Examenreglement voor luchtvarenden 2001

25 oktober 2001

Nr. DGL/DLB/01.421070

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 14, derde lid, en 16 van het Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart;

Besluit:

§ 1 Algemeen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister: Minister van Verkeer en Waterstaat;

b. praktijkexamen: examen op een luchtvaartuig dan wel een STD, zoals bedoeld in de Regeling kwalificatie STD's, ten behoeve van afgifte of wederafgifte van een bewijs van bevoegdheid of een bevoegdverklaring;

c. proeve van bekwaamheid: examen op een luchtvaartuig dan wel een STD, zoals bedoeld in de Regeling kwalificatie STD's ten behoeve van verlenging van een bevoegdverklaring.

§ 2 Theorie

Artikel 2

1. Om aan te tonen dat de kandidaat voldoet aan de kennis-eisen, bedoeld in de Regeling bewijzen van bevoegdheid en bevoegdverklaringen voor luchtvarenden 2001, legt hij met goed gevolg een theorie-examen af, op de wijze, bedoeld in deze paragraaf.

2. De minister kan bepalen dat bij het afleggen van de theorie-examens een vakinhoudelijke expert aanwezig is ten behoeve van de inhoud van het examen.

Artikel 3

Theorie-examens worden niet afgenomen voordat de kandidaat de kosten heeft vergoed volgens het ten tijde van het indienen van de aanvraag geldende tarief.

Artikel 4

De minister maakt jaarlijks de examenplanning en de examenlocaties bekend in de Staatscourant en de Aeronautical Information Circular, serie B.

Artikel 5

1. De kandidaat of de door hem gemachtigde opleidingsinstelling doet een aanvraag voor het afleggen van een theorie-examen op een door de minister beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

2. De minister verstrekt de kandidaat voor een theorie-examen een toelatingsbewijs, dat:

a. voor ATPL, CPL en IR geldig is voor alle vakken, voor ten hoogste vier examenpogingen per vak en voor ten hoogste zes examenzittingen;

b. voor PPL en RPL geldig is voor alle vakken en meerdere pogingen;

c. het persoonsgebonden registratienummer vermeldt; en

d. de geldigheidsduur vermeldt van het toelatingsbewijs, te weten ten hoogste 18 maanden voor ATPL, CPL, RPL(FB) en IR respectievelijk 12 maanden voor PPL, RPL(A) en RPL(H), gerekend vanaf de eerste dag van de maand na de maand waarin voor het eerst aan een examenzitting is deelgenomen.

Artikel 6

De kandidaat wordt slechts toegelaten tot het theorie-examen indien hij voor aanvang van het examen op de examenlocatie de volgende bescheiden overlegt:

a. een wettig en geldig legitimatiebewijs, en

b. een toelatingsbewijs als bedoeld in artikel 5, tweede lid, waarop wordt aangetekend dat de kandidaat een examenpoging heeft gedaan.

Artikel 7

De kandidaat rondt het gehele theorie-examen af binnen de volgende termijn:

a. voor PPL, RPL(A) en RPL(H): 12 maanden, gerekend vanaf de eerste dag van de maand na de maand waarin de kandidaat voor het eerst heeft deelgenomen aan een examenzitting.

b. voor ATPL, CPL, RPL(FB) en IR: 18 maanden, gerekend vanaf de eerste dag van de maand na de maand waarin de kandidaat voor het eerst heeft deelgenomen aan een examenzitting.

Artikel 8

In de bijlage, die deel uitmaakt van deze regeling, is de indeling en de duur van het examen per vak vastgelegd voor ATPL, CPL, IR, PPL en RPL.

Artikel 9

1. De theorie-examens worden schriftelijk afgenomen. De minister kan bepalen dat een theorie-examen in bijzondere gevallen op andere wijze kan worden afgenomen.

2. In afwijking van het vorige lid wordt het theorie-examen voor CSR mondeling afgenomen tijdens het praktijkexamen.

3. De examens worden afgenomen in de Nederlandse taal dan wel, op verzoek van de kandidaat, in de Engelse taal.

4. De minister stelt de inhoud van de examens vast.

5. Ten behoeve van het examen wordt een huishoudelijk reglement opgesteld door de minister dan wel door de examineringsinstantie met instemming van de minister.

6. De materialen die bij het examen door de minister dan wel door de examineringsinstantie worden verstrekt dan wel door de kandidaat mogen respectievelijk moeten worden meegenomen zijn opgenomen in overzicht 1. Overige materialen zijn niet toegestaan.

7. De door de examineringsinstantie verstrekte materialen worden na afloop van het examen ingenomen.

Overzicht 1

stcrt-2001-208-p17-SC31473-1.gif

* Dit geldt uitsluitend voor het PPL en RPL examen.

Artikel 10

1. De beoordeling in hoeverre de kandidaat aan de kenniseisen voldoet, wordt uitgedrukt in een percentage van het totaal per vak toe te kennen aantal punten.

2. Aan een afzonderlijk vak wordt het resultaat `geslaagd' toegekend indien ten minste 75% van de te behalen punten is behaald.

3. Het eindresultaat van de beoordeling per examen luidt:

a. indien alle vakken zijn behaald binnen het toegestane aantal pogingen en examenzittingen, bedoeld in artikel 11: `geslaagd';

b. in de overige gevallen: `afgewezen'.

Artikel 11

1. Indien de kandidaat niet in ten hoogste vier examenpogingen per vak binnen ten hoogste zes examenzittingen voor alle vakken van het theorie-examen voor ATPL, CPL en IR is geslaagd, is de kandidaat afgewezen.

2. De reeds behaalde resultaten vervallen en de kandidaat dient opnieuw het gehele theorie-examen af te leggen.

3. De minister kan, in overleg met de opleidingsinstelling, bepalen dat de kandidaat extra theorieopleiding volgt, voordat opnieuw het theorie-examen wordt afgelegd.

4. Voor het theorie-examen RPL en PPL geldt geen beperking voor het aantal pogingen, voor zover het gehele examen binnen de termijn, bedoeld in artikel 7, onderdeel a, voor wat betreft RPL(A) en RPL(H) respectievelijk binnen de termijn, bedoeld in artikel 7, onderdeel b, voor wat betreft RPL(FB), behaald wordt.

Artikel 12

Na het afleggen van een of meer vakken dan wel de afronding van het theorie-examen, voorziet de minister de kandidaat van een resultaatbrief.

§3 Praktijk

Artikel 13

Om aan te tonen dat de kandidaat voldoet aan de bedrevenheidseisen voor afgifte, verlenging of hernieuwde afgifte, bedoeld in de Regeling bewijzen van bevoegdheid en bevoegdverklaringen voor luchtvarenden 2001, legt deze met goed gevolg een praktijkexamen of proeve van bekwaamheid af, op de wijze, bedoeld in deze paragraaf.

Artikel 14

1. De kandidaat of de door hem gemachtigde opleidingsinstelling doet een aanvraag voor het afleggen van een praktijkexamen of proeve van bekwaamheid op een door de minister verstrekt aanvraagformulier.

2. Indien de opleidingsinstelling op het aanvraagformulier verklaart dat de kandidaat de vereiste opleiding binnen de maximale termijn heeft doorlopen dan wel dat de kandidaat die een geïntegreerde opleiding volgt, het betreffende theorie-examen heeft behaald en voldoende is voorbereid op het praktijkexamen, verstrekt de minister de aanvrager een praktijkexamenformulier.

3. Indien een kandidaat die een aanvraag doet voor het afleggen van het praktijkexamen voor het bewijs van bevoegdheid RPL(FB) aantoont dat het betreffende theorie-examen is behaald en aan de ervaringseisen is voldaan, verstrekt de minister de kandidaat een praktijkexamenformulier.

4. De minister verstrekt de aanvrager van een proeve van bekwaamheid een praktijkexamenformulier.

Artikel 15

1. De kandidaat laat zich ten behoeve van het afleggen van een praktijkexamen of proeve van bekwaamheid een geautoriseerde examinator als bedoeld in de Regeling examinatoren voor luchtvarenden 2001 toedelen door:

a. een geregistreerde of gekwalificeerde opleidingsinstelling als bedoeld in de Regeling opleidingsinstellingen voor luchtvarenden 2001 die daartoe een protocol met de minister heeft gesloten; of

b. de minister.

2. In afwijking van het eerste lid laat een kandidaat voor het bewijs van bevoegdheid RPL(FB) zich ten behoeve van het afleggen van een praktijkexamen een lid van de voormalige examencommissie privévliegbewijzen, dat in de maand voorafgaand aan 1 oktober 2001 bevoegd was om het praktijkexamen voor het voormalige ballonvaardersbewijs af te nemen, toedelen door de minister.

3. De datum, tijdstip en locatie waarop het examen of de proeve van bekwaamheid wordt afgelegd, wordt vastgesteld door degene die op grond van het bepaalde in het eerste en tweede lid de examinator toedeelt.

Artikel 16

1. Een kandidaat is voor het afleggen van een praktijkexamen of proeve van bekwaamheid een vergoeding verschuldigd aan:

a. indien artikel 15, eerste lid, onderdeel a, van toepassing is: de opleidingsinstelling, voor zover deze de kosten doorberekent;

b. indien artikel 15, eerste lid, onderdeel b, hetzij artikel 15, tweede lid, van toepassing is: de minister.

2. De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, omvat:

a. in het geval van het eerste lid, onderdeel a: de vergoeding van het honorarium en de vergoeding van de ten behoeve van het afnemen van het praktijkexamen of de proeve van bekwaamheid gemaakte reis- en verblijfkosten van de examinator, met dien verstande dat het totaal van de vergoeding ten hoogste f 400 (€ 182) bedraagt;

b. in het geval van het eerste lid, onderdeel b: de vergoeding van de kosten met inachtneming van het op het moment van de aanvraag geldende tarief.

Artikel 17

De kandidaat voor een praktijkexamen of proeve van bekwaamheid wordt slechts toegelaten tot het praktijkexamen of de proeve van bekwaamheid indien hij voor aanvang aan de examinator, bedoeld in artikel 15, de volgende bescheiden overlegt:

a. een wettig en geldig legitimatiebewijs; en

b. een praktijkexamenformulier.

Artikel 18

1. De kandidaat dan wel de opleidingsinstelling draagt zorg voor de beschikbaarheid van een luchtvaartuig of STD, voor zover van toepassing, voor het afleggen van een praktijkexamen of een proeve van bekwaamheid.

2. Praktijkexamens voor een ATPL, CFEL of een multi-pilot type bevoegdverklaring worden uitgevoerd in een STD, die daartoe gekwalificeerd is op grond van de Regeling kwalificatie STD's, tenzij er geen STD beschikbaar is die het voor een examenonderdeel vereiste niveau van kwalificatie heeft, dan wel er voor het betreffende type luchtvaartuig geen gekwalificeerde STD voorhanden is.

3. De examenonderdelen die niet geëxamineerd kunnen worden in een STD, worden afgenomen in een luchtvaartuig van het betreffende type of de betreffende klasse.

Artikel 19

Bij het afnemen van een praktijkexamen of een proeve van bekwaamheid wordt uitgegaan van de volgende eisen en procedures:

1. voor ATPL(A) respectievelijk ATPL(H): de eisen, bedoeld in JAR-FCL 1.295 en appendix 1 bij JAR-FCL 1.240 en 1.295, 1 - 12, respectievelijk JAR-FCL 2.295 en appendix 1 bij JAR-FCL 2.240 en 2.295, 1 - 12, waarbij alle examensecties binnen ten hoogste 3 maanden worden behaald;

2. voor CFEL: de eisen, bedoeld in appendix 1 bij JAR-FCL 4.240, waarbij alle examensecties binnen ten hoogste 3 maanden worden behaald;

3. voor CPL(A) respectievelijk CPL(H): de eisen, bedoeld in JAR-FCL 1.170 en appendix 1 bij JAR-FCL 1.170, 1 - 11 respectievelijk 2.170 en appendix 1 bij JAR-FCL 2.170, 1 - 11, waarbij alle examensecties binnen ten hoogste 3 maanden worden behaald;

4. voor PPL(A) respectievelijk PPL(H): de eisen, bedoeld in JAR-FCL 1.135 en appendix 1 bij JAR-FCL 1.130 en 1.135, 6 -16 respectievelijk JAR-FCL 2.135 en appendix 1 bij JAR-FCL 2.130 en 2.135, 6 - 16, waarbij alle examensecties binnen ten hoogste 3 maanden worden behaald;

5. voor RPL(A), RPL(H) respectievelijk RPL(FB):

a. de kandidaat heeft instructie gevolgd op dezelfde klasse vliegtuig, hetzelfde type helikopter respectievelijk dezelfde klasse vrije ballon als waarop het examen wordt afgelegd, voor wat betreft RPL(A) en RPL(H) in overeenstemming met de eisen gesteld aan opleidingsluchtvaartuigen in de Regeling opleidingsinstellingen voor luchtvarenden 2001,

b. alle examensecties worden binnen ten hoogste 6 maanden behaald,

c. extra vlieg- respectievelijk vaarinstructie kan worden vereist nadat de kandidaat is afgewezen en wordt vereist indien de kandidaat niet in twee pogingen alle secties heeft behaald;

d. de kandidaat mag een onbeperkt aantal examenpogingen doen,

e. het praktijkexamen wordt geheel, respectievelijk gedeeltelijk voor wat betreft de niet voltooide secties, opnieuw afgelegd indien het examen wordt afgebroken door de examinator,

f. iedere manoeuvre of procedure van het examen mag door de kandidaat worden herhaald,

g. de examinator kan het examen afbreken indien de vaardigheid,

waarvan de kandidaat blijk geeft, een volledig nieuw examen vereist, en

h. de examinator is niet betrokken bij de bediening van het luchtvaartuig tenzij diens tussenkomst noodzakelijk is in het belang van de veiligheid of teneinde vertraging van overig verkeer te voorkomen;

6. voor IR(A) respectievelijk IR(H): de eisen, bedoeld in JAR-FCL 1.210 en appendix 1 bij JAR-FCL 1.210, 1 - 11, respectievelijk JAR-FCL 2.210 en appendix 1 bij JAR-FCL 2.210, 1 - 11, waarbij alle examensecties binnen ten hoogste 3 maanden worden behaald;

7. voor type- en klassebevoegdverklaringen (A) respectievelijk (H) respectievelijk (E): de eisen, bedoeld in JAR-FCL 1.245, 1.262 en appendix 1 bij JAR-FCL 1.240 en 1.295, 1 - 12, respectievelijk JAR-FCL 2.245, 2.262 en appendix 1 bij JAR-FCL 2.240 en 2.295, 1-12, respectievelijk JAR-FCL 4.245, 4.262 en appendix 1 bij JAR-FCL 4.240, waarbij alle examensecties binnen ten hoogste 3 maanden worden behaald;

8. voor FI(A) en IRI(A) respectievelijk FI(H) en IRI(H): de eisen, bedoeld in JAR-FCL 1.345 en 1.355 en appendix 1 bij JAR-FCL 1.330 en 1.345 respectievelijk JAR-FCL 2.345 en 2.355 en appendix 1 bij JAR-FCL 2.330 en 2.345;

9. voor CRI(A) respectievelijk CRI(H): de eisen bedoeld in JAR-FCL 1.345 en 1.355 en appendix 1 bij JAR-FCL 1.330 en 1.345, voor zover het betreft examensecties 2, 3, 5 en 7, respectievelijk JAR-FCL 2.345 en 2.355 en appendix 1 bij JAR-FCL 2.330 en 2.345, voor zover het betreft examensecties 2, 3, 5 en 7;

10. voor RFI(A) respectievelijk RFI(H): appendix 1 bij JAR-FCL 1.330 respectievelijk appendix 1 bij JAR-FCL 2.330, waarbij in plaats van FI, RFI moet worden gelezen en de onderdelen 7 en 8 van de bedoelde appendix niet van toepassing zijn. Tijdens het praktijkexamen toont de aanvrager aan in staat te zijn een leerling-vlieger op te leiden voor een RPL, inclusief voor- en nabespreking van de vliegles en theorie.

Artikel 20

1. Een praktijkexamen en een proeve van bekwaamheid bestaan uit examensecties. Examensecties zijn onderverdeeld in examenitems, welke uitsluitend positief of negatief kunnen worden beoordeeld.

2. Voor de beoordeling van examenitems worden met betrekking tot vliegers van vliegtuigen en helikopters, alsmede met betrekking tot boordwerktuigkundigen, de volgende toleranties toegepast:

a. voor ATPL(A) respectievelijk ATPL(H): de toleranties, bedoeld in appendix 1 bij JAR-FCL 1.240 en 1.295, onderdelen 13 en 14, respectievelijk JAR-FCL 2.240 en 2.295, onderdelen 13 en 14;

b. voor CFEL: de toleranties, bedoeld in appendix 1 bij JAR-FCL 4.240;

c. voor CPL(A) respectievelijk CPL(H): de toleranties, bedoeld in appendix 1 bij JAR-FCL 1.170, onderdelen 12 en 13, respectievelijk appendix 1 bij JAR-FCL 2.170, onderdelen 12 en 13;

d. voor PPL(A) of RPL(A) respectievelijk PPL(H) of RPL(H): de toleranties, bedoeld in appendix 1 bij JAR-FCL 1.130 en 1.135, onderdelen 17 en 18, respectievelijk appendix 1 bij JAR-FCL 2.130 en 2.135, onderdelen 17 en 18;

e. voor IR(A) respectievelijk IR(H): de toleranties, bedoeld in appendix 1 bij JAR-FCL 1.210, onderdelen 12 en 13, respectievelijk appendix 1 bij JAR-FCL 2.210, onderdelen 12 en 13;

f. voor een type- of klassebevoegdverklaring (A) respectievelijk (H) respectievelijk (E): de toleranties, bedoeld in appendix 1 bij JAR-FCL 1.240 en 1.295, onderdelen 13 en 14, respectievelijk appendix 1 bij JAR-FCL 2.240 en 2.295, onderdelen 13 en 14 respectievelijk appendix 1 bij JAR-FCL 4.240.

Artikel 21

1. De uitslag van een praktijkexamen wordt vastgesteld door de minister aan de hand van de gegevens die door de examinator op het examenformulier zijn aangetekend.

2. Als uitslag van een praktijkexamen wordt vastgesteld:

a. indien alle vereiste examenitems, zo nodig na herhaling, positief beoordeeld zijn: `geslaagd';

b. indien de kandidaat voor ten hoogste één examensectie negatief is beoordeeld, en, indien het een praktijkexamen voor ATPL of een multi-pilot typebevoegdverklaring met uitzondering van CFEL betreft, voor ten hoogste vijf examenitems negatief is beoordeeld: `gedeeltelijk geslaagd';

c. indien de kandidaat, na `gedeeltelijk geslaagd' te zijn, opnieuw examen aflegt voor de niet behaalde sectie en wederom negatief wordt beoordeeld voor een sectie: `afgewezen';

d. in alle overige gevallen: `afgewezen'.

3. De minister voorziet de kandidaat van een resultaatbrief met de uitslag van het praktijkexamen.

Artikel 22

1. De uitslag van een proeve van bekwaamheid wordt vastgesteld door de minister aan de hand van de gegevens die door de examinator op het examenformulier zijn aangetekend.

2. Als uitslag van een proeve van bekwaamheid wordt vastgesteld:

a. indien alle vereiste items, zo nodig na herhaling, positief beoordeeld zijn: `geslaagd';

b. indien de kandidaat voor ten hoogste één examensectie negatief is beoordeeld, en, indien het een proeve van bekwaamheid voor een multi-pilot typebevoegdverklaring met uitzondering van CFEL betreft, voor ten hoogste vijf examenitems negatief is beoordeeld: `gedeeltelijk geslaagd';

c. indien de kandidaat na `gedeeltelijk geslaagd' te zijn, opnieuw een proeve van bekwaamheid aflegt voor de niet behaalde sectie en wederom negatief wordt beoordeeld voor een sectie: `afgewezen';

d. in alle overige gevallen: `afgewezen'.

3. Indien de examinator, bedoeld in artikel 15, een proeve van bekwaamheid positief beoordeelt, tekent hij dit aan op het examenformulier en tekent hij namens de minister verlenging aan op het document waarop bewijzen van bevoegdheid en bevoegdverklaringen zijn weergegeven.

4. Indien de examinator, bedoeld in artikel 15, een proeve van bekwaamheid negatief beoordeelt, tekent hij dit aan op het examenformulier.

§ 4 Overgangsbepalingen voor kandidaten die voor 1 oktober 1999 aan een vliegopleiding voor de categorie vliegtuigen zijn begonnen of voor 1 oktober 2001 aan een vliegopleiding voor de categorie helikopters of een opleiding voor boordwerktuigkundige zijn begonnen

§ 4.1 Algemeen

Artikel 23

1. Voor kandidaten die voor 1 oktober 1999 aan een vliegopleiding voor de categorie vliegtuigen zijn begonnen of voor 1 oktober 2001 aan een vliegopleiding voor de categorie helikopters of een opleiding voor boordwerktuigkundige zijn begonnen, is met betrekking tot examens het Examenreglement beroepsvliegbewijzen of het Examenreglement voor privé-vliegbewijzen van toepassing, met inachtneming van artikel 24.

2. De artikelen in paragraaf 4.2 zijn van toepassing op praktijkexamens van kandidaten, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 24

1. De kandidaat rondt de examens voor bewijzen van bevoegdheid of bevoegdverklaringen voor vliegers in de categorie vliegtuigen af voor 1 oktober 2002. Na deze datum zijn de examens niet meer geldig voor afgifte van een bewijs van bevoegdheid of bevoegdverklaring.

2. De kandidaat rondt de examens voor bewijzen van bevoegdheid of bevoegdverklaringen voor vliegers in de categorie helikopters of voor het examen voor het bewijs van bevoegdheid of bevoegdverklaringen als boordwerkuigkundige af voor 1 oktober 2004. Na deze datum zijn de examens niet meer geldig voor afgifte van een bewijs van bevoegdheid of bevoegdverklaring.

3. Examenopgaven van het theorie-examen mogen door de kandidaat niet worden behouden.

Artikel 25

De minister verstrekt de kandidaat een toelatingsbewijs waarop wordt vermeld:

a. de vereiste vakken die de kandidaat voor het theorie-examen aflegt, en

b. de geldigheidsduur, bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdeel d.

§ 4.2 Praktijk

Artikel 26

De minister verstrekt de aanvrager van een bewijs van bevoegdheid of bevoegdverklaring, dat na omzetting op grond van artikel 38 van het Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart leidt tot afgifte van één van de hieronder genoemde bewijzen van bevoegdheid of bevoegdverklaringen, eerste lid, een praktijkexamenformulier indien:

1. aanvrager geslaagd is voor het betreffende theorie-examen;

2. aanvrager houder is van:

a. voor IR(A)-SE en IR(A)-ME: een PPL(A) of CPL(A);

b. voor FI(A): een CPL(A) of ATPL(A);

c. voor CPL(A)+IR: een PPL(A), Groot Militair Brevet of Marine Vliegbewijs of een buitenlands CPL+IR, afgegeven conform de eisen gesteld in bijlage I van het Verdrag inzake de Internationale Burgerluchtvaart dat met het Nederlandse PPL(A) kan worden gelijkgesteld;

d. voor ATPL(A) en multi-pilot type rating: een CPL(A) en een geldige IR(A)-ME.

4. aanvrager houder is:

a. voor IR(H)-SE en IR(H)-ME: een PPL(H) of CPL(H);

b. voor FI(H): een CPL(H) of ATPL(H);

c. voor CPL(H)+IR: een PPL(H), Groot Militair Brevet of Marine Vliegbewijs of een buitenlands CPL+IR, afgegeven conform de eisen gesteld in bijlage I van het Verdrag inzake de Internationale Burgerluchtvaart dat met het Nederlandse PPL(H) kan worden gelijkgesteld;

d. voor ATPL(H) en multi-pilot type rating: een CPL(H) en een geldige IR(H)-ME.

§ 5 Bezwaar

Artikel 27

1. Indien de kandidaat het niet eens is met de uitslag van het theorie-examen kan deze schriftelijk bezwaar aantekenen bij de minister binnen 14 dagen na dagtekening van de resultaatbrief.

2. Het bezwaarschrift wordt ondertekend en bevat tenminste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht;

d. de gronden van bezwaar.

3. Op verzoek kan de kandidaat inzage krijgen in het theorie-examen.

4. De minister neemt een beslissing op het bezwaar binnen tien weken na ontvangst van het bezwaarschrift.

§ 6 Nationale Expert Teams

Artikel 28

Om de minister desgevraagd van advies te dienen en te ondersteunen in het kader van de theorie-examinering voor wat betreft ATPL, CPL en IR respectievelijk PPL en RPL kan de minister een Nationaal Expert Team ATPL/CPL/IR en een Nationaal Expert Team PPL/RPL instellen.

Artikel 29

1. Een Nationaal Expert Team bestaat uit een door de minister vast te stellen aantal leden, waaronder een rapporteur, die door de minister worden benoemd voor een periode van ten hoogste 3 jaar.

2. Leden van een Nationaal Expert Team kunnen worden benoemd uit de kring van deskundigen met betrekking tot de relevante theorie-examenvakken.

3. De minister verleent tussentijds ontslag aan een lid:

a. op eigen verzoek, of

b. wegens ongeschiktheid voor de functie.

4. Elk Nationaal Expert Team stelt een reglement vast ter nadere regeling van haar werkzaamheden. Het reglement wordt ter kennisneming toegezonden aan de minister.

5. De leden van een Nationaal Expert Team houden de inhoud van theorie-examenvragen geheim.

Artikel 30

1. Een lid van een Nationaal Expert Team kan voor op verzoek van de minister uit te voeren taken een vergoeding declareren bij de minister.

2. De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, bestaat uit:

a. een honorarium van f 415 (€ 188,35) per dag, en

b. de ten behoeve van het uitvoeren van de taken gemaakte reis- en verblijfkosten die volgens het Reisbesluit binnenland worden vergoed.

3. Functionarissen in dienst van het Rijk, van een ander publiekrechtelijk lichaam dan het Rijk of van een door het Rijk in het leven geroepen instelling, dan wel van een instelling welker personeelskosten door het Rijk worden vergoed, ontvangen geen vergoeding als bedoeld in het eerste lid, indien hun benoeming haar oorzaak vindt in de functie die zij vervullen.

§ 7 Slotbepalingen

Artikel 31

Het Examenreglement voor luchtvarenden wordt ingetrokken.

Artikel 32

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 november 2001 en werkt terug tot en met 1 oktober 2001.

Artikel 33

Deze regeling wordt aangehaald als: Examenreglement voor luchtvarenden 2001.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,T. Netelenbos.

Bijlage, als bedoeld in artikel 8 van deze regeling

1. Het theorie-examen voor ATPL(A) respectievelijk ATPL(H) bestaat uit de vakken, genoemd in tabel 1. Een vak wordt afgelegd binnen de tijdsduur, bedoeld in tabel 1.

Tabel 1

stcrt-2001-208-p17-SC31473-2.gif

2. Het theorie-examen voor CPL(A) respectievelijk CPL(H) bestaat uit de vakken, genoemd in tabel 2. Een vak wordt afgelegd binnen de tijdsduur, bedoeld in tabel 2.

Tabel 2

stcrt-2001-208-p17-SC31473-3.gif

3. Het theorie-examen voor IR(A) respectievelijk IR(H) bestaat uit de vakken, genoemd in tabel 3. Een vak wordt afgelegd binnen de tijdsduur, bedoeld in tabel 3.

Tabel 3

stcrt-2001-208-p17-SC31473-4.gif

4. Het theorie-examen voor PPL(A) en RPL(A) respectievelijk PPL(H) en RPL(H) bestaat uit de vakken, genoemd in tabel 4. Een vak wordt afgelegd binnen de tijdsduur, bedoeld in tabel 4.

Tabel 4

stcrt-2001-208-p17-SC31473-5.gif

5. Het theorie-examen voor RPL(FB) bestaat uit de vakken, genoemd in tabel 5. Een vak wordt afgelegd binnen de tijdsduur, bedoeld in tabel 5.

Tabel 5

stcrt-2001-208-p17-SC31473-6.gif

Toelichting

Algemeen

Deze regeling dient ter uitvoering van het Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart.

De regeling vervangt het oorspronkelijke, op 1 oktober 1999 ingevoerde, Examenreglement voor luchtvarenden. Dat reglement gaf regels met betrekking tot vliegers van vliegtuigen. De onderhavige regeling voegt hier regels met betrekking tot vliegers van helikopters, boordwerktuigkundigen en ballonvaarders aan toe.

Voorts wordt door middel van deze regeling - in paragraaf 6 - de mogelijkheid tot het instellen van Nationale Expert Teams voor theorie-examinering geïntroduceerd.

Daarnaast wordt een aantal aanpassingen, voortvloeiend uit een nadere evaluatie van het nieuwe examenstelsel voor vliegers van vliegtuigen, zoals dat op 1 oktober 1999 is ingevoerd, doorgevoerd.

Na de invoering per 1 oktober 1999 van het geheel vernieuwde brevet- en examenstelsel voor vliegers van vliegtuigen wordt per heden een geheel vernieuwd brevet- en examenstelsel voor helikoptervliegers en boordwerktuigkundigen ingevoerd. Voorts wordt het bestaande brevet- en examenstelsel voor zweefvliegers en ballonvaarders onder de Wet luchtvaart en het Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart gebracht. Dit omdat de oorspronkelijke wettelijke basis voor deze stelsels per 1 oktober 2001 is komen te vervallen. Het zweefvliegersbewijs gaat RPL(G) heten, het ballonvaardersbewijs RPL(FB). Momenteel wordt overigens een geheel nieuw brevet- en examenstelsel voor zweefvliegers en ballonvaarders ontwikkeld. Dit stelsel zal echter naar verwachting niet voor 2003 worden ingevoerd.

In de onderhavige regeling zijn de bepalingen met betrekking tot vliegers van vliegtuigen -behoudens de aanpassingen, voortvloeiend uit de nadere evaluatie van het nieuwe examenstelsel voor vliegers van vliegtuigen- ongewijzigd overgenomen uit het oorspronkelijke Examenreglement voor luchtvarenden. De bepalingen met betrekking tot helikoptervliegers en boordwerktuigkundigen zijn opgezet volgens dezelfde systematiek als, en gecombineerd weergegeven met, de bepalingen met betrekking tot vliegers van vliegtuigen die al golden vanaf 1 oktober 1999.

Voor zweefvliegers blijft vooralsnog een examencommissie in stand. Om deze reden is er voor zweefvliegers een apart examenreglement (Examenreglement voor RPL(G)) en bevat de onderhavige regeling voor deze groep geen bepalingen.

De examens voor het ballonvaardersbewijs waren onder de oude systematiek ondergebracht bij de Examencommissie Privévliegbewijzen. Deze examencommissie, die nog haar oorsprong vindt in het nu geheel vervangen brevet- en examenstelsel voor vliegtuigen en helikopters, houdt op termijn op te bestaan. Het wordt gezien het geringe aantal aspirant-ballonvaarders niet efficiënt geacht een complete examencommissie in stand te houden voor het RPL(FB). Om deze reden is ervoor gekozen, kandidaten voor het RPL(FB) voortaan theorie-examen te laten doen in een aantal vakken die behoren tot het theorie-examen voor PPL/RPL(A), en wel op dezelfde wijze als voor kandidaten voor het RPL/PPL(A). Voorts wordt er net als onder de oude regelgeving een vak Ballonvaren/Materialen geëxamineerd.

Voor het praktijkexamen voor het RPL(FB) laat men zich een examinator toedelen door de minister.

In het Examenreglement voor luchtvarenden 2001 worden onder meer de eisen uit de Joint Aviation Requirements - Flight Crew Licensing, nader te noemen JAR-FCL, geïmplementeerd. Het gaat om eisen uit JAR-FCL 1 voor vliegers van vliegtuigen, uit JAR-FCL 2 voor helikoptervliegers en uit JAR-FCL 4 voor boordwerktuigkundigen. JAR-FCL heeft geen betrekking op zweefvliegers en ballonvaarders.

JAR-FCL ligt in de Nederlandse taal (in de Engelse taal voor wat betreft JAR-FCL 4) ter inzage bij de Inspectie Verkeer en Waterstaat, Divisie Luchtvaart, Saturnusstraat 50, 2132 HB Hoofddorp (tel. 023-566 3000). Wijzigingen in JAR-FCL zullen bekend worden gemaakt in de Staatscourant en eveneens ter inzage worden gelegd. Wijzigingen gelden vanaf de datum waarop zij moeten zijn geïmplementeerd tenzij de minister een ander tijdstip vaststelt en in de Staatscourant bekend maakt. Verwijzingen in de regeling naar JAR-FCL hebben betrekking op de Nederlandstalige versie van JAR-FCL 1 en 2, dan wel de Engelstalige versie van JAR-FCL 4, zoals deze, op de hiervoor omschreven wijze, ter inzage liggen.

In JAR-FCL is gestreefd naar een uniform examineringssysteem. Hoewel JAR-FCL zich niet richt op de recreatieve luchtvaart is ervoor gekozen om deze uniforme systematiek voor vliegers van vliegtuigen en helikopters zoveel mogelijk voor alle bewijzen van bevoegdheid aan te houden.

Artikelgewijs

Artikel 4

JAR-FCL laat nationale luchtvaartautoriteiten vrij om planning, frequentie en locatie van examenzittingen te bepalen.

Artikel 5, tweede en derde lid

De geldigheid van het toelatingsbewijs hangt samen met de termijn waarbinnen uiterlijk alle theorie-examens moeten zijn behaald.

Indien de facilitering van examens wordt uitbesteed, dient de kandidaat zelf een afspraak met de examineringsinstantie te maken omtrent locatie, datum en tijd waarop het examen wordt afgelegd.

Artikel 5, 7, 10, 11, 12

De wijze waarop theorie-examens voor ATPL, CPL of IR moeten worden afgelegd is gewijzigd ten opzichte van het oorspronkelijke Examenreglement voor luchtvarenden. Dit naar aanleiding van een evaluatie in JAR-FCL-verband. Uit deze evaluatie is gebleken, dat een minder stringent theorie-examineringsregime wenselijk is. Vooral het in eerste instantie moeten afleggen van alle vakken in een enkele poging - bij CPL en IR - of in ten hoogste twee pogingen - bij ATPL -, met daarna niet meer dan twee `herexamen' mogelijkheden voor de nog niet behaalde vakken, bleek voor (te) veel kandidaten een te grote hindernis.

Onder de nu ingevoerde werkwijze kan men voor elk theorievak voor ATPL, CPL of IR vier pogingen doen. Echter, in totaal mag men aan niet meer dan zes examenzittingen deelnemen. De combinaties van vakken die men aflegt per examenzitting waaraan men deelneemt is ter keuze van de kandidaat. Het gehele theorie-examen moet zijn afgerond binnen een periode van 18 maanden, gerekend vanaf de eerste dag van de maand na de maand waarin voor het eerst aan een examenzitting is deelgenomen.

Voor PPL en RPL theorie-examens is het aantal pogingen onbeperkt, zolang de kandidaat het theorie-examen afrondt binnen:

- 12 maanden, gerekend vanaf de eerste dag van de maand na de maand waarin voor het eerst aan een examenzitting is deelgenomen, voor wat betreft PPL/RPL(A/H), of

- 18 maanden, gerekend vanaf de eerste dag van de maand na de maand waarin voor het eerst aan een examenzitting is deelgenomen, voor wat betreft RPL(FB).

Artikel 8

Ter verduidelijking wordt nu aangegeven dat het bij de vakindeling en duur van de examens gaat om de theorie-examens voor ATPL, CPL, IR, PPL en RPL.

Artikel 9

Ten opzichte van het oorspronkelijke Examenreglement voor luchtvarenden is een aantal aanpassingen doorgevoerd, voortvloeiend uit een nadere evaluatie met betrekking tot de bij een theorie-examen te gebruiken materialen.

Artikel 12

Na verwerking van de examengegevens, eventueel aangeleverd door de instantie die de examinering faciliteert, stelt de minister het examenresultaat vast. Tevens wordt getoetst of het toegestane aantal examenpogingen en de examentermijn niet overschreden zijn.

Artikel 14, derde lid

Voor het RPL(FB) bestaan nog geen vastgestelde opleidingseisen. Wel moet een kandidaat voordat hij het praktijkexamen mag afleggen het theorie-examen voor RPL(FB) hebben behaald en voldoen aan de ervaringseisen, bedoeld in de Regeling bewijzen van bevoegdheid en bevoegdverklaringen voor luchtvarenden 2001.

Artikel 15

Een kandidaat voor een bewijs van bevoegdheid of bevoegdverklaring in de categorieën vliegtuigen en helikopters kan zich voor het afleggen van een praktijkexamen of een proeve van bekwaamheid in alle gevallen wenden tot een opleidingsinstelling die een protocol met de minister heeft gesloten.

Aangezien er geen vastgestelde opleidingseisen zijn voor RPL(FB), voorziet het examenstelsel voor ballonvaarders niet in een dergelijk protocol met een opleidingsinstelling.

Artikel 16, tweede lid onder a

Het maximum bedrag van 400 gulden is tot stand gekomen op basis van het al eerder bestaande vacatiegeldentarief voor examinatoren (190 gulden), vermeerderd met reis- en verblijfkosten volgens Rijksnormen.

Artikel 18

Aangezien sommige onderdelen van een praktijkexamen niet veilig op een vliegtuig kunnen worden uitgevoerd, schrijft JAR-FCL voor dat gebruik wordt gemaakt van een STD. De kwalificatie daarvan is geregeld in de Regeling kwalificatie STD's.

Artikel 19

Alle examensecties van een praktijkexamen of proeve van bekwaamheid voor ATPL, CPL, PPL, IR of een type- of klassebevoegdverklaring moeten binnen ten hoogste drie maanden worden behaald. Voor RPL geldt in deze een periode van zes maanden.

Artikel 22

Ten opzichte van het oorspronkelijke Examenreglement voor luchtvarenden is een aanpassing doorgevoerd, voortvloeiend uit een nadere evaluatie van het nieuwe brevet- en examenstelsel voor vliegers van vliegtuigen. Met deze aanpassing wordt de uitvoering van praktijkexamens en proeven van bekwaamheid gelijkgetrokken. De reden hiervoor is dat onder het huidige brevet- en examenstelsel, gebaseerd op JAR-FCL, een proeve van bekwaamheid wordt afgelegd ten overstaan van een praktijkexaminator die, in tegenstelling tot onder het vroegere stelsel, niet specifiek is geautoriseerd voor het afnemen van enkel proeven van bekwaamheid. De examinator is algemeen geautoriseerd, en hierbij past een algemene procedure voor praktijkexamens en proeven van bekwaamheid. Overigens dient een proeve van bekwaamheid ertoe, aan te tonen dat men nog steeds dezelfde bedrevenheid bezit die men bezat bij het afleggen van het praktijkexamen in het kader van de eerste afgifte van het betreffende bewijs van bevoegdheid of de betreffende bevoegdverklaring. In deze context is het geoorloofd de uitvoering van praktijkexamens en proeven van bekwaamheid gelijk te trekken.

Artikel 23, 24, 25

De artikelen in paragraaf 1, 2 en 3 zijn voor een groot deel van overeenkomstige toepassing op degenen die de opleiding zijn gestart voor inwerkingtreding van deze regeling. Het eerste hoofdstuk heeft betrekking op examens die worden afgelegd conform de bepalingen van JAR-FCL, met uitzondering van examens ten behoeve van RPL.

De bepalingen conform JAR-FCL die van overeenkomstige toepassing zijn verklaard zijn gelijkwaardig aan de bepalingen in het Examenreglement voor beroepsvliegbewijzen (gebaseerd op artikel 54 van de Regeling Toezicht Luchtvaart).

Artikel 24, derde lid

Examenopgaven worden geselecteerd uit een examenvragendatabank. Dit betekent dat vragen meerdere malen gebruikt kunnen worden. Om deze reden is het ongewenst dat examenvragen gaan rouleren.

Artikel 26

Kandidaten die voor 1 oktober 1999 zijn begonnen aan een vliegopleiding voor de categorie vliegtuigen of voor 1 oktober 2001 zijn begonnen aan een vliegopleiding voor de categorie helikopters of aan een opleiding voor boordwerktuigkundige komen na afronding van de opleiding in aanmerking voor een bewijs van bevoegdheid of bevoegdverklaring op basis van de eisen die van kracht waren vóór inwerkingtreding van het Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart. Deze bewijzen van bevoegdheid of bevoegdverklaringen worden op grond van de bepalingen in artikel 38 van het Besluit bewijzen van bevoegdheid omgezet in de in artikel 26 van deze regeling genoemde bewijzen van bevoegdheid of bevoegdverklaringen.

Artikel 28-30

Ten behoeve van de theorie-examinering voor de bewijzen van bevoegdheid ATPL, CPL, PPL en RPL, alsmede voor de bevoegdverklaringen IR-ME en IR-SE, is vakinhoudelijke expertise noodzakelijk. In navolging van JAR-FCL is gekozen voor de introductie van Nationale Expert Teams (NET's) om deze expertise in onder te brengen. De NET-structuur vervangt op het gebied van theorie-examens de examencommissies voor privé- en beroepsvliegbewijzen en is vooral vakgericht.

De NET's hebben een adviserende en ondersteunende functie. Deze functie omvat met name het volgende:

- het ontwikkelen van nieuwe examenvragen (waar relevant conform de JAR-FCL syllabus),

- het bewaken van de kwaliteit van de examenvragendatabank,

- het beoordelen van de vertaling van de Engelstalige vragen uit de Joint Aviation Authorities (JAA) JAR-FCL Central Questions Bank naar het Nederlands,

- technisch inhoudelijk advies bij bezwaarschriften,

- signaleren en aanvullen van eventuele wijzigingen,

- het bewaken van syllabusreferenties en leerdoelen,

- het evalueren en analyseren van gehouden examens, en

- het inhoudelijk ondersteunen van de minister inzake de binnen de JAA vast te stellen eisen en normen omtrent theorie-examens.

NET's worden samengesteld uit personen die deskundig zijn met betrekking tot de relevante theorie-examens. Dit betekent dat personen zullen worden benoemd die beroepsmatig of inhoudelijk betrokken zijn of recentelijk zijn geweest bij de materie die wordt geëxamineerd.

Het onderscheid tussen NET's voor wat betreft ATPL, CPL en IR enerzijds en PPL en RPL anderzijds ligt erin dat de theorie-examens voor ATPL, CPL en IR een JAA traject dienen te doorlopen (onder meer validatie), terwijl PPL en RPL theorie-examens een meer nationale aangelegenheid zijn.

Bijlage, tabel 5

De vakken Luchtvaartvoorschriften, Menselijke prestaties en beperkingen, Meteorologie en Navigatie zijn gelijk aan de gelijknamige vakken voor het PPL/RPL(A).

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos.

Naar boven