Regeling DNA-onderzoek in strafzaken

17 oktober 2001

5126476/501/EvH

De Minister van Justitie;

Gelet op de artikelen 2, zevende en achtste lid, 3, eerste lid, onder b, 4, tweede lid, 5, vierde lid, 8, derde lid, en 11, tweede lid, van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken,

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder besluit: het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken.

Artikel 2

1. Voor het afnemen van wangslijmvlies wordt gebruik gemaakt van een steriel wangslijmvliesborsteltje dat voldoet aan de eisen, genoemd in het tweede lid, en ongepoederde plastic handschoenen.

2. Het borsteltje van een wangslijmvliesborsteltje:

a. bestaat uit filterpapier,

b. is afwerpbaar, en

c. heeft een maximale lengte van 2,2 centimeter.

Artikel 3

Voor het afnemen van haarwortels wordt gebruik gemaakt van ongepoederde plastic handschoenen.

Artikel 4

Voor het afnemen van bloed wordt gebruik gemaakt van een bloedlancet en ongepoederde plastic handschoenen.

Artikel 5

Met de in de artikelen 2 tot en met 4 genoemde hulpmiddelen worden gelijkgesteld hulpmiddelen die rechtmatig zijn geproduceerd of in de handel zijn gebracht in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en die ten minste aan gelijkwaardige specificaties voldoen.

Artikel 6

Het identiteitszegel, genoemd in de artikelen 4, eerste lid, onderdeel a, en b, en tweede lid, 5, eerste en tweede lid, 6, eerste lid, onder b, 8, tweede lid, en 10, tweede lid, onder b, van het besluit, is een zelfklevend zegel dat bedrukt is met een eenmalig te gebruiken combinatie van letters en cijfers. Deze combinatie is aangebracht in schrift en in barcode.

Artikel 7

Het sluitzegel, genoemd in de artikelen 4, eerste lid, onder c, en tweede lid, 5, derde lid, 8, eerste en derde lid, en 11, tweede lid, van het besluit, is een zelfklevend, elastisch en fraudebestendig zegel met de opdruk `NFI, Nederlands Forensisch Instituut, Ministerie van Justitie'.

Artikel 8

De opsporingsambtenaar, bedoeld in artikel 2, zevende lid, van het besluit, dient:

a. met goed gevolg de door het Instituut voor Criminaliteitsbeheersing en Recherchekunde verzorgde en door het Centraal Examenbureau Politie gecertificeerde opleiding ` Afname celmateriaal van personen ten behoeve van DNA-onderzoek' te hebben afgelegd, en

b. niet betrokken te zijn bij het opsporingsonderzoek in het kader waarvan het celmateriaal wordt afgenomen.

Artikel 9

De Regeling DNA-onderzoeken wordt ingetrokken.

Artikel 10

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag waarop het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken in werking treedt.

Artikel 11

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling DNA-onderzoek in strafzaken.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Justitie,A.H. Korthals.

Toelichting

1. Algemeen

Bij de wet van 5 juli 2001 tot wijziging van de regeling van het DNA-onderzoek in strafzaken (Stb. 2001, 335) is de in het Wetboek van Strafvordering neergelegde regeling inzake DNA-onderzoek op een aantal punten gewijzigd. Deze wijzigingen noopten tot vervanging van het op de vorige regeling gebaseerde Besluit DNA-onderzoeken, en daarmee tot wijziging van de daaraan uitvoering gevende Regeling DNA-onderzoeken van 4 juli 1997. Het Besluit is vervangen door het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken. De onderhavige regeling vervangt de Regeling DNA-onderzoeken.

In de Regeling DNA-onderzoeken van 1997 waren, naast een aantal modellen voor verslaglegging en voorschriften voor de bloedafnameapparatuur, procedures vastgelegd voor de behandeling van monsters en de omgang met sporenmateriaal. Door de hierna te beschrijven - uit de wet voortvloeiende - wijzigingen in het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken (hierna: het besluit) heeft de onderhavige regeling grotendeels een andere inhoud dan haar voorloper.

De afname van celmateriaal geschiedt bij personen niet langer primair door afname van bloed. De artikelen 151b, derde lid, en 195d, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering bestempelen het afnemen van wangslijmvlies tot primaire methode voor gedwongen afname van celmateriaal. Het afnemen van bloed en haarwortels geschiedt slechts indien het om bijzondere geneeskundige redenen niet mogelijk of vanwege het verzet van de verdachte onwenselijk is om wangslijmvlies af te nemen. Ten aanzien van personen die vrijwillig celmateriaal afstaan biedt artikel 2 van het besluit betrokkene overigens de keuze. De hulpmiddelen waarmee celmateriaal wordt afgenomen worden, ingevolge het besluit, bij ministeriële regeling voorgeschreven.

In de onderhavige regeling worden, in afwijking van de Regeling DNA-onderzoeken, naast de hulpmiddelen voor de eertijds primaire methode van afname van bloed, tevens de hulpmiddelen voor afname van wangslijmvlies en haarwortels beschreven.

De artikelen 151a en 195a Sv voorzien erin dat de officier van justitie en de rechter-commissaris een DNA-onderzoek kunnen gelasten ingeval een verdachte of een derde op vrijwillige basis celmateriaal afstaat. Het besluit schept vervolgens in artikel 2, zevende lid, de mogelijkheid dat de afname van wangslijmvlies en haarwortels bij de vrijwillig meewerkende persoon geschiedt door een door de officier van justitie aangewezen opsporingsambtenaar. Voorwaarde is dat betrokkene daar afzonderlijk schriftelijk in toestemt. Artikel 2, zevende lid, bepaalt voorts dat de nadere eisen waaraan de opsporingsambtenaar dient te voldoen, bij ministeriële regeling worden gesteld. In de onderhavige regeling wordt hieraan uitvoering gegeven.

De procedures met betrekking tot de behandeling van monsters en de omgang met sporenmateriaal zijn gedeeltelijk opgenomen in het besluit. Het besluit bevat op dit punt geen nadere delegatiebepaling, waardoor de onderhavige regeling, in tegenstelling tot haar voorloper, geen voorschriften dienaangaande bevat. Voor de praktijk zijn de door het Nederlands Forensisch Instituut uitgevaardigde zogenaamde Forensisch Technische Normen van toepassing. In deze normen is de specifieke handelwijze zeer gedetailleerd beschreven. Overigens bevatten deze normen eveneens een specifieke instructie voor de afname van celmateriaal bij personen. Deze instructie is ook onderdeel van de door de politie te gebruiken afnamesets voor afname van celmateriaal bij personen.

De onderhavige regeling bevat naast de uitwerkingen die voortvloeien uit de hierboven beschreven wijzigingen nog enkele bepalingen die voortvloeien uit andere in het besluit opgenomen delegatiebepalingen. Het betreft de beschrijving van de bij de afname en verpakking te gebruiken zegels.

De ontwerp-regeling is op 8 juni 2001 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen [2001/253/NL] ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van de richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217).

2. Artikelsgewijze toelichting

Artikelen 2, 3 en 4

Deze artikelen beschrijven de hulpmiddelen voor afname van wangslijmvlies, haarwortels en bloed. Ten aanzien van het wangslijmvliesborsteltje is, in verband met eventuele contaminatie, bepaald dat het steriel verpakt is. Voor de overige hulpmiddelen wordt deze eis niet gesteld, aangezien eventuele contaminatie bij die hulpmiddelen niet voor de hand ligt. Aan het borsteltje van het wangslijmvliesborsteltje zijn voorts enkele nadere eisen gesteld, die van essentieel belang zijn voor een optimale verwerking van het afgenomen celmateriaal. Aan de bloedlancet zijn geen nadere eisen gesteld. Ieder apparaat, bedoeld om een vingerpik te geven, voldoet voor de afname van bloed. Ten aanzien van de te gebruiken handschoenen is bepaald dat deze ongepoederd dienen te zijn. Deze specificatie is opgenomen aangezien het gebruik van gepoederde handschoenen bij de afname van celmateriaal de DNA-analyse van het materiaal kan verstoren. In verband met bestaande allergieën voor rubber handschoenen, is voorts bepaald dat de handschoenen van plastic moeten zijn.

De wijze waarop celmateriaal bij personen wordt afgenomen is gedetailleerd beschreven in de door het Nederlands Forensisch Instituut uitgevaardigde zogenaamde Forensisch Technische Normen. Ook de door de politie te gebruiken afnamesets voor celmateriaal bij personen bevatten deze gedetailleerde beschrijving. In de Forensisch Technische Normen is ten aanzien van de handschoenen en de bloedlancet overigens nog nader bepaald dat deze voor eenmalig gebruik zijn.

Artikel 5

Met dit artikel wordt voldaan aan de binnen de Europese Gemeenschappen bestaande verplichting tot wederzijdse erkenning van gelijkwaardige apparatuur. Met de in het artikel opgenomen term `gelijkwaardige specificaties' wordt bedoeld specificaties die een gelijkwaardig beschermingsniveau bieden.

Artikel 8

In dit artikel worden twee nadere eisen gesteld aan de door de officier van justitie aan te wijzen opsporingsambtenaar, die, ingevolge artikel 2, zevende lid, van het besluit, wangslijmvlies en haarwortels kan afnemen bij de vrijwillig meewerkende persoon, die daar afzonderlijk schriftelijk in toestemt. De onder a opgenomen eerste eis houdt in dat de opsporingsambtenaar met goed gevolg de door het Instituut voor Criminaliteitsbeheersing en Recherchekunde verzorgde en door het Centraal Examenbureau Politie gecertificeerde opleiding `Afname celmateriaal van personen ten behoeve van DNA-onderzoek' heeft afgelegd. Na voltooiing van de opleiding zal de opsporingsambtenaar over voldoende bekwaamheid beschikken om wangslijmvlies en haarwortels af te nemen en in staat zijn om vast te stellen of bij de afname geschikt materiaal is verkregen. De onder b opgenomen tweede eis van onbetrokkenheid bij het opsporingsonderzoek in het kader waarvan het celmateriaal wordt afgenomen, dient ertoe elke schijn van partijdigheid uit te sluiten.

De categorie opsporingsambtenaar is in het besluit niet nader omschreven of beperkt. De officier van justitie heeft daarmee de mogelijkheid een buitengewoon opsporingsambtenaar aan te wijzen, voorzover deze is belast met de uitoefening van een politietaak. Hierdoor wordt het mogelijk ook de technisch rechercheur aan te wijzen. De categorie opsporingsambtenaren is eveneens niet beperkt tot de technische recherche. Het ligt in de rede dat ook de medewerkers basispolitiezorg kunnen worden aangewezen. Dit is van belang met het oog op specifieke grote zaken waarbij doorgaans veel technisch rechercheurs worden betrokken en mogelijk niet voldaan zou kunnen worden aan de in het tweede lid gestelde eis van onbetrokkenheid bij het onderzoek. De in het besluit neergelegde voorwaarde dat de opsporingsambtenaar door de officier van justitie dient te zijn aangewezen, is opgenomen om ervoor te zorgen dat het aantal aangewezen opsporingsambtenaren beperkt zal blijven. Dit is van belang opdat zij de vereiste vaardigheid door voldoende uitoefening in de praktijk op het gewenste niveau kunnen houden.

De Minister van Justitie,

A.H. Korthals.

Naar boven