Besluit van 7 september 2001 no. 01.004234 houdende aanwijzing
van gronden ter onteigening als bedoeld in Titel IV van de onteigeningswet.
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
en Milieubeheer van 13 augustus2001 no. MJZ 2001089852, Centrale Directie
Juridische Zaken, Afdeling Algemeen Juridische en Bestuurlijke Zaken.
Gelet op Titel IV van de onteigeningswet.
De Raad van State gehoord (advies van 23 augustus 2001 no. W08.01.0435/V).
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer van 3 september 2001 no. MJZ 2001095262, Centrale
Directie Juridische Zaken, Afdeling Algemeen Juridische en Bestuurlijke Zaken.
Beschikken bij dit besluit op het verzoek van het Dagelijks Bestuur van
het Waterschap Regge en Dinkel te Almelo van 23 februari 2001, kenmerk 117873,
tot aanwijzing ter onteigening als bedoeld in artikel 77, eerste lid, aanhef
en onder 1°, in samenhang met artikel 87, eerste lid, van de onteigeningswet,
ten name van het Waterschap Regge en Dinkel te Almelo, van het bij dat verzoek
voorgedragen perceel kadastraal bekend gemeente Borne, sectie A, no. 1129
(ged.).
Overwegingen
Ingevolge voornoemd artikel 77 van de onteigeningswet kan, zonder voorafgaande
verklaring bij de wet dat het algemeen nut onteigening vordert, onteigening
plaatsvinden onder meer ten behoeve van de uitvoering van een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 87 van de onteigeningswet heeft onteigening, als bedoeld
in artikel 77, ten name van een ander publiekrechtelijk lichaam dan de gemeente
op verzoek van dat lichaam plaats uit kracht van een door Ons, de Raad van
State gehoord, te nemen besluit.
Het ter onteigening voorgedragen perceelsgedeelte is begrepen in het onherroepelijk
goedgekeurde bestemmingsplan `Verbeteringsplan Bornsebeek fase 1B/IC (gedeeltelijk)'
van de voormalige gemeente Borne (thans Almelo).
Blijkens het verzoek om onteigening wenst het Waterschap Regge en Dinkel
te Almelo de daarin bedoelde grond in eigendom te verkrijgen ter uitvoering
van het zojuist genoemde bestemmingsplan.
Het ter onteigening voorgedragen perceelsgedeelte is in het bestemmingsplan
`Verbeteringsplan Bornsebeek fase 1B/IC (gedeeltelijk)' aangewezen voor `Waterstaatkundige
doeleinden II'. Het Dagelijks Bestuur van het Waterschap Regge en Dinkel wenst
de meerbedoelde grond te verwerven ten einde te kunnen overgaan tot de verbetering
van de Bornsebeek tussen de Oude Albergerweg en Mastboersweg te Zenderen (in
het bijzonder een nieuw tracé van de waterloop).
Het onderwerpelijke onteigeningsplan heeft overeenkomstig voornoemd artikel
87, eerste lid, van de onteigeningswet met ingang van 28 maart 2001 gedurende
vier weken voor een ieder ter inzage gelegen op de secretarie van de gemeente
Almelo. Binnen deze termijn zijn omtrent het onteigeningsplan zienswijzen
als bedoeld in het derde lid van voornoemd artikel 87 bij Ons naar voren gebracht
door Familie Hemmink te Almelo.
Aan artikel 87, vierde lid, van de onteigeningswet, inhoudende dat degenen,
die tijdig ingevolge het derde lid van artikel 87 zienswijzen naar voren hebben
gebracht, door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer in de gelegenheid worden gesteld zich te doen horen, is voldaan.
Overwegingen ten aanzien van de naar voren gebrachte zienswijzen
De reclamante, rechthebbende op het ter onteigening voorgedragen perceelsgedeelte,
voert aan, dat zij overtuigd is van de noodzaak van de verbreding van de waterloop.
Zij wenst hier zonder voorbehoud aan mee te werken. Het nieuwe tracé
wordt echter niet ondersteund, omdat de perceelsvorm en kwaliteit van de grond
achteruit gaan, ook voor wat betreft de waarde ervan. De schadeloosstelling
is volgens haar ver beneden peil omdat een courant perceel met goede kwaliteit
grasland ingeleverd wordt tegen een minder courant perceel van slechte kwaliteit
dat gedeeld wordt door een sloot, zijnde een gedempte beek. De reclamante
kan zich absoluut niet verenigen met de hoogte van de geboden schadeloosstelling.
Bovendien is, zo stelt de reclamante tenslotte, een tweetal bruggen verwijderd.
Met betrekking tot deze zienswijzen overwegen Wij vooreerst, dat het wettelijke
vereiste van artikel 17 van de onteigeningswet, inhoudende dat de onteigenende
partij hetgeen onteigend moet worden bij minnelijke overeenkomst tracht te
verkrijgen, betrekking heeft op de gerechtelijke fase van de onteigeningsprocedure.
Hoewel de onteigeningswet dan ook zelf het minnelijk overleg eerst vóór
de aanvang van de gerechtelijke fase van de onteigeningsprocedure verlangt,
is dit in de administratieve fase van de onteigeningsprocedure niettemin één
der elementen, waaraan door Ons zo nodig wordt getoetst om de noodzaak van
onteigening vast te stellen.
Gelet op het karakter van onteigening als ultimum remedium, zijn Wij van
oordeel dat ten opzichte van de burger eerst van dit middel - door het opstarten
van de administratieve fase - mag worden gebruikgemaakt, indien langs minnelijke
weg redelijkerwijs niet of niet in de gewenste vorm tot overeenstemming is
te komen. Aan deze eis is naar Ons oordeel - in het kader van onteigeningen
bedoeld in Titel IV van de onteigeningswet en met name voor wat betreft onteigeningen
als bedoeld in artikel 87 van die wet - in het algemeen genoegzaam voldaan,
indien voor de tervisielegging van het onteigeningsplan een aanvang met de
onderhandelingen over de minnelijke verwerving is gemaakt en ten tijde van
het nemen van het Koninklijk besluit tot onteigening voldoende aannemelijk
is dat die onderhandelingen vooralsnog niet tot het gewenste resultaat zullen
leiden. Voorts zijn Wij van oordeel, dat het wel wenselijk doch niet strikt
noodzakelijk is, dat ten tijde van de tervisielegging van het onteigeningsplan
reeds een formeel bod is uitgebracht. Voldoende is dat sprake is geweest van
een redelijke doch vruchteloos gebleken poging om hetgeen onteigend moet worden
langs minnelijke weg te verwerven. Bij de onderhandelingen dienaangaande kan,
ook zonder dat een formeel bod is uitgebracht, genoegzaam komen vast te staan
dat minnelijke verwerving vooralsnog niet tot de mogelijkheden behoort. Alsdan
kan een ander publiekrechtelijk lichaam dan de gemeente - teneinde op een
redelijk tijdstip tot uitvoering van het desbetreffende bestemmingsplan te
kunnen overgaan - de Kroon verzoeken tot het bevorderen van een Koninklijk
besluit tot onteigening. Er is dus sprake van een tweevoudige verplichting
tot onderhandelen van de partij, die tot onteigening wenst over te gaan: vooreerst
in het stadium van de administratieve fase van de onteigeningsprocedure en
vervolgens, na het nemen van het Koninklijk besluit, en vóórdat
tot dagvaarding, als bedoeld in artikel 18 van de onteigeningswet, wordt overgegaan,
zijnde het tijdstip waarop de gerechtelijke fase van de onteigeningsprocedure
aanvangt.
Voorts overwegen Wij in het bijzonder, dat uit het ter zake ingestelde
onderzoek en uit de overgelegde stukken is gebleken dat het Waterschap Regge
en Dinkel met de reclamante vanaf 1999 langdurig en uitvoerig overleg heeft
gevoerd. Behalve alleen een schadeloosstelling in geld is aan de reclamante
als alternatief ook een grondruil aangeboden, waarbij zij meer grond zal verkrijgen
dan zij behoeft af te staan met daarbij nog een extra geldelijke toegift.
De reclamante wil die grondruil wel accepteren maar vraagt daarbij als extra
vergoeding het tienvoudige van die toegift. Nu vooralsnog geen overeenstemming
kon worden bereikt over de voorwaarden voor minnelijke verwerving kon in redelijkheid
worden besloten de administratieve onteigeningsprocedure te starten en voort
te zetten, mede gelet op de noodzaak om op een redelijk tijdstip tot de uitvoering
van het onderwerpelijke bestemmingsplan te kunnen overgaan. Op grond van artikel
40 van de onteigeningswet zal op basis van een volledige vergoeding van alle
schade die de eigenaar rechtstreeks en noodzakelijk door het verlies van zijn
zaak lijdt onteigening plaatsvinden.
De hoogte en de wijze van berekening van deze schadeloosstelling staan
in deze fase van de onteigeningsprocedure niet ter beoordeling, aangezien
de bepaling daarvan is voorbehouden aan de onteigeningsrechter in het kader
van de gerechtelijke procedure. Het minnelijk overleg, dat ingevolge voornoemd
artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke procedure vooraf zal
moeten gaan, zal wellicht alsnog tot een voor alle partijen aanvaardbare oplossing
kunnen leiden.
Voorts overwegen Wij, dat de in de zienswijze genoemde bruggen betrekking
hebben op een tweetal voormalige bruggen over de huidige Bornsebeek. Die bruggen
zijn een aantal jaren geleden verwijderd vanwege slecht onderhoud en vanwege
de toen al in ontwikkeling zijnde plannen tot verlegging van die beek. De
reclamante was het niet eens met die verwijdering en wenst een schadeloosstelling
in het kader van planschade. Deze aangelegenheid staat evenwel in de voorliggende
administratieve onteigeningsprocedure niet te Onzer beoordeling.
Gezien het vorenstaande worden de door de reclamante naar voren gebrachte
zienswijzen niet van zodanig gewicht geacht, dat op grond daarvan het verzoek
om een Koninklijk besluit als bedoeld in artikel 87 van de onteigeningswet
niet kan worden ingewilligd.
Overige overwegingen
In de vergadering van 25 juni 1992 heeft het Algemeen Bestuur van het
waterschap Regge en Dinkel het Integraal Beleidsplan Bornsebeek vastgesteld.
De doelstellingen van het plan zijn onder andere versterking van de natuurwaarden
voor de beken en beekdalen en verbetering van de waterkwaliteit. Het plan
wordt in verschillende fasen uitgevoerd. Het plan fase 1B is op 6 juli 1995
vastgesteld door het Algemeen Bestuur van genoemd waterschap. De werkzaamheden
zijn inmiddels uitgevoerd behalve de werkzaamheden op het 800 meter lange
beekvak van de Bornsebeek tussen de Oude Albergerweg en den Mastboersweg te
Zenderen, alwaar ook het te onteigenen perceelsgedeelte is gelegen. In het
bijzonder zal aldaar het nieuwe tracé van de waterloop aangelegd worden.
Uit het onderzoek is gebleken, dat de onderwerpelijke grond bij de verbetering
van de Bornsebeek bezwaarlijk kan worden gemist.
Het moet derhalve in het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling
worden geacht, dat het Waterschap Regge en Dinkel de eigendom van het ter
onteigening voorgedragen perceelsgedeelte verkrijgt en er bestaan te dien
aanzien geen termen het verzoek om een Koninklijk besluit ex artikel 87, eerste
lid, van de onteigeningswet niet in te willigen.
Beslissing
Wij hebben goedgevonden en verstaan:
Ten behoeve van de uitvoering van het bestemmingsplan `Verbeteringsplan
Bornsebeek fase 1B/IC (gedeeltelijk)' van de gemeente Almelo ten name van
het Waterschap Regge en Dinkel te Almelo ter onteigening aan te wijzen het
gedeelte van het perceel kadastraal bekend gemeente Borne, sectie A, no. 1129,
aangegeven op de grondtekening, welke ingevolge artikel 87 van de onteigeningswet
op de secretarie van de gemeente Almelo ter inzage heeft gelegen en welke
is vermeld op de bij dit besluit behorende lijst.
Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Staatscourant zal worden
geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.
Behoort bij Koninklijk besluit van 7 september 2001, no. 01.004234.