Uitkeringsreglement individuele uitkeringen Stichting Het Gebaar

20 november 2001

TTW/U/2234659

Het bestuur van de Stichting Het Gebaar, gevestigd en kantoorhoudende te 's-Gravenhage;

In aanmerking nemende,

- dat de Nederlandse regering blijkens de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 12 december 2000 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2000-2001, 25 839, nummer 21), als erkenning van achteraf geconstateerd teveel formalisme, bureaucratie en vooral kilte in het rechtsherstel en vermoedelijke tekortkomingen in het Indisch rechtsherstel in combinatie met diverse andere problemen waarmee de oorlogsslachtoffers zich na de Japanse bezetting in Nederlands-Indië geconfronteerd zagen - met name de vijandige bejegening door Indonesiërs die naar onafhankelijkheid streefden en de grenzen die de ontwikkelingen in de periode tot aan de soevereiniteitsoverdracht hebben gesteld aan het rechtsherstel - een gebaar op zijn plaats acht en dientengevolge gelden ter beschikking heeft gesteld teneinde recht te doen aan de kritiek op de bejegening van de betrokken oorlogsslachtoffers in het rechtsherstel en de gevolgen die dat heeft gehad voor hun verdere bestaan;

- dat de Stichting Het Gebaar tot taak heeft het beheer en het (doen) verdelen van de door de regering aan de Indische oorlogsslachtoffers ter beschikking te stellen of gestelde gelden;

- dat regels moeten worden gesteld met betrekking tot degenen die voor een uitkering in aanmerking komen en de wijze waarop een besluit over een dergelijke uitkering tot stand komt,

Besluit, met goedkeuring van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, het navolgende Uitkeringsreglement Individuele Uitkeringen vast te stellen:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit reglement wordt verstaan onder:

a. de Stichting: de Stichting Het Gebaar, gevestigd te `s-Gravenhage;

b. uitdelingsvermogen individuele uitkeringen: het door de regering ten behoeve van individuele uitkeringen beschikbaar gestelde bedrag van f 350 mln (€ 158.823.075,63), vermeerderd met de rente vanaf 21 maart 2001 tot het einde van de termijn als bedoeld in artikel 7 lid 2 van dit reglement over een bedrag van f 385 mln (€ 174.705.383,19), verminderd met hetgeen eerder door de regering is uitgekeerd en tevens met de door de Stichting te treffen voorzieningen;

c. voorzieningen: de door de Stichting gereserveerde bedragen voor toekomstige (onzekere) verplichtingen;

d. belanghebbende: de belanghebbende als bedoeld in artikel 2;

e. uitkering: een uitkering ten laste van het uitdelingsvermogen individuele uitkeringen, waarvan de hoogte wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 4 van dit reglement;

f. garantiebedrag: de minimale individuele uitkering ten bedrage van f 3000,- (€ 1.361,34);

g. aanvrager: degene die overeenkomstig artikel 7 van dit reglement een aanvraag voor een uitkering indient;

h. Nederland: het Koninkrijk in Europa.

Artikel 2 Belanghebbende

Als belanghebbende in de zin van dit reglement wordt beschouwd:

1. De natuurlijke persoon die:

a. gedurende (een gedeelte van) de periode van 8 maart 1942 tot 15 augustus 1945 in Nederlands-Indië heeft verbleven, dan wel gedurende deze periode elders door de Japanners is geïnterneerd en/of te werk is gesteld; én

b. zich nadien, al dan niet tijdelijk, vóór 1 januari 1967 in Nederland heeft gevestigd; én

c. vóór 1 januari 1967 de Nederlandse nationaliteit had of heeft verkregen en/of daartoe een nadien gehonoreerde aanvraag voor het Nederlanderschap heeft gedaan.

2. Voor de toepassing van artikel 2, lid 1, onder c van dit reglement worden de personen, genoemd in de artikelen 1, eerste lid, 2 en 3, eerste lid van de Wet betreffende de positie van Molukkers (Stb. 1976, 468) gelijk gesteld met iemand die de Nederlandse nationaliteit op 1 januari 1967 had, met dien verstande dat:

(i) de eis dat de betrokkene ten tijde van inwerkingtreding van deze wet in Nederland woonplaats of werkelijk verblijf had niet geldt;

(ii) het beschikken over een verklaring van de Minister van Justitie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van deze wet, niet is vereist.

3. De natuurlijke persoon die:

a. gedurende (een deel van) de periode van 8 maart 1942 tot 15 augustus 1945 in Nederlands-Indië heeft verbleven, dan wel gedurende deze periode elders door de Japanners is geïnterneerd en/of tewerkgesteld; én

b. nadien rechtstreeks naar elders is geëmigreerd; én

c. op het moment van emigratie Nederlander was.

Artikel 3 Recht op een uitkering

Een aanvrager van een uitkering die stelt belanghebbende te zijn heeft recht op een uitkering indien:

a. hij/zij op 12 december 2000 in leven was; én

b. hij/zij niet door de Nederlandse rechter is veroordeeld wegens collaboratie met de Japanners; én

c. hij/zij gedurende (een deel van) de periode van 8 maart 1942 tot 15 augustus 1945 niet de Japanse nationaliteit heeft bezeten;

en voorts naar het oordeel van het bestuur voldoende aannemelijk maakt dat hij/zij aan de in artikel 2 genoemde criteria voldoet.

Artikel 4 Hardheidsclausule

1. Het bestuur van de Stichting kan in bijzondere gevallen tegemoetkomen aan onbillijkheden van overwegende aard, die zich naar het oordeel van het bestuur van de Stichting bij toepassing van deze regeling mochten voordoen.

2. Besluiten tot toekenning van een uitkering die met toepassing van lid 1 tot stand zijn gekomen zullen door het bestuur van de Stichting ter kennisname aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport worden toegezonden.

Artikel 5 Hoogte uitkering

1. Het bestuur van de Stichting stelt de hoogte van de uitkering vast door het uitdelingsvermogen individuele uitkeringen te delen door het aantal uitkeringen dat op basis van dit reglement zal worden toegekend. De hoogte zal minimaal gelijk zijn aan het garantiebedrag.

2. De in het vorige lid bedoelde vaststelling van de hoogte van de uitkering zal plaatsvinden op het tijdstip dat onherroepelijk vaststaat hoeveel uitkeringen op basis van dit reglement zijn toegekend.

Artikel 6 Voorschot op uitkering

1. Het bestuur van de Stichting kan bij het besluit tot toekenning van een uitkering een voorschot op de uitkering vaststellen.

2. De hoogte van het voorschot wordt gesteld op het garantiebedrag.

3. Het bestuur van de Stichting kan ten behoeve van degenen aan wie een uitkering is toegekend een aanvullend voorschot vaststellen.

4. De hoogte van een aanvullend voorschot zal door het bestuur van de Stichting worden vastgesteld, waarbij in ieder geval rekening wordt gehouden met de ten tijde van de vaststelling van dat voorschot bestaande prognose van het aantal te verstrekken uitkeringen, de hoogte van het uitdelingsvermogen, alsmede voorzieningen voor onvoorziene omstandigheden en afwijkingen van genoemde prognose van het aantal uitkeringen.

Artikel 7 Procedure

1. Degene die voor een uitkering in aanmerking wenst te komen dient daartoe een schriftelijke aanvraag in. De aanvraag wordt ingediend door middel van een door het bestuur vastgesteld aanvraagformulier.

2. Het aanvraagformulier dient voor 1 januari 2003 ingevuld en ondertekend door de Stichting te zijn ontvangen. Het bestuur van de Stichting kan deze termijn tot uiterlijk 1 januari 2004 verlengen.

3. De aanvrager die stelt belanghebbende als bedoeld in artikel 2 te zijn dient bij het aanvraagformulier de gegevens te overleggen waarnaar in het aanvraagformulier wordt gevraagd.

4. De aanvrager van een uitkering is verplicht:

a. toestemming te verlenen tot onderzoek naar en in zijn/haar persoonlijke gegevens die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag, zulks ter beoordeling van de functionarissen die door de Stichting met de uitvoering van deze regeling zijn belast;

b. desgevraagd of uit eigen beweging aan de functionarissen, die door de Stichting met uitvoering van deze regeling zijn belast, alle inlichtingen te verstrekken en alle medewerking te verlenen die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag, een en ander ter beoordeling van de desbetreffende functionaris.

5. Door ondertekening van het aanvraagformulier verklaart de aanvrager dat hij/zij bekend is met deze regeling en de verplichtingen die deze regeling jegens hem/haar in het leven roept.

6. De Stichting bevestigt de ontvangst van het aanvraagformulier schriftelijk binnen een maand aan de aanvrager.

7. De aanvragen zullen, waar mogelijk, in volgorde van afnemende leeftijd, worden afgehandeld.

Artikel 8 Besluit bestuur

1. Het bestuur van de Stichting beslist binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag of een uitkering aan de aanvrager zal worden verstrekt.

2. Een besluit omtrent het al dan niet toekennen van een uitkering wordt schriftelijk aan de aanvrager medegedeeld en per post verzonden.

3. Een besluit waarbij een uitkering wordt toegekend geeft aanspraak op de gehele uitkering die ingevolge dit reglement zal worden toegekend, derhalve inclusief één of meer eventuele voorschotten en/of een slotuitkering als bedoeld in artikel 9.

4. Een voorschot vastgesteld overeenkomstig artikel 6 lid 1 van dit Uitkeringsreglement zal zo spoedig mogelijk worden uitbetaald nadat het in lid 1 genoemde besluit is genomen.

Artikel 9 Slotuitkering

1. Nadat de hoogte van de uitkering ingevolge artikel 5 is vastgesteld zal tevens de hoogte van de slotuitkering worden vastgesteld door het bedrag van de uitkering te verminderen met (het) aan de aanvrager uitbetaalde voorschot(ten). De uitkering kan niet op een lager bedrag worden vastgelegd dan het garantiebedrag.

2. De slotuitkering zal binnen een maand nadat deze is vastgesteld worden uitbetaald aan degene aan wie op grond van dit reglement een uitkering is toegekend of, indien deze is overleden, aan zijn of haar rechtverkrijgenden.

Artikel 10 Herziening of intrekking

1. De Stichting kan een besluit tot toekenning van een uitkering herzien of intrekken indien:

a. de aanvrager aan wie een uitkering is toegekend onjuiste of onvolledige informatie heeft verschaft, waardoor de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is toegekend;

b. het besluit tot toekenning van de uitkering anderszins onjuist was en de aanvrager dat wist of behoorde te weten.

2. Bedragen die als gevolg van een besluit als bedoeld in het eerste lid ten onrechte zijn uitbetaald zullen van degene aan wie de uitkering is uitbetaald worden teruggevorderd.

Artikel 11 Bezwaar/beroep

Tegen besluiten van het bestuur van de Stichting kan bij het bestuur bezwaar worden gemaakt en (hoger) beroep op grond van de Algemene wet bestuursrecht worden ingesteld.

Artikel 12 Slotbepalingen

1. De Stichting is belast met de uitvoering van deze regeling. In alle gevallen, waarin de regeling niet voorziet, beslist het bestuur van de Stichting.

2. Deze regeling kan worden aangehaald als `Uitkeringsreglement Individuele Uitkeringen Stichting Het Gebaar' en treedt in werking op het moment van publicatie in de Staatscourant.

Aldus vastgesteld door het bestuur van de Stichting Het Gebaar op 20 november 2001.

Toelichting

Algemeen

De verdeling van gelden ten behoeve van collectieve doelen is, gelet op de aard van deze materie, buiten dit reglement gehouden. Dit reglement is beperkt tot individuele uitkeringen en voorziet in de verdeling van het totale bedrag van f 350 miljoen (€ 158.823.075,63) vermeerderd met rente ten behoeve van de Indische gemeenschap. Voor de uitkeringen ten behoeve van collectieve doelen zal het bestuur een afzonderlijk uitkeringsreglement vaststellen.

Toelichting op artikel 2

In artikel 2 wordt omschreven wie als belanghebbende voor een uitkering op grond van dit Reglement kan worden beschouwd. Uitgangspunt is dat voor een uitkering slechts in aanmerking komen diegenen die - kort gezegd - onder de Japanse bezetting hebben geleden en voorts een rechtstreekse band met Nederland hadden en nadien hebben gehouden. De voor de uitkering beschikbare gelden zijn immers door de Nederlandse regering ter beschikking gesteld. De Regeling heeft derhalve in ieder geval betrekking op Nederlanders. Onder Nederlander wordt verstaan personen als bedoeld in de Wet van 1892 op het Nederlanderschap en het ingezetenschap. Daarnaast voorziet de Regeling in een uitkering aan hen die zich tijdens de Japanse bezetting in een vergelijkbare positie als Nederlanders hebben bevonden en die duidelijke banden met Nederland hebben. Daarom is in dit artikel opgenomen dat de aanvrager niet alleen de Japanse bezetting moet hebben meegemaakt, maar zich daarnaast na de Japanse bezetting in Nederland moet hebben gevestigd. Dat doet ook recht aan het gevoel van de Indische gemeenschap dat compensatie moet worden geboden voor de wijze waarop degenen die zijn gerepatrieerd dan wel naar Nederland zijn geëmigreerd door Nederland zijn ontvangen.

Artikel 2 stelt de eis dat de aanvrager voor een uitkering gedurende (een deel van) de periode van de Japanse bezetting - die heeft plaatsgevonden van 8 maart 1942 tot 15 augustus 1945 - in Nederlands-Indië heeft verbleven. Het is niet nodig dat de betrokkene in (een deel van) die periode in een kamp is vastgehouden. Er bestaat daarnaast een recht op een uitkering wanneer de aanvrager in die periode elders door de Japanse autoriteiten is geïnterneerd of tewerkgesteld, uiteraard mits hij of zij aan de overige voorwaarden voor een uitkering voldoet. Dit betekent derhalve dat de aanvrager vóór 15 augustus 1945 moet zijn geboren.

In artikel 2 eerste lid wordt het verreweg grootste deel van de doelgroep omschreven: de personen die, na (gedeeltelijk) verblijf in Nederlands-Indië of na internering of tewerkstelling door de Japanners, naar Nederland zijn vertrokken en zich daar hebben gevestigd. Door deze eis wordt uitdrukking gegeven aan de hiervoor geduide gevoelen van de Indische gemeenschap over de wijze waarop deze personen in Nederland zijn ontvangen. Degenen die zich in Nederland hebben gevestigd zijn in de eerste plaats en vooral personen die op dat moment Nederlander waren. Daarnaast vallen onder deze categorie personen, die weliswaar geen Nederlander waren, maar aan wie door de Nederlandse regering een visum voor toelating in Nederland werd verstrekt. Gelet op het strenge toelatingsbeleid van de Nederlandse regering moet worden aangenomen dat personen die tot deze categorie behoren een bijzondere band met Nederland hebben. Zij zijn op dezelfde wijze bejegend als Nederlanders die uit Nederlands-Indië terugkeerden.

Hieronder vallen ook de personen die na de Soevereiniteitsoverdracht in 1949 op grond van de Toescheidingsovereenkomst aanvankelijk opteerden voor de Indonesische nationaliteit. Deze categorie wordt aangeduid als de zg. spijtoptanten. De eis dat de betrokkene zich nadien in Nederland moet hebben gevestigd leidt er toe dat degenen die na de soevereiniteitsoverdracht in Indonesië zijn gebleven of zij die nadien naar een ander land dan Nederland zijn vertrokken niet voor een uitkering in aanmerking komen.

Door het gebruik van het woord `vestigen' wordt tot uitdrukking gebracht dat de betrokkene niet via Nederland naar elders mag zijn doorgereisd. De vestiging zal moeten blijken door inschrijving in het Bevolkingsregister. Omdat het mogelijk is dat personen na hun vestiging in Nederland naar elders zijn geëmigreerd zijn de woorden `al dan niet tijdelijk' in artikel 2 opgenomen.

Vestiging moet hebben plaatsgevonden voor 1 januari 1967.

In artikel 2, eerste lid, onder c wordt de eis gesteld dat de aanvrager voor 1 januari 1967 de Nederlandse nationaliteit moet hebben gehad dan wel voor die datum een aanvraag voor het Nederlanderschap moet hebben ingediend, welke nadien is ingewilligd. Achterliggende gedachte bij deze bepaling is dat het bij de onderhavige uitkering gaat om een gebaar van de Nederlandse regering. Voor dat gebaar komen in beginsel alleen in aanmerking Nederlanders of daarmee gelijkgestelden. Om die gelijkstelling beter tot uitdrukking te brengen geldt voor degenen die op het moment van repatriëring niet de Nederlandse nationaliteit bezaten dat zij een verbondenheid met Nederland tot uitdrukking moeten hebben gebracht door na hun vestiging in Nederland de Nederlandse nationaliteit te verwerven. Artikel 2, tweede lid, stelt in de geest van de Wet betreffende de positie van Molukkers (Stb. 1976, 672) de in artikelen 1, 2 en 3 van deze wet genoemde groep Molukkers gelijk met iemand die op 1 januari 1967 de Nederlandse nationaliteit had. Daarmee wordt voor deze bijzondere groep een uitzondering gemaakt op de eis van Nederlanderschap. De betrokkene moet om voor een uitkering in aanmerking te komen wel aan de overige eisen die de regeling stelt voldoen.

Artikel 2 lid 3 breidt de kring van belanghebbenden uit tot diegenen, die niet naar Nederland zijn gerepatrieerd, maar rechtstreeks vanuit Nederlands-Indië naar een derde land zijn geëmigreerd. In dat geval moet het wel gaan om personen die op het moment van emigratie Nederlander waren. Het feit dat zij op het moment van emigratie Nederlander waren is voldoende voor het aannemen van de hiervoor genoemde band met Nederland. Deze groep omvat dus niet de zg. Nederlands onderdanen. Met emigratie wordt gedoeld op vestiging in een ander land dan Nederlands-Indië/Indonesië.

Onder Nederlander wordt mede verstaan de personen genoemd in artikel 1 lid 1 Wet betreffende de positie van Molukkers. Deze worden voor de toepassing van dit reglement met Nederlanders gelijk gesteld.

Toelichting op artikel 3

Dit artikel bepaalt in de eerste plaats dat degene die voor een uitkering in aanmerking wil komen op 12 december 2000 in leven moet zijn. Achterliggende gedachte is dat het Gebaar zich dient uit te strekken tot al diegenen die op het moment dat de regering een beslissing over Het Gebaar nam in leven waren en dat dezen geen nadeel mogen ondervinden van het feit dat met de uitvoering onvermijdelijk enige tijd gemoeid is geweest. Voor belanghebbenden die na 12 december 2000 zijn overleden treden hun erfgenamen in de plaats. Zij kunnen derhalve de aanvraag indienen.

In artikel 3, onderdelen b en c worden twee categorieën, die formeel onder de omschrijving van artikel 2 vallen, uitgesloten. Zij vallen niet onder de doelgroep, voor wie de uitkeringen bestemd zijn. Het betreft hier in de eerste plaats degenen, die, blijkens een rechterlijk vonnis, zijn veroordeeld voor collaboratie met de Japanse bezetter. Daarnaast worden van een uitkering uitgesloten degenen die gedurende (een deel van) de bezetting de Japanse nationaliteit bezaten. Aangenomen mag worden dat personen die tot deze laatste categorie behoren niet in vergelijkbare mate onder de Japanse bezetting hebben geleden.

Toelichting op artikel 4

Dit artikel bevat een hardheidsclausule voor bijzondere gevallen waarin toepassing van het reglement in ernstige mate onbillijk zou uitwerken. Het gaat dan om gevallen waarbij de individuele omstandigheden van de betrokkene tot een gelijkstelling dwingen.

Toepassing van de hardheidsclausule kan niet tot toekenning van meer dan één volledige uitkering in totaal per persoon leiden. Indien een uitkering is toegekend op grond van de hardheidsclausule, stuurt het bestuur het besluit tot uitkering ter kennisneming aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Toelichting op artikel 5

In verband met het feit dat het definitieve bedrag van de gehele uitkering die ingevolge het reglement zal worden toegekend pas kan worden vastgesteld nadat de inschrijvingstermijn is gesloten, zal de vaststelling van de hoogte van de individuele uitkering pas plaatsvinden op het tijdstip dat onherroepelijk vaststaat hoeveel uitkeringen op basis van dit reglement zijn toegekend.

Toelichting op artikel 6

Het bestuur van de Stichting zal bij wijze van voorschot op de uitkering een tussentijdse uitkering vaststellen indien het resterende uitdelingsvermogen daartoe ruimte biedt. Het voorschot bedraagt zal minimaal gelijk zijn aan het garantiebedrag van f 3000,- (€ 1.361,34). De uitkering op basis van dit reglement (uitkering en een eventueel voorschot daarop) dient als één geheel te worden gezien. Voorts heeft het bestuur van de Stichting de mogelijkheid om een aanvullend voorschot op de uitkering vast te stellen.

Bij de vaststelling van tussentijdse uitkeringen dient het bestuur te allen tijde het risico te vermijden dat het uitdelingsvermogen uiteindelijk niet toereikend zal zijn. Ook eventuele tussentijdse uitkeringen zullen derhalve met aanzienlijke veiligheidsmarges moeten worden vastgesteld.

Toelichting op artikel 7

De aanvragers zullen alle medewerking moeten verlenen om het bestuur van de Stichting en de bij de uitvoering betrokken functionarissen te kunnen laten vaststellen of aan de in dit reglement genoemde criteria is voldaan. De in artikel 7 genoemde verplichtingen zullen op het aanvraagformulier worden vermeld.

Veel belanghebbenden als bedoeld in artikel 2 zijn inmiddels op gevorderde leeftijd en/of ziek. Teneinde te waarborgen dat de uitkeringen aan deze belanghebbenden zo spoedig mogelijk kunnen worden uitbetaald zullen belanghebbenden die geboren zijn vóór 1 januari 1924 een voorrangsbehandeling krijgen.

Toelichting artikel 8

De Stichting beoordeelt het verzoek op basis van de ontvangen informatie. De Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van toepassing op de besluitvorming van het bestuur van de Stichting. In de praktijk zal een Kamer worden belast met de beoordeling van aanvragen voor een individuele uitkering. Het bestuur blijft verantwoordelijk voor de besluitvorming.

Toelichting artikel 9

Uitsluitend indien na vaststelling van de uitkeringen en eventuele tussentijdse uitkeringen, nog uitdelingsvermogen voor individuele uitkeringen resteert, zal een slotuitkering worden gedaan. Er bestaat geen zekerheid dat er voldoende uitdelingsvermogen beschikbaar zal zijn voor een slotuitkering of een voorschot daarop.

Toelichting artikel 10

Voor zover de uitkering onjuist is vastgesteld, bijvoorbeeld als gevolg van onjuiste gegevens van de aanvrager, kan het bestuur besluiten de uitkering in te trekken of te wijzigen. De uitkering zal worden teruggevorderd van degene aan wie de uitkering is betaald.

Toelichting artikel 11

Bezwaar, beroep en hoger beroep is mogelijk op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De termijn voor het instellen bedraagt steeds zes weken. Een exacte rechtsmiddelenclausule wordt onder ieder besluit waartegen bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld opgenomen. Daarin wordt ook vermeld waar een evt. bezwaar- of beroepschrift moet worden ingediend. Een bezwarencommissie van onafhankelijke deskundigen adviseert omtrent de ingediende bezwaren aan het bestuur van de Stichting, dat vervolgens een besluit neemt. Het bestuur dient in beginsel binnen tien weken na ontvangst van het bezwaarschrift te beslissen. De termijnen van artikel 7:10 Awb zijn van toepassing.

Toelichting artikel 12

Indien zich situaties voordoen waarin het reglement niet voorziet, is het bestuur van de Stichting bevoegd hierover te beslissen.

Naar boven