Kaderregeling Technocentra 2001

23 november 2001

BVE/B-2001/35950

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;

mede namens de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Gelet op artikel 2.7 van de Wet educatie en beroepsonderwijs,

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. wet: de Wet educatie en beroepsonderwijs;

b. Awb: de Algemene wet bestuursrecht;

c. Minister: de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, en voor zover het betreft het beroepsonderwijs op het gebied van de landbouw en de natuurlijke omgeving, de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

d. technocentrum: een door de minister aangewezen technocentrum, genoemd in artikel 2, derde lid, dat voldoet aan de voorwaarden van artikel 2, vierde lid;

e. instelling: een regionaal opleidingencentrum, een regionaal opleidingencentrum in een samenwerkingsverband of een agrarisch opleidingscentrum als bedoeld in artikel 1.3.1 van de wet, een agrarisch innovatie en praktijkcentrum als bedoeld in artikel 1.3.4 van de wet, een andere instelling voor beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 1.4.1 van de wet, een instituut of hogeschool als bedoeld in artikel 12.3.8 of 12.3.9 van de wet, een instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel g, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, of een school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

f. onderneming: de privaatrechtelijke rechtspersoon of natuurlijke persoon niet zijnde een instelling, die een bedrijf zelfstandig uitoefent in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968, of de vertegenwoordiger van een zodanige rechtspersoon of natuurlijke persoon;

g. publiekrechtelijke rechtspersoon: de rechtspersoon, bedoeld in artikel 1, Boek 2, Burgerlijk Wetboek;

h. subsidie: startbijdrage, basissubsidie of speerpuntsubsidie;

i. startbijdrage: de subsidie, bedoeld in artikel 5;

j. basissubsidie: de subsidie bedoeld in artikel 6;

k. speerpuntsubsidie: de subsidie bedoeld in artikel 7;

l. subsidieperiode: de periode over welke subsidie wordt verstrekt, bedoeld in artikel 13;

m. businessplan: het businessplan, bedoeld in artikel 3;

n. activiteitenplan: het activiteitenplan, bedoeld in artikel 3;

o. speerpuntplan: het speerpuntplan, bedoeld in artikel 7;

p. kennisinfrastructuur: de capaciteit van instellingen, publiekrechtelijke rechtspersonen of ondernemingen om voor de samenleving relevante kennis te leveren;

q. Adviescommissie Technocentra: onafhankelijke commissie belast met de beoordeling van de businessplannen en de aanvragen voor basis- of speerpuntensubsidies, welke uitmondt in een advies aan de minister, en met de advisering aan de minister over de werking van deze regeling;

r. ICES-middelen: de middelen die door de regering op grond van het regeerakkoord zijn opgenomen in de planning tot 2010 voor ICES-projecten op het terrein van de kennisinfrastructuur;

s. ICES-speerpunt: een beleidsdoel van de regering dat met ICES-middelen wordt bevorderd;

t. technisch beroepsonderwijs: het voorbereidend beroepsonderwijs, beroepsonderwijs of hoger beroepsonderwijs dan wel het wetenschappelijk onderwijs dat in overwegende mate een inhoudelijke relatie heeft met een technisch vakgebied;

u. baten: de baten zoals omschreven in artikel 4;

v. samenwerkingsverband technocentra: de rechtspersoon, bedoeld in artikel 5, tweede lid.

Artikel 2. Algemene subsidiedoelstellingen en aanwijzing technocentra

1. De minister verleent aan een technocentrum subsidie voor de versterking en vernieuwing van de kennisinfrastructuur op het terrein van het technisch beroepsonderwijs en de verbetering van de aansluiting tussen technisch beroepsonderwijs en bedrijfsleven in de regio. Bij de subsidie wordt onderscheid gemaakt tussen startbijdrage, basissubsidie en speerpuntsubsidie.

2. De minister verleent subsidie ten behoeve van activiteiten die zijn gericht op:

a. het versnellen van de circulatie, diffusie en toepassing van kennis tussen instellingen, tussen instellingen en ondernemingen dan wel tussen instellingen, ondernemingen en derden,

b. gezamenlijke benutting van hoogwaardige en moderne apparatuur, of

c. een effectieve en efficiënte aansluiting van technisch beroepsonderwijs, uitgaande van instellingen of van andere dan instellingen, op de opleidingsbehoeften van de arbeidsmarkt.

3. De minister heeft de volgende 15 technocentra aangewezen die voor subsidie op grond van deze regeling in aanmerking komen: TechnoMatch, coöperatief technocentrum IJssel Vecht Veluwe, Technocentrum Noord-Holland-Noord, Technocentrum Flevoland, Technocentrum Twente, Regionaal Technocentrum Amsterdam, Technocentrum Utrecht, Technocentrum De Vallei, Technocentrum Haaglanden, Technocircle Rijnmond, Technocentrum Zuidelijk Gelderland, Onderwijs Technocentrum Zeeland, iNDEX Technocentrum, Technocentrum Zuid-Oost Nederland en Technocentrum Zuid-Limburg.

4. Een technocentrum is een representatief samenwerkingsverband van instellingen en ondernemingen in de regio dat rechtspersoonlijkheid bezit, waarbij de oprichtingsakte of statuten van de rechtspersoon voldoen aan de volgende voorwaarden:

a. uitsluitend voorzien in doelstellingen die overeenstemmen met de doelstellingen van het tweede lid;

b. zodanige voorzieningen ten aanzien van de verantwoordelijkheidsverdeling tussen instellingen en ondernemingen bevatten, dat is gegarandeerd dat bij liquidatie of faillissement van het technocentrum geen onevenredige lasten worden afgewenteld op een of meer van de instellingen;

c. voorzien in een zodanige samenstelling van het bestuur, dat ten minste eenderde van de leden is aangewezen, benoemd of voorgedragen door een onderneming;

d. uitsluiten dat één onderneming of instelling een meerderheidsbelang heeft;

e. een voorziening bevatten dat de instellingen, ondernemingen en publiekrechtelijke rechtspersonen die een bijdrage kunnen leveren aan het businessplan van het technocentrum, op redelijke voorwaarden kunnen deelnemen aan de activiteiten van het technocentrum en tot het technocentrum kunnen toetreden.

5. Een technocentrum behoeft toestemming van de minister voor:

a. splitsing van het technocentrum,

b. samenvoeging van het technocentrum met een ander technocentrum,

c. overdracht van het bestuur van het technocentrum aan een andere rechtspersoon,

d. verandering van rechtspersoonlijkheid van het technocentrum, en

e. de rechtshandelingen, bedoeld in artikel 4:71, eerste lid, onderdelen a,b en j van de Awb.

Artikel 3. Businessplan

1. Het technocentrum dient voor 14 december 2001 bij de minister ter goedkeuring een businessplan in waarvan een activiteitenplan en een bedrijfseconomische onderbouwing deel uitmaken.

2. De minister keurt het businessplan goed, indien het voldoet aan de volgende voorwaarden:

a. het voorziet in een deugdelijke analyse van de knelpunten in de regio die ten minste betrekking heeft op de in artikel 2, tweede lid, onderdelen a, b en c, bedoelde doelstellingen,

b. het bevat een gemotiveerde keuze van de basisactiviteiten in het activiteitenplan, die gericht zijn op de vastgestelde knelpunten in de regio,

c. het bevat een omschrijving van de strategische doelen van het technocentrum, die gericht zijn op de vastgestelde knelpunten en de doelstellingen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdelen a, b en c,

d. voor iedere basisactiviteit wordt een beschrijving gegeven van de uitgangssituatie en, waar mogelijk, een nulmeting opgenomen die bruikbaar zijn voor de kwalitatieve, en waar mogelijk kwantitatieve, beschrijving van de resultaten,

e. het bevat voor iedere basisactiviteit een beknopte omschrijving van de activiteiten en van de te bereiken doelen van deze activiteiten voor het jaar 2003,

f. het technocentrum maakt voldoende aannemelijk dat het businessplan en het daarbij behorende activiteitenplan het resultaat zijn van overleg met instellingen en ondernemingen die een voor de betreffende regio relevante bijdrage kunnen leveren aan het bereiken van de strategische doelen.

3. In de bedrijfseconomische onderbouwing maakt het technocentrum aannemelijk dat ingaande het boekjaar 2003 zal worden voldaan aan de subsidiegrondslag, bedoeld in artikel 4.

4. De minister keurt het businessplan niet goed dan nadat over het businessplan advies is uitgebracht door de Adviescommissie Technocentra.

Artikel 4. Subsidiegrondslag

1. Grondslag voor de vaststelling van de basis- en speerpuntsubsidies wordt gevormd door de gerealiseerde baten van het technocentrum over het voorafgaand boekjaar, onderscheiden naar de baten uit de basisactiviteiten en de baten uit de speerpuntactiviteiten. Onder baten worden met het oog op de subsidiegrondslag verstaan:

a. de over een boekjaar in geld of natura ontvangen inkomsten van het technocentrum uit geleverde producten of diensten in het kader van basis- of speerpuntactiviteiten;

b. de over een boekjaar in geld of natura ontvangen inkomsten van instellingen, ondernemingen of publiekrechtelijke rechtspersonen binnen het samenwerkingsverband uit geleverde producten of diensten in het kader van basis- of speerpuntactiviteiten, voorzover deze voor de levering van deze producten of diensten een contract zijn aangegaan met het technocentrum en in dit contract een courtage voor het technocentrum is afgesproken die in redelijke verhouding staat tot de inkomsten.

2. Baten over het boekjaar 2003 worden als subsidiegrondslag meegeteld voor het deel dat voldoet aan de voorwaarde dat ten minste 25% van deze baten afkomstig is uit een onderneming of ondernemingen. In de jaren na 2003 wordt dit percentage jaarlijks verhoogd met 5%-punt tot een minimum van 50% in 2008 en verdere jaren.

3. Indien in het goedgekeurde speerpuntplan van een technocentrum een investering is opgenomen, wordt de subsidiegrondslag voor de speerpuntsubsidies gedurende vijf opeenvolgende jaren, voorzover deze vallen binnen de subsidieperiode, verhoogd met een termijn van 20% van de historische verkrijgings- of vervaardigingsprijs van deze investering. Het bepaalde in het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op deze investering.

4. Indien sprake is van baten, bedoeld in het eerste lid onderdeel a, wordt de subsidiegrondslag vastgesteld op basis van het activiteitenverslag en de jaarrekening van het technocentrum over het afgelopen jaar, als bedoeld in artikel 4:75 Awb. Indien sprake is van baten, bedoeld in het eerste lid onderdeel b, wordt de subsidiegrondslag vastgesteld op basis van een opgave van het bevoegd gezag van de instellingen, ondernemingen of publiekrechtelijke rechtspersonen binnen het samenwerkingsverband, gewaarmerkt door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, betreffende de geleverde producten of diensten en de inkomsten daaruit, en waar van toepassing de termijnen bedoeld in het derde lid. De inkomsten worden berekend naar het moment van facturering, blijkend uit de jaarrekening respectievelijk de opgave. Als inkomsten gelden de gefactureerde bedragen exclusief omzetbelasting. De termijnen bedoeld in het derde lid worden opgeteld bij de inkomsten van het technocentrum, als bedoeld in het eerste lid onderdeel a, dan wel bij de inkomsten van de samenwerkingspartners, als bedoeld in het eerste lid onderdeel b.

Artikel 5. Verlening startbijdrage en samenwerkingsverband technocentra

1. Voor de periode tot en met het boekjaar 2002 verleent de minister aan het technocentrum een startbijdrage tot ten hoogste het bedrag van € 1,18 mln (f 2,6 mln). Deze periode wordt afgesloten met een evaluatie als bedoeld in artikel 15.

2. Voor de periode tot en met het boekjaar 2002 verleent de minister subsidie aan het samenwerkingsverband technocentra tot ten hoogste het bedrag van € 0,45 mln (f 1 mln). Uiterlijk op 1 juli 2003 dient de rechtspersoon een aanvraag tot vaststelling in. Artikel 11 is van toepassing, tenzij bij beschikking afwijkende voorwaarden worden gesteld.

Artikel 6. Verlening basissubsidie

1. Voor het boekjaar 2003 en volgende jaren kan een aanvraag om basissubsidie worden ingediend. Deze aanvraag wordt uiterlijk 14 december 2001 ingediend. De aanvraag gaat gepaard met het businessplan, bedoeld in artikel 3, eerste lid, en de begroting voor het jaar 2003.

2. De minister wijst de aanvraag van het technocentrum om basissubsidie toe, indien hij het businessplan op grond van artikel 3 heeft goedgekeurd.

3. Onverminderd artikel 15, derde lid, besluit de minister op een aanvraag eerst na 30 september 2002, doch voor 1 januari 2003

4. De basissubsidie wordt verleend met ingang van het boekjaar 2003. De subsidieverlening geldt voor de periode tot en met 2010, onverminderd de artikelen 4, 12, 14 en 15.

5. Een technocentrum wordt niet voor basissubsidie in aanmerking gebracht dan nadat over de aanvraag aan de minister advies is uitgebracht door de Adviescommissie Technocentra.

6. De jaarlijkse hoogte van de basissubsidie komt, onverminderd het zevende lid, overeen met ten hoogste 20% van de subsidiegrondslag voor de basissubsidie, bedoeld in artikel 4, eerste lid, met inachtneming van het subsidieplafond, bedoeld in artikel 14, vierde lid.

7. In het boekjaar 2003 ontvangt het technocentrum een voorschot van 20% van de begrote baten in de begroting voor het boekjaar 2003, tot ten hoogste het subsidieplafond, bedoeld in artikel 14, vierde lid.

Artikel 7. Verlening speerpuntsubsidie

1. Voor het boekjaar 2003 en volgende jaren kan jaarlijks een aanvraag om speerpuntsubsidie worden ingediend. Deze aanvraag wordt voor het eerst uiterlijk 14 december 2001 en vervolgens uiterlijk 1 juli van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor subsidie wordt gevraagd, ingediend. De aanvraag voor 2003 gaat gepaard met het businessplan, bedoeld in artikel 3, eerste lid. Voor daarop volgende jaren gaat de aanvraag gepaard met de bescheiden, bedoeld in artikel 11, derde lid. Voor de inrichting van de aanvraag kunnen nadere voorschriften worden gesteld.

2. De aanvraag is gebaseerd op een speerpuntplan voor ieder van de prioriteiten, bedoeld in het derde lid, waarvoor het technocentrum speerpuntsubsidie aanvraagt. Het speerpuntplan voldoet aan de volgende vereisten:

a. een verwijzing naar de regionale knelpuntenanalyse en de strategische doelen in het business- en activiteitenplan, waaruit blijkt hoe het speerpuntplan aansluit op de keuzes die ten deze zijn gemaakt;

b. een nulmeting, bruikbaar voor een kwantitatieve beschrijving van de resultaten;

c. de operationele doelen en de streefcijfers bij die doelen;

d. een beknopte beschrijving van de uit te voeren activiteiten;

e. een begroting.

3. Het speerpuntplan kan de aanvraag omvatten tot verhoging van de subsidiegrondslag met de termijnen, bedoeld in artikel 4, derde lid, in verband met een investering in apparatuur die verband houdt met de uitvoering van de speerpuntactiviteiten in dit speerpuntplan. De investering vindt niet plaats dan na goedkeuring door de minister van het speerpuntplan. De aanvraag voldoet aan de volgende vereisten:

a. de aard van de apparatuur en de noodzaak tot aanschaf in relatie tot de speerpuntactiviteiten zijn omschreven;

b. indien de investering geheel of gedeeltelijk wordt gedaan door instellingen, ondernemingen of publiekrechtelijke rechtspersonen binnen het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 4, eerste lid onderdeel b, dragen de partners in het samenwerkingsverband bij aan het investeringsbedrag naar evenredigheid van hun aandeel in de uitvoering van de speerpuntactiviteiten.

4. De minister stelt jaarlijks, na advies van de Adviescommissie Technocentra, een beleidsregel vast waarin ten minste is opgenomen:

a. de prioriteiten, in relatie tot de ICES-speerpunten, voor de activiteiten waarvoor speerpuntsubsidie kan worden aangevraagd;

b. per prioriteit het percentage van de gerealiseerde baten op basis waarvan de speerpuntsubsidie zal worden verleend;

c. de loopduur van de prioriteiten.

5. De minister verleent de speerpuntsubsidie slechts, indien

a. het businessplan van het technocentrum is goedgekeurd,

b. het technocentrum in aanmerking komt voor basissubsidie,

c. de aanvraag voldoet aan de voorwaarden in de beleidsregel, en

d. de aanvraag voldoet aan het tweede, en waar van toepassing derde, lid.

6. Onverminderd artikel 15, derde lid, besluit de minister op de aanvraag voor het boekjaar 2003 eerst na 30 september 2002, doch voor 1 januari 2003. Op aanvragen voor opvolgende boekjaren besluit de minister binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

7. Een technocentrum wordt niet voor speerpuntsubsidie in aanmerking gebracht dan nadat aan de minister over de aanvraag advies is uitgebracht door de Adviescommissie Technocentra.

8. De speerpuntsubsidie komt overeen met het in het vierde lid onderdeel b bedoelde percentage van de subsidiegrondslag voor speerpuntactiviteiten, bedoeld in artikel 4, eerste lid, met inachtneming van het subsidieplafond, bedoeld in artikel 14, vijfde lid.

Artikel 8. Nadere aanvragen

1. Indien bij toewijzing van het totaal der aanvragen het subsidieplafond, bedoeld in artikel 14, nog niet is bereikt, kan de minister, onverminderd artikel 15, besluiten op nadere aanvragen die met inachtneming van het in deze regeling bepaalde, door een of meer door de minister aan te duiden technocentra kunnen worden ingediend.

2. De minister kan voor de nadere aanvragen, bedoeld in het vorige lid, voorwaarden stellen inzake de aard en omvang van de activiteiten waarop deze betrekking behoren te hebben, met dien verstande dat deze voorwaarden horen aan te sluiten bij de reeds goedgekeurde businessplannen.

Artikel 9. Algemene subsidieverplichtingen

Aan de subsidie zijn de verplichtingen verbonden dat:

a. het technocentrum voor diensten en producten marktconforme tarieven in rekening brengt aan alle marktpartijen, waaronder begrepen de partijen die deelnemen aan het technocentrum;

b. door het technocentrum middelen, die zijn verkregen uit de bekostiging uit de openbare kas van een instelling krachtens een onderwijswet, worden ingezet overeenkomstig de doelen van die onderwijswet;

c. het technocentrum meewerkt aan monitoring, evaluatie en informatievoorziening van de minister met het oog op het verkrijgen van inzicht in de werking en de effectiviteit van deze regeling in relatie tot de besteding van de ICES-middelen. Het verschaft daartoe aan de minister alle met betrekking tot de toepassing van deze regeling relevante gegevens, indien de minister daarom verzoekt.

Artikel 10. Begrotingsvoorbehoud en egalisatiereserve

1. Het technocentrum kan een egalisatiereserve vormen als bedoeld in artikel 4.72 Awb.

2. De subsidie wordt verleend onder de begrotingsvoorwaarde als bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, Awb.

Artikel 11. Vaststelling en betaling

1. Het technocentrum dient jaarlijks uiterlijk op 1 juli van het jaar volgend op het boekjaar waarover de startbijdrage dan wel de basissubsidie is verleend, een aanvraag tot subsidievaststelling in.

2. Het technocentrum dient uiterlijk op 1 juli van het jaar, volgend op het jaar waarin de speerpuntactiviteiten binnen een speerpuntplan zijn afgesloten, een aanvraag tot subsidievaststelling in.

3. Het technocentrum overlegt bij de aanvragen tot subsidievaststelling een activiteitenverslag en een jaarrekening, welke voldoen aan de eisen van de artikelen 4:76 en 4:78 tot en met 4:80 van de Awb. Artikel 4:69 Awb is van overeenkomstige toepassing op de gegevens, bedoeld in dit lid.

4. De jaarrekening wordt ingericht overeenkomstig de voorschriften van Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

5. De accountant, bedoeld in artikel 4:78 en 4:79 Awb, heeft toegang tot alle gegevens die van belang zijn voor de vaststelling van de subsidie.

6. De accountant die door de minister is belast met het onderzoek van de ministeriële jaarrekening heeft met het oog op het verrichten van dat onderzoek toegang tot ieder technocentrum en tot de instellingen, ondernemingen en publiekrechtelijke rechtspersonen, bedoeld in artikel 4, eerste lid onderdeel b. Aan de accountant wordt desgevraagd inzage gegeven in de boeken en bescheiden en worden alle inlichtingen verstrekt die deze voor de uitvoering van zijn taak nodig oordeelt.

7. De minster beslist binnen dertien weken op de aanvragen tot subsidievaststelling, bedoeld in het eerste en tweede lid.

8. Betaling van de startbijdrage vindt plaats in drie termijnen, verspreid over drie boekjaren. Betaling in 2001 en 2002 geschiedt na vaststelling van de over het voorgaande boekjaar verleende subsidie. De startbijdrage wordt vastgesteld op het bedrag van de termijn betaald in het voorgaande boekjaar, tenzij uit de jaarrekening blijkt dat de startbijdrage niet is besteed in overeenstemming met het doel van de regeling. Bij de vaststelling van de subsidie voor het boekjaar 2002 worden middelen die niet zijn besteed in 2002 terugbetaald aan de minister.

9. Betaling van de basissubsidie vindt in jaarlijkse termijnen plaats. Betaling geschiedt voor het dan lopende boekjaar na vaststelling van de over het voorgaande boekjaar verleende subsidie.

10. De basissubsidie voor 2003 wordt vastgesteld op het bedrag van de subsidieverlening, tenzij uit de jaarrekening blijkt dat de subsidie niet is besteed, danwel niet is besteed in overeenstemming met het doel van de regeling.

11. Zo spoedig mogelijk na het besluit, bedoeld in artikel 7, zesde lid, wordt een voorschot op de speerpuntsubsidie betaald. Indien de loopduur van het speerpuntplan meer dan één jaar is wordt het voorschot betaald in termijnen, gelijk aan het aantal jaren van de loopduur. Het voorschot komt overeen met het in artikel 7, vierde lid onderdeel b, bedoelde percentage van de begrote subsidiegrondslag. Na vaststelling van de speerpuntsubsidie wordt, in voorkomende gevallen, het negatief verschil tussen voorschot en vastgesteld subsidiebedrag teruggevorderd dan wel in mindering gebracht op andere subsidiebedragen, dan wel het positief verschil betaald, in het jaar van de subsidievaststelling.

12. Indien in het speerpuntplan een investering is opgenomen, worden de termijnen, bedoeld in artikel 4, derde lid, welke vallen binnen de loopduur van het speerpuntplan, opgeteld bij de begrote baten ten behoeve van de berekening van het voorschot, bedoeld in het negende lid. Bij de vaststelling van de speerpuntsubsidie worden deze termijnen opgeteld bij de gerealiseerde baten op het speerpuntplan. Indien het aantal termijnen groter is dan het aantal jaren van de loopduur, worden na de vaststelling van de speerpuntsubsidie resterende termijnen afzonderlijk als subsidiegrondslag in de jaarrekening opgenomen voor de betreffende boekjaren, voorzover deze binnen de subsidieperiode vallen.

13. Bij de vaststelling van de subsidie over het boekjaar 2010 worden alle niet bestede subsidiebedragen terugbetaald aan de minister.

Artikel 12. Overige subsidievoorwaarden

1. Het technocentrum zendt jaarlijks voor 1 december een voor het daaropvolgend jaar geactualiseerd activiteitenplan ter kennisgeving aan de minister.

2. Indien het technocentrum in het geactualiseerd activiteitenplan in enig jaar een activiteit opneemt die naar zijn oordeel niet voortvloeit uit het goedgekeurde businessplan als bedoeld in artikel 3, dan wel indien uitvoering van het goedgekeurde businessplan niet langer mogelijk is, dan zendt hij het geactualiseerde businessplan, waarvan het activiteitenplan deel uitmaakt, ter goedkeuring aan de minister. Artikel 3 is van toepassing op de goedkeuring van het geactualiseerde businessplan. De minister beslist binnen redelijke termijn, na advies van de Adviescommissie Technocentra.

3. Het technocentrum maakt jaarlijks een jaarverslag openbaar betreffende de uitvoering van zijn activiteiten in het voorgaande jaar in relatie tot de doelen hiervan. Hij maakt dit jaarverslag ten minste kenbaar aan de instellingen en ondernemingen in de regio die een relevante bijdrage kunnen leveren aan het bereiken van die doelen.

4. Indien de minister op basis van de in het eerste of tweede lid bedoelde stukken, de jaarstukken als bedoeld in artikel 11, eerste lid, of informatie als bedoeld in artikel 9, onderdeel c, van oordeel is dat het technocentrum niet meer voldoet aan enige voorwaarde in deze regeling, dan wel een onevenredig deel van de voorgenomen activiteiten niet realiseert, dan treedt hij in overleg met het bevoegd gezag van het technocentrum. Na overleg kan de minister nadere voorwaarden verbinden aan voortzetting van de subsidie dan wel aan de betaling van voorschotten, onverminderd het vijfde lid.

5. De minister vermindert de subsidie of beëindigt de subsidie geheel of gedeeltelijk, indien het technocentrum niet of in onvoldoende mate heeft voldaan aan de bij deze regeling gestelde verplichtingen bij de subsidie.

Artikel 13. Subsidieperiode

1. De subsidieperiode vangt aan bij de inwerkingtreding van deze regeling en omvat de boekjaren tot en met 2010, onverminderd artikel 15.

2. Voor deze regeling wordt een boekjaar gelijk gesteld met een kalenderjaar.

Artikel 14. Subsidieplafond

1. Het subsidieplafond voor de boekjaren 2000 tot en met 2010 bedraagt € 90,76 mln (f 200 mln), onverminderd artikel 15.

2. Het subsidieplafond ten behoeve van startbijdragen voor de boekjaren tot en met 2002 bedraagt € 18,15 (f 40 mln).

3. Voor ieder technocentrum is het subsidieplafond voor de start- en de basissubsidie tezamen tot en met 2010 € 4,54 mln (f 10 mln).

4. Voor ieder technocentrum is het subsidieplafond voor de basissubsidie voor het boekjaar 2003 € 0,5 mln (f 1,099 mln). Dit bedrag wordt voor de jaren 2004 tot en met 2010 jaarlijks met 5%-punt verminderd.

5. Het subsidieplafond voor de speerpuntsubsidies is voor het boekjaar 2003 € 1,41 mln (f 3,11 mln). Dit bedrag wordt voor de jaren 2004 tot en met 2010 jaarlijks met 5%-punt verhoogd. Bovendien worden jaarlijks middelen, gereserveerd voor de basissubsidie, die na vaststelling van de basissubsidies niet worden toegekend, toegevoegd aan het subsidieplafond voor de speerpuntsubsidie voor het lopend boekjaar.

6. Indien het totaal van de aanvragen voor speerpuntsubsidies, die voldoen aan de voorwaarden in deze regeling, het subsidieplafond voor de speerpuntsubsidies overschrijdt, zoals dat naar verwachting in enig jaar zal zijn als gevolg van de voorschotten, bedoeld in artikel 11, negende lid, de vaststelling van de speerpuntsubsidie en de eventuele resterende termijnen, bedoeld in artikel 11, tiende lid, dan besluit de minister, op advies van de Adviescommissie Technocentra, mede gelet op de kwaliteit van de aanvragen en de evenwichtige spreiding van de aanvragen over de technocentra, één of meerdere aanvragen niet toe te kennen.

Artikel 15. Evaluatie, stopzetting of vermindering subsidie

1. De minister kan na evaluatie van het gevoerde beleid ten aanzien van de ICES-projecten en gelet op de resultaten van het beleid ten aanzien van de technocentra over de boekjaren 2000 en 2001, besluiten deze subsidieregeling te beëindigen of in die zin te wijzigen dat voor de periode die aanvangt op 1 januari 2003 de subsidie aan een of meer technocentra geheel of gedeeltelijk wordt beëindigd dan wel gewijzigd wordt voortgezet.

2. Het verslag van de in het eerste lid bedoelde evaluatie komt uiterlijk op 30 september 2002 beschikbaar.

3. Indien de minister voornemens is tot beëindiging of wijziging over te gaan doet hij daarvan uiterlijk 30 september 2002 schriftelijk mededeling aan het bestuur van de desbetreffende technocentra.

Artikel 16. Inwerkingtreding

1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin deze regeling is geplaatst.

2. De Kaderregeling Technocentra wordt ingetrokken.

Artikel 17. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Kaderregeling Technocentra 2001.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,L.M.L.H.A. Hermans.

Toelichting

1. het project technocentra: uitgangspunten en doelen

Kenmerken technocentra

In juli 1999 is de Kaderregeling Technocentra in werking getreden. Deze regeling voorziet in de subsidieverstrekking aan technocentra en bepaalt de voorwaarden daarvan.

Technocentra zijn intermediaire organisaties, opgericht om knelpunten op de regionale arbeidsmarkt binnen de technische sector aan te pakken. Het zijn organisaties die in hoofdzaak een makel-, schakel- en organisatiefunctie vervullen om de regionale samenwerking tussen onderwijs, bedrijfsleven, regionale overheden en andere relevante actoren te faciliteren en te stimuleren. Zij richten zich op synergie en het bijeenbrengen van geldstromen en beleidsinstrumenten.

De technocentra zijn gebaseerd op een vorm van publiek-private samenwerking. Zij berusten op een samenwerkingsverband waarin ten minste onderwijsinstellingen (VMBO, MBO, HBO en WO), die technisch beroepsonderwijs verzorgen, en ondernemingen in de regio participeren, en zij moeten ook hun inkomsten steeds voor een deel uit ondernemingen betrekken. Ten minste éénderde van de bestuursleden dient uit een onderneming afkomstig te zijn.

De technocentra dienen zoveel mogelijk de relevante partijen in de regio bij de samenwerking te betrekken. Welke dat zijn moet naar voren komen uit de zgn. regionale knelpuntenanalyse, die als onderdeel van de eerste subsidieaanvraag is uitgevoerd. Voldoende draagvlak en erkenning zijn voorwaarden voor het realiseren van de doelstellingen van het project.

Het initiatief tot oprichting berust bij bedrijfsleven, onderwijsinstellingen en evt. regionale overheden. Dit laat onverlet dat de Kaderregeling een landelijk dekkend stelsel van technocentra beoogt te stimuleren. Er zijn 15 technocentra aangewezen. Deze verkeren in de startfase, die duurt tot en met 2002. In deze periode stelt de startsubsidie hen in de gelegenheid hun organisatie op te bouwen, zich een plaats te verwerven in het regionaal institutioneel netwerk en een activiteitenpakket te ontwikkelen waarmee zij zich binnen hun opdracht kunnen positioneren. De uitkomsten van de startfase zullen worden geëvalueerd in 2002; op basis van deze evaluatie kan uiterlijk op 30 september 2002 worden beslist deze subsidieregeling te beëindigen, dan wel de subsidie aan één of meer technocentra te beëindigen of gewijzigd voort te zetten.

De subsidie ten behoeve van de technocentra is afkomstig uit het Fonds Economische Structuurversterking, het zgn. programma ICES-II. In 1988 heeft het kabinet besloten tot een pakket investeringen tot versterking van de kennisinfrastructuur (ICESKIS). Onderdeel hiervan is een reservering van € 90,76 mln (f 200 mln) tot en met 2010 ten behoeve van de technocentra. Hiervan wordt tot en met 2002 € 18,15 mln (f 40 mln) besteed voor de startsubsidie. De beschikbaarstelling van de overige € 72,60 mln (f 160 mln) is afhankelijk van bovengenoemde evaluatie.

Doelen

Er zijn drie doelstellingen geformuleerd voor de activiteiten van de technocentra. Deze passen binnen de oorspronkelijke ICES-doelstelling van het project technocentra: een forse impuls voor de samenwerking bedrijfsleven - beroepsonderwijs, versterking en modernisering van de kennisinfrastructuur en verbeterde aansluiting van het beroepsonderwijs op de arbeidsmarkt.

1. het versnellen van de circulatie, diffusie en toepassing van kennis tussen instellingen, tussen instellingen en ondernemingen dan wel tussen instellingen, ondernemingen en derden.

Hier gaat het om een bijdrage aan de kennisintensiteit van de economie, als belangrijke concurrentiefactor in het internationale vestigingsklimaat. De kenniskringloop van kennisverwerving, -opslag, -overdracht en -toepassing dient efficiënt en vlot te verlopen. Beroepsonderwijs en scholingsinstellingen hebben hierin een spilfunctie.

2. Gezamenlijke benutting van hoogwaardige en moderne apparatuur.

Daarbij gaat het vooral om de aanschaf en gezamenlijke benutting van apparatuur voor opleiding en scholing, die te duur is om door één bedrijf of instelling te worden aangeschaft, of die in samenwerking efficiënter kan worden gebruikt.

3. Een effectieve en efficiënte aansluiting van onderwijs of scholing op de opleidingsbehoeften van de arbeidsmarkt.

Hier gaat het vooral om technisch beroepsonderwijs binnen VMBO, MBO, HBO en wetenschappelijk onderwijs en andere vormen van scholing.

Financieel kader

Na de startfase (dus na 2002, afhankelijk van de uitkomsten van de evaluatie) zal de basissubsidie worden verstrekt op grond van de behaalde resultaten. Deze subsidie heeft daarmee het karakter van een stimuleringsbijdrage. Doel is de effectiviteit en het organiserend vermogen van de technocentra te belonen, het gebruik van hun producten en diensten te stimuleren en de technocentra te doen toegroeien naar een volledig zelffinancierend stelsel na 2010.

De subsidieverstrekking geschiedt daarom volgens de zgn. batensystematiek. Deze systematiek is erop gericht blijvende afhankelijkheid van (basis)subsidie te voorkomen: de technocentra moeten geleidelijk toegroeien naar een zelffinancierend stelsel, dat zich door inkomsten uit geleverde diensten en producten in stand houdt.

De basissubsidie wordt na afloop van het boekjaar vastgesteld op 20% van de baten, d.i. de inkomsten uit geleverde producten en diensten binnen de drie doelstelling en de inkomsten van partners in het technocentrum waaraan het technocentrum (binnen een contractuele relatie) een aanmerkelijke bijdrage heeft geleverd. Aan deze baten is de voorwaarde verbonden dat over 2003 ten minste 25% afkomstig is uit een onderneming of ondernemingen; over de volgende jaren loopt dit percentage op tot uiteindelijk 50%. Tevens wordt per technocentrum een jaarlijks subsidieplafond voor de basissubsidie vastgesteld, dat in de jaren na 2003 jaarlijks met 5%-punt wordt verlaagd.

Naast de basissubsidie kunnen de technocentra in aanmerking komen voor speerpuntsubsidies. De gewijzigde Kaderregeling houdt een andere invulling van de batensystematiek voor de speerpuntsubsidies in (zie hieronder), waardoor deze meer het karakter krijgen van projectsubsidies. Het beschikbare bedrag voor de speerpuntsubsidies neemt per jaar toe met het bedrag dat vrijkomt uit de verlaagde (en evt. de niet bestede) basissubsidie.

De gewijzigde regeling expliciteert de mogelijkheid, die ook al in de kaderregeling 1999 was opgenomen, dat ook investeringen bij de subsidiegrondslag voor de speerpuntsubsidies kunnen worden meegeteld. Overweging hierbij is dat het tot stand brengen van investeringen in apparatuur ten dienste van de kennisinfrastructuur onderdeel kan zijn van speerpuntactiviteiten binnen de drie doelstellingen. Dit is het meest zichtbaar binnen de tweede doelstelling, de gezamenlijke benutting van hoogwaardige apparatuur. Voorbeeld zou de gezamenlijke aanschaf van dure apparatuur voor praktijksimulatie door een onderwijsinstelling en een bedrijf kunnen zijn, waarbij het technocentrum een bemiddelende rol speelt in het tot stand komen van deze gezamenlijke inspanning. Voorwaarde is dat het gaat om een speerpuntactiviteit die past binnen de landelijke prioriteiten.

2. doelen en uitgangspunten van de wijziging

Er is om hieronder genoemde redenen besloten tot wijziging van de Kaderregeling Technocentra 1999:

1. termijnstelling: de termijn voor indiening van de businessplannen is verschoven naar 14 december 2001. De wijziging dient dit formeel te bevestigen.

2. transparantie: de Kaderregeling van 1999 wordt door alle betrokkenen ervaren als moeilijk leesbaar, gedetailleerd en lastig interpreteerbaar. In de Toelichting en Bijlage staan uitwerkingen die in feite als nadere bepaling fungeren. Ook is de tekst op onderdelen niet eenduidig. Tot slot bevat de regeling nog bepalingen over de startfase die inmiddels geen werking meer hebben.

3. informatielast: de Kaderregeling 1999 bevat nogal wat verschillende documenten, met de daaraan verbonden informatie-vereisten, die door de technocentra moeten worden geleverd. De totale informatielast is aanzienlijk.

4. advies speerpuntenbeleid: in haar eerste advies heeft de Adviescommissie Technocentra, die de minister krachtens de Kaderregeling adviseert over o.m. de verdere ontwikkeling van dit project, voorstellen gedaan voor een aanpassing van de subsidiesystematiek voor de speerpuntactiviteiten. Deze voorstellen zijn overgenomen. Ook voorstellen voor de structuur van het businessplan en de speerpuntplannen, in relatie tot de komende beoordelingsprocedure, zijn waar mogelijk overgenomen.

Als vorm voor de wijziging is gekozen voor het opnieuw afkondigen van een gewijzigde Kaderregeling met het oog op de leesbaarheid en hanteerbaarheid voor alle betrokkenen.

Uitgangspunten wijziging

Het gaat nadrukkelijk om een wijziging van de Kaderregeling die de uitgangspunten van deze regeling, zoals bovengeschetst, overeind houdt. Dit betekent met name:

- de uitgangspunten van de Kaderregeling 1999 in relatie tot ICES-KIS worden onveranderd toegepast. Dit geldt in het bijzonder voor de doelstellingen van de Regeling, de verhouding tussen de subsidiedelen voor start-, basis- en speerpuntsubsidie en de toepassing van de zgn. batensystermatiek.

- ook de structuur van de regeling wordt in hoofdlijn aangehouden. Nadere bepalingen in de Toelichting zijn zoveel mogelijk in de Regeling geplaatst. De Bijlage bij de regeling 1999 is overbodig geworden naast de nadere regels voor de monitor, het controle-protocol en het beoordelingskader van de Adviescommissie Technocentra.

- de tekst is waar mogelijk vereenvoudigd en er is gestreefd naar een coherente opbouw en terminologie.

- het geheel aan plan- en vaststellings- c.q. controledocumenten, en de daaraan verbonden procedures, is gescreend op noodzaak, en waar mogelijk vereenvoudigd.

3. hoofdlijnen wijzigingsvoorstel

Businessplan

Het businessplan, met daarin het activiteitenplan en een bedrijfseconomische onderbouwing, wordt nadrukkelijker gepositioneerd. Het krijgt de status van aanvraagvereiste, d.w.z. goedkeuring van het businessplan is algemene voorwaarde voor het mogen aanvragen van basis- en speerpuntsubsidie. Goedkeuring van het businessplan impliceert het bestaansrecht van het technocentrum, en daarmee `trekkingsrecht' op de basissubsidie en het recht aanvragen voor speerpuntsubsidie in te dienen. Het businessplan dient uiterlijk 14 december 2001 te zijn ingediend.

Verlening basissubsidie, activiteitenplan

De basissubsidie wordt verleend voor de hele periode t/m 2010. De basissubsidie wordt dus éénmalig aangevraagd en verleend op basis van het goedgekeurde businessplan. De basisactiviteiten, waarvoor subsidie wordt verleend, zijn beschreven in het activiteitenplan 2003, dat als onderdeel van het businessplan is goedgekeurd. Dit beschrijft in feite de startsituatie in 2003; de technocentra hebben alle ruimte om dit activiteitenpakket in de loop der jaren verder te ontwikkelen en uit te breiden. De activiteitenplannen voor latere jaren t/m 2010 hoeven alleen ter kennisgeving te worden ingediend zolang zij zich binnen het goedgekeurde businessplan blijven bewegen.

De uiteindelijke hoogte van de basissubsidie wordt jaarlijks achteraf vastgesteld op basis van de gerealiseerde baten. Het principe hiervan verandert niet (ten hoogste 20% van de baten als subsidie, tot het jaarlijks subsidieplafond per technocentrum).

Alleen in 2003 wordt de subsidie beschikbaar gesteld als voorschot op basis van de begroting 2003. Dit omdat in 2002 (laatste jaar startfase) nog niet in alle gevallen batengenererende activiteiten worden uitgevoerd. De baten over 2003 zijn vervolgens de basis voor de subsidievaststelling in 2004, enzovoorts.

Speerpunten

Wat betreft de speerpunten is het advies van de Adviescommissie Technocentra gevolgd. De aanvragen voor speerpuntsubsidies krijgen nadrukkelijk het karakter van speerpuntplannen met een projectmatige opzet: nulmeting, operationele doelen met streefcijfers en afgebakende duur. Er wordt wel ruimte geboden voor een looptijd van meer dan één jaar.

De speerpunten kunnen worden aangevraagd op basis van landelijke prioriteiten. Deze worden door de minister vastgesteld in een beleidsregel, op advies van de adviescommissie. Hierdoor wordt een duidelijk kader aangegeven.

Voor de speerpunten wordt de door de commissie voorgestelde `omgekeerde batensystematiek' gebruikt, d.w.z. de subsidie wordt verleend als voorschot op basis van de begroting. Achteraf wordt de subsidie vastgesteld op basis van de gerealiseerde baten. Deze vaststelling geschiedt in het jaar na afronding van de speerpuntactiviteit; bij een meerjarige speerpuntactiviteit wordt dus subsidie over meerdere jaren vastgesteld (de maximale loopduur is echter van tevoren in de beleidsregel bepaald). Na vaststelling wordt de subsidie met het voorschot verrekend. Het subsidiepercentage kan variëren; dit wordt vooraf door de minister vastgesteld in bovengenoemde beleidsregel, op advies van de adviescommissie.

Duidelijke omschrijving subsidiegrondslag, subsidieplafond

Er wordt een eenduidige omschrijving gegeven voor wat bij het vaststellen van de subsidies mag meetellen als `baten', met in achtneming van de geldende uitgangspunten van de Kaderregeling. Als baten worden de inkomsten verstaan uit geleverde producten of diensten in het kader van basis- of speerpuntactiviteiten. Verder kunnen zowel de inkomsten worden meegeteld die direct door het technocentrum worden gegenereerd als de inkomsten van de partners in de uitvoering van de activiteiten. Voorwaarde is dan wel dat er een contract is aangegaan tussen technocentrum en partners, waarin de rol van het technocentrum in de uitvoering van deze activiteit wordt vastgelegd en gehonoreerd met een courtage. Waar in een goedgekeurd speerpuntplan investeringen zijn opgenomen mag het investeringsbedrag in vijf termijnen van 20% bij de subsidiegrondslag voor de speerpuntsubsidie worden opgeteld.

Voor alle baten geldt dat zij slechts meetellen voorzover ten minste 25% van de baten afkomstig is uit (een) onderneming(en); dit percentage wordt na 2003 telkens met 5%-punt per jaar verhoogd tot ten minste 50% in 2010.

De mogelijkheid tot subsidiëring worden verder beperkt door een aantal subsidieplafonds: een totaal plafond gekoppeld aan het bedrag dat in het FES is gereserveerd (€ 90,76 of f 200 mln.), een plafond per technocentrum per jaar (voor de basissubsidie) en een plafond per jaar voor het geheel aan speerpuntsubsidies. De verschillende subsidieplafonds zijn eenduidig in de regeling opgenomen.

Evaluatie, monitoring

De evaluatie in 2002, en de daaraan gekoppelde `go - no go' beslissing, worden onverkort gehandhaafd. Alle bepalingen voor 2003 en verder zijn onder voorbehoud hiervan. Ook de verplichting tot deelname aan de monitor is gehandhaafd.

Het jaarverslag krijgt een duidelijke functie in de publieke verantwoording naar de eigen regio.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1: Begripsbepalingen

Onderdeel f stelt een organisatie die één of meer ondernemingen vertegenwoordigt, bij voorbeeld een (afdeling van) een werkgeversorganisatie, voor de werking van deze regeling gelijk aan een onderneming. Dit is met name van belang voor de toepassing van artikel 2.

Onderdeel g verwijst naar openbare lichamen zoals gemeenten, waterschappen, provincies en ook Kamers van Koophandel.

In onderdeel t is het voorbereidend beroepsonderwijs toegevoegd.

In onderdeel q is de beleidsmatige advisering aan de minister in relatie tot de uitvoering van deze regeling toegevoegd aan de taakstelling van de Adviescommissie Technocentra, in overeenstemming met de instellingsbeschikking van deze commissie.

Artikel 2: Algemene subsidiedoelstellingen en aanwijzing technocentra

Dit artikel bepaalt de doelstellingen van de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt en de vereisten waaraan de technocentra als organisatie moeten voldoen om als subsidieontvanger in aanmerking te komen.

Lid 1 omschrijft de algemene subsidiedoelstelling en onderscheidt de typen subsidie die kunnen worden verstrekt. In de algemene doelstelling is, overeenkomstig de uitwerking in het tweede lid, de verbetering van de aansluiting tussen technisch beroepsonderwijs en bedrijfsleven toegevoegd.

In lid 2 is globaal, maar limitatief, het type doelen omschreven van de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt. Deze vormen het aangrijpingspunt voor de inhoudelijke beoordeling van subsidieaanvragen.

In lid 3 zijn de 15 technocentra aangewezen die voor subsidie in aanmerking komen. Deze zijn in 1999 voor het eerst aangewezen op basis van initiatieven van technocentra in oprichting en regionale ontwikkelingen. De lijst in lid 3 geeft de actuele stand in september 2001 weer. Uitgangspunt van deze aanwijzing is een landelijk dekkend netwerk van technocentra, dat ieder een regio bedient met een voldoende economisch en maatschappelijk draagvlak. Binnen deze regio richten de technocentra hun activiteiten op knelpunten in relatie tot de regiospecifieke economische structuur, de regionale arbeidsmarkt en het regionale aanbod van technisch beroepsonderwijs en scholing. Daarom wordt per regio slechts één technocentrum aangewezen en voorziet de regeling niet in de stichting van nieuwe technocentra.

Het is wel mogelijk dat gedurende de subsidieperiode één of meer technocentra zullen ophouden te bestaan. Zeker in de startfase tot en met 2002, maar ook in de periode daarna moet ieder technocentrum zijn bestaansrecht bewijzen door activiteiten uit te voeren die passen binnen de drie doelen en door voldoende baten te genereren. Lukt dat niet dan kan een technocentrum worden opgeheven, door het bestuur zelf, door faillissement of, in een uiterst geval, door ingrijpen van de minister. Het landelijk dekkend netwerk moet vervolgens door de resterende technocentra worden ingevuld. Om op een eventueel proces van herschikking invloed te kunnen uitoefenen is in lid 5 een aantal bevoegdheden van de minister toegevoegd betreffende splitsing, samenvoeging, bestuursoverdracht en verandering van rechtspersoonlijkheid van een technocentrum.

Het vierde lid omschrijft de eisen waaraan het technocentrum als organisatie moet voldoen. Samengevat: alleen die technocentra kunnen worden aangewezen die rechtspersoonlijkheid bezitten, die een statutair doel hebben dat spoort met de doelstellingen in lid 1 en 2 en wier organisatie voldoet aan de vereisten in het vierde lid.

Belangrijke elementen in deze vereisten zijn o.m. de eis dat ten minste één derde van de bestuursleden uit het bedrijfsleven afkomstig is, in verband met de publiek-private constructie (ad c), het uitsluiten van een meerderheidsbelang van één onderneming (die anders te zeer gezichtsbepalend zou zijn), en een open toetreding van ondernemingen, instellingen en openbare lichamen tot het technocentrum, voorzover zij een bijdrage kunnen leveren aan de realisatie van het businessplan.

Artikel 3: Businessplan

In de gewijzigde regeling is het businessplan nadrukkelijk gepositioneerd als het document waarin het technocentrum zijn bestaansrecht aantoont. Een goedgekeurd businessplan is voorwaarde voor het voortbestaan na 2002, namelijk als voorwaarde voor de verlening van basissubsidie en het recht speerpuntsubsidies aan te vragen.

Met het oog op deze functie bepaalt het tweede lid de eisen waaraan het businessplan moet voldoen. Er wordt een duidelijke structuur aangegeven, met drie onderdelen: de regionale knelpuntenanalyse en daaraan gekoppeld de keuze van het activiteitenpakket en de strategische doelen, het activiteitenplan en de bedrijfseconomische onderbouwing.

Kern van het businessplan is de regionale knelpuntenanalyse. Deze is nadrukkelijk gekoppeld aan de drie doelstellingen in artikel 2, tweede lid. Op basis van de knelpuntenanalyse maakt het technocentrum een gemotiveerde keuze van zijn activiteitenpakket en formuleert hij zijn strategische doelen. De keuze van het activiteitenpakket en van de strategische doelen moet transparant zijn, in relatie tot de vastgestelde knelpunten. Er wordt veel belang gehecht aan een goed onderbouwde en gemotiveerde keuze, als cruciale schakel tussen de uitkomsten van de regionale knelpuntenanalyse en de gekozen inzet in de regio.

Het activiteitenplan bevat vervolgens de basisactiviteiten, de activiteiten binnen de basissubsidie waarop het technocentrum zich verder wil profileren (zie hieronder). Per basisactiviteit wordt de uitgangssituatie beschreven, en zo mogelijk een nulmeting uitgevoerd. De activiteiten worden hier globaal beschreven, zodat er ruimte is voor verdere ontwikkeling en uitbouw in de jaren na 2003. Tot slot concretiseert het activiteitenplan in meer detail de activiteiten waarmee het technocentrum in 2003 wil starten (c.q. al gestart is) en de operationele doelen van deze activiteiten.

Voor latere jaren wordt het geactualiseerd activiteitenplan alleen ter kennisgeving ingediend. Alleen indien het technocentrum nieuwe basisactiviteiten wil starten, die niet meer kunnen worden gezien als verdere ontwikkeling vanuit het oorspronkelijk activiteitenplan, dient hij het activiteitenplan opnieuw ter goedkeuring in (artikel 12, tweede lid).

De bedrijfseconomische onderbouwing moet de economische levensvatbaarheid van het technocentrum aannemelijk maken, dat wil zeggen dat de technocentrum verwacht aan de voorwaarden van de subsidiegrondslag te kunnen voldoen. Daarbij moet in ieder geval aannemelijk worden gemaakt dat 25%, oplopend tot 50%, van de baten uit het bedrijfsleven zullen worden gegenereerd en dat jaarlijks minstens vijf keer het bedrag aan basissubsidie aan baten zal worden gegenereerd.

Artikel 4: Subsidiegrondslag

In dit artikel wordt omschreven welke baten mogen meetellen als grondslag voor de vaststelling van de subsidie. Het gaat daarbij om de inkomsten uit geleverde producten of diensten in het kader van basis- of speerpuntactiviteiten. Er moet dus een directe relatie zijn tussen de activiteiten in het activiteitenplan resp. het speerpuntplan en de inkomsten die als `baat' kunnen gelden. Dit moet blijken uit de combinatie van activiteitenverslag en jaarrekening (derde lid).

Het Burgerlijk Wetboek, dat de grondslag vormt voor de jaarrekening, omschrijft meerdere soorten baten. Daarvan telt hier slechts één mee, nl. inkomsten op grond van prestaties in het boekjaar. Andere baten als b.v. rente-inkomsten moeten uiteraard wel in de jaarrekening worden opgenomen, maar mogen niet bij de subsidiegrondslag worden opgeteld. Hetzelfde geldt voor inkomsten uit activiteiten die buiten het activiteitenplan resp. een speerpuntplan vallen.

Naast inkomsten uit prestaties die het technocentrum direct levert mogen ook inkomsten van partners binnen het samenwerkingsverband bij de subsidiegrondslag worden opgeteld, voorzover het gaat om geleverde producten of diensten in het kader van basis- of speerpuntactiviteiten. De regeling stelt hieraan de eis van een contractrelatie, waarbinnen een courtage voor het technocentrum is afgesproken die in redelijke verhouding staat tot de inkomsten. Voor deze verhouding wordt geen absolute norm vastgesteld; deze kan per situatie verschillen. Uitgangspunt is dat de bijdrage die het technocentrum heeft geleverd in het tot stand komen van de gezamenlijke inkomsten (in de sfeer van `makelen en schakelen') in de courtage wordt gewaardeerd; uiteraard kan de relatieve omvang van deze bijdrage per activiteit verschillen.

De samenwerkingspartners behoeven niet de complete jaarstukken in te dienen maar kunnen volstaan met een gewaarmerkte opgave betreffende de geleverde producten en diensten (verwijzend naar een activiteiten- of speerpuntplan) en de inkomsten daaruit.

Voor zowel de jaarrekening (van het technocentrum) als de opgave (van de partners) geldt dat de inkomsten worden berekend `naar het moment van facturering'; dit impliceert dat creditposten worden meegeteld. Inkomsten in natura zullen moeten worden gewaardeerd om bij de subsidiegrondslag te kunnen worden geteld. De waardering dient te geschieden overeenkomstig Titel 9 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

Om als subsidiegrondslag mee te tellen moeten de baten verder aan de voorwaarde voldoen dat in 2003 ten minsten 25% afkomstig is uit één of meer ondernemingen. Dit percentage wordt bovendien jaarlijks met 5%-punt verhoogd tot uiteindelijk 50% (tweede lid). Wordt dit percentage niet gehaald dan wordt een deel van de baten niet meegeteld als subsidiegrondslag, totdat de baten uit onderneming uitkomen op het voor dat jaar geldend minimum.

In een vereenvoudigd rekenvoorbeeld: stel technocentrum A heeft in 2003 € 200 inkomsten, waarvan € 50 uit ondernemingen, dus 25%, dan is de subsidiegrondslag € 200 en de (basis)subsidie 20% hiervan, dus € 40. Technocentrum B haalt eveneens € 200, waarvan echter slechts € 30 uit ondernemingen, dus 15%; in dat geval wordt de subsidiegrondslag gesteld op € 120 (want € 30 is 25% van € 120), en de subsidie op 20% hiervan, dus op € 24,-.

Lid 3 regelt de mogelijkheid na goedkeuring van een investering in een speerpuntplan het investeringsbedrag in vijf termijnen van 20% op te tellen bij de subsidiegrondslag. Hierdoor wordt de verhoging van de subsidiegrondslag over meerdere jaren gespreid. Het gaat nadrukkelijk om investeringen in apparatuur die worden gedaan in het kader van de uitvoering van een goedgekeurd speerpuntplan. De voorwaarden hiervoor zijn bepaald in artikel 7, derde lid. Als investeringsbedrag wordt aangemerkt de historische verkrijgings- of vervaardigingsprijs, dus niet de actuele waarde. Deze mogelijkheid geldt alleen voor de termijnen die vallen binnen de subsidieperiode.

Het bepaalde in het tweede lid is van overeenkomstige toepassing. Dit betekent dat ook aan de investeringen de eis wordt gesteld dat ondernemingen in 2003 ten minste 25% in het investeringsbedrag bijdragen, oplopend tot 50% in 2008 en verder.

De investering kan zowel zijn gedaan door het technocentrum zelve als door de samenwerkingspartners in het technocentrum. In het tweede geval zijn de voorwaarden voor bijtellen bij de subsidiegrondslag dezelfden als voor de baten: een contractrelatie met het technocentrum, waarbinnen het technocentrum voor zijn bijdrage in het tot stand brengen van de investering een courtage ontvangt. Tevens wordt de eis gesteld (artikel 7, derde lid ad d.) dat de partners in de samenwerking naar evenredigheid in de investering bijdragen.

Artikel 7: Verlening speerpuntsubsidie

Alleen de aanvraag voor 2003 is gekoppeld aan het businessplan en het activiteitenplan. De aanvragen voor latere jaren moet uiteraard wel passen binnen het businessplan (anders treedt artikel 12, tweede lid in werking), maar zij worden als losstaande aanvragen ingediend. Indiening geschiedt voor 1 juli, met als uitgangspunt dat beslissing op de aanvraag en evt. betaling van (een eerste) voorschot nog in hetzelfde jaar plaatsvindt.

De aanvraag moet voldoen aan extra vereisten, die vooral samenhangen met het meer projectmatige karakter van de speerpuntplannen: het gaat om activiteiten van beperkte duur, toeleidend naar een duidelijk van te voren bepaald resultaat. Daarom moet een nulmeting zijn uitgevoerd, waaraan de operationele doelen en de streefcijfers worden gerelateerd. Naast deze `harde' doelomschrijving kan de beschrijving van de activiteiten ook hier globaal zijn. De maximale loopduur is vooraf door de minister bepaald, maar kan door de aanvrager uiteraard wel korter worden gesteld. In het algemeen zal het gaan om projecten van één a drie jaar.

Aanvragen kunnen in principe jaarlijks worden ingediend binnen de prioriteiten die de minister jaarlijks in een beleidsregel kenbaar maakt. Daarbij is het overigens heel goed mogelijk dat voor een bepaald jaar geen nieuwe prioriteiten kenbaar worden gemaakt, zowel met het oog op inhoudelijke redenen (eerder bepaalde prioriteiten gelden nog) als met het oog op het subsidieplafond dat voor het betreffende jaar wordt verwacht (zie verder bij artikel 14).

Lid 3 bepaalt de voorwaarden waaronder investeringen in het speerpuntplan mogen worden opgenomen. Primaire voorwaarde is dat het uitsluitend kan gaan om een investering in apparatuur die direct verband houdt met de uitvoering van de speerpuntactiviteit. Onder apparatuur worden verstaan machines en installaties, waaronder ook computers en op computers gebaseerde simulatiesystemen, echter slechts voorzover deze als leermiddel worden gebruikt. Andere investeringen, bij voorbeeld in infrastructuur en gebouwen, en apparaatskosten van het technocentrum en/of zijn partners zijn uitgesloten. De noodzaak tot de investering moet dus duidelijk zijn aangegeven in relatie tot de speerpuntactiviteit (ad a.). De aanvraag maakt deel uit van het speerpuntplan, dus alle criteria die hiervoor gelden gelden ook voor het onderdeel investeringen. De investeringen mogen dus geen andere doelen dienen dan die van het speerpuntplan.

Verder is bepaald dat de investering pas mag plaatsvinden na goedkeuring van het speerpuntplan. Eerdere investeringen kunnen dus niet met terugwerkende kracht in het speerpuntplan worden opgenomen. (voor alle duidelijkheid: het gaat hier alleen om de investeringen waarvoor subsidie wordt gevraagd. Het staat het technocentrum en zijn partners vrij om niet-subsidiabele investeringen buiten deze voorwaarden te doen en om inkomsten uit eerdere investeringen als baat - binnen een basis- of speerpuntactiviteit - op te voeren)

Een belangrijke voorwaarde is tot slot dat waar de investering wordt gedaan door het samenwerkingsverband de partners hierin naar evenredigheid van hun aandeel in de speerpuntactiviteit bijdragen aan het investeringsbedrag. Het kan dus niet zo zijn dat de investering van één partner via het samenwerkingsverband subsidiabel wordt gemaakt. Het kan niet gaan om een investering die ook door een regionale partner zelfstandig kan worden gedaan. Het technocentrum moet daarom een bemiddelende rol hebben gehad in het tot stand komen van de gezamenlijke investering. Daarom zijn ook hier de voorwaarden in artikel 4, eerste lid ad b., van toepassing (contractrelatie, courtage).

Artikel 8: Nadere aanvragen

Indien de voor een bepaald jaar beschikbare subsidiemiddelen niet volledig kunnen worden besteed voor het doel waarvoor zij zijn bestemd kan de minister het initiatief nemen tot nadere aanvragen. Dit kan het geval zijn door het tussentijds wegvallen van een technocentrum (zie bij artikel 2), waardoor een deel van de basissubsidie onbenut blijft, of door een onvoldoende volume van de speerpuntplannen.

Artikel 9: Algemene subsidieverplichtingen

De hier vermelde verplichtingen gelden vanaf het begin van de subsidieverstrekking, dus ook voor de startsubsidie.

De verplichting ad a (marktconforme tarieven voor marktpartijen) beoogt oneigenlijke concurrentie te voorkomen. De verplichting geldt dus niet voor levering aan partijen buiten de markt, met name bekostigde instellingen, voorzover geen concurrerende producten of diensten worden geleverd.

De verplichting ad b bepaalt dat de genormeerde Rijksbijdrage voor instellingen (bekostiging), ook indien besteed middels deelname in een technocentrum, alleen mogen worden besteed aan de wettelijke doelen van de Rijksbijdrage. Bekostigingsmiddelen mogen dus niet langs de band van het technocentrum voor buitenwettelijke doelen worden ingezet. Deze beperking geldt niet voor participatie op grond van niet wettelijk genormeerde middelen, b.v. inkomsten uit contractactiviteiten.

De verplichting ad c houdt vooral verband met de geregelde monitoring met het oog op de verantwoording aan ICES-KIS.

Artikel 11: Vaststelling en betaling

Met het oog op de vaststelling van de subsidie dient het technocentrum jaarlijks een activiteitenverslag en een jaarrekening in. Andere eerder in en bij de Kaderregeling 1999 genoemde documenten zonder directe noodzaak voor de vaststelling zijn geschrapt (financieel verslag, begroting - m.u.v. begroting 2003 en speerpuntbegrotingen - en meerjarenbegroting), dan wel hebben een andere status gekregen (activiteitenverslag ter kennisgeving; jaarverslag als verantwoordingsdocument naar de omgeving).

Op grond van artikel 5, tweede lid, wordt de startbijdrage als één bedrag in drie termijnen over drie jaren betaald. Deze subsidie kan tot en met 2002 worden besteed voor het doel waarvoor zij is bestemd. Middelen die daarna nog resteren, vloeien terug naar het rijk.

De vastgestelde basissubsidie wordt in het jaar van vaststelling uitbetaald. De speerpuntsubsidie wordt vastgesteld na afloop van het speerpuntproject; dit kan dus na meer dan één jaar zijn. Jaarlijkse vaststelling zou bezwaar oproepen in die gevallen waarin in de beginfase van het project nog relatief weinig baten worden gegenereerd, waardoor negatieve verrekening met het voorschot zou plaatsvinden. In de gekozen opzet moeten de baten op de speerpuntactiviteit wel jaarlijks in de jaarrekening worden opgenomen, maar worden - ingeval van een meerjarige activiteit - de cumulatieve baten als de subsidiegrondslag gerekend. De vastgestelde speerpuntsubsidie wordt verrekend met de eerder uitgekeerde voorschotten.

Indien het technocentrum toestemming heeft gekregen om een investeringsbedrag in vijf termijnen bij de subsidiegrondslag op te tellen en de loopduur van het speerpuntplan is minder dan vijf jaar, dan resteren na afloop één of meer termijnen. Hierin voorziet het tiende lid. De termijnen die samenvallen met de jaren binnen de loopduur van het speerpuntplan worden meegeteld zowel bij de bepaling van de voorschotten als bij de vaststelling van de speerpuntsubsidie in het jaar na afloop van het speerpuntplan. Eventuele termijnen daarna worden afzonderlijk als subsidiegrondslag in de betreffende boekjaren opgevoerd; de subsidie hierover wordt vastgesteld op grond van hetzelfde percentage dat voor het speerpuntplan heeft gegolden. Termijnen die vallen in de boekjaren na 2010 hebben geen gevolg meer voor de subsidie.

Artikel 12: Overige subsidievoorwaarden

Lid 1 bepaalt dat het geactualiseerd activiteitenplan jaarlijks ter kennisgeving aan de minister dient te worden gezonden (Uitzondering op deze algemene regel is het activiteitenplan 2003, dat ter goedkeuring bij het businessplan moet worden gevoegd). Dit activiteitenplan wordt daarmee primair gezien als een plandocument van het technocentrum zelf. Door aanbieding aan de minister wordt deze wel in de gelegenheid gesteld zich te informeren over de voorgenomen activiteiten. Deze informatie kan aanleiding bieden tot ingrijpen (vierde lid).

Het activiteitenplan 2002 valt ook onder deze bepaling; het moet dus vóór 14 december 2001 ter kennisgeving worden ingediend.

Lid 2 maakt het mogelijk dat een technocentrum in de jaren na 2003 een basisactiviteit oppakt die niet meer kan worden gezien als een verdere ontwikkeling vanuit het goedgekeurde businessplan en activiteitenplan 2003. Hij zendt in dat geval een geactualiseerd businessplan met activiteitenplan ter goedkeuring, waarna de goedkeuringsprocedure overeenkomstig artikel 3 in werking treedt.

Lid 3 bepaalt dat het jaarverslag de functie krijgt van publieke verantwoording: het wordt niet aan de minister gestuurd maar openbaar gemaakt, in ieder geval richting de instellingen en ondernemingen in de regio waarmee het technocentrum relaties onderhoudt. Hiermee wordt versterking van de oriëntatie op de regio en op de regionale vraag beoogd. Openbaar impliceert verder dat het jaarverslag wordt verstrekt aan eenieder die erom vraagt.

Lid 4 maakt het mogelijk dat de minister kan ingrijpen indien een technocentrum zich buiten de kaders in deze regeling beweegt, dan wel onvoldoende presteert. Deze bepaling vervangt ondermeer de `valbijl-bepaling' in de Kaderregeling 1999 (oud artikel 9 ad g.). In de gewijzigde Kaderregeling is het uitgangspunt dat de minister eerst in overleg treedt met het technocentrum, waarbij afspraken over een verbetertraject kunnen worden gemaakt. De uiteindelijke sanctie van vermindering of beëindiging van de subsidie blijft daarbij van kracht (lid 5).

Artikel 14: Subsidieplafond

Er is een totaal subsidieplafond van € 90,76 mln (f 200 mln) aan de regeling verbonden waarvan € 18,15 mln (f 40 mln) startsubsidie beschikbaar is en € 72,60 mln (f 160 mln) beschikbaar wordt gesteld bij een positieve uitkomst van de evaluatie in 2002. Per technocentrum is er een maximale aanspraak voor de start- en basissubsidie samen van € 4,54 mln (f 10 mln) t/m 2010; dit leidt per technocentrum tot een jaarlijks subsidieplafond voor de basissubsidie van € 0,5 mln (f 1,099 mln) voor het boekjaar 2003; dit bedrag wordt voor de jaren 2004 t.m. 2010 jaarlijks met 5%-punt verminderd, tot € 0,35 mln (f 0,768 mln) in 2010;

Voor de speerpuntensubsidies is er een jaarlijks subsidieplafond van € 1,41 mln (f 3,11 mln) voor 2003 voor alle technocentra tezamen. Door hier geen plafond per technocentrum te bepalen ontstaat er ruimte voor grotere en kleinere speerpuntplannen naast elkaar. Dit bedrag wordt voor de jaren 2004 t.m. 2010 jaarlijks met 5%-punt verhoogd, tot € 3,67 mln (f 8,084 mln) in 2010. Bovendien worden middelen voor de basissubsidie, die na vaststelling niet worden toegekend, en evt. teruggevorderde voorschotten jaarlijks toegevoegd aan de speerpuntsubsidies. Het werkelijk subsidieplafond voor de speerpuntsubsidies zal dus per jaar worden bepaald. Dit geschiedt na 1 juli, na ontvangst van de jaarstukken.

Het gezamenlijk subsidieplafond voor de speerpuntplannen geeft ruimte voor ook grotere speerpuntplannen. Dit kan leiden tot onevenwichtigheid, waarbij enige grote plannen de ruimte voor de plannen van andere technocentra teniet doen. In dat geval kan de spreiding van de plannen over de technocentra als aanvullend criterium gelden voor de advisering door de Adviescommissie.

Het is verder mogelijk dat het totaal aan voorschotten voor nieuwe en doorlopende speerpuntplannen, naast evt. positieve verrekeningen bij vaststelling na afsluiting van speerpuntplannen en subsidie op grond van nog doorlopende termijnen, het subsidieplafond voor de speerpunten overstijgt zoals dat naar verwachting in een bepaald jaar zal zijn. In dat geval worden één of meer plannen afgewezen, na advies van de Adviescommissie Technocentra, op grond van kwaliteit en evt. spreiding. Daartoe dient de Adviescommissie de plannen die voldoen aan de voorwaarden in artikel 7 in een kwalitatieve rangorde te plaatsen, zodat in voorkomende gevallen de kwalitatief minste plannen kunnen worden afgewezen tot de voorziene overschrijding zich niet meer voordoet. De spreiding dient als aanvullend criterium, in die zin dat indien een (kwalitatief voldoende) plan door zijn volume de ruimte voor de plannen van andere aanvragers te zeer verdringt op die grond dit plan kan worden afgewezen.

Artikel 15: Evaluatie, stopzetting of vermindering subsidie

Dit artikel heeft in de gewijzigde regeling alleen betrekking op de evaluatie in 2002 en de daaraan verbonden `go - no go' beslissing die voor 30 september 2002 moet zijn genomen.

Deze evaluatie betreft zowel de werking van deze regeling, in relatie tot de evaluatie van het ICES-beleid, als de resultaten van de afzonderlijke technocentra. Dit laatste staat los van de sanctiemogelijkheid in artikel 11, vijfde lid.

Van de evaluatie van de werking van deze regeling, en van de haalbaarheid en effectiviteit van het technocentra-beleid binnen het kader van ICES, is de beschikbaarstelling van de voor de fase 2003 - 2010 gereserveerde middelen (€ 72,60 mln; f 160 mln.) afhankelijk.

Naar boven