Regeling kenmerken, registratie en luchtwaardigheid militaire luchtvaartuigen

8 oktober 2001

C96/280/2001003234

Directie Juridische Zaken Afdeling Wet- en Regelgeving

De Staatssecretaris van Defensie;

Handelende in overeenstemming met de Minister van Verkeer en Waterstaat;

Gelet op de artikelen 1.2a, eerste en tweede lid, 3.2, derde en vierde lid, 3.3, vijfde lid, 3.5, vijfde lid, 3.9, vierde lid, 3.12, vierde lid, 3.14, eerste lid, onder b, tweede en derde lid, 3.18, vijfde lid, en 10.3 van de Wet luchtvaart,

Besluit:

Paragraaf 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. wet: Wet luchtvaart;

b. minister: Minister van Defensie.

Paragraaf 2. Vrijstelling van het verbod om toestellen in het luchtruim te gebruiken

Artikel 2

Militaire raketten en militaire projectielen zijn vrijgesteld van het verbod, bedoeld in artikel 1.2a, eerste lid, van de wet, voor zover deze raketten of projectielen worden gebruikt in een gebied dat voor burgerluchtverkeer is gesloten.

Paragraaf 3. Nationaliteits- en inschrijvingskenmerk

Artikel 3

1. Het nationaliteitskenmerk, te voeren door een Nederlands militair luchtvaartuig, bestaat uit twee concentrische cirkels, waarvan de binnenste een straal heeft gelijk aan een vijfde deel van die van de buitenste.

2. Het gedeelte van de buitenste cirkel, dat niet tevens behoort tot de binnenste cirkel, is verdeeld in drie gelijke sectoren. Rechtsomgaande vertonen de sectoren de kleuren van de Nederlandse vlag. De binnenste cirkel is oranje gekleurd.

3. In afwijking van het tweede lid kunnen voor luchtvaartuigen die zijn bedoeld voor gebruik onder operationele omstandigheden, de drie sectoren van de buitenste cirkel rechtsomgaand de kleuren groen, lichtgroen en donkergroen vertonen. Daarbij worden zowel de buitenste als de binnenste cirkel, alsmede de drie gelijke sectoren, aangegeven door middel van zwarte lijnen, en is de binnenste cirkel grijs gekleurd.

4. Het nationaliteitskenmerk wordt gevoerd ter weerszijden van de romp of op het verticale staartvlak en bovendien:

a. door luchtvaartuigen met een vleugel op de bovenzijde van de bakboordhelft en op de onderzijde van de stuurboordhelft van de vleugel;

b. door de hefschroefvliegtuigen op de boven- en onderzijde van de romp, tenzij de kenmerken ter weerszijden van de romp van bovenaf of van onderaf zichtbaar zijn.

Artikel 4

1. Het nationaliteitskenmerk ter weerszijden van de romp wordt bij luchtvaartuigen met een vleugel aangebracht op het voorste gedeelte van de romp achter de vleugel.

2. Op luchtvaartuigen waarbij het rompgedeelte voor de vleugel aanmerkelijk langer is dan dat achter de vleugel en op luchtvaartuigen met de vleugel in sterke pijlstelling wordt het nationaliteitskenmerk op het achterste gedeelte van de romp voor de vleugel geplaatst.

3. Luchtvaartuigen met een dubbele staart voeren het nationaliteitskenmerk op de buitenzijde van de verticale staartvlakken.

4. Voor het bepalen van de plaats van het nationaliteitskenmerk op de vleugel geldt, dat het middelpunt daarvan zoveel mogelijk even ver van de voor- als van de achterrand van de vleugel moet liggen en op een derde van de spanwijdte, gerekend vanaf de hartlijn.

5. Bij het nationaliteitskenmerk ter weerszijden van de romp wijst de scheiding tussen de blauwe en de rode sector, onderscheidenlijk tussen de donkergroene en de groene sector, naar boven en staat zij loodrecht op de langsas. Bij het kenmerk op de vleugel en dat op de boven- en onderzijde van de romp van een hefschroefvliegtuig wijst bedoelde scheiding naar voren en is zij evenwijdig aan de langsas.

Artikel 5

De middellijn van het nationaliteitskenmerk is ten hoogste 125 centimeter en, tenzij het gaat om luchtvaartuigen die hetzij automatisch, hetzij op afstand worden bestuurd, ten minste 30 centimeter. Luchtvaartuigen die hetzij automatisch, hetzij op afstand worden bestuurd, voeren een nationaliteitskenmerk waarvan de grootte is afgestemd op de afmetingen van het luchtvaartuig, met dien verstande dat het nationaliteitskenmerk goed zichtbaar is.

Artikel 6

1. Het inschrijvingskenmerk, te voeren door een Nederlands militair luchtvaartuig, bestaat uit de combinatie van hoofdletters en Arabische cijfers of van een van beide, waaronder het luchtvaartuig in het luchtvaartuigregister voor de Koninklijke Marine of voor de Koninklijke Luchtmacht is ingeschreven.

2. De letters en cijfers worden op een lichte ondergrond in zwart, of op een donkere ondergrond in wit uitgevoerd. Voor luchtvaartuigen, die het in artikel 3, derde lid, bedoelde nationaliteitskenmerk voeren, worden de letters en cijfers op een groene ondergrond in zwart uitgevoerd.

3. De letters en cijfers zijn ten minste tien centimeter hoog, tenzij het gaat om luchtvaartuigen die hetzij automatisch, hetzij op afstand worden bestuurd. Luchtvaartuigen die hetzij automatisch, hetzij op afstand worden bestuurd, voeren een inschrijvingskenmerk waarvan de grootte is afgestemd op de afmetingen van het luchtvaartuig, met dien verstande dat het inschrijvingskenmerk goed zichtbaar is.

Artikel 7

1. Het inschrijvingskenmerk wordt gevoerd aan beide zijden van het verticale staartvlak of, bij het ontbreken van een verticaal staartvlak, onder, boven of naast het nationaliteitskenmerk op de romp.

2. Luchtvaartuigen met twee of meer verticale staartvlakken voeren het inschrijvingskenmerk alleen op de buitenzijde van de verticale staartvlakken.

Artikel 8

Een Nederlands militair luchtvaartuig dat naar het oordeel van de minister van historische waarde is, kan in plaats van het nationaliteits- en inschrijvingskenmerk, bedoeld in de artikelen 3 tot en met 7, een nationaliteits- en inschrijvingskenmerk voeren dat door de minister voor het desbetreffende luchtvaartuig is aangewezen.

Paragraaf 4. Registratie

Artikel 9

1. Het register van Nederlandse militaire luchtvaartuigen bestaat uit:

a. het luchtvaartuigregister voor de Koninklijke Luchtmacht; en

b. het luchtvaartuigregister voor de Koninklijke Marine.

2. In het luchtvaartuigregister voor de Koninklijke Luchtmacht dan wel het luchtvaartuigregister voor de Koninklijke Marine wordt in elk geval aantekening gehouden van:

a. het krijgsmachtdeel waarbij het luchtvaartuig in beheer is;

b. de fabrikant alsmede de soort, de type-aanduiding, het serienummer en het inschrijvingskenmerk van het luchtvaartuig;

c. de datum van inschrijving onderscheidenlijk wijziging van inschrijving in het luchtvaartregister; en

d. de datum alsmede de reden van doorhaling van de inschrijving.

Artikel 10

Het bewijs van inschrijving van Nederlandse militaire luchtvaartuigen wordt vastgesteld overeenkomstig de modellen, die als bijlage bij deze regeling behoren.

Paragraaf 5. Type-certificaat, bewijs van luchtwaardigheid

Artikel 11

1. De minister geeft met betrekking tot een type-ontwerp van een militair luchtvaartuig dan wel van een voortstuwingsinrichting of propeller bestemd voor een militair luchtvaartuig, een type-certificaat als bedoeld in artikel 3.9, vierde lid, van de wet af indien te zijnen genoegen is aangetoond, dat:

a. het type-ontwerp voldoet aan de voor de militaire luchtvaart in Nederland van toepassing zijnde eisen;

b. het luchtvaartuig, de voortstuwingsinrichting of de propeller kan worden vervaardigd volgens methoden, welke een goede kwaliteit van het product waarborgen;

c. er ten minste een exemplaar van het luchtvaartuig, de voortstuwingsinrichting of de propeller bestaat, welke het type representeert; en

d. de houder van een type-certificaat er voor zal zorgen, dat zo spoedig mogelijk:

1°. bekende of vermoede gebreken worden gemeld aan de minister;

2°. aan de minister alle informatie wordt gezonden betreffende de aanbevolen wijzigingen en de aanvullende aanwijzingen voor het onderhoud, de revisie en de herstelling van het type luchtvaartuig, voortstuwingsinrichting of propeller.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op wijziging van type-certificaten, alsmede op de afgifte van aanvullende type-certificaten.

Artikel 12

1. De minister geeft met betrekking tot een Nederlands militair luchtvaartuig een bewijs van luchtwaardigheid af indien:

a. ten aanzien van het betrokken type een type-certificaat als bedoeld in artikel 11 is afgegeven; en

b. te zijnen genoegen is aangetoond dat het luchtvaartuig luchtwaardig is.

2. Het eerste lid, onderdeel a, geldt niet ten aanzien van het type luchtvaartuigen dat voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling bij de krijgsmacht in gebruik is genomen.

Artikel 13

De minister geeft met betrekking tot Nederlandse militaire luchtvaartuigen de volgende bewijzen van luchtwaardigheid af:

a. ten aanzien van luchtvaartuigen, geregistreerd in het luchtvaartuigregister voor de Koninklijke Luchtmacht: het bewijs van luchtwaardigheid Koninklijke Luchtmacht, overeenkomstig het model, dat als bijlage bij deze regeling behoort;

b. ten aanzien van luchtvaartuigen, geregistreerd in het luchtvaartuigregister voor de Koninklijke Marine: het bewijs van luchtwaardigheid Koninklijke Marine, overeenkomstig het model, dat als bijlage bij deze regeling behoort.

Artikel 14

De minister trekt het bewijs van luchtwaardigheid in elk geval in, indien het luchtvaartuig, waarop het bewijs van luchtwaardigheid betrekking heeft:

a. niet meer voldoet aan de voor het type vastgestelde eisen van luchtwaardigheid; of

b. heeft opgehouden deel uit te maken van de Nederlandse krijgsmacht.

Paragraaf 6. Slotbepalingen

Artikel 15

Deze regeling treedt in werking met ingang van 15 oktober 2001.

Artikel 16

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling kenmerken, registratie en luchtwaardigheid militaire luchtvaartuigen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst, met uitzondering van de bijlagen, die ter inzage liggen bij de Stafgroep Juridische zaken van de Bevelhebber der Luchtstrijdkrachten, Binckhorstlaan 135 te Den Haag, en bij de Afdeling Juridische zaken van de Marinestaf, Van der Burchlaan 31 te Den Haag.

's-Gravenhage, 8 oktober 2001.
De Staatssecretaris van Defensie,H.A.L. van Hoof.

Toelichting

Algemeen

Bij wet van 29 april 1999 (Wet van 29 april 1999 tot wijziging van de Wet Luchtverkeer; Stb. 235) is de Wet Luchtverkeer ingrijpend herzien. Het gaat daarbij om de hoofdstukken 1 (algemene bepalingen), 3 (luchtvaartuigen), 4 (vluchtuitvoering), 10 (militaire luchtvaart) en 11 (toezicht-, opsporings- en strafbepalingen). Bij deze gelegenheid is tevens de citeertitel van de Wet Luchtverkeer gewijzigd in `Wet luchtvaart'.

De voorliggende regeling bevat een nadere uitwerking van de artikelen 1.2a, eerste lid, 3.2, derde en vierde lid, 3.3, vijfde lid, 3.5, vijfde lid, 3.9, vierde lid, 3.12, vierde lid, 3.14, eerste lid, onder b, en tweede lid, 3.18, vijfde lid, en 10.3 van de Wet luchtvaart.

Om de toegankelijkheid van de regeling te bevorderen is deze ingedeeld in paragrafen. Bij de paragraafindeling is voorzover mogelijk aangesloten bij de indeling in de wet.

Paragraaf 2 bevat een vrijstelling van het in artikel 1.2a, eerste lid, van de wet opgenomen verbod om toestellen in het luchtruim te gebruiken. Deze vrijstelling geldt voor militaire raketten en militaire projectielen en is voorwaardelijk. Paragraaf 3 geeft een nadere regeling omtrent het voeren van een nationaliteits- en inschrijvingskenmerk door Nederlandse militaire luchtvaartuigen. De desbetreffende bepalingen zijn vrijwel geheel ontleend aan de regeling van de Minister van Defensie van 6 juli 1993 (Stcrt.130), houdende regels aangaande nationaliteits- en inschrijvingskenmerken op Nederlandse militaire vliegtuigen. In paragraaf 4 wordt aangegeven welke gegevens in het register van Nederlandse militaire luchtvaartuigen worden opgenomen en wordt een model voor het bewijs van inschrijving van Nederlandse militaire luchtvaartuigen wordt vastgesteld. Tenslotte bevat paragraaf 5 een nadere regeling met betrekking tot de door de Minister van Defensie af te geven type-certificaten en bewijzen van luchtwaardigheid.

Artikelsgewijs

Artikel 2

Ingevolge artikel 1.2a van de Wet luchtvaart is het is verboden om toestellen, die geen luchtvaartuig zijn, in het luchtruim te gebruiken. Bij ministeriële regeling kan vrijstelling van dit verbod worden verleend, waarbij aan de vrijstelling voorschriften of beperkingen kunnen worden verbonden. In artikel 2 van de onderhavige regeling wordt ten aanzien van militaire raketten en militaire projectielen de hiervoor bedoelde vrijstelling verleend. Daarbij is uit veiligheidsoverwegingen bepaald dat de vrijstelling slechts geldt indien de raketten of de projectielen worden gebruikt in een gebied dat voor burgerluchtverkeer is gesloten. De bevoegdheid tot sluiting van een gebied voor burgerluchtverkeer is vastgelegd in de Regeling beperking of verbod uitoefening burgerluchtverkeer in bepaalde gebieden en aanwijzing bijzondere luchtverkeersgebieden.

Artikel 3 tot en met artikel 8

In paragraaf 3 van de regeling zijn de bepalingen aangaande het voeren van een nationaliteits- en inschrijvingskenmerk door Nederlandse militaire luchtvaartuigen gegroepeerd. De artikelen 3 tot en met 7 van deze paragraaf zijn ontleend aan de artikelen 1 tot en met 5 van de regeling van de Minister van Defensie van 6 juli 1993 (Stcrt.130), houdende regels aangaande nationaliteits- en inschrijvingskenmerken op Nederlandse militaire vliegtuigen. De laatstgenoemde regeling is met het schrappen van artikel 6 van de Luchtvaartwet komen te vervallen.

Ingevolge artikel 1, derde lid, van de regeling van de Minister van Defensie van 6 juli 1993 (Stcrt.130), houdende regels aangaande nationaliteits- en inschrijvingskenmerken op Nederlandse militaire vliegtuigen, was het uitsluitend voor hefschroefvliegtuigen, behorende tot de Tactische Helicopter Groep van de Koninklijke luchtmacht, toegestaan om een afwijkend nationaliteitskenmerk te voeren (de drie sectoren van de buitenste cirkel rechtsomgaand de kleuren groen, lichtgroen en donkergroen; de binnenste cirkel grijs gekleurd). Deze mogelijkheid is in artikel 3, derde lid, van de regeling uitgebreid tot alle luchtvaartuigen die zijn bedoeld voor gebruik onder operationele omstandigheden. Onder `operationele omstandigheden' moet, overeenkomstig het normale spraakgebruik, worden verstaan: omstandigheden, die zich voordoen bij krijgsverrichtingen. De zinsnede `bedoeld voor gebruik onder operationele omstandigheden' in artikel 3, derde lid, houdt overigens niet in dat die omstandigheden daadwerkelijk aanwezig moeten zijn op het tijdstip waarop het afwijkende nationaliteitskenmerk wordt gevoerd.

De eisen ten aanzien van de minimum-afmetingen van de nationaliteits- en inschrijvingskenmerken zijn ten opzichte van de regeling van de Minister van Defensie van 6 juli 1993 (Stcrt.130), houdende regels aangaande nationaliteits- en inschrijvingskenmerken op Nederlandse militaire vliegtuigen verlaagd. Deze minimum-afmetingen zijn vastgelegd in de artikelen 5 en 6, derde lid, van de regeling. Luchtvaartuigen die hetzij automatisch, hetzij op afstand worden bestuurd (hieronder vallen de doelvliegtuigen en de `Sperwer') mogen, gezien de beperkte omvang van deze luchtvaartuigen, thans een kleiner nationaliteits- of inschrijvingskenmerk voeren. Dit kenmerk moet wel goed zichtbaar zijn.

Artikel 3.2., vierde lid, van de wet voorziet in de mogelijkheid om voor luchtvaartuigen van historische waarde van de voorgeschreven kenmerken af te wijken. Artikel 8 van de onderhavige regeling geeft hieraan een nadere uitwerking. Ingevolge deze bepaling kan een Nederlands militair luchtvaartuig dat naar het oordeel van de minister van historische waarde is, in plaats van het nationaliteits- en inschrijvingskenmerk, bedoeld in de artikelen 3 tot en met 7, van de regeling, een ander een nationaliteits- en inschrijvingskenmerk voeren dat door de minister voor het desbetreffende luchtvaartuig is aangewezen. In de praktijk zullen uitsluitend ex-militaire kenmerken voor een zodanige aanwijzing komen. Voorwaarde zal daarbij steeds zijn, dat de Nederlandse nationaliteit van het luchtvaartuig voldoende herkenbaar is. Voor het voeren van een buitenlandse ex-militaire beschildering en registratie zal uiteraard eerst de instemming worden gevraagd aan de desbetreffende buitenlandse autoriteit.

Artikel 9

Op grond van artikel 3.3, eerste lid, van de Wet luchtvaart is de Minister van Defensie verplicht een register bij te houden van Nederlandse militaire luchtvaartuigen. In artikel 9, tweede lid, van de regeling worden minimumeisen aan de registratie gesteld. In het register moet aantekening worden gehouden van het krijgsmachtdeel waarbij het luchtvaartuig in beheer is (de Koninklijke Landmacht beschikt niet over een eigen luchtvaartuigregister, zodat de luchtvaartuigen die bij dit krijgsmachtdeel in beheer zijn in het luchtvaartuigregister voor de Koninklijke Luchtmacht of in het luchtvaartuigregister voor de Koninklijke Marine worden ingeschreven). Verder moeten in het register worden vermeld: de fabrikant (in het geval dat het gaat om een door een consortium gebouwd luchtvaartuig kunnen dit meerdere fabrikanten zijn) alsmede de soort, de type-aanduiding, het serienummer en het inschrijvingskenmerk van het luchtvaartuig; de datum van inschrijving onderscheidenlijk wijziging van inschrijving in het luchtvaartregister; en (voorzover van toepassing) de datum alsmede de reden van doorhaling van de inschrijving.

Artikel 10

Het bewijs van inschrijving van Nederlandse militaire luchtvaartuigen wordt vastgesteld overeenkomstig de modellen, die als bijlage bij deze regeling behoren. Bij deze modellen gaat het om het bewijs van inschrijving in het luchtvaartuigregister voor de Koninklijke Luchtmacht en om het bewijs van inschrijving in het luchtvaartuigregister voor de Koninklijke Marine. De modellen liggen ter inzage bij de Stafgroep Juridische zaken van de Bevelhebber der Luchtstrijdkrachten en bij de Afdeling Juridische zaken van de Marinestaf.

Artikel 11

Ingevolge artikel 3.9, vierde lid, van de wet geeft de Minister van Defensie met betrekking tot een type-ontwerp van een militair luchtvaartuig dan wel van een voortstuwingsinrichting of propeller bestemd voor een militair luchtvaartuig, een type-certificaat af, indien wordt voldaan aan de bij ministeriële regeling gestelde eisen. Deze eisen, die eveneens gelden voor aanvullende type-certificaten, zijn thans te vinden in artikel 11, eerste lid, van de onderhavige regeling:

- het type-ontwerp moet voldoen aan de voor de militaire luchtvaart in Nederland van toepassing zijnde eisen (onderdeel a);

- het luchtvaartuig, de voortstuwingsinrichting of de propeller moet kunnen worden vervaardigd volgens methoden, welke een goede kwaliteit van het product waarborgen (onderdeel b);

- er moet ten minste een exemplaar van het luchtvaartuig, de voortstuwingsinrichting of de propeller bestaan, welke het type representeert (onderdeel c);

- de houder van een type-certificaat moet er voor zorgen, dat de minister zo spoedig mogelijk over alle relevante informatie betreffende (vermoede) gebreken, aanbevolen wijzigingen, aanvullende aanwijzingen voor het onderhoud, de revisie en de herstelling van het type luchtvaartuig, voortstuwingsinrichting of propeller kan beschikken (onderdeel d).

De toetsing van het type ontwerp aan de voor de militaire luchtvaart in Nederland van toepassing zijnde eisen (artikel 11, eerste lid, onderdeel a) houdt in dat toetsing zal plaatsvinden aan de desbetreffende algemeen verbindende voorschriften, voor zover deze op de militaire luchtvaart van toepassing zijn. Daarnaast zal, aangezien het gaat om militaire luchtvaartuigen, tevens acht geslagen worden op de interne regelingen, zoals deze bij het Ministerie van Defensie gelden.

De toetsing zal in de praktijk plaatsvinden door het bij het ontwerp betrokken krijgsmachtdeel. Daarbij zal niet steeds een volledig onderzoek `in eigen beheer' plaatsvinden, maar zal ten aanzien van bepaalde aspecten van het ontwerp worden afgegaan op het oordeel van een naar het oordeel van de Minister van Defensie ter zake kundige luchtvaartautoriteit of organisatie, zoals FAA, JAA, Ministry of Defense UK, USAF.

De maatstaven, die bij het onderzoek naar typen luchtvaartuigen zullen worden aangelegd, zullen in de praktijk worden ontleend aan civiele eisen als Joint Aviation Requirements (JAR's) en Federal Aviation Regulations (FAR's) en militaire eisen zoals vastgelegd in Military Specifications (MIL SPEC), Military Standards (MIL STD), NATO Standardization Agreements (STANAG) en Defence Standards United Kingdom (DEF STAN). Bij de certificering van militaire luchtvaartuigen zal in de praktijk vaak een combinatie van civiele en militaire eisen kunnen worden toegepast. Afhankelijk van het te certificeren luchtvaartuig zal de nadruk komen te liggen op civiele of militaire eisen. Bij het toepassen van civiele eisen gaat het onder meer om JAR-25 (luchtwaardigheidseisen voor grote vliegtuigen), JAR-23 (luchtwaardigheidseisen voor kleine vliegtuigen), JAR VLA (luchtwaardigheidseisen voor zeer lichte vliegtuigen), JAR-29 (luchtwaardigheidseisen voor grote helikopters), JAR-27 (luchtwaardigheidseisen voor kleine helikopters). De toetsing op veiligheidsaspecten zal bij het onderzoek van het type-onwerp in elk geval een zwaarwegende plaats krijgen.

Artikel 12

In het eerste lid is geregeld dat de Minister van Defensie met betrekking tot een Nederlands militair luchtvaartuig een bewijs van luchtwaardigheid afgeeft indien ten aanzien van het betrokken type een type-certificaat als bedoeld in artikel 11 is afgegeven en te zijnen genoegen is aangetoond dat het luchtvaartuig luchtwaardig is. Ten aanzien van de reeds bij de krijgsmacht in gebruik zijnde luchtvaartuigen levert de eis van een type-certificaat een probleem op. In veel gevallen zijn onvoldoende ontwerpgegevens beschikbaar, zodat het niet mogelijk is een type-certificaat af te geven. Het tweede lid bevat daarom een uitzondering. Ten aanzien van het type van luchtvaartuigen dat voor het tijdstip van inwerking treden van deze regeling bij de krijgsmacht in gebruik is genomen geldt het eerste lid, onderdeel a, (de eis van het type-certificaat) niet.

Artikel 13

Artikel 13 geeft een uitvoering aan artikel 3.14, tweede lid, van de Wet luchtvaart en schrijft twee modellen van bewijzen van luchtwaardigheid voor: het bewijs van luchtwaardigheid Koninklijke Luchtmacht en het bewijs van luchtwaardigheid Koninklijke Marine. Deze modellen liggen ter inzage bij de Stafgroep Juridische zaken van de Bevelhebber der Luchtstrijdkrachten, en bij de Afdeling Juridische zaken van de Marinestaf.

Artikel 14

Evenals ten aanzien van type-certificaten, heeft de Minister van Defensie de bevoegdheid om het bewijs van luchtwaardigheid te schorsen, dan wel in te trekken. Gelet op de verantwoordelijkheid voor het eigen personeel en materieel zal, indien daartoe redenen bestaan, het feitelijk aan de grond houden van luchtvaartuigen de eerste maatregel zijn die wordt getroffen.

In artikel 14 zijn twee gevallen gegeven, waarin het bewijs van luchtwaardigheid in elk geval zal worden ingetrokken: - indien het luchtvaartuig niet meer voldoet aan de voor het type vastgestelde eisen van luchtwaardigheid en - indien het luchtvaartuig heeft opgehouden deel uit te maken van de Nederlandse krijgsmacht.

Artikel 15

De regeling treedt gelijktijdig met de artikelen 1.2a, eerste lid, 3.2, derde en vierde lid, 3.3, vijfde lid, 3.5, vijfde lid, 3.9, vierde lid, 3.12, vierde lid, 3.14, eerste lid, onder b, en tweede lid, 3.18, vijfde lid, en 10.3 van de Wet luchtvaart in werking.

De Staatssecretaris van Defensie,

H.A.L. van Hoof.

Naar boven