Verlening winningsvergunning

Wintershall Noordzee B.V., c.s. (blok Q5)

De Minister van Economische Zaken;

Gelezen de aanvraag van 21 mei 1997 van Wintershall Noordzee B.V., gevestigd te 's-Gravenhage, CLAM Petroleum Company, gevestigd te Houston, Texas (VS), Clyde Petroleum Exploratie B.V., gevestigd te 's-Gravenhage, Dyas B.V., gevestigd te Utrecht, en Goal Olie- en Gasexploratie B.V., gevestigd te Rotterdam, om een winningsvergunning ingevolge artikel 2, eerste lid, juncto artikel 13, eerste lid, van de Mijnwet continentaal plat voor aardolie en aardgas, alsmede andere daarmee tezamen in dezelfde afzetting voorkomende delfstoffen waarvan de samenhang met vorenbedoelde koolwaterstoffen hun gelijktijdige winning onvermijdelijk maakt, voor delen van blok Q5, welk blok is aangegeven op de als bijlage I bij de Regeling vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996 (Stcrt. 93) gevoegde kaart, zoals deze is gewijzigd bij besluit van 17 oktober 1998, nr. 98048197 WJA/W (Stcrt. 210);

Overwegende, dat na indiening van de onderhavige vergunningsaanvraag Clam Petroleum Company met toepassing van artikel 19 van de Mijnwet continentaal plat haar aandeel in de hieronder te noemen opsporingsvergunning heeft overgedragen aan Clam Petroleum B.V.;

Overwegende, dat aanvrager schriftelijk heeft verzocht, voor het geval bij de verlening van de gevraagde winningsvergunning gebruik wordt gemaakt van de in artikel 11, tweede lid, onder a, van de Mijnwet continentaal plat bedoelde bevoegdheid, toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 4.14, eerste lid, van het Besluit vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996;

Overwegende, dat aanvrager tevens heeft verzocht om toepassing van artikel I van het besluit van 26 maart 1996 tot wijziging van het Besluit vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996 (willekeurige afschrijving), in werking getreden bij wet van 5 maart 1998 (Stb. 149);

Overwegende, dat ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Mijnwet continentaal plat juncto artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht kennis is gegeven van de aanvraag in de Staatscourant van 6 juni 1997, nr 105;

Overwegende, dat ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Mijnwet continentaal plat juncto artikel 3:11 van de Algemene wet bestuursrecht de zakelijke inhoud van de aanvraag gedurende vier weken na de datum van publicatie van bovenbedoelde kennisgeving voor belanghebbenden ter inzage heeft gelegen;

Overwegende, dat gedurende vier weken na bedoelde kennisgeving niemand op grond van artikel 3:13, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn of haar zienswijze over de aanvraag naar voren heeft gebracht;

Overwegende, dat aanvrager met gebruikmaking van de bij beschikking van de Minister van Economische Zaken van 7 april 1987, nr. 387/III/665/EAM (Stcrt. 70), verleende en bij beschikking van 26 mei 1993, nr. E/EOG/MW/93038083 (Stcrt. 101), gewijzigde opsporingsvergunning voor aardolie en aardgas koolwaterstoffen in een economisch winbare hoeveelheid heeft aangetoond in het in laatstgenoemde beschikking omschreven deel van blok Q5, zodat hem op zijn aanvraag een vergunning voor het winnen van genoemde delfstoffen dient te worden verleend, tenzij weigering van de vergunning gerechtvaardigd wordt door een wijziging in de technische of financiële mogelijkheden van aanvrager of door de manier waarop hij voornemens is de winning in het gebied, waarvoor de vergunning wordt aangevraagd te verrichten;

Overwegende, dat van een dergelijke wijziging in de mogelijkheden van de aanvrager niet is gebleken;

Overwegende voorts, dat de wijze waarop aanvrager voornemens is de winning in het gebied, waarvoor de vergunning wordt aangevraagd, te verrichten evenmin aanleiding geeft tot weigering van de gevraagde vergunning;

Overwegende tenslotte, dat in verband met het bepaalde in artikel VI, vierde lid, van de wet van 18 maart 1996 tot wijziging van enige wetten op het gebied van de mijnbouw in verband met de uitvoering van richtlijn nr. 94/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 mei 1994 betreffende de voorwaarden voor het verlenen en het gebruik maken van vergunningen voor de prospectie, de exploratie en de produktie van koolwaterstoffen (Stb. 199) artikel 5.2 van het Besluit vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996 van toepassing is;

Gehoord de Mijnraad (advies van 26 september 2000, kenmerk MIJR/00058814);

Gelet op de artikelen 2, 7, 7a, eerste, derde en vierde lid, 8, 10, tweede en derde lid, 11 en 13, eerste en tweede lid, van de Mijnwet continentaal plat, de artikelen 3.1, 4.1, 4.14 en 5.2 van het Besluit vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996, de artikelen 3.1, tweede lid, 5.1, 5.9 en 5.10 van de Regeling vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat alsmede op het aan voornoemde opsporingsvergunning verbonden voorschrift, opgenomen in het in artikel II van het koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 12 van de Mijnwet continentaal plat van 6 februari 1976 (Stb. 102) vermelde artikel 22,

Besluit:

Artikel I

Artikel 1

1. Aan Wintershall Noordzee B.V., gevestigd te 's- Gravenhage, CLAM Petroleum B.V., gevestigd te 's-Gravenhage, Clyde Petroleum Exploratie B.V., gevestigd te 's-Gravenhage, Dyas B.V., gevestigd te Utrecht, en Goal Olie- en Gasexploratie B.V., gevestigd te Rotterdam, wordt een winningsvergunning verleend voor koolwaterstoffen, alsmede voor andere daarmee tezamen in dezelfde afzetting voorkomende delfstoffen, waarvan de samenhang met vorengenoemde koolwaterstoffen hun gelijktijdige winning onvermijdelijk maakt.

2. De vergunning geldt voor die delen van het op de kaart, die als bijlage I is gevoegd bij de Regeling vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996 zoals gewijzigd bij besluit van 17 oktober 1998, nr. 98048197 WJA/W (Stcrt. 210), aangegeven blok Q5 van het continentaal plat, die worden begrensd als volgt:

- het deel dat wordt begrensd door de breedtecirkels tussen de puntenparen A-B, C-D en J-K, door de lengtecirkel tussen de punten A en L en door de grootcirkels tussen de puntenparen B-C, D-E, E-F, F-G, G-H, H-I, I-J en K-L,

- het deel dat wordt begrensd door de breedtecirkels tussen de puntenparen N-O en P-Q, door de lengtecirkel tussen de punten M en R en door de grootcirkels tussen de puntenparen M-N, O-P en Q-R,

- het deel dat wordt begrensd door de grootcirkels tussen de puntenparen S-T, T-U, U-V en S-V.

De coördinaten van deze punten zijn:

A 52°50'00,000” N.B. en 4°20'00,000” O.L.

B 52°50'00,000” N.B. en 4°27'03,440” O.L.

C 52°48'05,700” N.B. en 4°29'20,300” O.L.

D 52°48'05,700” N.B. en 4°31'06,600” O.L.

E 52°47'02,200” N.B. en 4°32'21,800” O.L.

F 52°45'56,500” N.B. en 4°31'52,500” O.L.

G 52°44'20,900” N.B. en 4°33'46,500” O.L.

H 52°43'36,431” N.B. en 4°33'35,567” O.L.

I 52°42'21,410” N.B. en 4°31'32,450” O.L.

J 52°46'31,500” N.B. en 4°26'22,000” O.L.

K 52°46'31,500” N.B. en 4°23' 11,800” O.L.

L 52°48'41,600” N.B. en 4°20'00,000” O.L.

M 52°44'37,600” N.B. en 4°20'00,000” O.L.

N 52°43'44,000” N.B. en 4°21'06,000” O.L.

O 52°43'44,000” N.B. en 4°23'25,900” O.L.

P 52°40'00,000” N.B. en 4°27'40,870” O.L.

Q 52°40'00,000” N.B. en 4°20'34,075” O.L.

R 52°40'34,183” N.B. en 4°20'00,000” O.L.

S 52°42'28,900” N.B. en 4°27'11,340” O.L.

T 52°41'04,210” N.B. en 4°29'26,200” O.L.

U 52°40'39,950” N.B. en 4°28'45,970” O.L.

V 52°42'03,520” N.B. en 4°26'29,210” O.L.

3. De in het tweede lid genoemde coördinaten zijn geografische coördinaten, berekend volgens het stelsel van de Europese vereffening.

Artikel 2

De vergunning wordt verleend met de beperkingen en voorschriften die zijn opgenomen in:

a. artikel I van het koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 12 van de Mijnwet continentaal plat van 6 februari 1976 (Stb. 102) zoals dit luidde op 7 april 1987;

b. de in artikel II van het onder a bedoelde besluit vermelde artikelen 1 en 18;

c. de in artikel III van het onder a bedoelde besluit vermelde artikelen 1 tot en met 22, 24, 26 en 30 met uitzondering van artikel 10, tweede lid, artikel 19, derde lid, artikel 21, tweede lid, en artikel 24, tweede lid, waarbij aan artikel 12, eerste lid, een zin wordt toegevoegd luidende: In afwijking van de eerste volzin kan de afschrijving van aanschaffings- of voortbrengingskosten van bedrijfsmiddelen willekeurig geschieden, voorzover die wijze van afschrijving in het kader van de belastingheffing is toegestaan op grond van artikel 10, derde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964;

d. de artikelen 3.23, 3.24, 4.2 tot en met 4.5, 4.7 tot en met 4.9 en 4.14 tot en met 4.17 van het Besluit vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996 met dien verstande dat

- in artikel 4.2, eerste lid, onder a `60%' wordt vervangen door: 50%;

- in artikel 4.2, eerste lid, onder a, artikel 4.4, derde lid, en artikel 4.15, eerste lid, onderdeel b, onder 1° en 5°, `40%' telkens wordt vervangen door: 50%;

- in artikel 4.3, onderdeel f, aanhef, wordt gelezen voor `met twee derden van de stemmen': met een meerderheid van stemmen;

e. de artikelen 4.3, 4.5 tot en met 4.8, 4.17, eerste, derde en vierde lid, 5.2 tot en met 5.6 en 5.10 van de Regeling vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996;

f. de hiernavolgende artikelen 3 t/m 5.

Artikel 3

De vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Energie Beheer Nederland B.V., gevestigd te Heerlen, wordt aangewezen als deelnemer in de vennootschap, die wordt opgericht in overeenstemming met het voorschrift dat aan deze vergunning is verbonden en dat vermeld staat in artikel 4.2, eerste lid, onder a, van het Besluit vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996.

Artikel 4

De in artikel 4.2, eerste lid, onder b, van het Besluit vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996 bedoelde overeenkomst en de in artikel 4.14, eerste lid, van het Besluit vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996 laatstbedoelde overeenkomst, dienen binnen één jaar na het van kracht worden van deze beschikking tot stand te zijn gekomen.

Artikel 5

De vergunning geldt, tenzij zij eerder wordt ingetrokken of vervalt, gedurende 20 jaren, nadat zij van kracht is geworden.

Deze beschikking wordt bekendgemaakt door toezending aan de aanvrager. Van deze beschikking wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant. Daarin zal tevens worden bekendgemaakt wanneer zij van kracht is geworden.

's-Gravenhage, 19 januari 2001.
De Minister van Economische Zaken,voor deze:
N. van Hulst, directeur-generaal van Energie.

Tegen dit besluit kan degene wiens belang rechtstreeks bij dit besluit is betrokken binnen 6 weken na de dag van verzending van dit besluit een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de Minister van Economische Zaken, Directie Wetgeving en andere Juridische Zaken, Postbus 20101, 2500 EC 's-Gravenhage. Dit besluit is verzonden op de bij de ondertekening vermelde datum.

Naar boven