Ontwerp-besluit houdende regels inzake het beperken van de milieugevolgen van het kleiduivenschieten (Besluit kleiduivenschieten Wms)

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer maakt ingevolge artikel 61, EERSTE lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen bekend dat gedurende vier weken na dagtekening van deze Staatscourant een ieder schriftelijk zijn zienswijze naar voren kan brengen over onderstaand ontwerp van een algemene maatregel van bestuur. Adres: Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, t.a.v. CDJZ/Afdeling Wetgeving - IPC 115, Postbus 20951, 2500 EZ Den Haag.

Besluit van ... houdende regels inzake het beperken van de milieugevolgen van het kleiduivenschieten (Besluit kleiduivenschieten Wms)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.;

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van ..., nr. MJZ ..., Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op artikel 24 van de Wet milieugevaarlijke stoffen;

De Raad van State gehoord (advies van ..., nr. ...);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van ..., nr. MJZ ..., Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

1. In dit besluit wordt verstaan onder kleiduiven: voorwerpen die, in de lucht geschoten, dienen als doel bij het schieten en schietoefeningen.

2. Onder kleiduiven worden niet verstaan: voorwerpen waarop wordt geschoten in het belang van de landsverdediging.

Artikel 2

1. Het is verboden op kleiduiven te schieten met lood- of zinkhagelpatronen of daartoe de gelegenheid te geven.

2. Het is verboden lood- of zinkhagelpatronen voorhanden te hebben tijdens het schieten op kleiduiven.

3. De verboden, bedoeld in het eerste en tweede lid, voorzover deze loodhagelpatronen betreffen, zijn tot en met 31 december 2008 niet van toepassing op door Onze Minister bij ministeriële regeling aan te wijzen topsporters, voorzover zij gebruik maken van schietbanen, waarvoor Onze Minister daartoe ontheffing heeft verleend.

4. Onze Minister kan een eerder tijdstip dan het tijdstip, genoemd in het derde lid, vaststellen.

Artikel 3

1. Het is verboden kleiduiven te gebruiken of voorhanden te hebben die door Onze Minister bij ministeriële regeling aangewezen milieugevaarlijke stoffen bevatten in concentraties die de daarbij aangegeven waarden te boven gaan.

2. Bij ministeriële regeling worden voorschriften gegeven voor het meten van de concentraties milieugevaarlijke stoffen.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag waarop zes maanden zijn verstreken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 5

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit kleiduivenschieten Wms.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, ...
...
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
...

Nota van toelichting

I. Algemeen

1. Inleiding

In Nederland is in de loop der jaren ten minste op 330 locaties op kleiduiven geschoten. Veelal gaat het om kleiduivenschietactiviteiten die op willekeurige plaatsen worden gehouden in het kader van allerlei folkloristische en andere festiviteiten (boerenschiet- of erfwedstrijden).

Veel van deze locaties zijn ernstig verontreinigd.

De bodemverontreinigende stoffen die bij kleiduivenschieten een rol spelen zijn lood, andere zware metalen, polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's) en metaal- en plasticresten.

Het lood is afkomstig van de hagelkorrels en het slaghoedje (loodazide), de PAK's uit kleiduiven, die vervaardigd zijn met onder meer een steenkool- of aardolieproduct. Soms worden hoge concentraties zware metalen aangetroffen in de verf van de kleiduiven. De metaal- en plasticresten zijn afkomstig van de patroonhuls en de prop die zich tussen kruitlading en hagellading bevindt. De patroonhulzen worden in het algemeen na het schieten reeds verzameld en afgevoerd.

Thans toegepaste alternatieven voor lood in hagelpatronen zijn ijzer, staal, bismut, molybdeen, wolfraam en zink. Deze zijn duurder dan de loodhagelpatronen. Van alle hagelsoorten, anders dan ijzer en staal, staat evenwel niet vast dat ze milieuhygiënisch verantwoord kunnen worden toegepast. Bij de beoordeling hiervan spelen naast humaan-toxicologische aspecten vooral ook ecotoxicologische aspecten een rol. Het gebruik van ijzer- of staalhagelpatronen verdient derhalve de voorkeur. Aangezien het ongewenst is nog meer zink in het milieu te brengen, is in elk geval met dit besluit ook het gebruik van zinkhagelpatronen verboden.

De PAK's in de kleiduiven worden gebruikt als bindmiddel. Zij vormen een groep van enige honderden organische verbindingen, opgebouwd uit twee of meer benzeenringen. Een belangrijk deel van deze verbindingen is kankerverwekkend.

Loodhagelpatronen

Op de Nederlandse schietbanen wordt circa 200 ton lood per jaar verschoten. Dit is ruim 40% van de totale loodemissie naar de Nederlandse bodem.

Hoewel de uitloogsnelheid van lood relatief klein is, heeft onderzoek aangetoond dat wel degelijk oplossing plaatsvindt. In de meeste gevallen wordt dit uitgeloogde lood vervolgens vastgelegd in de bovenste vijf tot tien centimeter van de bodem.

Soms treedt migratie naar het grondwater op, waardoor de verontreiniging zich tot ver buiten het schietterrein kan verspreiden.

Overigens bevat loodhagel naast lood ook kleine hoeveelheden andere zware metalen, zoals antimoon, tin en arseen en soms ook nikkel, zilver en koper.

Sinds 1 januari 2001 zijn de internationale wedstrijdreglementen voor het kleiduivenschieten aangepast, waardoor het niet langer verplicht is te schieten met loodhagelpatronen. Tot een verbod op het gebruik van loodhagelpatronen is het echter niet gekomen. De verwachting is derhalve, dat - gezien de ballistische eigenschappen van lood - de topsporters in internationaal verband lood zullen blijven gebruiken.

Overigens zij erop gewezen, dat staalhagel meer ricocheert dan lood. Naar de te nemen veiligheidsmaatregelen wordt - in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in samenwerking met de Koninklijke Nederlandse Schutters Associatie - onderzoek uitgevoerd, waarvan de resultaten naar verwachting bekend zullen zijn voor de inwerkingtreding van dit besluit. De gemeenten zullen erop moeten toezien, dat maatregelen ter voorkoming van het ricochetgevaar daadwerkelijk worden getroffen.

Zinkhagelpatronen

In 1998 bracht de Gezondheidsraad een advies uit over zink1. De Gezondheidsraad meent dat bij een ongewijzigd emissiebeleid het zinkgehalte in het milieu verder zal toenemen, met als mogelijk gevolg een verdere aantasting van ecosystemen. Dit geldt temeer gelet op de zeer lange verblijftijd van zink in het milieu en op de, door het diffuse en grootschalige karakter van de toevoer van zink aan ecosystemen, beperkte mogelijkheden voor ecologisch herstel. Hoewel geen kwantitatieve gegevens geleverd kunnen worden voor een onderbouwing van het zinkbeleid, meent de Gezondheidsraad dat voornoemde conclusies een stringent emissiebeleid legitimeren. Omdat het gebruik maken van zinkhagelpatronen gepaard gaat met zinkemissies naar de bodem kan toepassing van zink in munitie ten behoeve van het schieten op kleiduivenschietbanen niet worden toegestaan.

Kleiduiven

Hoewel in de Van Dale een kleiduif wordt omschreven als een schijf van gebakken klei die, in de lucht geschoten, dient als doel bij schietoefeningen, bestaan kleiduiven veelal uit bitumen en zand, bedekt met verf. Er worden ten minste 7,5 miljoen kleiduiven per jaar gebruikt. Dit levert een verontreiniging op van ruim 1,1 ton PAK's per jaar.

Er bestaan reeds alternatieven, die niet alleen technisch voldoen (b.v. niet verbrokkelen als ze langere tijd in de gooimachine zitten en goed `vliegen') maar ook betaalbaar zijn. Deze zogenaamde `ecoduiven' worden onder meer geproduceerd in Duitsland, Frankrijk en Engeland en bestaan uit een mengsel van zand, klei en een niet-bitumineus bindmiddel. In verband met de afspraken die in Duitsland zijn gemaakt om geen kleiduiven te gebruiken met meer dan 30 mg/kg PAK's in het toegepaste bindmiddel, wordt deze waarde door deze producenten gegarandeerd. Overigens wordt hierbij uitgegaan van de in Duitsland gehanteerde 16-PAK; de in Nederland gebruikte PAK-10 VROM komt overeen met circa 70% van deze waarde. Een kleiduif bevat circa 30 % bindmiddel, zodat de gegarandeerde waarde in elk geval niet boven de 10 mg/kg PAK-10 VROM zal uitkomen. In de praktijk blijkt uit monsterneming en analyse dat waarden beneden de 2 mg/kg worden gehaald. De producenten streven zelf ook naar een verder terugbrengen van het PAK-gehalte.

Er is overigens ook geëxperimenteerd met kleiduiven, gefabriceerd van bevroren water, berkenschors, aardappelmeel en keramiek. Inmiddels zijn er ook echte `klei'duiven van gedroogde klei op de markt die na gebruik weer als klei worden opgenomen door de grond, maar (nog) niet aan alle technische eisen voor normaal gebruik voldoen.

Schietbanen

Er zijn thans vele tientallen tot zelfs enkele honderden schietbanen al dan niet regelmatig in gebruik. Hiervan worden er 27 bedrijfsmatig geëxploiteerd, waarvan er 25 zijn aangesloten bij de Nederlandse Bond van Schietbaanhouders. Van de banen wordt gebruik gemaakt door circa 220.000 schutters, waarvan er 30 tot 40.000 regelmatig kleiduivenschieten.

De bodem van de kleiduivenschietterreinen is zwaar verontreinigd met PAK's, zware metalen enz. Sanering van deze bodems zal moeten plaatsvinden op grond van de Wet milieubeheer en de Wet bodembescherming. Provincies en gemeenten zijn hiervoor de bevoegde gezagen. Hoewel sanering in principe zou kunnen plaatsvinden volgens de zogenaamde IBC-criteria, is het uiteraard aan te bevelen - met het oog op een bestemmingswijziging in de toekomst - over te gaan tot volledige verwijdering van de verontreinigde grond.

2. Inhoud van het besluit

Het besluit behelst een verbod op het tijdens het kleiduivenschieten voorhanden hebben en het gebruik van lood- en zinkhagelpatronen en van kleiduiven, die gevaarlijke stoffen bevatten.

3. Relatie met andere Nederlandse regelgeving

3.1. Wet bodembescherming

Artikel 13 van de Wet bodembescherming (WBB) bevat een zorgplichtbepaling. Deze houdt in, dat degene, die op of in de bodem bepaalde handelingen verricht en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen de bodem kan worden verontreinigd of aangetast, de plicht heeft om alle redelijkerwijs te vergen maatregelen te treffen om bodemverontreiniging te voorkomen. Daarbij kan het ook gaan om handelingen die plaatsvinden op kleiduivenschietbanen. Als de bodem bij zo'n handeling toch wordt verontreinigd, rust op degene die de handeling heeft verricht een saneringsplicht.

De zorgplicht heeft overigens geen betrekking op verontreiniging van de bodem die zich heeft voorgedaan voor de inwerkingtreding van de WBB op 1 januari 1987, zoals dat vaak het geval is bij de betreffende schietbanen. In de praktijk zal het uiteraard moeilijk zijn vast te stellen welk deel van de verontreiniging vanaf dat moment is ontstaan en welk deel daarvoor.

Overigens zou op basis van deze zorgplichtbepaling kunnen worden gesteld, dat het schieten op PAK-houdende kleiduiven, al dan niet met lood- en zinkhagelpatronen, zonder onmiddellijke maatregelen om bodemverontreiniging te voorkomen, al geruime tijd niet meer is toegestaan. Aangezien bij de controle op de naleving daarvan echter niet alleen geconstateerd moet worden, dat iemand de voorwerpen op of in de bodem brengt, maar ook dat deze daar laat, is handhaving van deze bepaling bij de onderhavige activiteiten nagenoeg ondoenlijk.

3.2. Algemeen plaatselijke verordeningen

Op het schieten buiten inrichtingen zijn thans veelal de Algemeen plaatselijke verordeningen (APV's), gebaseerd op artikel 149 juncto artikel 121 van de Gemeentewet van toepassing. Daarin kunnen regels worden gegeven ten aanzien van de verontreiniging van de bodem, voorzover deze regels niet in strijd zijn met hogere regelgeving. Een voorschrift van een voor het kleiduivenschieten relevante bepaling is opgenomen in artikel 4.4.1 van een model van de APV van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Daarin wordt een verbod voorgesteld een stof of voorwerp, die/dat aanleiding kan geven tot verontreiniging van de weg of tot nadelige beïnvloeding van het milieu, op of in de bodem te werpen of te laten vallen. Van dit verbod kunnen burgemeester en wethouders dan ontheffing verlenen.

3.3. Afvalstoffenregelgeving

Artikel 10.2 van de Wet milieubeheer (WM) verbiedt het zich van afvalstoffen ontdoen door deze - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting op of in de bodem te brengen. Van dit verbod kan op basis van het tweede lid bij algemene maatregel van bestuur vrijstelling worden verleend voor categorieën van gevallen. Het kleiduivenschieten is niet opgenomen in het Besluit vrijstellingen stortverbod buiten inrichtingen. Ook hier geldt echter het handhavingsprobleem als omschreven in paragraaf 3.1.

3.4. Circulaire traditioneel schieten

Het zogenaamde traditioneel schieten is buiten de werking van dit besluit gelaten. Doordat hierbij niet op bewegende doelen wordt geschoten, zijn gemakkelijker maatregelen te treffen om milieuverontreiniging te voorkomen. Op basis van bovengenoemde circulaire van 1 april 1999, nr. DGM/SVS/98125504, dienen bij alle vormen van traditioneel schieten de kogels te worden opgevangen of te worden ingezameld met behulp van een metaaldetector, zodat geen belasting van de bodem plaatsvindt.

3.5. Jachtregelgeving

Het gebruik in de jacht van hagelpatronen die metallisch lood bevatten is reeds een aantal jaren verboden op grond van de Jachtwet en de Vogelwet 1936. Aangezien bij de jacht een meer diffuse verspreiding van hagel plaatsvindt dan het geval is op schietbanen, zal nog nader worden onderzocht of de concentraties in de natuur door het gebruik bij de jacht aanleiding geven zinkhagelpatronen ook in dat kader te verbieden.

4. Effecten voor het bedrijfsleven

De Nederlandse markt voor kleiduiven en hagelpatronen bevat een bijna te verwaarlozen deel van de wereldmarkt. Aangezien voldoende alternatieven voor lood- en zinkhagelpatronen en voor de kleiduiven voorhanden zijn, kan verwacht worden dat de effecten voor producenten en importeurs gering zijn.

Voor kleiduivenschietbanen en organisatoren van evenementen waarop het kleiduivenschieten wordt beoefend zal met name de hogere aanschafprijs van de alternatieve kleiduiven en hagelpatronen tot hogere kosten leiden, die ten laste komen van degenen die deze sport beoefenen.

5. Wetgevingstoets en handhaafbaarheid

Er worden door dit besluit noch nieuwe organen, noch nieuwe bestuursinstrumenten in het leven geroepen.

Op de gevolgen voor het bedrijfsleven is hierboven reeds ingegaan. Voor burgers - anders dan kleiduivenschieters - en non-profitinstellingen vloeien uit dit besluit geen lasten voort.

De gemeente is het bevoegd gezag voor de verlening van en het toezicht op de naleving van vergunningen respectievelijk ontheffingen voor kleiduivenschietbanen en evenementen waarbij op kleiduiven wordt geschoten. De handhaving van dit besluit kan in dat kader worden meegenomen.

6. Europeesrechtelijke aspecten

6.1. Vrij verkeer van goederen

In Europees kader zijn geen eisen gesteld aan het gebruik van lood en zink in hagelpatronen, evenmin als aan het PAK-gehalte van kleiduiven. Derhalve kan nationale regelgeving tot stand worden gebracht binnen de door het EG-verdrag gestelde grenzen. Van belang is met name artikel 28, dat onder meer maatregelen met gelijke werking als kwantitatieve invoerbeperkingen verbiedt. Het onderhavige besluit is een maatregel van gelijke werking als bedoeld in artikel 28 van het EG-verdrag. De gevolgen voor de internationale handel zullen zeer beperkt zijn, omdat niet alleen Nederland een relatief zeer geringe markt voor deze producten is, maar bovendien voldoende alternatieve producten wel zijn toegestaan. Bovendien wordt uitsluitend het schieten met lood- en zinkhagelpatronen op kleiduiven verboden.

Bij afwezigheid van een EG-regeling acht het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen een nationale maatregel met het verbod van artikel 28 van het EG-verdrag verenigbaar, ondanks een mogelijk handelsbelemmerend effect van die maatregel, indien daarmee belangen worden beschermd die voorrang behoren te krijgen op de eisen van het vrije goederenverkeer. Daarvoor moeten die belangen van voldoende gewicht zijn. Voorwaarde is verder dat de regeling geen onderscheid maakt tussen nationale en ingevoerde producten, en dat de regeling voor de behartiging van de betrokken belangen noodzakelijk is en niet onevenredig belastend (HvJEG 20 februari 1979, 120/78, Cassis de Dijon, Jur. 1979, p. 649). In het Deense-flessenarrest (HvJEG 20 september 1988, 302/86, Jur. 1988, p. 4607) heeft het Hof gesteld dat het milieubelang van voldoende gewicht kan zijn om voorrang te krijgen op het vrije verkeer van goederen.

Toetsing aan deze criteria leidt tot de conclusie, dat dit besluit geen verboden maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve invoerbeperking behelst, aangezien dit besluit van toepassing is op het gebruik van lood- en zinkhagelpatronen en PAK-houdende kleiduiven, zonder onderscheid naar land van herkomst, het belang van de bescherming van het milieu (het ontstaan van ernstige bodemverontreiniging) dient, in het licht van deze doelstelling noodzakelijk is en niet valt in te zien hoe deze doelstelling op een nog minder handelsbelemmerende wijze bereikt kan worden.

Overigens is in Denemarken begonnen met het gefaseerd, vanaf 1 maart 2001, invoeren van een totaalverbod op lood.

6.2. Notificatie

Het ontwerpbesluit is op ... 2001 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften ... (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juli 1998 (PbEG L 217). Het ontwerpbesluit is geregistreerd onder nummer: .../NL.

P.M. evt. reactie

Het ontwerpbesluit is voorts gemeld aan het Secretariaat van de Wereld Handelsorganisatie ter voldoening aan artikel 2, negende lid, van het op 15 april 1994 te Marrakech tot stand gekomen Verdrag inzake technische handelsbelemmeringen (Trb. 1994, 235). Het ontwerpbesluit is geregistreerd onder nummer: ...

7. Reacties naar aanleiding van de voorpublicatie van het ontwerpbesluit

P.M.

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

In het eerste lid is een definitie opgenomen van kleiduiven, om te voorkomen dat vergelijkbare producten onder een andere naam op de markt worden gebracht.

Het tweede lid is bedoeld om te voorkomen, dat de krijgsmachtdelen niet meer kunnen oefenen op in de lucht gebrachte voorwerpen en toestellen.

Artikel 2

Het verbod in het tweede lid tot het voorhanden hebben van lood- en zinkhagelpatronen geldt ook wanneer er op het betreffende moment door anderen wordt geschoten. Dat wil zeggen dat men geen loodhagelpatronen bij zich mag hebben, ook zonder het oogmerk te hebben ze te gebruiken.

Om de topsport de gelegenheid te geven zich aan dit verbod aan te passen voorziet het derde lid in een overgangsmaatregel in de vorm van een tijdelijke uitzondering voor door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: VROM) aan te wijzen topsporters. Hoewel intussen in internationaal verband is besloten dat het schieten met loodhagel niet meer verplicht is, blijkt dat de praktijk van de wedstrijdsport enige tijd nodig heeft om zich aan de nieuwe situatie aan te passen. De termijn daarvoor is tot uiterlijk de Olympische Spelen in 2008, maar zal worden ingekort zodra praktijkontwikkelingen dat mogelijk maken.

De Minister van VROM zal maximaal 270 topsporters aanwijzen die deelnemen aan de internationale wedstrijdsport. Daar zal naar verwachting het volgende aan voorafgaan. De topsporters die van het verbod zullen worden uitgezonderd, zullen op voordracht van de Koninklijke Nederlandse Schutters Associatie door de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan de Minister van VROM worden doorgegeven. De Koninklijke Nederlandse Schutters Associatie is de door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport erkende organisatie voor de beoefening van schietsporten.

Deze ministeriële regeling zal tot en met 31 december 2008 gelden, dan wel zal zijn gelding op een eerder tijdstip verliezen, indien de Minister van VROM gebruik maakt van de bevoegdheid, neergelegd in het vierde lid.

De Minister van VROM zal aan maximaal drie schietbanen op grond van artikel 33 Wet milieugevaarlijke stoffen ontheffing verlenen van het verbod om gelegenheid te geven op kleiduiven te schieten met loodhagelpatronen. Die ontheffing geldt ook tot en met 31 december 2008, dan wel tot een eerder tijdstip, indien de Minister van VROM gebruik maakt van de bevoegdheid, neergelegd in het vierde lid. De Minister zal aan deze ontheffingen vanuit milieu- en handhavingsoogpunt invulling geven. Dit zal onder andere inhouden dat aan de ontheffingen voorschriften worden verbonden voor een strikt beheers- en handhavingsregime voor deze schietbanen, met een beperking van de maximale hoeveelheid te gebruiken lood, immobilisatie van de grond, het op peil houden van de zuurgraad van de bodem, het opruimen van het geschoten lood en het extern monitoren van de beheers- en handhavingsmaatregelen en de effecten ervan.

Artikel 3

Er is voor gekozen om de milieugevaarlijke stoffen bij ministeriële regeling aan te wijzen omdat een opsomming niet volledig kan zijn en omdat een aanvulling bij regeling, in tegenstelling tot bij besluit, binnen een korte termijn kan worden gerealiseerd. Voor de bepaling of kleiduiven zijn toegestaan, wordt in die ministeriële regeling aangesloten bij de streefwaarden, genoemd in de Circulaire Streefwaarden en interventiewaarden bodemsanering. Thans zijn dit - voorzover relevant in verband met de samenstelling van de thans meest gebruikte kleiduiven - de volgende waarden, uitgedrukt als de concentratie in een standaardbodem (10% organisch stof en 25% lutum):

stcrt-2001-177-p18-SC30910-1.gif

In deze circulaire is voor de polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's) de waarde 1 mg/kg droge stof opgenomen. Aangezien er op dit moment echter nog weinig of zelfs geen kleiduiven verkrijgbaar zijn, die voldoen aan de daaraan te stellen technische eisen en die voor wat betreft de PAK-concentratie voldoen aan de waarde, gesteld in de genoemde circulaire, en het niet de bedoeling is het kleiduivenschieten onmogelijk te maken, wordt de waarde voor PAK's in de ministeriële regeling voorlopig op 10 mg/kg gesteld.

Bij de PAK's moet het gehalte van de zogenaamde PAK-10 VROM worden vastgesteld. Dit is de som van anthraceen, benzo[a]anthraceen, benzo[k]fluorantheen, benzo[a]pyreen, chryseen, phenanthreen, fluorantheen, indeno[1,2,3-cd]pyreen, naftaleen en benzo[ghi]peryleen.

Ook voor de meetvoorschriften wordt aangesloten bij eerdergenoemde circulaire.

Artikel 4

Aangezien in het kleine Nederlandse afzetgebied voor benodigdheden voor het kleiduivenschieten de importeurs, handelaars en schietbaanhouders grotere voorraden - soms voor anderhalf jaar - moeten aanleggen, dient hun een redelijke `uitverkooptermijn' te worden gegund. Overleg met de brancheorganisaties leert, dat deze termijn op zes maanden na plaatsing in het Staatsblad kan worden gesteld.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

..

1 Advies nr. 1997/34, Rijswijk, 4 februari 1998.

Naar boven