Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar medewerkers bureau operationele ondersteuning van de regiopolitie Utrecht 2001

6 september 2001

Nr. 5117125/DBZ/01

De Minister van Justitie,

Handelende in overeenstemming met de betrokken Ministers;

Gelezen het verzoek van de korpschef van de regiopolitie Utrecht en het daaropvolgende advies van de Hoofdofficier van Justitie te Utrecht;

Gelet op:

- artikel 142, eerste lid, onder b, van het Wetboek van Strafvordering;

- artikel 8, zevende lid, van de Politiewet 1993;

- het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar;

Besluit:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder de buitengewoon opsporingsambtenaar: de buitengewoon opsporingsambtenaar bedoeld in artikel 2.

Artikel 2

De ambtenaren van politie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b, van de Politiewet 1993, van het Bureau Operationele Ondersteuning van de regiopolitie Utrecht, belast met opsporingstaken, zijn aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaar.

Artikel 3

1. De buitengewoon opsporingsambtenaar is bevoegd tot de opsporing van alle strafbare feiten.

De opsporingsbevoegdheid dient te worden beperkt tot de taken en werkzaamheden, zoals is beschreven in een door mij geaccordeerde functieomschrijving van de medewerker bureau operationele ondersteuning.

2. De opsporingsbevoegdheid geldt voor het grondgebied van de politieregio Utrecht.

Artikel 4

1. Het College van procureurs-generaal is bevoegd tot de beëdiging van de buitengewoon opsporingsambtenaar.

2. Op grond van dit besluit kunnen maximaal 20 personen als buitengewoon opsporingsambtenaar worden beëdigd.

Artikel 5

1. Als toezichthouder van de buitengewoon opsporingsambtenaar is aangewezen de Hoofdofficier van Justitie bij het arrondissementsparket te Utrecht.

2. Als direct toezichthouder van de buitengewoon opsporingsambtenaar is aangewezen de korpschef van het regiopolitie Utrecht.

Artikel 6

1. De buitengewoon opsporingsambtenaar is bevoegd bij de opsporing van de in artikel 3, eerste lid, genoemde strafbare feiten gebruik te maken van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 8, eerste en derde lid, van de Politiewet 1993. Hij gedraagt zich overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 7 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar.

2. De buitengewoon opsporingsambtenaar kan gedurende de uitoefening van zijn taak als buitengewoon opsporingsambtenaar uitgerust zijn met:

a. handboeien van een door de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties goedgekeurd merk en type;

b. een korte wapenstok van een door de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties goedgekeurd merk en type.

Artikel 7

1. De korpschef van de regiopolitie Utrecht brengt jaarlijks, voor 1 april, over het jaar daaraan voorafgaand aan de Minister van Justitie verslag uit over:

a. het aantal buitengewoon opsporingsambtenaren dat op 31 december werkzaam was binnen de dienst;

b. de door die buitengewoon opsporingsambtenaren verrichte activiteiten;

c. de stand van zaken met betrekking tot de opleiding van die buitengewoon opsporingsambtenaren, waarbij in ieder geval wordt aangegeven hoeveel personen in het verslagjaar zijn aangemeld voor het door de Minister van Justitie goedgekeurde examen en hoeveel personen in dat jaar voor dat examen zijn geslaagd;

d. de stand van zaken met betrekking tot de intern door de regiopolitie Utrecht verzorgde en tot de onderhavige functie gerichte aanvullende opleiding(en) van die buitengewoon opsporingsambtenaren, waarbij in ieder geval wordt aangegeven welke personen in dat jaar aan de aanvullende opleidingen hebben deelgenomen.

2. Dit verslag dient te worden toegezonden aan de toezichthouder, als bedoeld in artikel 5 van dit besluit, alsmede aan het Ministerie van Justitie, directie Bestuurszaken, afd. IBB/BOA, Postbus 20300, 2500 EH Den Haag.

Artikel 8

Na inwerkingtreding van dit besluit berusten de krachtens het Besluit BOA medewerker bureau operationele ondersteuning van de Regiopolitie Utrecht vastgestelde besluiten op dit besluit.

Artikel 9

De op naam gestelde akten van beëdiging en de overige benoemingsbescheiden, welke zijn uitgevaardigd op het in artikel 8 van dit besluit omschreven besluit, zijn van kracht tot aan de in die akten en overige benoemingsbescheiden vermelde geldigheidsdatum.

Artikel 10

Het Besluit BOA medewerker bureau operationele ondersteuning van de Regiopolitie Utrecht, kenmerk 96/6025-104546/Asd, d.d. 19 augustus 1996 wordt ingetrokken.

Artikel 11

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na publicatie van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 30 augustus 2001 en vervalt op 30 augustus 2006.

Artikel 12

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar medewerkers bureau operationele ondersteuning van de regiopolitie Utrecht 2001.

Dit besluit zal in de Staatscourant en het Algemeen Politieblad worden geplaatst.

Den Haag, 6 september 2001 .
De Minister van Justitie,namens deze,
het hoofd van de afdeling Individuele Beleidsbeslissingen,
H. Gerritse.

Binnen zes weken na publicatie van dit besluit kan een belanghebbende daartegen een bezwaarschrift indienen bij de Minister van Justitie, directie Bestuurszaken, afdeling IBB/BOA, Postbus 20300, 2500 EH Den Haag. Het bezwaarschrift dient te zijn gemotiveerd.

Toelichting

De korpschef van de regiopolitie Utrecht heeft bij brief van 19 juli 2001, kenmerk 01/2163/BOA verzocht om verlenging met een periode van vijf jaar van het besluit tot aanwijzing van de medewerkers bureau operationele ondersteuning van het de regiopolitie Utrecht.

Er worden een aantal inhoudelijke c.q. technische en tekstuele wijzigingen in onderhavig besluit doorgevoerd.

In artikel 4, eerste lid, wordt het College van procureurs-generaal aangewezen als de instantie die bevoegd is tot beëdiging van buitengewoon opsporingsambtenaren. Deze bevoegdheid is per 1 juni 1999 aan het College van procureurs-generaal toegekend.

Gezien het aantal wijzigingen dat in het onderhavig besluit is doorgevoerd, is ervoor gekozen besloten om een geheel nieuwe categoriale aanwijzing te concipiëren in plaats van de bestaande door middel van wijzigingsbesluiten aan te passen.

Ten aanzien van de akten van de buitengewoon opsporingsambtenaren van de medewerkers operationele ondersteuning van de regiopolitie Utrecht welke zijn uitgevaardigd op het in artikel 8 van dit besluit omschreven besluit, is besloten dat deze van kracht blijven tot de in die akten vermelde geldigheidsdatum.

Den Haag, 6 september 2001

De Minister van Justitie,

namens deze,

het hoofd van de afdeling Individuele Beleidsbeslissingen,

H. Gerritse.

Naar boven