Beleidsregels near shore windpark

25 oktober 2001

WJZ 01053644

De Minister van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Financiën;

Gelet op artikel 4:81, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht,

Besluiten:

§1 Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

a. near shore windpark: een opstelling van permanente windturbines met een totaal constant geïnstalleerd vermogen van ten hoogste 100 MW voor de Nederlandse kust als bedoeld in de Project-planologische kernbeslissing Locatiekeuze Demonstratieproject Near Shore Windpark, deel 3 (Kamerstukken II 2000/2001, 27 041, nr. 4), dat een aansluiting op het Nederlandse elektriciteitsnet heeft, en geschikt is voor de opstelling van ten minste 1 en ten hoogste 2 tijdelijke windturbines;

b. permanente windturbines: windturbines die worden geïnstalleerd voor een exploitatieperiode van ten hoogste 20 jaar met een vermogen van ten minste 1,5 MW die voor plaatsing op het land gecertificeerd zijn, en aangepast zijn aan de omstandigheden op zee;

c. tijdelijke windturbines: windturbines met een vermogen van ten minste 3 MW die voor een periode van ten hoogste 3 jaar worden geïnstalleerd;

d. overeenkomst: de overeenkomst betreffende de uitvoering van het demonstratieproject near shore windpark alsmede de informatievoorziening daaromtrent zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze beleidsregels;

e. deelnemer: de ondernemer die of het samenwerkingsverband dat deelneemt aan de selectie betreffende het sluiten van de overeenkomst;

f. ondernemer: een natuurlijke persoon of rechtspersoon, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, die een onderneming in stand houdt;

g. samenwerkingsverband: een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, bestaande uit ten minste twee, niet in een groep verbonden natuurlijke personen of rechtspersonen;

h. groep: een economische eenheid, waarin organisatorisch zijn verbonden:

1°. een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon, die direct of indirect:

- meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan,

- volledig aansprakelijk vennoot is van of

- overwegende zeggenschap heeft over een of meer rechtspersonen of vennootschappen, en

2°. laatstbedoelde rechtspersonen of vennootschappen;

i. monitoring- en evaluatieprogramma: het Monitoring- en Evaluatie Programma Near Shore Windpark, dat is opgenomen als bijlage 2 bij de overeenkomst.

§2 Van selectie naar overeenkomst

Artikel 2

1. De Staatssecretaris van Financiën en de Minister van Economische Zaken sluiten de overeenkomst met de deelnemer die door de Adviescommissie near shore windpark het hoogst gerangschikt wordt, overeenkomstig de in artikel 6 opgenomen selectiecriteria.

2. De Staatssecretaris van Financiën en de Minister van Economische Zaken kunnen afwijken van het eerste lid, indien een advies van de commissie in strijd is met deze beleidsregels dan wel niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen.

3. Indien de deelnemer een samenwerkingsverband is, wordt de overeenkomst aangegaan met alle deelnemers in het samenwerkingsverband.

§3 Adviescommissie near shore windpark

Artikel 3

1. Er is een Adviescommissie near shore windpark die tot taak heeft de Minister van Economische Zaken op zijn verzoek te adviseren omtrent de deelnemingen in de selectieprocedure.

2. De commissie bestaat uit een voorzitter en ten minste twee en ten hoogste vier andere leden. De leden zijn deskundig op het terrein waarop de commissie een taak heeft en zijn geen ambtenaren, werkzaam bij de Ministeries van Economische Zaken, Financiën, Verkeer en Waterstaat, of Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu.

3. De voorzitter en de leden worden door de Minister van Economische Zaken voor een termijn van ten hoogste 2 jaar benoemd.

4. De commissie stelt haar eigen werkwijze vast.

5. Een lid van de commissie neemt niet deel aan de voorbereiding en vaststelling van een advies, indien hij een persoonlijk belang heeft bij de uitslag van de selectie.

6. De Minister van Economische Zaken kan waarnemers aanwijzen, die het recht hebben de vergaderingen van de commissie bij te wonen.

7. In het secretariaat van de commissie wordt door de Minister van Economische Zaken voorzien.

8. Het beheer van de bescheiden betreffende de werkzaamheden van de commissie geschiedt op overeenkomstige wijze als bij het Ministerie van Economische Zaken. De bescheiden worden na beëindiging van de werkzaamheden van de commissie opgeborgen in het archief van dat ministerie.

9. De commissie verstrekt desgevraagd aan de Minister van Economische Zaken de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. Deze minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

10. De commissie stelt uiterlijk binnen twee maanden nadat zij advies als bedoeld in het eerste lid heeft uitgebracht een verslag op van haar werkzaamheden in het kader van deze beleidsregels, waarin zij aandacht besteedt aan de doelmatigheid en doeltreffendheid van haar taakvervulling. Het verslag wordt aan de Minister van Economische Zaken toegezonden en algemeen verkrijgbaar gesteld.

§4 Selectieprocedure

Artikel 4

1. Deelnemingen aan de selectie op grond van deze beleidsregels moeten zijn ontvangen in de periode van 1 november 2001 tot en met 11 januari 2002.

2. Een deelneming aan de selectie wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier, dat is opgenomen in de bij deze beleidsregels behorende bijlage 2.

3. De deelneming gaat vergezeld van een projectplan en een begroting voor het project alsmede van andere bescheiden, overeenkomstig hetgeen in het formulier is vermeld.

4. Indien de deelneming is ingediend door een samenwerkingsverband, dient een der deelnemers in het samenwerkingsverband de deelneming mede namens de andere deelnemers in en gaat de deelneming vergezeld van de samenwerkingsovereenkomst waarin de samenwerking tussen de deelnemers in het samenwerkingsverband is geregeld, overeenkomstig hetgeen in het formulier is vermeld.

Artikel 5

Een deelneming wordt in ieder geval uitgesloten van de selectie indien:

a. de deelneming niet voldoet aan deze beleidsregels;

b. in het projectplan niet wordt voorzien in de volledige uitvoering van de onderdelen die in het monitoring- en evaluatieprogramma zijn aangeduid als: Kwantitatieve uitwerking `verplicht'.

Artikel 6

1. De Minister van Economische Zaken wint omtrent de deelnemingen die niet op grond van artikel 5 zijn uitgesloten van de selectie het advies in van de Adviescommissie near shore windpark.

2. De adviescommissie geeft aan de Minister van Economische Zaken in ieder geval een negatief advies indien:

a. zij het onaannemelijk acht dat binnen 24 maanden na bekendmaking van het resultaat van de selectie een aanvang zal worden gemaakt met de bouw van het near shore windpark;

b. zij onvoldoende vertrouwen heeft in de financiële draagkracht van de deelnemer;

c. zij onvoldoende vertrouwen heeft in de technische haalbaarheid van het projectplan;

d. zij onvoldoende vertrouwen heeft in de financiering en exploitatie van het projectplan.

3. De commissie rangschikt de deelnemingen waaromtrent een positief advies wordt gegeven zodanig, dat een deelneming hoger gerangschikt wordt naarmate het hoger wordt gewaardeerd, gelet op de volgende criteria, met inachtneming van de per criterium maximaal te behalen punten:

a. de kwaliteit van de deelnemer: 60 punten;

b. de kwaliteit van het projectplan: 90 punten;

c. de financiële onderbouwing van het projectplan: 60 punten;

d. het demonstratiekarakter van het projectplan: 90,

met dien verstande dat op de totale waardering op de onderdelen a tot en met d steeds 3 punten in aftrek gebracht worden voor iedere € 907.560,43 subsidie die nodig is boven een subsidiebedrag van € 9.075.604,32 om het windpark overeenkomstig het projectplan te realiseren en exploiteren.

Artikel 7

1. Het resultaat van de selectie wordt binnen dertien weken na het einde van de in artikel 4, eerste lid, genoemde termijn bekend gemaakt door de Minister van Economische Zaken.

2. Indien het resultaat van de selectie niet binnen deze termijn kan worden gegeven, stelt de Minister van Economische Zaken de deelnemers daarvan in kennis en noemt hij daarbij een redelijke termijn waarop het resultaat alsnog bekend wordt gemaakt.

§5. Overgangsbepaling

Artikel 8

Tot en met 31 december 2001 geldt het volgende:

in afwijking van artikel 6, derde lid, onder d, bedragen de bedragen: f 2.000.000,00 en f 20.000.000,00.

§6. Slotbepalingen

Artikel 9

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij worden geplaatst.

Artikel 10

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels near shore windpark.

Deze beleidsregels zullen met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst, met uitzondering van de bijlagen, die ter inzage worden gelegd. Van deze terinzagelegging wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.1

's-Gravenhage, 25 oktober 2001.
De Minister van Economische Zaken,A. Jorritsma-Lebbink.
De Staatssecretaris van Financiën,W.J. Bos.

Toelichting

Algemeen

Het kabinet heeft in de Derde Energienota (1995) ten doel gesteld in het jaar 2020 10% van het Nederlandse energieverbruik uit duurzame bronnen op te wekken. In dit kader wil het kabinet het mogelijk maken dat er een demonstratieproject near shore windpark wordt gerealiseerd. De bedoeling van dit project is om kennis en ervaring te verkrijgen ter bevordering van de toepassing van windenergie verder op zee (off shore). Hiertoe wordt een monitoring- en evaluatieprogramma verbonden aan de uitvoering van het project. Voorts zal het windpark een directe bijdrage leveren aan de duurzame energiedoelstelling van het kabinet. Aangezien meerdere marktpartijen hebben aangegeven dat zij belangstelling hebben om dit demonstratieproject uit te voeren en het windpark te exploiteren, was het noodzakelijk om een selectiemechanisme in te stellen. Daarbij stond voorop dat de vergunningprocedure die doorlopen moet worden alvorens met de uitvoering van het project kan worden gestart, daarvoor niet geschikt was. Dit zou in beginsel betekenen dat de marktpartij die na de partiële herziening van het Tweede Structuurschema Elektriciteitsvoorziening als eerste een vergunningaanvraag zou indienen, in beginsel de uiteindelijke uitvoerder van het demonstratieproject en exploitant van het windpark zou worden, ongeacht de kwaliteiten van de vergunningaanvrager en zijn projectplan voor de bouw en exploitatie van het near shore windpark in relatie tot andere geïnteresseerde marktpartijen. De betrokken bewindslieden achten het derhalve noodzakelijk een selectie te organiseren waardoor een vergelijking mogelijk is tussen de diverse geïnteresseerde marktpartijen en hun projectplannen. Aanknopingspunt voor de selectieprocedure vormt het gebruik van de grond waarop het demonstratieproject gerealiseerd moet worden, namelijk het in de Project-planologische kernbeslissing Locatiekeuze Demonstratieproject Near Shore Windpark, deel 3, aangewezen gebied.

In de onderhavige beleidsregels wordt de selectieprocedure omschreven. Voorts worden hierin de selectiecriteria vastgesteld op grond waarvan de marktpartij (een onderneming of een samenwerkingsverband van ondernemingen) geselecteerd zal worden die in aanmerking komt voor het gebruiken van de grond van de betrokken locatie, en derhalve voor de realisering van het project. Dit zal de partij zijn die in vergelijking met de overige deelnemers aan de selectie het hoogste scoort. De selectieprocedure staat open voor iedereen.

De geselecteerde deelnemer dient een vergunning op basis van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken en de Wet Milieubeheer te verkrijgen voordat hij het windpark kan realiseren. Daartoe dient een vergunningaanvraag te worden ingediend bij het daartoe bevoegde bestuursorgaan, de Minister van Verkeer en Waterstaat.

Artikel 1

Het demonstratieproject near shore windpark betreft een éénmalig demonstratiewindmolenpark voor de kust van Egmond aan Zee. Door middel van de Project-planologische kernbeslissing Locatiekeuze Demonstratiepark Near Shore Windpark, deel 3, die door de Tweede Kamer is goedgekeurd op 4 oktober 2001 (Handelingen II 2001-2002, nr. 9, p. 359) (hierna: de planologische kernbeslissing) is de locatie voor het near shore windpark aangewezen. Dit is een locatie voor de kust van Egmond aan Zee (gemeente Bergen) die op basis van ecologische, technische en economische voorwaarden het meest geschikt geacht wordt voor de realisatie van dit windpark. De exacte coördinaten van de locatie zijn weergegeven in de planologische kernbeslissing.

Het near shore windpark dient een vermogen van ten hoogste 100 MW te hebben en kan ingevolge de planologische kernbeslissing gedurende ten hoogste 20 jaar geëxploiteerd worden. Het windpark dient zo te worden ingericht dat het mogelijk is om gedurende perioden van ten hoogste drie jaar één of twee testturbines met vermogens van ten minste 3 MW op te stellen. Dit betekent dat bij het opstellen van het projectplan rekening gehouden moet worden met de ruimte die voor plaatsing van die testturbines nodig is. Voorts betekent het dat het projectplan moet voorzien in een elektrische infrastructuur die geschikt is om tijdelijke windturbines met een vermogen van in totaal 12 MW op aan te sluiten. Toekomstige initiatiefnemers voor testturbines zullen overigens zelf een erfpachtovereenkomst moeten sluiten met de Staatssecretaris van Financiën.

De permanent opgestelde turbines moeten een vermogen hebben van minimaal 1,5 MW per turbine. Voor de permanent opgestelde turbines moet tenminste een typecertificaat voor plaatsing op het land in Nederland zijn afgegeven. Daarnaast dienen de turbines aangepast te zijn voor gebruik op zee.

Certificering is noodzakelijk teneinde te voorkomen dat turbines van een onvoldoende kwaliteit worden ingezet en om een voorspoedige exploitatie te bevorderen. Voor gecertificeerde turbines geldt dat hiermee reeds ervaring is opgedaan, waardoor inzicht bestaat in de kwaliteit van de in het projectplan voorziene turbines. Voor de tijdelijk opgestelde turbines zal in beginsel geen typecertificaat vereist worden, mogelijk wel een ontwerpcertificaat.

De aanpassing van de turbines voor gebruik op zee houdt in dat bijvoorbeeld de rotor, de windturbinegondel en al haar machinebouwcomponenten, zoals het elektrische systeem getoetst moeten worden aan de relevante normen voor het zeeklimaat, zoals de normen voor materiaaleigenschappen onder offshore condities. Dit is noodzakelijk vanwege het hogere windregime op zee en de daaruit voortvloeiende hogere belastingen op de constructie, alsmede de verwachte, hogere belasting van de gebruikte materialen en systemen als gevolg van vocht en zout doordat het windpark in zeewater staat. Het is de bedoeling dat het dynamische gedrag van de gehele constructie die is opgenomen in het projectplan geanalyseerd wordt in de locale externe condities ter bepaling van de optredende belasting. Deze analyse moet plaatsvinden volgens de huidige stand van de wetenschap. Aan de hand van de analyse moet duidelijk worden welke levensduur en welke mate van veiligheid de beoogde constructie in zich heeft. Als er geen typecertificaat kan worden afgegeven doordat de combinatie van windmolen en fundering niet vooraf kan worden getest, is het voldoende indien de analyse wordt vastgelegd in een ontwerpcertificaat, zoals NVN 11.4000-0 (Windturbines - Deel 0: Voorschriften voor typecertificatie - technische eisen, ICS 27.180, 1st edition, april 1999, Nederlands Normalisatie Instituut), of een gelijkwaardige certificatie. De certificaten moeten zijn afgegeven door een voor dat doel door de Nederlandse Raad voor Accreditatie erkende instelling.

De grenzen van het gebied worden bepaald door aanwezige kabels, pijpleidingen en een militair oefenterrein, zoals vastgelegd op kaart 1 van de planologische kernbeslissing. Het windpark dient aangesloten te worden op het landelijke elektriciteitsnet. Deelnemers aan de selectie zijn vrij in de wijze waarop zij in het projectplan de aansluiting op het elektriciteitsnet vorm geven. Om deze aansluiting te faciliteren, is voor de kabel voor het elektriciteitstransport van het park naar een punt voor de inpassing in het landelijke elektriciteitsnet een tracé gereserveerd dat vanaf het windpark naar een aanlandingspunt op de kust loopt. Dit bevindt zich nabij het Corusterrein (voorheen Hoogovens) en leidt vanaf daar via het Corusterrein naar een aansluitpunt op het elektriciteitsnet. De exacte route is weergegeven op kaart 2 van de planologische kernbeslissing.

Artikel 2

De locatie waarop het near shore windpark moet worden gebouwd, bevindt zich binnen de Nederlandse territoriale wateren. Dit betekent aldus dat de zeebodem eigendom is van de Staat der Nederlanden. Voor het gebruik van staatsgrond, dus ook de bodem van de Noordzee, moet een marktconforme tegenprestatie worden betaald aan de Staat. De uiteindelijke uitvoerder van het near shore windpark zal aldus een erfpachtovereenkomst moeten sluiten met de Staat voor het gebruik van de grond waarop het windpark gerealiseerd moet worden. De deelnemer die zich als beste kwalificeert komt als enige in aanmerking voor de bouw en exploitatie van het near shore windpark. Alleen aan deze deelnemer zal derhalve de voornoemde grond in erfpacht worden uitgegeven.

Voordat de grond in erfpacht kan worden uitgegeven, dient de geselecteerde deelnemer over alle vergunningen te beschikken die voor de realisatie en exploitatie van het near shore windpark benodigd zijn. Om te bewerkstelligen dat de geselecteerde deelnemer na de periode die met het verkrijgen van die vergunningen is gemoeid, daadwerkelijk aanspraak kan maken op de verkrijging van de erfpacht, zal derhalve direct na de bekendmaking van het selectieoordeel met de geselecteerde deelnemer een overeenkomst gesloten worden met betrekking tot de uitvoering van het near shore windpark en de informatievoorziening daaromtrent (zie artikel 2, eerste lid, juncto artikel 1, onderdeel d van de onderhavige beleidsregels en bijlage 1 bij deze beleidsregels). In deze overeenkomst zijn voorts bijzondere bepalingen opgenomen in verband met het demonstratiekarakter van het project, zoals de verplichting om het near shore windpark conform het projectplan uit te voeren en een boeteclausule indien deze verplichting niet wordt nagekomen.

De erfpachtovereenkomst (zie bijlage 3 bij de overeenkomst betreffende de uitvoering van het near shore windpark en de informatievoorziening daaromtrent) geldt voor de duur van de realisatie en exploitatie van het windpark. Dit houd in de constructiefase, de exploitatiefase en de fase van verwijdering. De exploitatiefase bedraagt maximaal twintig jaar vanaf het moment van ingebruikname van het windpark. Teneinde een marktconforme tegenprestatie te bepalen die de uiteindelijke uitvoerder moet betalen, heeft een onafhankelijke taxatie plaatsgevonden. Op grond daarvan is, uitgaande van een erfpachtrecht voor 2500 hectare, een canon vastgesteld van € 272.268,12 per jaar. Indien de geselecteerde deelnemer een samenwerkingsverband is, zal de overeenkomst overigens door alle deelnemers van dit samenwerkingsverband ondertekend moeten worden.

Zowel de erfpachtovereenkomst als de overeenkomst met betrekking tot de uitvoering van het near shore windpark en de informatievoorziening daaromtrent (hierna: de overeenkomst) worden door de Minister van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Financiën tezamen gesloten met de geselecteerde deelnemer. Het streven van de voornoemde bewindslieden is dat de overeenkomst binnen een maand na bekendmaking van de uitslag van de selectie wordt gesloten. De erfpachtovereenkomst wordt eerst gesloten nadat de benodigde vergunningen zijn verstrekt.

Aan de hand van de selectie die op basis van de artikelen 5 en 6 wordt gemaakt, wordt aldus bepaald met wie de overeenkomst wordt aangegaan. Het zogenaamde selectieoordeel is derhalve een voorbereidingsbesluit van een privaatrechtelijke rechtshandeling in de zin van artikel 8:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Dat betekent dat tegen dit oordeel geen administratief bezwaar kan worden gemaakt en dat evenmin administratief beroep kan worden ingesteld. Overigens zijn op dit voorbereidingsbesluit wel de algemene beginselen van behoorlijk bestuur van toepassing.

Artikel 5

De selectiecriteria in de artikelen 5 en 6 vormen tezamen een instrument waarmee onderscheid gemaakt kan worden tussen de verschillende deelnemers en hun projectplannen, die in de selectieprocedure dingen naar de overeenkomst. Om in aanmerking te komen voor de bouw van het near shore windpark dient te worden voldaan aan de eisen en richtlijnen die de overheid stelt in de planologische kernbeslissing. Daarnaast gelden de absolute criteria die zijn genoemd in artikel 5. Indien een deelneming niet aan deze absolute criteria voldoet, wordt hij uitgesloten van de selectie.

Ten behoeve van het demonstratiekarakter is in het Monitoring- en Evaluatie Programma Near Shore Windpark, dat is opgenomen in een bijlage bij de overeenkomst (hierna: monitoring- en evaluatieprogramma), aangegeven welke metingen moeten plaatsvinden en op welke wijze de metingen uitgevoerd moeten worden. De resultaten van dit programma zullen zoveel als mogelijk openbaar beschikbaar worden gesteld. In afwijking van hetgeen in de planologische kernbeslissing is vermeld, wordt inmiddels van belang geacht dat de uiteindelijke uitvoerder van het near shore windpark de onderdelen die in het monitoring- en evaluatieprogramma zijn aangeduid als Kwantitatieve uitwerking `verplicht' geheel uitvoert. Derhalve geldt dit als absoluut criterium in deze selectie. Ten aanzien van het door of namens het rijk uitgevoerde onderzoek betreffende het near shore windpark, zal de uitvoerder ingevolge de overeenkomst verplicht zijn hieraan zijn volledige medewerking te verlenen.

Artikel 6

Alle deelnemingen die voldoen aan het gestelde in artikel 5 worden voorgelegd aan de Adviescommissie near shore windpark. De in het tweede lid genoemde gronden leiden steeds tot een negatief advies. Deze gronden komen alle vier voort uit de doelstellingen dat (1) het near shore windpark op een zo kort mogelijk termijn wordt gerealiseerd, en (2) dat het plan voor de uitvoering van dit windpark zo min mogelijk risico's op mislukking in zich heeft.

Alleen de deelneming die het beste voldoet aan de in het derde lid van dit artikel genoemde selectiecriteria, komt in aanmerking voor het gebruik van de grond die noodzakelijk is voor de uitvoering en exploitatie van het NSW. Teneinde deelnemers en projectplannen te beoordelen en van elkaar te kunnen onderscheiden zijn er vier relatieve criteria opgesteld. Door middel van een maximale puntentoekenning wordt aan alle criteria een weging gegeven. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de relatieve criteria en de daaraan gekoppelde maximale punten:

stcrt-2001-208-p9-SC31467-1.gif

Het eerste relatieve criterium is de kwaliteit van de deelnemer (onderdeel a). Het gaat hierbij in de eerste plaats om de beoordeling van de kans dat het windpark daadwerkelijk gerealiseerd zal worden, gelet op de sterkte van de deelnemer. Zo dient deze in zijn totaliteit te zijn toegerust op de ontwikkeling, bouw, exploitatie en verwijdering van het windpark in zee. Derhalve wordt beoordeeld in hoeverre bij een deelnemer de benodigde verantwoordelijkheden en taken voldoende en evenwichtig aanwezig zijn. Daarbij zal een onderscheid worden gemaakt tussen organisatorische en financiële aspecten. Een deelneming scoort hoger naarmate deze aspecten compleet, passend en concreet zijn vastgelegd.

Organisatorisch is van belang of de deelnemer de tijdens de uitvoering van het projectplan geldende rolverdeling en verantwoordelijkheden duidelijk, concreet en adequaat heeft vastgelegd. Zo is van belang of duidelijk sprake is van een projectleider, of duidelijk is wie welke kennis en activiteiten inbrengt, of duidelijk is hoe de verantwoordelijkheden en taken verdeeld zijn, en op welke wijze dit is georganiseerd. Ten aanzien van een samenwerkingsverband is voorts van belang op welke wijze het overleg is geregeld en of er een procedure is vastgesteld voor het geval er geschillen optreden tussen de partners in het samenwerkingsverband.

Financieel is van belang in hoeverre de deelnemer gevoelig is voor financieringsproblemen. Zo blijkt in de praktijk dat één van de redenen voor het niet tot uitvoering komen of sterk vertragen van een project vaak gelegen is in het stuk lopen van de samenwerking in een samenwerkingsverband als gevolg van financieringsproblemen. Ondanks een kwalitatief goede projectbegroting, kan de financiële draagkracht van een partner in een samenwerkingsverband dan veroorzaken dat eventuele tegenvallers direct leiden tot consequenties voor het gehele project. Derhalve wordt beoordeeld in hoeverre binnen een samenwerkingsverband partners aanwezig zijn die een financieel risico vormen voor de samenwerking binnen het consortium en de uitvoering van het project. Hiervan is bijvoorbeeld sprake indien een essentiële partner in het samenwerkingsverband relatief grote investeringen dient te plegen. Voorts is van belang hoe de aansprakelijkheid binnen en van het samenwerkingsverband is geregeld. Indien er sprake is van één ondernemer wordt dezelfde analyse uitgevoerd, echter in relatie tot de draagkracht van die ondernemer en de positie van het project binnen de totale activiteiten daarvan. De financiële positie van een deelnemer wordt getoetst aan de hand van een aantal recente financiële documenten zoals financiële jaarverslagen. Hieruit dient met name de financiële positie van de partners over de laatste 3 boekjaren, het balanstotaal, het eigen en vreemd vermogen, de winst en schulden naar voren te komen.

In de tweede plaats gaat het bij het relatieve criterium `de kwaliteit van de deelnemer' om de ervaring van de deelnemer. Dit wordt met name beoordeeld door de ervaring die hij heeft met de uitvoering van soortgelijke projecten, onderdelen daarvan, of projecten van een vergelijkbare schaalgrootte. Het gaat hierbij om de inhoudelijke ofwel de technische ervaring met soortgelijke projecten of delen van projecten, zoals funderingen, offshore-installaties, windparken, energiecentrales, kabeltracés. Daarnaast gaat het hierbij om de organisatorische ervaring van de deelnemer. Zo kan er bijvoorbeeld sprake zijn van ervaring met eerdere samenwerking binnen hetzelfde of een ander samenwerkingsverband, of van ervaring met logistiek vergelijkbare projecten. In het deelnemingsformulier dient de ervaring concreet gemaakt te worden aan de hand van toetsbare gegevens, zoals reeds uitgevoerde projecten.

In de derde plaats gaat het bij het relatieve criterium `de kwaliteit van de deelnemer' om de strategie van de deelnemer ten aanzien van windenergie. Dit is van belang omdat alleen indien deze strookt met de strategie van de rijksoverheid, de uitvoering van het near shore windpark door die deelnemer kan bijdragen aan het bereiken van het doel dat door de rijksoverheid beoogd wordt. Zoals hierboven reeds is uiteengezet, heeft het kabinet als doel gesteld om in 2020 tien procent van de vraag naar energie te voorzien uit duurzame bronnen. Om dit doel te realiseren acht de overheid het gewenst dat op het Nederlandse deel van het Continentaal plat van de Noordzee op grote schaal windenergie wordt opgewekt. Het doel van het near shore windpark is het faciliteren en bevorderen van de verdere ontwikkeling van windenergie op zee. De strategie van de aanvrager dient in overeenstemming te zijn met dit doel en daaraan zoveel mogelijk bij te dragen. Indien de deelnemer een samenwerkingsverband is, wordt de strategie van de deelnemer beoordeeld door een vergelijking te maken tussen de strategie van de individuele partners van het samenwerkingsverband en het bovengenoemd strategische doel van de overheid. De strategie van de deelnemer moet worden onderbouwd aan de hand van jaarverslagen, investeringen (of investeringsvoornemens) en onderzoek- en ontwikkelingsprogramma's, etc.. Een deelnemer scoort dan ook hoger op dit relatieve criterium naar mate zijn strategie beter past in de algehele rijksstrategie zowel per partner als in zijn geheel. De termijn waarover deze strategie wordt gevoerd, wordt daarbij meegewogen.

Het tweede relatieve criterium is de kwaliteit van het projectplan (onderdeel b) waarmee een deelnemer deelneemt aan de selectie. Het projectplan alsmede de beoogde uitvoering daarvan dienen zodanig te zijn ingericht dat de kans op falen geminimaliseerd wordt. In eerste instantie gaat het bij dit criterium om de mate waarin een projectplan is uitgewerkt. Naar mate het projectplan completer, vollediger onderbouwd en helder is, krijgt een deelnemer op dit onderdeel meer punten.

In tweede instantie gaat het bij het relatieve criterium `de kwaliteit van het projectplan' om de kwaliteit van de ingezette technologie die blijkens het projectplan door de deelnemer zal worden ingezet voor realisatie en exploitatie van het windpark. Het gaat hierbij om de kwaliteit van de materialen, de ervaring met toepassen van de technologie, de funderingsconstructie, de energie-infrastructuur en de gebruikte turbines. In de technische beschrijving van het project wordt tevens aangegeven de kans op stelselmatige onderbreking van energieproductie door technisch falen beoordeeld. Daarbij is van belang welke motivatie in het projectplan gebruikt wordt voor de gekozen technologie, en of er verschillende alternatieven zijn afgewogen. Bij de beoordeling van de turbines gaat het om aspecten als type, vermogen, diameter, masthoogte, optimalisering, het aantal draaiuren, de betrouwbaarheid, etc.. Een projectplan scoort hoger naarmate de technische kwaliteit van het windpark en de kans op ongestoorde productie groter is.

In derde instantie gaat het bij het relatieve criterium `de kwaliteit van het projectplan' om de wijze van realisatie en het tijdpad dat daarvoor in het projectplan is gesteld. Dit is van belang om te kunnen beoordelen wat het tempo van realisatie van het project is en welke risico's aan dit tijdpad zijn verbonden. De deelnemers worden daartoe in het deelnemingsformulier gevraagd om een werkplan waaruit duidelijk is welke realisatiedatum wordt beoogd, welke mijlpalen er worden aangehouden en wat de gevolgen zijn van dit tijdpad voor de verschillende activiteiten uit het werkplan. Daarnaast wordt gevraagd om een beschrijving van de activiteiten zelf, zoals de logistieke uitvoering, waarbij moet worden aangegeven in hoeverre deze activiteiten met behulp van bestaande of innovatieve methoden of middelen worden uitgevoerd. Een projectplan krijgt meer waardering naarmate de realisatie eerder plaatsvindt en het risico op technisch falen en op vertraging lager is.

In vierde instantie gaat het bij het relatieve criterium `de kwaliteit van het projectplan' om de manier waarop en de mate waarin concrete invulling wordt gegeven aan alle aspecten die in het kader van de exploitatie van het windpark aan de orde zijn, inclusief de verwijdering van het windpark. Voorbeelden van de aspecten die derhalve in het projectplan aan de orde moeten komen, zijn periodiek onderhoud, het voorkomen en snel oplossen van storingen, de uitvoering van het monitoring en evaluatieprogramma en het voorkomen van onnodige stilstand. Uit het projectplan moet bijvoorbeeld duidelijk naar voren komen op welke wijze langdurige stilstand wordt voorkomen, hoe rekening wordt gehouden met consequenties voortvloeiend uit het monitoring- en evaluatieprogramma, en op welke wijze een deelnemer voorziet in groot onderhoud. Een projectplan scoort hoger naarmate vollediger beeld van de exploitatiefase wordt gegeven en de onderbouwing van het projectplan grondiger is.

In vijfde instantie is bij het relatieve criterium `de kwaliteit van het projectplan' van belang welke energieopbrengst wordt voorzien. Hierbij geldt in beginsel dat naarmate de jaaropbrengst hoger is de waardering voor het projectplan hoger zal zijn, waarbij moet worden onderbouwd dat de berekende energieopbrengst realistisch is. Teneinde te kunnen beoordelen in hoeverre in het projectplan een realistische inschatting van de energieopbrengst wordt gemaakt, dient in het projectplan een opbrengstberekening te worden gegeven.

In zesde instantie is bij het relatieve criterium `de kwaliteit van het projectplan' van belang van welke afstand van het windpark tot de kust in relatie tot de zichtbaarheid van het park in het projectplan wordt uitgegaan. Dit omdat op grond van de planologische kernbeslissing is bepaald dat het park zo ver als technisch en economisch mogelijk uit de Nederlandse kust moet worden gebouwd, uiteraard binnen de gestelde parkgrenzen zoals opgenomen in de planologische kernbeslissing. Een projectplan wordt daarom hoger gewaardeerd naarmate het windpark verder uit de kust wordt gesitueerd en naarmate het windpark minder zichtbaar is, bijvoorbeeld doordat maatregelen zijn voorzien die de zichtbaarheid verminderen.

Het derde relatieve criterium is `de financiële kwaliteit van het projectplan' (onderdeel c), ofwel de financiële waardering van de projectplannen. Voorop staat immers dat een projectplan financieel goed onderbouwd moet zijn. Het gaat bij dit criterium in eerste instantie zowel om de onderbouwing van (de hoogte van) de investeringskosten van het projectplan, als om de vraag in hoeverre de financiële onderbouwing van het project in zijn geheel realistisch en passend is. Een projectplan wordt op dit aspect dan ook hoger gewaardeerd naarmate de investeringskosten concreter zijn onderbouwd, bijvoorbeeld door middel van vergelijkingen tussen verschillende alternatieven of door offertes.

In tweede instantie gaat het bij het criterium `de financiële kwaliteit van het projectplan' om de financiële onderbouwing van de exploitatiekosten, dat wil zeggen het verkrijgen van inzicht in de exploitatiekosten. Van belang is in dit opzicht niet primair de omvang van de exploitatiekosten, maar in hoeverre de onderbouwing van het project reëel en passend is. Voorts zijn niet alleen de gehanteerde uitgangspunten en de financieringsmethode van belang, maar ook aspecten als voorgenomen contracten met externe partijen, het afdekken van risico's, het beoogde onderhoud en de uiteindelijke verwijdering. Een projectplan wordt op dit aspect derhalve hoger gewaardeerd naarmate de exploitatiekosten concreter zijn onderbouwd.

In derde instantie gaat het bij het criterium `de financiële kwaliteit van het projectplan' om het financieel perspectief van het windpark, ofwel de vraag naar de kans dat de geprognosticeerde financiële cijfers ook daadwerkelijk worden gerealiseerd. Dit vereist een analyse van het integrale financiële perspectief van het projectplan op basis van de investeringsbegroting, de exploitatiekosten, de opbrengsten en het risico. Een projectplan wordt op dit aspect hoger gewaardeerd naarmate de ratio van de netto baten en het financiële risico hoger is.

Het vierde relatieve criterium betreft de beoordeling van het demonstratiekarakter van het projectplan (onderdeel d). Hierbij gaat het om de invulling van het demonstratiekarakter van het windpark die in het projectplan is gegeven. Het demonstratiekarakter is ingevuld door middel van het monitoring- en evaluatieprogramma voor het near shore windpark. Dit programma is een nadere uitwerking van de leerdoelstellingen zoals die zijn opgenomen in de planologische kernbeslissing, en is onderverdeeld in twee thema's (Techniek en economie, alsmede Natuur, milieu en gebruiksfuncties) waarin vervolgens per onderwerp (in beginsel) steeds drie onderdelen worden onderscheiden:

- Kwantitatieve uitwerking `verplicht', dat onbeperkt moet worden uitgevoerd door de deelnemer van het near shore windpark en derhalve als absoluut criterium is opgenomen in artikel 5;

- Aanbevelingen `facultatief', waarvan iedere deelnemer die deelneemt aan de selectie in zijn projectplan moet aangeven in hoeverre hij voornemens is om aan deze aanbevelingen uitvoering te geven en op welke manier;

- Kwantitatieve uitwerking `door het rijk'.

Doel van dit criterium is dat er zoveel mogelijk kennis beschikbaar komt voor toekomstige windparken in zee. Indien een deelnemer nog verder wil gaan dan de aanbevelingen, kan hij in het projectplan suggesties doen voor eigen aanvullende onderzoek. Voorts wordt in het kader van dit criterium beoordeeld in hoeverre in het projectplan wordt voorzien in het gebruik van producten (hardware), methoden en ontwerpen die ook geschikt zijn voor toepassing in toekomstige, grote windparken in zee. Ook kan worden gedacht aan het plaatsen van verschillende typen windturbines, beschermingstechnieken om erosie of ontgronding tegen te gaan of meet- en regelsystemen. In tweede instantie is van belang op welke wijze de kennis en ervaring die wordt opgedaan tijdens de realisatie en exploitatie van het near shore windpark, wordt overgedragen aan derden. Naarmate in een projectplan kwantitatief en kwalitatief meer wordt voorzien in de aanbevelingen uit het monitoring- en evaluatieprogramma en in eigen aanvullende onderzoek hoe hoger het voorstel wordt gewaardeerd.

In totaal is op bovenstaande criteria 300 punten te behalen.

Uit de Haalbaarheidsstudie demonstratieproject Near Shore Windpark (Novem, november 1997) is naar voren gekomen dat het near shore windpark niet gerealiseerd zou kunnen worden, zonder een subsidie van overheidswege. Derhalve is een bedrag van € 2.268.901,08 (f 60 miljoen) beschikbaar voor subsidieverstrekking aan de deelnemer die voor eigen rekening en risico het windpark gaat realiseren en exploiteren. De subsidie is slechts beschikbaar, voor zover de verkozen deelnemer daar aantoonbaar behoefte aan heeft. Om te bewerkstelligen dat deelnemers in het projectvoorstel de minimale subsidiebehoefte opvoeren, zal het subsidiebedrag dat in de begroting van een voorstel is opgenomen via een waarderingsstelsel in mindering worden gebracht op het totaal aantal behaalde punten. Naarmate in een projectplan wordt uitgegaan van een grotere onrendabele top, leidt dit aldus tot meer puntenaftrek. De deelnemers aan de selectie worden op deze wijze geprikkeld om de beschikbare financiële middelen zo efficiënt mogelijk in te zetten. Gelet op de kosten die de uiteindelijke uitvoerder van het windpark zal hebben in verband met het gebruik van de grond (€ 272.268,13 ofwel f 600.000,00 per jaar over een periode van 20 jaar, hetgeen gekapitaliseerd bij de start van het project overeenkomt met een bedrag van circa € 3,2 miljoen ofwel f 7 miljoen en de uitvoering van de onderdelen die in het monitoring- en evaluatieprogramma worden aangemerkt als: Kwantitatieve uitvoering `verplicht' (geschat op ten hoogste € 5.899.142,81 ofwel f 13.000.000,00 in totaal) zal de noodzaak van een subsidie van € 9.075.604,32 ofwel f 20.000.000,00 geen gevolgen hebben voor de waardering van het project. Eerst vanaf dit bedrag leidt iedere € 907.560,43 ofwel f 2.000.000,00 subsidie waarvan in een projectplan wordt uitgegaan tot een lagere waardering van het projectplan met steeds 3 punten. Kleinere bedragen boven genoemde grens leiden evenredig tot korting in de punten.

De Minister van Economische Zaken,

A. Jorritsma-Lebbink.

De Staatssecretaris van Financiën,

W.J. Bos.

1 De terinzagelegging geschiedt op het Ministerie van Economische Zaken, Bezuidenhoutseweg 30, Den Haag. Voorts zijn deze documenten in te zien op de website van het Ministerie van Economische Zaken: www.nearshorewindpark.ez.nl.

Naar boven