Wijziging uitvoeringsbepalingen Besluit drukapparatuur

9 november 2001

ARBO/APM/2001/71968

Directie Arbeidsomstandigheden

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.F. Hoogervorst;

Handelende in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken;

Gelet op richtlijn nr. 97/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 mei 1997 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende drukapparatuur (PbEG L 181);

Gelet op de artikelen 4, vijfde lid, 11, eerste en derde lid, en 25a van de Wet op de gevaarlijke werktuigen en de artikelen 12b, eerste lid, en 26, derde lid, van het Besluit drukapparatuur,

Besluit:

Artikel I

De ministeriële regeling van 23 november 1999, nr. ARBO/

APM/99/71647, houdende uitvoeringsbepalingen van het Besluit drukapparatuur, Stcrt. 232, wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b komt te luiden:

b. drukapparatuur, samenstellen, druksysteem, drukvat, installatieleidingen, keuringsinstantie, keuringsdienst van gebruikers, maximaal toelaatbare druk, volume, richtlijn en wet: hetgeen het besluit daaronder verstaat;.

2. Na onderdeel b worden drie onderdelen toegevoegd, luidende:

c. ingesloten volume: volume van door systeembegrenzers begrensde drukapparaten, samenstellen of druksystemen;

d. butaan en propaan: hetgeen CPR-richtlijn 11-2, getiteld `Propaan (5 m3); De opslag van propaan en butaan in stationaire bovengrondse reservoirs met een inhoud groter dan 0,15 m3 en ten hoogste 5 m3', eerste druk 1986 daaronder verstaat, alsmede gestabiliseerde mengsels van methylacetyleen en propadieen met koolwaterstoffen;

e. wetenschappelijk onderzoek: onderzoek dat uitsluitend is gericht op het verwerven van kennis over drukapparatuur, samenstellen of druksystemen of is gericht op stoffen of processen die hierbij zijn betrokken.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Als certificaat van goedkeuring als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de wet worden aangemerkt de in bijlage III bij de richtlijn genoemde verklaring van EG-typeonderzoek (module B: EG-typeonderzoek), de in bijlage III bij de richtlijn genoemde verklaring van overeenstemming ten aanzien van de verrichte proeven (module F en G: productkeuring en EG-eenheidskeuring), de verklaring van typeonderzoek, bedoeld in artikel 12a, tweede lid, van het besluit en de verklaring of de voorlopige verklaring van ingebruikneming, bedoeld in artikel 12b, tweede, onderscheidenlijk tiende lid, van het besluit.

C

Na artikel 4 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 4a

1. De volgende drukapparatuur, samenstellen en druksystemen worden aan een keuring voor ingebruikneming als bedoeld in artikel 12b, eerste lid, van het besluit onderworpen:

a. de in artikel 3, punt 1.1, onder a), en eerste streepje van de richtlijn bedoelde drukvaten voor zover ingedeeld in categorie III of IV volgens tabel 1 van bijlage II bij de richtlijn, waarbij voor onstabiele gassen in categorie I of II geen andere indeling geldt, waarbij voor stationaire bovengrondse propaan- en butaanopslagreservoirs met gasafname het volume groter is dan 5000 liter, waarbij voor propaanopslagreservoirs met gasafname op een bouwterrein het volume groter is dan 8000 liter en waarbij voor opslagreservoirs met zuurstof en distikstofoxyde (N2O) het volume groter is dan 25000 liter;

b. de in artikel 3, punt 1.1, onder a), en tweede streepje van de richtlijn bedoelde drukvaten voor zover ingedeeld in categorie III of IV volgens tabel 2 van bijlage II bij de richtlijn, waarbij voor drukvaten met lucht het volume groter is dan 5000 liter en waarbij voor opslagreservoirs met stikstof, argon, helium en koolzuur het volume groter is dan 40000 liter;

c. de in artikel 3, punt 1.1, onder b), en eerste streepje van de richtlijn bedoelde drukvaten met een volume groter dan 1 liter en het produkt van de maximaal toelaatbare druk en volume groter is dan 400 bar.liter voor zover ingedeeld in categorie I, II of III volgens tabel 3 van bijlage II bij de richtlijn;

d. de in artikel 3, punt 1.1, onder b), en tweede streepje van de richtlijn bedoelde drukvaten met een volume groter dan 10 liter voor zover ingedeeld in categorie I of II volgens tabel 4 van bijlage II bij de richtlijn;

e. de in artikel 3, punt 1.2 van de richtlijn bedoelde drukapparatuur voor zover ingedeeld in categorie III of IV volgens tabel 5 van bijlage II bij de richtlijn;

f. de in artikel 3, punt 1.3, onder a), en eerste streepje van de richtlijn bedoelde installatieleidingen voor zover ingedeeld in categorie II of III volgens tabel 6 van bijlage II bij de richtlijn, waarbij voor onstabiele gassen in categorie I of II geen andere indeling geldt, alsmede installatieleidingen met een produkt van de maximaal toelaatbare druk en ingesloten volume groter dan 200 bar.liter;

g. de in artikel 3, punt 1.3, onder a), en tweede streepje van de richtlijn bedoelde installatieleidingen voor zover ingedeeld in categorie II of III volgens tabel 7 van bijlage II bij de richtlijn, alsmede installatieleidingen met een produkt van de maximaal toelaatbare druk en ingesloten volume groter dan 1000 bar.liter;

h. de in artikel 3, punt 1.3, onder b), en eerste streepje van de richtlijn bedoelde installatieleidingen voor zover ingedeeld in categorie II of III volgens tabel 8 van bijlage II bij de richtlijn, alsmede installatieleidingen met een produkt van de maximaal toelaatbare druk en ingesloten volume groter dan 400 bar.liter;

i. de in artikel 3, punt 1.3, onder b), en tweede streepje van de richtlijn bedoelde installatieleidingen voor zover ingedeeld in categorie II volgens tabel 9 van bijlage II bij de richtlijn, alsmede installatieleidingen, met uitzondering van waterleidingen, met een produkt van de maximaal toelaatbare druk en ingesloten volume groter dan 10000 bar.liter;

j. samenstellen en druksystemen, waarin ten minste één drukapparaat als bedoeld in de onderdelen a tot en met i is opgenomen.

2. In afwijking van het eerste lid worden drukapparatuur, samenstellen en druksystemen voor wetenschappelijk onderzoek, alsmede drukapparatuur, samenstellen en druksystemen die deel uitmaken van een koel- of vriesinstallatie met chemische koudemiddelen en flessen voor ademhalingstoestellen niet onderworpen aan een keuring voor ingebruikneming.

Artikel 4b

1. In de verklaring van overeenstemming, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van het besluit worden de volgende gegevens opgenomen:

a. een verwijzing naar artikel 12a, eerste lid, van het besluit;

b. de naam en het adres van de gebruiker van het druksysteem;

c. het adres en de plaats waar het druksysteem is opgesteld;

d. een beschrijving van het druksysteem;

e. de gevolgde overeenstemmingsbeoordelingsprocedure van het druksysteem;

f. in voorkomend geval, naam en adres van de instantie of dienst die de keuring heeft verricht;

g. in voorkomend geval, een verwijzing naar de verklaring van typeonderzoek of verklaring van ontwerponderzoek;

h. in voorkomend geval, de technische specificaties die zijn gebruikt;

i. de identiteit van de ondertekenaar die gemachtigd is de verklaring namens de gebruiker te ondertekenen;

j. de ondertekening en de datum.

2. In de verklaring of voorlopige verklaring van ingebruikneming, bedoeld in artikel 12b, tweede, onderscheidenlijk tiende lid, van het besluit worden de volgende gegevens opgenomen:

a. een verwijzing naar artikel 12b, tweede of tiende lid, van het besluit;

b. het registratienummer van de verklaring;

c. de naam en het adres van de gebruiker van de drukapparatuur, het samenstel of het druksysteem;

d. het adres en de plaats waar de drukapparatuur, het samenstel of het druksysteem is opgesteld;

e. een verwijzing naar de EG-verklaring van overeenstemming, bedoeld in de artikelen 11, eerste lid, en 12, eerste lid, van het besluit onderscheidenlijk de verklaring van overeenstemming, bedoeld in artikel 12a, tweede lid, van het besluit;

f. de gegevens die nodig zijn met betrekking tot de omstandigheden waaronder en de wijze waarop de apparatuur mag worden gebruikt;

g. de datum van de keuring voor ingebruikneming;

h. ten aanzien van een voorlopige verklaring van ingebruikneming: de geldigheidsduur van de verklaring;

i. de datum van de periodieke keuring van de eerst in aanmerking komende apparatuur dat deel uitmaakt van het samenstel, het druksysteem of de groep installatieleidingen;

j. de naam en het adres van de instantie of dienst die de keuring heeft verricht;

k. de identiteit van de ondertekenaar die gemachtigd is de verklaring namens de instantie of dienst te ondertekenen;

l. de ondertekening en de datum.

3. Aan de verklaring van ingebruikneming wordt een rapport met bevindingen van de uitgevoerde keuring als bedoeld in artikel 12b, achtste lid, van het besluit toegevoegd.

D

In artikel 5 wordt `drukapparatuur en samenstellen' vervangen door: drukapparatuur, samenstellen en druksystemen.

E

In artikel 6 wordt `drukapparatuur of samenstellen' vervangen door: drukapparatuur, samenstellen of druksystemen en wordt `drukapparaat of samenstel' vervangen door: drukapparaat, samenstel of druksysteem.

F

In artikel 7 wordt `drukapparaat of samenstel' vervangen door: drukapparaat, samenstel of druksysteem en wordt `drukapparaat of het samenstel' vervangen door: drukapparaat, het samenstel of het druksysteem.

G

Na artikel 7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7a

1. In afwijking van de artikelen 11, 12 en 12a van het besluit is voor de beoordeling van overeenstemming van drukapparatuur als bedoeld in artikel 7 van het besluit en samenstellen en druksystemen als bedoeld in artikel 8 van het besluit die uitsluitend zijn bestemd voor wetenschappelijk onderzoek, module A, genoemd in bijlage III bij de richtlijn, en ten aanzien van apparatuur ingedeeld in categorie III of IV volgens bijlage II bij de richtlijn tevens module B1, genoemd in bijlage III bij de richtlijn, van overeenkomstige toepassing. Voor het in module B1 vermelde begrip `EG-ontwerponderzoek' wordt gelezen: ontwerponderzoek, en voor `verklaring van EG-ontwerponderzoek ` wordt gelezen: verklaring van ontwerponderzoek.

2. Ten aanzien van de apparatuur, bedoeld in het eerste lid, wordt door degene die verantwoordelijk is voor de vervaardiging hiervan, een verklaring van overeenstemming opgesteld. Op deze verklaring is bijlage VII bij de richtlijn van overeenkomstige toepassing, waarbij wordt verwezen naar het eerste lid.

3. Artikel 11, zesde lid, van het besluit is van toepassing.

4. Op de apparatuur, bedoeld in het eerste lid, wordt de CE-markering, bedoeld in artikel 16 van het besluit, niet aangebracht.

5. Een keuringsinstantie als bedoeld in artikel 20 van het besluit is, indien hiervoor aangewezen, belast met de beoordeling van overeenstemming, bedoeld in het eerste lid.

6. Een gedraging in strijd met dit artikel is verboden.

H

Na artikel 9 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 9a

Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling Besluit drukapparatuur.

Artikel II

In artikel 7.2, derde lid, onder a, van de Aanwijzingsregeling toezichthoudende ambtenaren en ambtenaren met specifieke toezichthoudende taken op grond van SZW-wetgeving1 wordt `drukapparatuur en samenstellen' vervangen door: drukapparatuur, samenstellen en druksystemen.

Artikel III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2002.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 9 november 2001.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,J.F. Hoogervorst.

1 Ministeriële regeling van 28 september 2000, Stcrt. 203, laatstelijk gewijzigd bij regeling van 28 augustus 2001, Stcrt. 169.

Toelichting

Bij Besluit van 5 juli 2001 (Stb. 2001, 339) is het Besluit drukapparatuur gewijzigd. Dit wijzigingsbesluit strekt ertoe regels te stellen met betrekking tot de samenbouw van druksystemen die onder verantwoordelijkheid van de gebruiker op zijn bedrijfsterrein worden geassembleerd, alsmede tot de keuring van drukapparatuur, samenstellen en druksystemen vóór de ingebruikneming. Met de onderhavige wijziging wordt enerzijds beoogd om de uitvoeringsregeling van 23 november 1997, nr. ARBO/APM/99/71647, houdende uitvoeringsbepalingen van het Besluit drukapparatuur (Stcrt. 232), voor wat betreft druksystemen, in overeenstemming te brengen met voornoemd wijzigingsbesluit. Voorts wordt hierbij drukapparatuur, samenstellen en druksystemen aangewezen die vallen onder de keuringsplicht voor ingebruikneming als bedoeld in het bij het voornoemde wijzigingsbesluit ingevoerde nieuwe artikel 12b van het Besluit drukapparatuur. Tot slot is van de in de richtlijn nr. 97/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 mei 1997 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende drukapparatuur (PbEG L 181; hierna te noemen richtlijn) geboden mogelijkheid gebruik gemaakt om apparatuur voor experimenteerdoeleinden uit te zonderen van (een deel van) de regelgeving.

In artikel 1, onder c, van de regeling is het begrip `ingesloten volume' gedefinieerd. In deze definitie is de term `systeembegrenzer' vermeld. Hieronder wordt verstaan: een onder druk staande appendage, waarmee binnen een vereist tijdsbestek drukapparaten, samenstellen of druksystemen kunnen worden gescheiden van andere drukapparaten, samenstellen of druksystemen, zodat bij falen de hoeveelheid uitstromende stoffen kan worden beperkt tot het volume van die afgescheiden drukapparaten, samenstellen of druksystemen. Een drukapparaat, samenstel of druksysteem zonder systeembegrenzers heeft als kenmerk dat de stoffen die het bevat - bij falen van een onderdeel daarvan - volledig kunnen wegstromen, zonder dat de wegstromende hoeveelheid doeltreffend kan worden beperkt. Een drukapparaat, samenstel of druksysteem voorzien van systeembegrenzers heeft daarentegen wel een doeltreffende beperking van wegstromende hoeveelheid stof, namelijk het in artikel 1, onder c, genoemde ingesloten volume. Een dergelijk samenstel of druksysteem kan bestaan uit een stelsel van installatieleidingen met of zonder drukvaten. Onder een systeembegrenzer wordt begrepen een afsluitorgaan, maar ook een verdringerpomp, een vloeistofslot en dergelijke. Het begrip systeembegrenzer is overgenomen van het in de uitgave Regels voor toestellen onder druk (zie voor deze uitgave bij de toelichting op artikel 23a van het besluit) opgenomen overeenkomstige begrip.

De wijzigingen in de artikelen 2, 5, 6 en 7 van de regeling geven met betrekking tot druksystemen bepalingen ter uitvoering van artikelen van de Wet op de gevaarlijke werktuigen (Wgw). De regeling bepaalt in het gewijzigde artikel 2, eerste lid, dat de verklaring van typeonderzoek, de verklaring van overeenstemming ten aanzien van de verrichte proeven met betrekking tot druksystemen en de (voorlopige) verklaring van ingebruikneming met betrekking tot drukapparatuur, samenstellen en druksystemen worden aangemerkt als certificaat van goedkeuring als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wgw.

Op grond van artikel 12b, eerste lid, van het besluit zijn in het nieuwe artikel 4a, eerste lid, van de regeling drukapparatuur, samenstellen en druksystemen aangewezen die zijn onderworpen aan een keuring voor ingebruikneming. Hierbij is enerzijds aangesloten op de grenzen voor de conformiteitsbeoordeling volgens bijlage II bij de richtlijn en anderzijds is zoveel mogelijk aangesloten op de grenzen volgens de bestaande regelgeving en praktijk. Deze grenzen worden in het algemeen bepaald door een aantal factoren zoals de afmeting, de druk en de aard van de ingesloten stof.

Zo is voor stationaire bovengrondse opslag van propaan aangesloten bij richtlijn CPR 11-2 `Propaan (5 m3); De opslag van propaan en butaan in stationaire bovengrondse reservoirs met een inhoud groter dan 0,15 m3 en ten hoogste 5 m3' en voor propaanreservoirs op een bouwterrein is aangesloten bij richtlijn CPR11-1 `Propaan; Het gebruik van propaan op bouwterreinen'. In dit verband wordt onder propaan en butaan ook verstaan gestabiliseerde mengsels van methylacetyleen en propadieen met koolwaterstoffen. Dit betreffen de zogenoemde P1 en P2 mengsels uit het ADR (Europese Overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg). CPR-richtlijnen worden opgesteld onder auspiciën van de Commissie Preventie van Rampen door Gevaarlijke Stoffen en uitgegeven door Sdu Uitgevers.

Voor opslagreservoirs met de gassen zuurstof en distikstofoxyde (lachgas) enerzijds en met de gassen stikstof, argon, helium en koolzuur anderzijds zijn de grenzen vastgesteld op basis van het gegeven dat deze reservoirs reeds lange tijd en in grote getale zonder problemen in gebruik zijn. Hierbij is het ook van belang dat de zojuist genoemde opslagreservoirs beneden de keuringsgrenzen voor ingebruikneming bij plaatsing door de fabrikanten, verenigd in de branchevereniging `Vereniging van fabrikanten van Industriële Gassen', worden onderworpen aan een keuring voor ingebruikneming volgens een door deze vereniging opgesteld protocol.

Installatieleidingen met een kleinere middellijn die in verband met hun lengte toch een grote hoeveelheid stof kunnen bevatten komen evenzeer in aanmerking voor een keuring voor ingebruikneming. Maatgevend hierbij is het produkt van de maximaal toelaatbare druk en het volume, zoals dat voor drukvaten voor de overeenkomstige tabel zou gelden, waarbij voor het volume het in artikel 1 omschreven `ingesloten volume' wordt genomen. Het ingesloten volume kan desgewenst worden beperkt door het toepassen van de zogenoemde systeembegrenzers, met als gevolg dat een keuring voor ingebruikneming volgens artikel 12b van het besluit achterwege kan blijven indien de installatieleiding beneden de betrokken keuringsgrenzen valt. Voor installatieleidingen met water als vloeistof, als stof ingedeeld in groep 2 volgens artikel 9 van de Richtlijn drukapparatuur, kan de hoeveelheid stof als maatgevende factor voor een keuringsgrens achterwege blijven omdat vanwege het onschuldige karakter van water de eventuele uitstromende hoeveelheid niet noodzakelijkerwijze beperkt hoeft te worden.

De grenzen in het eerste lid zijn na nauw overleg met de belanghebbende partijen vastgesteld.

Omdat niet verwacht kon worden dat alle gebruikers van drukapparatuur bij het genoemde overleg betrokken zijn geweest, is het niet uitgesloten dat voor bepaalde apparatuur een keuring voor ingebruikneming op grond van de gestelde grenzen is vereist, maar een dergelijke keuring op grond van veiligheidsoverwegingen niet redelijk en noodzakelijk wordt geacht. Hierbij wordt met name gedacht aan drukapparatuur welke afzonderlijk wordt gebruikt en derhalve geen deel uitmaakt van een samenstel of druksysteem en die nabij de ondergrens wordt ingedeeld. In voorkomende gevallen dient de belanghebbende op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wgw een ontheffing te vragen. Op grond van de Aanwijzingsregeling toezichthoudende ambtenaren en ambtenaren met specifieke toezichthoudende taken op grond van SZW wetgeving (Stcrt. 2000, 203), gewijzigd bij ministeriële regeling van 12 december 2000, Stcrt. 244, zijn de regiodirecteuren en hoofdinspecteurs van de Arbeidsinspectie ter zake bevoegd om ontheffing te verlenen. Op grond van de eventueel verleende ontheffingen kan worden overwogen om de aanwijzing van apparatuur ingevolge artikel 4a, eerste lid, dienovereenkomstig te wijzigen. In dit verband zij nog gewezen op de toelichting bij artikel 12b van het besluit waarin is gesteld dat het voornemen bestaat dat wanneer een min of meer structurele situatie is uitgekristalliseerd, de aanwijzing van apparatuur waarop de keuring van ingebruikneming van toepassing is, op te nemen in het besluit zelf.

Op grond van artikel 4a, tweede lid, van de regeling zijn koel- of vriesinstallaties met chemische koudemiddelen (zoals HCFK's en HFK's) uitgezonderd van een keuring voor ingebruikneming. Hiervoor blijft de vigerende regelgeving met betrekking tot het terugdringen van de aantasting van de ozonlaag op basis van de milieuwetgeving onverkort van kracht. Zie met betrekking tot de uitzondering ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek de toelichting bij artikel 7a van deze regeling. Voor flessen voor ademhalingstoestellen is er geen aanleiding om de bestaande praktijk, die niet voorziet in een keuring vóór ingebruikneming, te wijzigen.

De regeling bevat in het nieuwe artikel 4b bepalingen omtrent de inhoud van de verklaring van overeenstemming en de verklaring van ingebruikneming. Overigens kan een verklaring van ingebruikneming, binnen bepaalde grenzen, betrekking hebben op een groep van installatieleidingen. Het gaat hierbij met name om leidingen met nagenoeg dezelfde kenmerken voor wat betreft constructie, afmetingen en bedrijfsomstandigheden. De in deze verklaring op te nemen gegevens met betrekking tot de gebruiksomstandigheden als bedoeld in artikel 4b, tweede lid, onder f, kunnen veelal worden overgenomen uit de gegevens die in de meegeleverde gebruiksaanwijzing staan vermeld. Een verklaring van ingebruikneming kan betrekking hebben op een samenstel of druksysteem bestaande uit meerdere afzonderlijke drukapparatuur (drukvaten voor bewerking of opslag, ketel, installatieleiding) ieder met een andere herkeuringstermijn. Daarom is het van belang om in de verklaring op te nemen welke drukapparatuur, opgenomen in een samenstel of druksysteem, het eerst in aanmerking komt om te worden herkeurd.

Als gevolg van de onderhavige wijziging zijn de artikelen 5, 6 en 7 van de regeling nu ook van toepassing op druksystemen.

Op grond van artikel 20 van het besluit worden bij afzonderlijke beschikkingen de keuringsinstanties aangewezen die bevoegd zijn tot het verrichten van onderzoeken, het administreren en onderzoeken van technische dossiers, het onderzoeken van druksystemen, het uitvoeren van (eind)controles en beproevingen, het verstrekken van verklaringen en het houden van toezicht op kwaliteitsborgingssystemen, het verrichten van (eenheids)keuringen en het goedkeuren van uitvoeringsmethoden en personeel ten behoeve van permanente verbindingen in het kader van de samenbouw van druksystemen, ingevolge artikel 12a, tweede lid, van het besluit. Voorts worden deze instanties met betrekking tot drukapparatuur, samenstellen en druksystemen aangewezen om in het kader van de keuring voor ingebruikneming, ingevolge artikel 12b, eerste lid, van het besluit, bepaalde verificaties, onderzoeken en controles uit te voeren, alsmede verklaringen van ingebruikneming af te geven.

Voorts worden op grond van artikel 22 van het besluit bij afzonderlijke beschikkingen keuringsdiensten van gebruikers aangewezen die bevoegd zijn tot het verrichten van onderzoeken, het administreren en onderzoeken van technische dossiers, het onderzoeken van druksystemen, het uitvoeren van (eind)controles en beproevingen, het verstrekken van verklaringen en het verrichten van (eenheids)keuringen in het kader van de samenbouw van druksystemen, ingevolge artikel 12a, tweede lid, van het besluit. Voorts worden deze diensten met betrekking tot drukapparatuur, samenstellen en druksystemen aangewezen om in het kader van de keuring voor ingebruikneming, ingevolge artikel 12b, eerste lid, van het besluit, bepaalde verificaties, onderzoeken en controles uit te voeren, alsmede verklaringen van ingebruikneming af te geven.

Tot slot worden op grond van artikel 21 van het besluit bij afzonderlijke beschikking de onafhankelijke instellingen aangewezen die in het kader van het wijzigingsbesluit met betrekking tot de samenbouw van druksystemen bevoegd zijn tot het goedkeuren van uitvoeringsmethoden en personeel ten behoeve van permanente verbindingen en van personeel dat niet-destructief onderzoek op de permanente verbindingen verricht.

De Richtlijn drukapparatuur geeft in artikel 10, derde lid, de lidstaten de mogelijkheid om voor apparatuur die voor experimenteerdoeleinden in bedrijf worden gesteld af te wijken van de geldende overeenstemmingsprocedures. Met het begrip `experimenteerdoeleinden' wordt in ieder geval gerefereerd aan het doen van wetenschappelijk onderzoek. Met het nieuwe artikel 7a is van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en bevat een uitzondering voor apparatuur dat uitsluitend bestemd is om voor wetenschappelijk onderzoek in bedrijf te worden gesteld.

Dit artikel is gebaseerd op de in artikel 11 van de Wgw gegeven bevoegdheid, om vrijstelling te verlenen van het bepaalde in het Besluit drukapparatuur, ten aanzien van toepassing van de procedures van de overeenstemming zoals vastgelegd in de richtlijn.

Hiermee wordt aangesloten op de bestaande praktijk.

Op basis van artikel 21 van de Stoomwet was voor stoom- en damptoestellen geen bemoeienis door een keuringsinstantie vereist indien deze toestellen uitsluitend dienden voor wetenschappelijk onderzoek. Onder het begrip `wetenschappelijk onderzoek' wordt verstaan onderzoek gericht op het verwerven van kennis over apparatuur en/of stoffen en/of processen. Het doel van die kennisverwerving (zuivere wetenschap, industriële toepassing en dergelijke) speelt daarbij geen rol, maar de herhaling van kennisverwerving voor onderwijsdoeleinden voldoet niet aan het begrip wetenschappelijk onderzoek. Ook hulpvoorzieningen voor onderzoeksinstallaties (stoom, lucht, zuurstof, propaan en dergelijke) zijn zelf niet bestemd voor onderzoek, en de daarvoor gebruikte toestellen voldoen evenmin aan dit begrip. Voor deze laatste twee situaties geldt derhalve dat hierop de uitzondering van artikel 7a, eerste lid, niet van toepassing is.

Op verzoek van de gebruiker van dergelijke toestellen (wetenschappelijke instelling, laboratorium van een chemisch bedrijf en dergelijke) wordt veelal een ontwerp-beoordeling door een onafhankelijke keuringsinstantie uitgevoerd, terwijl de fabrikant of de gebruiker van de toestellen de controle van de vervaardiging van die toestellen op zich neemt.

De belanghebbenden zien graag dat de huidige praktijk wordt gecontinueerd. Met deze wijziging wordt tegemoet gekomen aan de kenbaar gemaakte wensen, waarbij voor de vervaardiging wordt aangesloten op de systematiek van de richtlijn. Een aangewezen onafhankelijke keuringsinstantie voert voor de betrokken drukapparatuur of samenstellen, indien ingedeeld in categorie III of IV volgens bijlage II bij de richtlijn, een ontwerpbeoordeling uit, overeenkomstig module B1 zoals opgenomen in bijlage III bij de richtlijn, en verstrekt een verklaring van ontwerponderzoek indien aan de essentiële veiligheidseisen van de richtlijn is voldaan. De interne fabricagecontrole van de apparatuur wordt uitgevoerd op basis van module A zoals opgenomen in bijlage III bij de richtlijn. Degene die verantwoordelijk is voor de vervaardiging van de apparatuur (de fabrikant of de gebruiker) stelt vervolgens op grond van het tweede lid een verklaring van overeenstemming op, waarmee wordt verklaard dat de apparatuur voldoet aan de eisen die zijn geformuleerd in module A, of in voorkomend geval, tevens aan module B1. Dit document heeft uitsluitend een functie bij het toezicht door toezichthoudende ambtenaren en geeft niet het recht de betreffende apparatuur te verhandelen. Omdat de hier gekozen systematiek afwijkt van de overeenstemmingsprocedures zoals voorgeschreven in de richtlijn, wordt op de drukapparatuur of samenstellen geen CE-markering aangebracht. Dit is tot uitdrukking gebracht in het vierde lid van artikel 7a. Anders dan de verklaring van overeenstemming, bedoeld in het tweede lid van artikel 7a, kan daarom geen EG-verklaring van overeenstemming door de fabrikant worden opgesteld. Dit brengt met zich mee dat de apparatuur niet in het vrije verkeer kan worden gebracht overeenkomstig de artikelen 11, eerste lid, en 12, eerste lid, van het besluit. In het zesde lid is bepaald dat een gedraging in strijd met dit artikel verboden is.

Deze gedraging is strafbaar op grond van de artikelen 25a en 11, derde lid, juncto 15 van de Wgw, juncto artikel 1, onderdeel 4, van de Wet op de economische delicten.

Op grond van artikel 4a, tweede lid, van de regeling behoeven drukapparatuur, samenstellen en druksystemen voor wetenschappelijk onderzoek geen keuring voor in gebruikneming te ondergaan. Evenals voor de vervaardiging van deze apparatuur wordt hiermee aangesloten op de huidige praktijk, waarin de gebruiker zonder bemoeienis van een onafhankelijke keuringsinstantie de apparatuur in gebruik mag nemen. Een dergelijke keuring wordt als minder zinvol gevonden omdat vanwege het beoogde gebruik vele wisselingen in de gebruiksomstandigheden zullen plaatsvinden. Daarbij moet worden opgemerkt dat de apparatuur uiteraard wel volgens de gebruiksaanwijzing moet worden gebruikt. Voorts zal het gebruik van de apparatuur onder deskundig toezicht moeten plaatsvinden, waarbij van dat gebruik een logboek moet worden bijgehouden. Dit zal in een ministeriële regeling voor de gebruiksfase van deze apparatuur worden opgenomen.

Tot slot zij erop gewezen dat op de uitgezonderde situaties de voorschriften die zijn gesteld bij en krachtens de Arbeidsomstandighedenwet 1998 onverkort van toepassing blijven.

In verband met het wijzigingsbesluit van het Besluit drukapparatuur (Stb. 2001, 339) is in artikel II de Aanwijzingsregeling toezichthoudende ambtenaren en ambtenaren met specifieke toezichthoudende taken op grond van SZW-wetgeving hiermee in overeenstemming gebracht.

De onderhavige regeling treedt in werking op het moment dat ook het voornoemde wijzigingsbesluit van het Besluit drukapparatuur in werking treedt, te weten 1 januari 2002.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J.F. Hoogervorst.

Naar boven