e en f, van het Jachtbesluit;

- 10 vragen betreffende onderwerpen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onderdeel g en h, van het Jachtbesluit;

- 10 vragen betreffende onderwerpen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onderdeel i en j, van het Jachtbesluit;

- 5 vragen betreffende onderwerpen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onderdeel k en l, van het Jachtbesluit en

b. ten minste 25 meerkeuzevragen, gesteld naar aanleiding van dia- of filmbeelden of andere beelddragers waarin de kennis, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van het Jachtbesluit, wordt getoetst, waarvan

- 15 vragen betreffende onderwerpen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onderdeel a en b, van het Jachtbesluit en

- 10 vragen betreffende de overige onderwerpen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van het Jachtbesluit.

2. Van de vragen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a en b, dient ten minste 70% goed te zijn beantwoord.

3. Het praktische gedeelte van het jachtexamen voor de jacht met een geweer omvat:

a. het schieten op ten minste 25 kleiduiven met hagel, waarvan ten minste 18 van de 25 kleiduiven wordt geraakt;

b. ten minste vier schoten in twee series van twee schoten met groot-kaliber kogelgeweer op een doel gelegen op een afstand van ten minste 50 meter, waarvan van de vier schoten ten minste drie treffers zijn gelegen binnen een cirkel van 15 cm en

c. het tonen van weidelijk gedrag en bekwaamheid in het veilig omgaan met een geweer in ten minste 10 gesimuleerde situaties.

Artikel 5

1. Het theoretische gedeelte van het jachtexamen voor de jacht met één of meer jachtvogels bevat:

a. ten minste 40 meerkeuzevragen waarin de kennis, bedoeld in artikel 6, derde lid, van het Jachtbesluit, wordt getoetst, waarvan:

- 15 vragen betreffende onderwerpen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onderdeel a tot en met c, van het Jachtbesluit;

- 5 vragen betreffende onderwerpen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onderdeel e, van het Jachtbesluit;

- 10 vragen betreffende onderwerpen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onderdeel g en h, van het Jachtbesluit;

- 5 vragen betreffende onderwerpen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onderdeel j, van het Jachtbesluit;

- 5 vragen betreffende onderwerpen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onderdeel k en l, van het Jachtbesluit en

b. ten minste 20 meerkeuzevragen, gesteld naar aanleiding van dia- of filmbeelden of andere beelddragers waarin de kennis, bedoeld in artikel 6, derde lid, van het Jachtbesluit, wordt getoetst, waarvan:

- 10 vragen betreffende onderwerpen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onderdeel a en b, van het Jachtbesluit en

- 10 vragen betreffende onderwerpen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onderdeel c, e, g, h, j, k en l, van het Jachtbesluit.

2. Van de vragen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a en b, dient ten minste 70% goed te zijn beantwoord.

3. Het praktische gedeelte van het jachtexamen voor de jacht met een jachtvogel omvat twee stages van een jaar bij twee door een in artikel 7 bedoelde organisatie aangewezen mentoren. Bij de beoordeling van de stages wordt getoetst of voldoende bekwaamheid is verworven ten aanzien van:

- omgang met jachtvogels;

- dragen en zeeg maken van jachtvogels;

- verzorging van jachtvogels;

- aanleggen van tuig;

- doden van prooien en slachten van aasdieren;

- aanleren van gewenst gedrag van jachtvogels;

- voorkomen en afleren van ongewenst gedrag van jachtvogels;

- zoeken en terugvangen van verloren jachtvogels;

- beoordelen van de inzetbaarheid van jachtvogels;

- toepassen van fretten en

- gebruik van fluit, loer en balg.

Artikel 6

1. Het theoretische gedeelte van het jachtexamen voor de jacht met een eendenkooi bevat:

a. ten minste 30 meerkeuzevragen waarin de kennis, bedoeld in artikel 6, vierde lid, van het Jachtbesluit, wordt getoetst, waarvan:

- 15 vragen betreffende onderwerpen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onderdeel a tot en met c, van het Jachtbesluit;

- 5 vragen betreffende onderwerpen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onderdeel e, van het Jachtbesluit;

- 5 vragen betreffende onderwerpen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onderdeel j, van het Jachtbesluit;

- 5 vragen betreffende onderwerpen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onderdeel k en l, van het Jachtbesluit en

b. ten minste 15 meerkeuzevragen, gesteld naar aanleiding van dia- of filmbeelden of andere beelddragers waarin de kennis, bedoeld in artikel 6, vierde lid, van het Jachtbesluit, wordt getoetst, waarvan:

- 10 vragen betreffende onderwerpen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onderdeel a en b, van het Jachtbesluit en

- 5 vragen betreffende onderwerpen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onderdeel c, e, j, k en l, van het Jachtbesluit.

2. Van de vragen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a en b, dient ten minste 70% goed te zijn beantwoord.

Artikel 7

Een organisatie die examens afneemt als bedoeld in artikel 39, eerste lid, onderdeel c, van de Flora- en faunawet, voldoet aan de volgende eisen:

- zij bezit rechtspersoonlijkheid;

- zij is statutair gevestigd;

- de bestuursleden zijn naar evenredigheid afkomstig uit de kringen van jagers en natuurbescherming-landbouw;

- zij beschikt over een itembank met ten minste 500 meerkeuzevragen die betrekking hebben op de jachtexamens, waarvan de relatieve samenstelling overeenkomt met de eisen die ten aanzien van het examen worden gesteld;

- zij beschikt over een diabank of andere beelddrager met ten minste twee afbeeldingen van elk van de diersoorten, genoemd in artikel 6, tweede lid, onderdeel a, van het Jachtbesluit en ten minste één afbeelding van de overige beschermde diersoorten;

- zij beschikt over een kwaliteitszorgsysteem en

- zij beschikt over een reglement waarin onder meer is vastgelegd aan welke eisen dient te worden voldaan om een examen te mogen afleggen, wanneer examens worden afgenomen, de wijze waarop het resultaat van het examen wordt beoordeeld, wie gerechtigd is de examens bij te wonen en een regeling voor geschillen.

Artikel 8

1. De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij wijst personen aan die belast zijn met het toezicht op de kwaliteit van jachtexamens en de wijze van beoordeling van examenresultaten.

2. Een aangewezen persoon als bedoeld in het eerste lid ziet erop toe dat de organisatie die examens afneemt voldoet aan de in artikel 7 gestelde eisen en dat de examens worden afgenomen in overeenstemming met het in de artikelen 4 tot en met 6 bepaalde.

3. Een aangewezen persoon als bedoeld in het eerste lid informeert de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij omtrent de bevindingen die van belang zijn voor de erkenning van de organisatie.

4. Een aangewezen persoon als bedoeld in het eerste lid is bevoegd bij het bestuur van een organisatie die examens afneemt inlichtingen in te winnen over de inhoud van en de wijze van afnemen van examens.

5. Een aangewezen persoon als bedoeld in het eerste lid is bevoegd alle examens bij te wonen.

§ 3 Erkenning van buitenlandse jachtexamens

Artikel 9

Als gelijkwaardig aan het jachtexamen, bedoeld in artikel 39, eerste lid, onder c, van de Flora- en faunawet worden erkend:

a. met betrekking tot het theoretische gedeelte, het theoretische gedeelte A en B van het jachtexamen, afgelegd vanaf 1 april 1984 op grond van het bepaalde bij of krachtens het Belgisch Koninklijk besluit van 28 februari 1977 betreffende de afgifte van jachtverloven en jachtvergunningen, het Belgisch ministerieel besluit van 2 maart 1977 tot inrichting van het jachtexamen en het Besluit van de Vlaamse Executieve van 29 mei 1991 tot inrichting van het jachtexamen;

b. het jachtexamen, afgelegd op grond van het bepaalde bij of krachtens het Besluit van de Vlaamse regering van 18 januari 1995 betreffende de organisatie van het jachtexamen;

c. het jachtexamen, afgelegd op grond van het bepaalde bij of krachtens het Besluit van de Waalse regering van 2 april 1998 tot organisatie van het jachtexamen in het Waalse Gewest;

d. met betrekking tot het theoretische gedeelte, het theoretische gedeelte A en B van het jachtexamen, afgelegd vanaf 1 april 1984 op grond van het bepaalde bij of krachtens het Belgisch Koninklijk besluit van 28 februari 1977 betreffende de afgifte van jachtverloven en jachtvergunningen en het Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Executieve van 21 januari 1991 tot organisatie van het jachtexamen in het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest;

e. het jachtexamen, afgelegd op grond van het bepaalde bij of krachtens het gewijzigde Règlement grand-ducal van 16 april 1991 betreffende de voorwaarden en modaliteiten met betrekking tot de bekwaamheidsproef voor het verlenen van een eerste jachtvergunning

f. het jachtexamen, afgelegd op grond van het bepaalde bij of krachtens het Bundesjagdgesetz.

§ 4 Opening en sluiting van de jacht

Artikel 10

In heel Nederland is de jacht op de hieronder genoemde wildsoorten

geopend gedurende de daarnaast

vermelde tijdvakken:

a. fazantenhaan (Phasianus colchicus): van 15 oktober tot en met 31 januari;

b. fazantenhen (Phasianus colchicus): van 15 oktober tot en met 31 december;

c. haas (Lepus europaeus): van 15 oktober tot en met 31 december;

d. houtduif (Columba palumbus): van 15 oktober tot en met 31 januari;

e. konijn (Oryctolagus cuniculus): van 15 augustus tot en met 31 januari;

f. wilde eend (Anas platyrhynchos): van 15 augustus tot en met 31 januari.

§ 5 Opschrift palen van de kring van een eendenkooi

Artikel 11

Het opschrift van de palen ter afpaling van de kring van een eendenkooi wordt als volgt vastgesteld:

`Eendenkooi van ..., met recht van afpaling op ... meter, gerekend uit het midden der kooi',

met dien verstande, dat dit opschrift tevens moet vermelden de naam van de eigenaar van de kooi en het aantal meters, hetwelk het recht tot afpaling bedraagt.

§ 6 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 12

1. Een vóór de inwerkingtreding van de Flora- en faunawet met gunstig gevolg afgeronde stageperiode van drie jaar, die is doorlopen onder auspiciën van één van de valkeniersverenigingen, genoemd in het derde lid, wordt beschouwd als omvattende het theoretische en praktische gedeelte van het jachtexamen voor de jacht met een jachtvogel, bedoeld in artikel 5, eerste en tweede lid.

2. Een stageperiode die onder auspiciën van één van de valkeniersverenigingen, genoemd in het derde lid, is aangevangen 12 maanden of langer vóór de inwerkingtreding van de Flora- en faunawet, omvat geheel of gedeeltelijk het praktische gedeelte van het jachtexamen, bedoeld in artikel 5, tweede lid, mits een beoordelingsrapport kan worden overgelegd, dat voorzien is of begeleid gaat van een daartoe strekkende verklaring van één van de verenigingen, genoemd in het derde lid.

3. De valkeniersverenigingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn:

a. Nederlands Valkeniersverbond `Adriaan Mollen' te Nistelrode;

b. Orde der Nederlandse Valkeniers te Oirschot;

c. Valkeniersvereniging Nederland te De Hoef;

d. Valkerij Equipage `Jacoba van Beieren' te Wintelre.

Artikel 13

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop de artikelen 40, tweede lid, 46, eerste lid, 59, eerste lid, 94, eerste lid, van de Flora- en faunawet en de artikelen 7, eerste lid, en 8, vierde lid, van het Jachtbesluit in werking treden.

Artikel 14

Deze regeling wordt aangehaald als: Jachtregeling.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 14 december 2001.
De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,G.H. Faber.

Toelichting

Paragraaf 1: Algemene inleiding

De Flora- en faunawet bevat in Titel II van Hoofdstuk V bepalingen over de jacht. In het Jachtbesluit is een aantal van deze bepalingen ingevuld. Het betreft regels inzake het verhuur van het genot van de jacht, de uitoefening van de jacht buiten gezelschap van de jachthouder, het jachtexamen, de jacht-, valkeniers- en kooikersakten, de jachtvelden, de jachtmiddelen, de jachtverboden, de verzekeringsplicht, vrijstellingen en ontheffingen. De Flora- en faunawet biedt tevens de mogelijkheid om bij ministeriële regeling nadere regels te stellen. De onderhavige regeling bevat nadere bepalingen omtrent de jacht-, valkeniers- en kooikersakten, de eisen van de jachtexamens, erkenning van buitenlandse examens, de opening en sluiting van de jacht en het opschrift van de palen van de kring van een eendenkooi.

De onderhavige regeling is in overeenstemming met artikel 94, eerste lid, van de Flora- en faunawet aan het Faunafonds voorgelegd.

Paragraaf 2: Afgifte jacht-, valkeniers- en kooikersakten

In artikel 38, eerste lid, van de Flora- en faunawet (hierna: de wet) is bepaald dat het verboden is te jagen zonder voorzien te zijn van een geldige jachtakte, een geldige valkeniersakte, voorzover het betreft het jagen met één of meer jachtvogels, of een geldige kooikersakte, voorzover het betreft het jagen met eendenkooi. In de artikelen 1 tot en met 3 van de onderhavige regeling worden regels gesteld omtrent de aanvraag en de uitreiking van de jachtakte, valkeniersakte en kooikersakte. Voor de inhoud van deze bepalingen is zo veel mogelijk aangesloten bij het voorheen geldende Besluit van 3 juni 1955 ter uitvoering van artikel 15, zesde lid, van de Jachtwet, houdende nadere regelen inzake de wijze van aanvragen, de afdoening der aanvragen en het intrekken van jachtakten (Stb. 231). Waar mogelijk zijn deze bepalingen vereenvoudigd.

Een jachtakte wordt ingevolge artikel 42 van de wet aangevraagd bij de korpschef van het regionale politiekorps in de regio, waarin de woonplaats van de aanvrager is gelegen, of, indien deze niet in Nederland woonachtig is, bij de korpschef van het politiekorps in de regio Haaglanden. Een valkeniers- of kooikersakte wordt ingevolge artikel 43 van de wet aangevraagd bij de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

Artikel 3 bevat bepalingen omtrent de kosten van bedoelde akten. Tot dusver waren de voor de jachtakten verschuldigde bedragen in artikel 18 van de Jachtwet opgenomen. Voor verhoging van deze bedragen was derhalve een wijziging van de Jachtwet nodig. Door opname in de regeling kunnen wijzigingen van de bedragen eenvoudiger plaatsvinden.

In artikel 3, eerste lid, wordt de uitreiking van een akte afhankelijk gesteld van de betaling van een bijdrage ter dekking van de kosten van uitgifte van een akte, een algemene bijdrage in de kosten van onderzoek en voorlichting, en een bijdrage ten behoeve van het Faunafonds. Op grond van de Jachtwet werd de hoogte van de bijdragen ten behoeve van het Jachtfonds bij aparte regeling vastgesteld. Omdat deze bijdrage net als de bijdrage voor de uitreiking van de akte en de bijdrage ten behoeve van onderzoek en voorlichting door de aanvrager dient te worden afgedragen, zijn alle bedragen thans in deze regeling opgenomen. Voor het overige is de terminologie aangepast aan de terminologie van de Flora- en faunawet.

Paragraaf 3: Eisen jachtexamens

Op grond van artikel 39, eerste lid, onderdeel c, van de wet kan een jachtakte, valkeniersakte of kooikersakte niet worden afgegeven dan nadat de aanvrager heeft aangetoond met gunstig gevolg een door Onze Minister erkend jachtexamen te hebben afgelegd. Op grond van artikel 40, eerste lid, van de wet zijn in de artikelen 5 tot en met 7 van het Jachtbesluit eisen vastgesteld, die in de onderhavige regeling nader zijn uitgewerkt. Artikel 4 geeft nadere eisen, waaraan examens dienen te voldoen, voor de jacht met een geweer. Artikel 5 bevat eisen voor de jacht met één of meer jachtvogels en artikel 6 geeft nadere regels omtrent de jacht met een eendenkooi. De eisen die gesteld worden aan het jachtexamen zijn zodanig samengesteld dat voldoende wordt getoetst op kennis over en deskundigheid in het gebruik van het betrokken jachtmiddel. Met deze regels is getracht te voorkomen dat jachtexamens van onvoldoende kwaliteit ten onrechte worden erkend.

In artikel 7 zijn nadere bepalingen opgenomen met betrekking tot de eisen waaraan een organisatie, die jachtexamens afneemt, dient te voldoen. In artikel 8 zijn vervolgens nadere regels opgenomen met betrekking tot het toezicht op de jachtexamens. Dit artikel biedt de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij de mogelijkheid op de hoogte te blijven over de al dan niet rechtmatige status van erkenning van een jachtexamen. De artikelen 4 tot en met 8 van de regeling hebben tot doel te verzekeren dat een jachtexamen van voldoende kwaliteit is en blijft en dat de kandidaten voor een jachtexamen op gelijke wijze worden getoetst, ongeacht de organisatie die het examen afneemt.

Paragraaf 4: Erkenning van buitenlandse jachtexamens

In artikel 39, eerste lid, onderdeel c, van de wet is bepaald dat een akte niet verstrekt wordt, indien de aanvrager niet heeft aangetoond dat hij met gunstig gevolg een door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij erkend jachtexamen heeft afgelegd. In het Jachtbesluit zijn de eisen opgenomen waaraan examens dienen te voldoen om door de minister erkend te worden. Indien een aanvrager kan aantonen dat hij met gunstig gevolg een door de bevoegde autoriteit van een andere staat erkend jachtexamen heeft afgelegd en indien dit examen door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij erkend is als gelijkwaardig aan de door hem erkende Nederlandse jachtexamens, hoeft hij ingevolge artikel 40, tweede lid, van de wet, niet een erkend Nederlands jachtexamen te hebben afgelegd om een akte te verkrijgen.

In artikel 9 zijn de buitenlandse examens erkend van de overige BENELUX-landen. Deze verplichting vloeit voort uit de Beschikking van het Comité van Ministers van de Benelux Economische Unie van 27 april 1983 strekkende tot onderlinge erkenning van jachtexamens. Nieuw in deze regeling is dat thans ook het praktische gedeelte van het Waalse jachtexamen gelijkwaardig geacht wordt aan het Nederlandse jachtexamen. Evenals in het kader van de Jachtwet is het Duitse jachtexamen, dat behaald is bij of krachtens het Bundesjagdgesetz, erkend.

Onder de Jachtwet werden ook jacht-examens van Oostenrijk en (ten dele) van Denemarken als gelijkwaardig erkend. Er zijn thans geen aanwijzingen dat er behoefte bestaat aan erkenning van jachtexamens uit bedoelde landen. De erkenning van bedoelde jachtexamens is derhalve niet gehandhaafd.

Paragraaf 5: Opening en sluiting van de jacht

In artikel 32 van de wet zijn de haas, de fazant, de patrijs, de wilde eend, het konijn en de houtduif als wild aangewezen, waarop in beginsel gejaagd kan worden. De mogelijkheid om op de wildsoorten te jagen is onder andere beperkt tot een per soort vastgestelde periode in een jaar. Deze periode van openstelling van de jacht kan ingevolge artikel 46, tweede lid, van wet niet eerder beginnen dan 15 augustus en niet later sluiten dan 31 januari. In artikel 10 van de onderhavige regeling wordt per wildsoort op grond van het eerste lid van artikel 46 van de wet deze periode bepaald. Voor de haas, de fazant en de wilde eend zijn de openingstijden gehandhaafd zoals die ook waren vastgesteld op grond van de Jachtwet in de Regeling opening en sluiting van de jacht. Voor de houtduif en het konijn, waarop de jacht voorheen het gehele jaar was geopend, zijn de openingstijden aangepast aan de jongste inzichten inzake de periode waarin deze dieren zich voortplanten. Voorzover het ten behoeve van de bescherming van gewassen noodzakelijk is het wild buiten deze periode te bestrijden, biedt de wet mogelijkheden daarvoor vrijstelling of ontheffing te verlenen.

Paragraaf 6: Opschrift palen van de kring van een eendenkooi

In afdeling 6, Titel II, van de wet zijn in de artikelen 56 tot en met 59 bepalingen opgenomen omtrent eendenkooien. In artikel 14 van het Jachtbesluit zijn eisen gesteld waaraan eendenkooien dienen te voldoen. In artikel 11 is het opschrift vastgesteld dat dient te worden aangebracht op de palen waarmede de eigenaar van een geregistreerde eendenkooi de ingevolge zijn recht op afpaling bestaande afpalingskring van die kooi kan afpalen. Dit artikel is gebaseerd op artikel 59, eerste lid, van de wet. Dit artikel is gelijk aan de bepalingen die voorheen op grond van artikel 41, eerste lid, van de Jachtwet golden (Beschikking van de Minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening van 13 juni 1955, nr. WVJ 4395, Afdeling Wild- en Vogelschade en Jacht, Directie van de Landbouw, houdende het opschrift van de palen van de kring van een eendenkooi, Stcrt. 111).

Paragraaf 7: Overgangs- en slotbepalingen

De artikelen 12 tot en met 14 bevatten overgangs- en slotbepalingen

Ingevolge artikel 11 van de Vogelwet 1936 was voor onder meer het onder zich hebben van jachtvogels ten behoeve van de uitoefening van de jacht een vergunning vereist. Voor deze vergunningen was een numerus fixus van 121 vastgesteld, omdat het aannemelijk werd geacht dat door het groeiende aantal vergunningen de valkerij en daarmede de druk op de haviken- en slechvalkenstand zou toenemen. Om te kunnen jagen met één of meer jachtvogels, dient men op grond van artikel 38, eerste lid, van de wet te beschikken over een geldige valkeniersakte. In artikel 39, eerste lid, onderdeel c, van de wet is bepaald dat een valkeniersakte niet wordt afgegeven tenzij de aanvrager heeft aangetoond met gunstig gevolg een door de Minister erkend jachtexamen te hebben afgelegd. In artikel 115 van de wet is een overgangsbepaling opgenomen, waarin is bepaald dat ten aanzien van degenen aan wie voor het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen 38 tot en met 44 een vergunning als bedoeld in artikel 11 van de Vogelwet 1936 inzake haviken of slechtvalken is uitgereikt, de eis van een onder de Flora- en faunawet erkend jachtexamen niet geldt. Onder de reikwijdte van deze overgangsbepaling vallen niet die personen die vóór de inwerkingtreding van de Flora- en faunawet een in verenigingsverband van valkeniers verplichte stageperiode hebben doorlopen, maar die gelet op de voorheen geldende numerus fixus van het aantal vergunningen voor de jacht met behulp van jachtvogels nog niet over een vergunning beschikken. Voorheen schreven de verenigingen van valkeniers verplicht een stageperiode van drie jaar voor. Op grond van beleid werd een vergunning in de zin van artikel 11 van de Vogelwet 1936 uitsluitend afgegeven, indien men een dergelijke stage had doorlopen. De inhoud van de verplichte stage komt overeen met de eisen die in het kader van de Flora- en faunawet aan zowel het theoretische als het praktische gedeelte van het jachtexamen voor de jacht met één of meer jachtvogels worden gesteld. Aangezien het onredelijk is dat de personen, die met gunstig gevolg een dergelijke stage hebben doorlopen, opnieuw examen moeten doen, is een voorziening opgenomen in artikel 12, eerste lid, van de onderhavige regeling. In het eerste lid is bepaald dat een vóór de inwerkingtreding van de Flora- en faunawet met gunstig gevolg afgeronde stageperiode van drie jaar, die is doorlopen onder auspiciën van het Nederlands Valkeniersverbond `Adriaan Mollen', de Valkeniersvereniging Nederland, Valkerij Equipage `Jacoba van Beieren' of de Orde der Nederlandse Valkeniers, wordt beschouwd te omvatten het theoretische en praktische gedeelte van het jachtexamen voor de jacht met een jachtvogel, bedoeld in artikel 5, eerste en tweede lid. In artikel 12, tweede lid, is ook een voorziening getroffen voor personen die 12 maanden of langer vóór de inwerkingtreding van de Flora- en faunawet een stageperiodezijn aangevangen onder auspiciën van een valkeniersvereniging. Een dergelijke stageperiode omvat geheel of gedeeltelijk het praktische gedeelte van het jachtexamen, bedoeld in het tweede lid, mits een beoordelingsrapport kan worden overgelegd, dat voorzien is of begeleid gaat van een daartoe strekkende verklaring van één van de vier genoemde verenigingen.

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

G.H. Faber.

Naar boven