Regeling capaciteitsbeheersing binnenvaartvloot

5 november 2001

Nr. DGG/J-01/007374

Directoraat-Generaal Goederenvervoer

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op artikel 5 van de Wet capaciteitsbeheersing binnenvaartvloot;

Besluit:

Artikel 1

Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder ton: kubieke meter waterverplaatsing als bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van het Metingsbesluit Binnenvaartuigen 1978.

Artikel 2

1. De eigenaar van een in de vaart te brengen binnenschip als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Raadsverordening verzoekt de Minister om toezending van een aanmeldingsformulier.

2. Binnen veertien dagen na ontvangst van het aanmeldingsformulier zendt de eigenaar het door hem volledig en naar waarheid ingevulde en ondertekende formulier terug naar de Minister. Daarbij maakt de eigenaar de keuze bekend, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Raadsverordening.

3. De Minister houdt een register bij van de ingediende aanmeldingen.

Artikel 3

De eigenaar van het binnenschip die voldoet aan een van de voorwaarden, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Raadsverordening, ontvangt van de Minister daarvan een bewijs.

Artikel 4

Aanvragen om een slooppremie als bedoeld in artikel 6 van de Raadsverordening dan wel aanmeldingen van compenserende tonnage als bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Raadsverordening voor een binnenschip worden ingediend bij de Minister.

Artikel 5

Bij de indiening van een aanvraag dan wel aanmelding als bedoeld in artikel 4 legt de eigenaar met betrekking tot het desbetreffende binnenschip, ter vaststelling of dat binnenschip tot de actieve vloot behoort en bedrijfszeker is, de volgende bescheiden over:

a. een uittreksel uit het register, bedoeld in artikel 783 van boek 8, onderscheidenlijk artikel 193 van boek 8 van het Burgerlijk Wetboek;

b. een afschrift van de geldige meetbrief, bedoeld in artikel 1, onderdeel j, van het Metingsbesluit Binnenvaartuigen 1978;

c. een afschrift van het geldige certificaat van onderzoek, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Binnenschepenwet, dan wel een afschrift van het geldige certificaat van onderzoek, bedoeld in artikel 1.03, eerste lid, van het Reglement onderzoek schepen op de Rijn 1995, dan wel een afschrift van het geldige certificaat afgegeven krachtens artikel 3, tweede lid, van de Schepenwet, dan wel een afschrift van het document, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel c, van de Binnenschepenwet;

d. bewijsstukken van minimaal tien in de periode van vierentwintig maanden voorafgaande aan de dag van indiening van de aanvraag dan wel aanmelding gemaakte reizen als bedoeld in artikel 6, derde alinea, derde gedachtestreepje, van de Raadsverordening; en

e. een afschrift van het vergunning- of inschrijvingsbewijs, bedoeld in artikel 22, onderscheidenlijk 46 van de Wet vervoer binnenvaart, indien verstrekt.

Artikel 6

Bij de vaststelling of aan een van de voorwaarden, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Raadsverordening, is voldaan en bij de vaststelling van de slooppremie wordt een gedeelte van een ton naar boven afgerond tot een hele ton, een gedeelte van een kilowatt naar boven afgerond tot een hele kilowatt en delen van guldens onderscheidenlijk euro's naar boven afgerond tot hele guldens onderscheidenlijk euro's.

Artikel 7

1. Ten aanzien van een binnenschip dat wordt gesloopt:

a. licht de eigenaar van het binnenschip de Minister ten minste twee en zeventig uur, voordat met de daadwerkelijke sloop wordt aangevangen, daaromtrent in;

b. is de eigenaar van het binnenschip niet gerechtigd om de romp van het binnenschip te vervreemden;

c. laat de eigenaar van het binnenschip het binnenschip slopen overeenkomstig de aanwijzingen van een ambtenaar als bedoeld in artikel 7, onderdeel c, van de Wet capaciteitsbeheersing binnenvaartvloot.

2. De eigenaar van een binnenschip levert na de daadwerkelijke sloop de volgende bescheiden bij de Minister in:

a. een door de eigenaar van het binnenschip, de sloper en een ambtenaar als bedoeld in artikel 7, onderdeel c, van de Wet capaciteitsbeheersing binnenvaartvloot naar waarheid ingevulde en ondertekende verklaring, dat de romp van het binnenschip onherstelbaar is verschroot of, wanneer het een duwboot betreft, dat de romp en de motor onherstelbaar zijn vernietigd;

b. een door de Bewaarder der hypotheken, van het kadaster en der scheepsbewijzen afgegeven gewaarmerkt bewijs van doorhaling van de teboekstelling van het binnenschip;

c. de meetbrief van het binnenschip als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, van het Metingsbesluit Binnenvaartuigen 1978;

d. het certificaat van onderzoek, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Binnenschepenwet, dan wel het certificaat van onderzoek, bedoeld in artikel 1.03, eerste lid, van het Reglement onderzoek schepen op de Rijn 1995, dan wel het certificaat afgegeven krachtens artikel 3, tweede lid, van de Schepenwet, dan wel het document, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel c, van de Binnenschepenwet; en

e. voor zover van toepassing met betrekking tot het desbetreffende binnenschip:

1. de verklaring inzake het behoren tot de Rijnvaart;

2. het vergunning- of inschrijvingsbewijs, bedoeld in artikel 22, onderscheidenlijk 46 van de Wet vervoer binnenvaart, indien verstrekt;

3. de bescheiden betreffende de stoomketels en andere onder druk staande vaten;

4. het attest betreffende de installaties voor vloeibaar gemaakte gassen;

5. de bescheiden vereist door het ADNR;

6. het vaartijdenboek; en

7. het olie-afgifteboekje.

3. In het geval de romp van een binnenschip onherstelbaar is verschroot of, wanneer het een duwboot betreft, de romp en de motor onherstelbaar zijn vernietigd in een andere lidstaat dan Nederland of in Zwitserland, is het eerste lid niet van toepassing en levert de eigenaar in afwijking van het tweede lid, onderdeel a, na de daadwerkelijke sloop een door de bevoegde autoriteit van het desbetreffende land afgegeven verklaring in omtrent de onherstelbare verschroting van de romp van het binnenschip of, wanneer het een duwboot betreft, de onherstelbare vernietiging van de romp en de motor.

Artikel 8

De eigenaar van een binnenschip dat definitief uit de vaart is genomen in afwachting van sloop levert de volgende bescheiden bij de Minister in:

a. een door hem ondertekende verklaring met de exacte gegevens van de ligplaats van het binnenschip;

b. voor zover van toepassing de bescheiden, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel e.

Artikel 9

Artikel 7, eerste lid, tweede lid, onderdelen a, b, c en d, en het derde lid, is van overeenkomstige toepassing op de sloop van een binnenschip als bedoeld in artikel 8.

Artikel 10

1. De Minister houdt een register bij van de binnenschepen, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Raadsverordening.

2. De artikelen 4 tot en met 9 zijn van overeenkomstige toepassing op binnenschepen als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 11

In het geval ter voldoening aan een van de voorwaarden, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Raadsverordening, een in een andere lidstaat dan Nederland of in Zwitserland geregistreerd binnenschip is gesloopt, levert de eigenaar van het in de vaart te brengen binnenschip een door de bevoegde autoriteit van het desbetreffende land afgegeven verklaring in omtrent de vaststelling, dat aan alle vereisten met betrekking tot de sloop van een binnenschip in het kader van de oud-voor-nieuwregeling is voldaan.

Artikel 12

1. Het model van het aanmeldingsformulier, bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling gevoegde bijlage 1.

2. Het model van het bewijs, bedoeld in artikel 3, wordt vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling gevoegde bijlage 2.

3. Het model van het formulier waarmee een aanvraag om een slooppremie als bedoeld in artikel 4 wordt ingediend wordt vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling gevoegde bijlage 3.

4. Het model van het formulier waarmee aanmelding wordt gedaan van het voornemen tot sloop van een binnenschip in het kader van compenserende tonnage als bedoeld in artikel 4 wordt vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling gevoegde bijlage 4.

5. Het model van de verklaring, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, wordt vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling gevoegde bijlage 5.

6. Het model van het formulier waarmee binnenschepen worden aangemeld bij het register, bedoeld in artikel 10, eerste lid, wordt vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling gevoegde bijlage 6.

Artikel 13

1. Het is de eigenaar van een binnenschip dat in afwachting van de sloop definitief uit de vaart moet worden genomen verboden het binnenschip te gebruiken voor vervoer of opslag.

2. Het is de eigenaar van een definitief uit de vaart genomen binnenschip verboden het binnenschip te verplaatsen zonder toestemming van een ambtenaar als bedoeld in artikel 7, onderdeel c, van de Wet capaciteitsbeheersing binnenvaartvloot.

3. Overtreding van het verbod, bedoeld in het eerste, onderscheidenlijk tweede lid, vormt een strafbaar feit in de zin van artikel 1, onder 4°, van de Wet op de economische delicten.

Artikel 14

1. Het Besluit aanwijzing toezichthouders en opsporingsambtenaren Rijksverkeersinspectie wordt als volgt gewijzigd:

a. In artikel 3 wordt `als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel c, van de Wet structurele sanering binnenvaart' vervangen door: als bedoeld in artikel 7, onderdeel c, van de Wet capaciteitsbeheersing binnenvaartvloot;

b. Artikel 4 vervalt.

2. In artikel 3, onderdeel d, van het Privacy-reglement RVI vervalt `Wet sloopregeling binnenvaart,' en wordt `Wet structurele sanering binnenvaart' vervangen door: Wet capaciteitsbeheersing binnenvaartvloot.

Artikel 15

1. De Regeling oud-voor-nieuw in Europese binnenvaart wordt ingetrokken.

2. De Sloopregeling sleep-, duw- of duwsleepboten wordt ingetrokken.

Artikel 16

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet capaciteitsbeheersing binnenvaartvloot in werking treedt.

Artikel 17

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling capaciteitsbeheersing binnenvaartvloot.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst, met uitzondering van de bijlagen 1 tot en met 6, die ter inzage worden gelegd bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,T. Netelenbos.

Toelichting

Algemeen

Op 29 maart 1999 is door de Raad van de Europese Unie Verordening (EG) nr. 718/1999 betreffende het beleid ten aanzien van de capaciteit van de communautaire binnenvaartvloot met het oog op de bevordering van het vervoer over de binnenwateren (PbEG L 90) vastgesteld, hierna te noemen de Raadsverordening. Deze Raadsverordening omvat in de eerste plaats maatregelen voor het tijdelijk handhaven, maar tevens het geleidelijk afbouwen, van de zogenaamde oud-voor-nieuwverhouding, zodat zij zo spoedig mogelijk in gelijke etappes en uiterlijk op 29 april 2003 tot nul is teruggebracht. Het tweede element waarin de Raadsverordening voorziet is het, op bepaalde daarin genoemde tijdstippen, scheppen van mogelijkheden om bij ernstige verstoring van de markt de oud-voor-nieuwregeling te reactiveren en deze al dan niet gepaard te doen gaan met structurele saneringsmaatregelen.

De maatregelen waarin de Raadsverordening voorziet gelden in de volgende lidstaten van de Europese Unie: België, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg, Nederland en Oostenrijk. Via een op 28 april 1999 door alle Verdragsluitende Staten ondertekend Aanvullend Protocol nr. 5 bij de op 17 oktober 1868 te Mannheim tot stand gekomen Herziene Rijnvaartakte (Trb. 1955, 161) is ook Zwitserland bij deze maatregelen betrokken.

Met Verordening (EG) nr. 805/1999 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 16 april 1999 (PbEG L 102/64), hierna te noemen de Commissieverordening, is voorts een aantal bepalingen vastgesteld ter uitvoering van de voornoemde Raadsverordening (PbEG L 90). Deze bepalingen zien, onder andere, op de uitvoeringsaspecten betreffende de oud-voor-nieuwregeling, de financiële afwikkeling daarvan en op de afwikkeling van de financiële solidariteit tussen de onderscheiden fondsen.

De Raadsverordening dient op een aantal punten in de Nederlandse rechtsorde nader te worden uitgewerkt. Zo wordt in de Raadsverordening aan de nationale overheden de verplichting opgelegd de controle op de naleving van de in het kader van hierin aan de eigenaren van binnenschepen opgelegde verplichtingen te verzekeren en sancties terzake vast te stellen. De Wet capaciteitsbeheersing binnenvaartvloot strekt er onder meer toe deze punten te voorzien van de noodzakelijke wettelijke basis. In de onderhavige regeling zijn, voor zover dat gezien de inhoud van de eerder genoemde verordeningen en de wet noodzakelijk is, de concrete uitvoeringsmaatregelen opgenomen.

In aansluiting op de memorie van toelichting op voornoemde wet is deze toelichting een toelichting per artikel.

Artikelsgewijs

Artikelen 2 en 3

Deze artikelen beschrijven de procedure die moet worden gevolgd voorafgaande aan het in de vaart brengen van een binnenschip als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Raadsverordening.

Artikel 2 verwijst naar het aanmeldingsformulier, dat tot doel heeft het vastleggen van het in artikel 4, derde lid, van de Raadsverordening omschreven moment waarop de eigenaar van onder meer een nieuw in de vaart te brengen schip wil voldoen aan zijn verplichtingen, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Raadsverordening. Deze procedure ziet zowel op de verplichtingen van de eigenaar van een in de vaart te brengen binnenschip als op de verplichtingen van de Minister, in de praktijk uit te voeren door de divisie Vervoer van de Inspectie Verkeer en Waterstaat (met ingang van 1 juli 2001 de nieuwe aanduiding van de voormalige Rijksverkeersinspectie).

Artikel 3 bepaalt, dat na het voldaan hebben door de eigenaar aan een van de voorwaarden, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Raadsverordening, de Minister een bewijs daarvan afgeeft.

Artikel 4

In dit artikel wordt geregeld, dat aanmeldingen van compenserende tonnage dan wel aanvragen om een slooppremie moeten worden ingediend bij de Minister. In de praktijk betekent dit, dat deze aanvragen kunnen worden gezonden aan de Afdeling binnenvaart van de divisie Vervoer van de Inspectie Verkeer en Waterstaat, welke afdeling ook is belast met de controle en de advisering terzake.

Artikel 5

De in dit artikel opgenomen verplichting tot het indienen van een aantal bescheiden geldt voor alle in Nederland geregistreerde binnenschepen waarvoor aanmeldingen dan wel aanvragen als bedoeld in artikel 4 worden ingediend.

De in onderdeel d van dit artikel genoemde periode van 24 maanden is het resultaat van het overleg in het kader van de Europese Unie met betrekking tot de uniforme toepassing van de verordeningen. De documenten, genoemd in dit artikel, zijn van belang voor de vaststelling van het aantal reizen dat gedurende de genoemde periode van 24 maanden met het betreffende binnenschip, op rechtmatige wijze, moet zijn gemaakt.

Omdat de Raadsverordening ook van toepassing kan zijn op zeegaande schepen die tevens worden gebruikt voor goederenvervoer tussen twee of meer punten op de binnenwateren van de lidstaten die vallen onder het in de Raadsverordening vastgelegde beleid inzake de capaciteit van de communautaire binnenvaartvloten, is in onderdeel a van dit artikel ook het register opgenomen, bedoeld in artikel 193 van boek 8 van het Burgerlijk Wetboek.

Onderdeel c van dit artikel noemt een aantal documenten aan de hand waarvan mede kan worden vastgesteld of het betreffende binnenschip bedrijfszeker is. Mede, omdat het kunnen overleggen van één of meer in onderdeel c genoemde certificaten niet altijd garandeert, dat het betreffende binnenschip op het moment van de aanmelding of de aanvraag, bedoeld in dit artikel, dan wel op het moment van sloop of van stillegging in afwachting daarvan bedrijfszeker is. Wanneer de Minister twijfelt aan de goede staat van het schip dat wordt aangemeld als compenserende tonnage dan wel waarvoor een slooppremie bedoeld in de Raadsverordening wordt aangevraagd, kan hij ingevolge artikel 6, laatste alinea, van de Raadsverordening aan een adviesbureau vragen een verklaring op te stellen, dat het desbetreffende vaartuig technisch in staat is om aan het verkeer deel te nemen. In de praktijk geschiedt dit namens de Minister door de divisie Vervoer van de Inspectie Verkeer en Waterstaat. Voldoet het schip niet aan die eis, dan kan het niet dienen als vervangende tonnage, noch komt de eigenaar in aanmerking voor een slooppremie. Hetzelfde geldt voor binnenschepen die als gevolg van averij of andere schade niet meer te herstellen zijn of waarvan de herstelkosten hoger zijn dan de slooppremie.

Artikel 6

De inhoud van dit artikel is mede een gevolg van de afspraken omtrent de uniforme toepassing in het verband van de Europese Unie.

Artikel 7

De in het eerste lid beschreven verplichtingen gelden steeds bij de daadwerkelijke sloop. Zij worden aan de eigenaar van het binnenschip opgelegd en dienen ertoe de betrokken diensten van Verkeer en Waterstaat tijdig op de hoogte te brengen van het voornemen van de daadwerkelijke sloop van het binnenschip. Op deze wijze zijn de controleambtenaren in staat zo nodig aanwijzingen te geven bij de volledige verschroting van de romp en in geval van duwboten van de romp en de voortstuwingsmotor, conform artikel 6 van de Raadsverordening.

Het verdient aanbeveling artikel 7, eerste lid, onderdelen a en c, op te nemen in de tussen de eigenaar van het te slopen binnenschip en het sloopbedrijf op te stellen sloopovereenkomst. Bij de divisie Vervoer van de Inspectie Verkeer en Waterstaat zijn daartoe modelbepalingen te verkrijgen.

Ten aanzien van de in te leveren bescheiden het volgende. De verklaring, dat de romp van het binnenschip onherstelbaar is verschroot heeft ten doel de volledige verschroting vast te leggen. De inlevering van de overige genoemde documenten dient om zeker te stellen, dat het binnenschip ook formeel volledig uit alle bestanden terzake van binnenschepen kan worden geschrapt. Hiertoe zal de divisie Vervoer van de Inspectie van Verkeer en Waterstaat de meetbrief doorzenden naar de Scheepsmetingsdienst, zodat officiële intrekking kan plaatshebben. Voor de doorhaling van de teboekstelling van een binnenschip in het scheepsregister is toestemming nodig van de hypotheeknemer(s). Bij de indiening van een aanvraag dan wel een aanmelding als bedoeld in artikel 4 wordt dan ook gevraagd een door de hypotheeknemer(s) ondertekende verklaring over te leggen, waaruit het akkoord met de voorgenomen sloop van het binnenschip blijkt. Eenzelfde procedure geldt in het geval, dat er beslag op het binnenschip is gelegd.

Artikel 8

Dit artikel is een voortzetting van de bestaande situatie. Deze voortzetting is gewenst om te voorkomen, dat derden, in afwachting van de sloop, van het schip gebruik maken, en om de eigenaar de gelegenheid te geven het schip, voorafgaande aan de sloop, zover als toegestaan te ontmantelen.

In de voorkomende gevallen dienen alle papieren, die vereist zijn voor het varen en het verrichten van vervoer en die niet noodzakelijkerwijs of wettelijk voorgeschreven aan boord dienen te zijn tijdens de periode, waarin het binnenschip in afwachting van sloop definitief uit de vaart is genomen, te worden ingeleverd.

Artikel 10

Dit artikel vloeit voort uit de in artikel 5, tweede lid, van de Raadsverordening opgenomen mogelijkheid, dat eigenaren van binnenschepen uit andere dan de betrokken lidstaten waarvan de vloot een omvang heeft die kleiner is dan 100.000 ton wensen te participeren in de sloopregeling van een lidstaat met een vloot groter dan genoemde 100.000 ton. Met het oog op een mogelijke participatie van deze binnenschepen aan de Nederlandse regeling worden in dit artikel de benodigde voorzieningen getroffen.

Artikel 15

De relevante artikelen van de Regeling oud-voor-nieuw in Europese binnenvaart zijn thans geïntegreerd in de onderhavige Regeling capaciteitsbeheersing binnenvaartvloot. Eerstgenoemde regeling wordt dan ook ingetrokken.

De Sloopregeling sleep-, duw- of duwsleepboten was met terugwerkende kracht op 1 januari 1990 in werking getreden. Van deze regeling konden slechts gebruik maken eigenaren van sleep-, duw- of duwsleepboten op wier boten Verordening (EEG) nr. 1101/89 van de Raad van 27 april 1989 betreffende de structurele sanering van de binnenvaart niet van toepassing was. In de periode tussen 1 januari 1990 en heden is van de regeling nimmer gebruik gemaakt. Ook is niet te verwachten, dat van bedoelde regeling in de toekomst gebruik zal worden gemaakt. Reden om de regeling thans in te trekken.

Artikel 16

De regeling dient, gelet op de directe samenhang, tegelijk met de Wet capaciteitsbeheersing binnenvaartvloot (Kamerstukken I 2001/2002, 27 634, nr. 25) in werking te treden.

In het slotformulier van de regeling is bepaald, dat de bijlagen bij de regeling worden bekendgemaakt door terinzagelegging. De terinzagelegging geschiedt bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Plesmanweg 1-6, te Den Haag.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos.

Naar boven