Wijziging Nadere regeling toezicht effectenverkeer 1999

Regeling van 31 augustus 2001 houdende enkele wijzigingen en aanvullingen op de Nadere regeling toezicht effectenverkeer 1999

2001-01/PvZ/GO

De Stichting Toezicht Effectenverkeer;

Gelet op de artikelen 2, 7, 12, 13, 15, 16, 17, 23, 24, 25, 28, 29, 30, 34, 35, 36, 38, 39, 40, 41, 42, 43 en 44 van het Besluit toezicht effectenverkeer 1995,

Besluit:

De Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999 wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 1: Wijzigingen artikelen

A

In artikel 1, onder c, wordt na de zinsnede `uitgegeven' ingevoegd: in of vanuit Nederland buiten een besloten kring.

Toelichting

Door deze toevoeging is de definitie van `uitgevende instelling' in overeenstemming gebracht met de reikwijdte van artikel 3 van de wet, dat ziet op de informatieverplichtingen van uitgevende instellingen.

B

In artikel 1, onder g, wordt de zinsnede `die begrepen worden' vervangen door: als bedoeld.

Toelichting:dit betreft een redactionele wijziging.

C

In artikel 1, onder h, sub 2, wordt na de zinsnede `doen uitvoeren van die orders' toegevoegd: alsmede het anderszins bijeenbrengen van koper en verkoper ter zake van transacties in financiële instrumenten.

Toelichting

Door deze toevoeging is het artikel in overeenstemming gebracht met de toelichting op het artikel, waarin het `anderszins bijeenbrengen van koper en verkoper ter zake van transacties in financiële instrumenten' ook als element van de activiteiten van de effecteninstelling die de diensten bedoeld in artikel 1,onder h, sub 2, mag verrichten (de `commissionairs'-diensten) wordt genoemd.

D

In artikel 1, onder h, sub 4, wordt `financiële instrumenten' vervangen door: effecten.

Toelichting

Door de wijziging wordt aangesloten bij de omschrijving van de effectengiro als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, sub 2, Wte 1995, waarin de term `effecten' en niet de term `financiële instrumenten' wordt gebruikt.

E

In artikel 1 wordt de punt achter onderdeel k vervangen door een punt komma en wordt een nieuw onderdeel l toegevoegd dat luidt als volgt:

l. effecten: effecten als bedoeld in artikel 1, sub a, van de wet.

Toelichting

Omdat de term `effecten' regelmatig voorkomt in de Nadere regeling toezicht effectenverkeer 1999 (NR '99) en om de zelfstandige leesbaarheid en het gebruiksgemak te vergroten is besloten om ter definiëring van het begrip effecten in de NR '99 te verwijzen naar de wettelijke omschrijving van effecten in artikel 1, sub a, van de wet.

F

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b, tweede liggende streepje, wordt `sub 4,' geschrapt.

2. In onderdeel c, wordt na `sub 3,' ingevoegd: sub 4,.

Toelichting

De huidige eigen vermogen eis van 50.000 euro voor de effecteninstelling die een `effectengiro' aanbiedt wordt gezien de specifieke risico's en kenmerken van deze effecteninstelling als te laag beschouwd. Deze specifieke risico's betreffen met name het feit dat deze effecteninstellingen gelden aantrekken bij de betrokken beleggers (waarvoor het verbod, tenzij ontheffing, van artikel 82 van de Wet toezicht kredietwezen 1992 geldt) en deze gelden op een collectieve rekening aanhouden, wat de noodzaak met zich brengt dat gezien de gedeeltelijke doorbreking van de standaard vermogensscheiding er voldoende buffer-kapitaal dient te zijn om eventuele calamiteiten op te vangen. Als grotere waarborg voor de risico's en de positie van de cliënten van de effectengiro dient de effecteninstelling die de effectengiro aanbiedt daarom voortaan een eigen vermogen te hebben van 730.000 euro.

G

Artikel 5 komt als volgt te luiden:

1. Indien een effecteninstelling de effectendienst bedoeld in artikel 1, onder h, sub 4, verricht en per 1 september 2001 is opgenomen in het register als bedoeld in artikel 21 van de wet en niet voldoet aan de krachtens artikel 4 op haar van toepassing zijnde eis met betrekking tot het eigen vermogen, dient de effecteninstelling uiterlijk 1 maart 2002 aan de krachtens artikel 4 op haar van toepassing zijnde eis met betrekking tot het eigen vermogen te voldoen. Gedurende deze overgangstermijn mag, zolang niet aan de krachtens artikel 4 op de effecteninstelling van toepassing zijnde eis wordt voldaan, het op maandbasis te berekenen eigen vermogen niet lager zijn dan het niveau in de voorgaande periode. Indien dit wel het geval is, houdt een effecteninstelling zich aan de door de STE te stellen bijzondere regels.

2. Indien de zeggenschap over een effecteninstelling als bedoeld in het eerste lid, wordt verworven door een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon dan die welke voordien de zeggenschap over de effecteninstelling uitoefende, vervalt de overgangstermijn als bedoeld in het eerste lid. Onder zeggenschap wordt mede begrepen het benoemings- en ontslagrecht van personen die het dagelijks beleid binnen de effecteninstelling (mede) bepalen. Hierop zijn de volgende uitzonderingen van toepassing:

a. in het geval van de eerste overdracht door vererving, onder voorbehoud van goedkeuring door de STE;

b. in het geval van uittreding van een beherend vennoot in een commanditaire vennootschap of vennootschap onder firma voor zover ten minste één van de beherende vennoten in de vennootschap blijft;

c. in het geval van een juridische fusie tussen twee of meer effecteninstellingen, mits het eigen vermogen van de nieuwe of overblijvende effecteninstelling niet minder bedraagt dan het totaal van het eigen vermogen van de gefuseerde instellingen op het tijdstip van de fusie, onder voorbehoud van goedkeuring door de STE.

Toelichting

Artikel 5 (oud) voorzag in een overgangsregeling voor effecteninstellingen die bij de inwerkingtreding van de NR '99 nog niet voldeden aan de eigen vermogenseis zoals gesteld in artikel 4 van de regeling. Deze effecteninstellingen hadden tot 31 december 2000 de tijd om alsnog aan de eigen vermogenseis te voldoen. Aangezien deze termijn thans is verlopen, bestaat er geen reden meer om het oude artikel 5 in de regeling te handhaven. Het nieuwe artikel 5 geeft een overgangsregeling voor de aanbieder van een effectengiro die als gevolg van de wijziging in artikel 4 (zie hierboven onder F) voortaan een eigen vermogen van 730.000 euro dienen te hebben; zij krijgen een half jaar de tijd om het eigen vermogen op het vereiste peil te brengen.

H

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt de zinsnede `tiende' vervangen door: vijftiende.

2. Het derde lid vervalt;

3. Het vierde tot en met het zesde lid worden vernummerd tot het derde tot en met het vijfde lid;

4. In het (nieuwe) vijfde lid wordt de zinsnede `tot en met het derde lid' vervangen door: en het tweede lid.

Toelichting

Ad 1: artikel 11, tweede lid (oud), schreef voor dat de in dat lid bedoelde rapportage binnen tien werkdagen na afloop van het kwartaal aan de STE diende te worden verstrekt. Deze termijn bleek in de praktijk voor de effecteninstellingen die aan deze verplichting waren onderworpen (namelijk de orderremisiers (sub 1) en vermogensbeheerders (sub 8a) die op naam en voor rekening van de cliënt orders doorgeven aan een effecteninstelling die deze orders kan uitvoeren) te kort. Met het verlengen van de termijn tot vijftien werkdagen wordt aan dit probleem tegemoet gekomen.

Ad 2 tot en met 4: in artikel 11, derde lid (oud), werd voorgeschreven dat plaatselijke ondernemingen (locals) dienen te rapporteren over de balans en de resultatenrekening. De plaatselijke ondernemingen staan echter onder garantie van de clearinginstelling waarbij ze zijn aangesloten, zodat er sprake is van controle door de

clearinginstelling en de financiële risico's uiteindelijk bij de clearinginstelling liggen. Voorts fluctueert de financiële positie van plaatselijke ondernemingen door de aard van de activiteiten dermate, dat een momentopname zoals een kwartaalrapportage weinig informatie oplevert die vanuit prudentieel oogpunt noodzakelijk zou kunnen worden geacht. Derhalve is besloten deze verplichting te schrappen. De overige wijzigingen betreffen redactionele aanpassingen die met het schrappen van het derde lid noodzakelijk werden.

I

Artikel 12 komt als volgt te luiden:

Een effecteninstelling treft met betrekking tot de effecten en gelden van cliënten een zodanige regeling dat naar het oordeel van de STE de rechten van die cliënten voldoende beschermd zijn.

De in het eerste lid bedoelde regeling dient te voorkomen dat effecten en, voor zover het geen kredietinstelling betreft, gelden door de effecteninstelling voor eigen rekening worden gebruikt.

In afwijking van het tweede lid kan een effecteninstelling effecten van cliënten uitlenen, indien de cliënt hiervoor uitdrukkelijk toestemming verleent, de cliënt door de effecteninstelling gewezen is op de risico's en door de effecteninstelling voldoende waarborgen voor de bescherming van de cliënt zijn getroffen.

Toelichting

Artikel 12 verplicht effecteninstellingen het eigen vermogen (gelden en effecten) te scheiden van het vermogen van cliënten dat zij onder zich hebben. Deze verplichting geldt voor kredietinstellingen alleen met betrekking tot effecten. Om de leesbaarheid van het artikel te vergroten is de oorspronkelijke bepaling opgesplitst in twee leden. Tevens is een derde lid aan het artikel toegevoegd dat aangeeft dat onder bepaalde voorwaarden een effecteninstelling effecten van haar cliënten kan uitlenen. De al lange tijd bestaande praktijk van het uitlenen van effecten van cliënten was op zich niet verboden, maar deze uitzondering op artikel 12 werd in de NR '99 alleen summier in de Toelichting genoemd. Met het nieuwe derde lid wordt deze uitzondering op de norm nu expliciet in het artikel opgenomen, inclusief de voorwaarden die ook voor de inwerkingtreding van de NR '99 reeds gebruikelijk waren.

De door artikel 12 vereiste vermogensscheiding staat er overigens niet aan in de weg dat indien deze scheiding vorm wordt gegeven d.m.v. het gebruik van een separaat bewaarbedrijf, dit effectenbewaarbedrijf zowel effecten mag bewaren van cliënten van effecteninstellingen als effecten van de effecteninstelling zelf.

J

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt de zinsnede `door het sluiten van een overeenkomst met de cliënt waarin tenminste is bepaald dat' vervangen door: indien.

2. In onderdeel c wordt tussen `de' en `volmacht' ingevoegd: schriftelijke.

Toelichting

Artikel 13 geeft aan hoe orderremisiers en (sub 8a-)vermogensbeheerders kunnen voorzien in de door artikel 12 vereiste vermogensscheiding. De in artikel 13, onder a, b en c, genoemde maatregelen moesten conform de aanhef van het oude artikel 13 in een overeenkomst met de cliënt worden vastgelegd. Om de vereiste vermogensscheiding op adequate wijze vorm te geven is een overeenkomst tussen vermogensbeheerder en cliënt echter niet noodzakelijk; essentieel is dat voldaan wordt aan de in artikel 13 genoemde structurering. De onder c genoemde volmacht dient zelf uiteraard wel schriftelijk te worden vastgelegd. Deze kan eventueel deel uitmaken van de cliëntenovereenkomst.

K

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef worden de zinsneden `tripartiete' en `en een kredietinstelling' geschrapt.

2. Onder a wordt de zinsnede `de in de aanhef genoemde' vervangen door: een.

Toelichting

De in artikel 14 beschreven vermogensscheiding kan naast de tripartiete overeenkomst ook via een twee partijen overeenkomst worden gerealiseerd. De vermogensbeheerder of effectenbemiddelaar (commissionair) sluit met de cliënt een overeenkomst en verkrijgt van de cliënt een volmacht om, voor zover dat voor het vermogensbeheer of effectenbemiddeling noodzakelijk is, over de rekening van de cliënt bij een kredietinstelling te kunnen beschikken. Zodoende is het niet noodzakelijk dat de kredietinstelling partij is bij de overeenkomst tussen de vermogensbeheerder of effectenbemiddelaar en zijn cliënt.

L

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de kop boven artikel 15 wordt de zinsnede `, niet zijnde kredietinstellingen,' geschrapt.

2. In de aanhef wordt de zinsnede `, niet zijnde een kredietinstelling,' geschrapt en wordt de zinsnede `wordt' vervangen door: en de voor de cliënt aangehouden geldrekening worden.

3. In onderdeel b, wordt de zinsnede `van de instelling' vervangen door: van de effectengiro en dient voldoende onafhankelijk te zijn van de bestuurders van de in de aanhef genoemde effecteninstelling.

4. In onderdeel e, wordt de zinsnede `lid' vervangen door: artikel.

5. In onderdeel n, wordt tussen `overeenkomstig' en `bijlage 4' ingevoegd: 4.2 tot en met 4.5, 4.7 tot en met 4.25 en 4.27 van.

6. In onderdeel n wordt de punt vervangen door: ;.

7. Na onderdeel n wordt een nieuw onderdeel o ingevoegd, luidende:

o. de effectengiro legt binnen zes maanden na het einde van het boekjaar een jaarrekening als bedoeld in artikel 361, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door de accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek over aan de STE. De accountant staat niet in dienstbetrekking tot de effectengiro of de effecteninstelling die de effectengiro aanbiedt.

Toelichting

Ad 1 en 2: bij het opstellen van de NR '99 (oud) werd er van uit gegaan dat effectengiro's niet door kredietinstellingen zouden worden aangeboden, omdat kredietinstellingen de faciliteiten die een effecteninstelling aanbiedt door middel van een effectengiro feitelijk zelfstandig op een andere wijze kunnen aanbieden. Het blijkt echter dat kredietinstellingen om uiteenlopende redenen toch effectengiro's aanbieden. Om zowel een adequaat toezicht te kunnen uitoefenen, als een level playing field te creëren, alsmede om aan te geven op welke wijze ook kredietinstellingen zouden kunnen voldoen aan het vereiste van artikel 12 indien zij een effectengiro aanbieden, is de uitzondering voor kredietinstellingen in artikel 15 geschrapt. Benadrukt wordt dat artikel 15, evenals de artikelen 13, 14, 16 en 17, een voorbeeld geeft op welke wijze invulling kan worden gegeven aan artikel 12. Conform artikel 18 kan de kredietinstelling ook op andere wijze invulling geven aan de gewenste vermogensscheiding.

Ad 3: in artikel 15, onderdeel b, stond dat degene die het dagelijks beleid bepaalt van de effectengiro voldoende deskundig diende te zijn in verband met de bedrijfsvoering `van de instelling'. Aangezien `van de instelling' abusievelijk geïnterpreteerd zou kunnen worden als `van de effecteninstelling', wordt met de wijziging expliciet duidelijk gemaakt dat hier `van de effectengiro' bedoeld wordt; immers degene die het dagelijks beleid bepaalt van de effectengiro dient slechts voldoende deskundig te zijn in verband met de bedrijfsvoering van de effectengiro. Tevens is bij deze wijziging in onderdeel b toegevoegd dat degenen die het dagelijks beleid bepalen voldoende onafhankelijk dienen te zijn van de bestuurders van de effecteninstelling. De bestuurders van de effectengiro dienen de belangen van de beleggers, die op de door de effectengiro beheerde rekeningen hun gelden en effecten aanhouden, te behartigen en zodoende een voldoende onafhankelijke positie te hebben ten aanzien van de effecteninstelling die de effectengiro aanbiedt. Met `voldoende' wordt hier bijvoorbeeld bedoeld dat de bestuurders van de effectengiro in geval van disfunctioneren wel ontslagen kunnen worden door de effecteninstelling, maar in het dagelijks beleid onafhankelijk en in het belang van de beleggers moeten kunnen opereren.

Ad 4: het betreft hier een redactionele correctie; in het onderdeel e werd abusievelijk verwezen naar `de aanhef van dit lid', waar dit `de aanhef van dit artikel' moet zijn.

Ad 5: het betreft hier een redactionele wijziging; in onderdeel n werd verwezen naar Bijlage 4 van de NR'99. Nu wordt meer precies verwezen naar de relevante artikelen in bijlage 4.

Ad 7: in de NR `99 was nog geen verplichting voor de effectengiro opgenomen om jaarlijks een accountantsverklaring over te leggen. De jaarlijkse accountantsverklaring wordt echter, gezien het toenemend belang en de risico's van effectengiro's, wel nodig geacht om de STE een getrouw inzicht te geven in de activiteiten en financiële positie van de effectengiro.

M

Artikel 17, tweede lid, sub a, komt als volgt te luiden:

a. de betaling van vervangende schadevergoeding, indien de overdracht van de effecten niet tot stand komt.

Toelichting

In artikel 17, tweede lid, sub a (oud), was opgenomen dat het pandrecht ook zou moeten strekken ter verzekering van de overdracht van de effecten aan de belegger. Het pandrecht kan blijkens artikel 3:227 BW echter slechts strekken tot zekerheid van de voldoening van een geldsom. Het tweede lid, sub a, is dienovereenkomstig aangepast.

N

Artikel 20, derde lid, komt als volgt te luiden:

3. Een effecteninstelling meldt aan de STE iedere voorgenomen significante wijziging van de in het eerste en tweede lid bedoelde maatregelen.

Toelichting

De in artikel 20, derde lid, (oud) vereiste voorafgaande goedkeuring van de ex artikel 20 getroffen maatregelen, maakte onvoldoende duidelijk dat de STE met name wijzigingen in deze maatregelen wil beoordelen (de bestaande maatregelen waren immers reeds goedgekeurd of worden bij de vergunningverlening goedgekeurd) en eventueel wil afwijzen. Nu is verduidelijkt dat de STE conform artikel 22 Bte 1995 voorgenomen wijzigingen van de in artikel 20 bedoelde maatregelen gemeld wil zien, teneinde te beoordelen of deze adequaat zijn. Artikel 22 Bte 1995 schrijft daarbij voor dat de voorgenomen wijzigingen niet mogen worden doorgevoerd indien de STE deze binnen zes weken na ontvangst (van alle benodigde gegevens) afwijst. Aangezien vanuit het toezichtbelang geen noodzaak bestaat om een effecteninstelling elke, zelfs de kleinste, aanpassing van de maatregelen die zij in het kader van haar interne structurering heeft genomen aan de STE te laten melden, is in artikel 20, derde lid (nieuw) opgenomen dat effecteninstellingen kunnen volstaan met het melden van de `significante' wijzigingen in de organisatie van de effecteninstelling. Indien overigens een effecteninstelling er niet zeker van is of een verandering van de maatregelen die zij wenst door te voeren significant is, kan zij de STE hierover te allen tijde raadplegen.

O

In artikel 21, tweede lid, wordt `dit lid' vervangen door: het eerste lid.

Toelichting: dit betreft een redactionele wijziging.

P

In artikel 22, eerste lid, onder d, wordt de zinsnede `zich zal onthouden' vervangen door: zich onthoudt.

Toelichting: dit betreft een redactionele wijziging.

Q

Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:

in het eerste lid wordt de zinsnede `naleving van de wettelijke vereisten' vervangen door:

naleving van bij of krachtens de wet gestelde vereisten.

aan artikel 24 wordt een derde lid toegevoegd dat luidt als volgt:

Een effecteninstelling meldt aan de STE iedere voorgenomen significante wijziging van de in het eerste lid bedoelde administratieve organisatie en systeem van interne controle.

Toelichting

Ad 1: dit betreft een redactionele wijziging; door de wijziging van het eerste lid wordt expliciet gesteld dat naast de eisen die de wet stelt ook de eisen die door lagere regelgeving wordt gesteld met betrekking tot de administratieve organisatie en een systeem van interne controle door een effecteninstelling dienen te worden nageleefd.

Ad 2: krachtens de artikelen 22 en 34 van het Bte 1995 dient iedere wijziging in de administratieve organisatie en het systeem van interne controle aan de STE te worden gemeld. Vanuit toezichtsperspectief is niet iedere wijziging relevant, zodat er aanleiding was de bepaling praktisch in te vullen. Aan de marktpartijen is reeds aangegeven dat alleen significante wijzigingen in de AO/IC aan de STE hoeven te worden doorgegeven. Deze praktijk wordt door de aanpassing van artikel 24 in de NR `99 vastgelegd. Indien overigens een effecteninstelling er niet zeker van is of een verandering van de interne organisatie die zij wenst door te voeren significant is, kan zij de STE hierover te allen tijde raadplegen.

R

Artikel 26 komt als volgt te luiden:

Een effecteninstelling mag een ieder voor wie de effecteninstelling nog geen effectentransactie heeft verricht of die uit andere hoofde nog geen cliënt is van de effecteninstelling, telefonisch of in persoon alleen (doen) benaderen, indien:

a. de betrokkene daar vooraf uitdrukkelijk schriftelijk dan wel elektronisch mee heeft ingestemd, tenzij sindsdien deze instemming schriftelijk dan wel elektronisch is herroepen; of

b. de betrokkene in het contact slechts wordt aangeboden om schriftelijk of elektronisch informatiemateriaal aan de betrokkene ter beschikking te stellen.

Toelichting

Het bestaande verbod op `cold calling' (het telefonisch of in persoon benaderen van niet-cliënten door effecteninstellingen om hen te bewegen effectendiensten af te nemen) bleek in de praktijk te beperkend te werken: effecteninstellingen die personen willen benaderen zonder dat zij direct een dienst of product willen verkopen, konden onder het oude verbod deze marketing techniek niet gebruiken. Gezien het doel van het verbod op `cold calling', namelijk het voorkomen van agressieve en directe verkooptechnieken via de telefoon of in persoon, was de reikwijdte van het verbod feitelijk te ruim. De aanpassing voorziet in de mogelijkheid voor effecteninstellingen om personen te benaderen teneinde hen te informeren en hen te vragen of zij informatiemateriaal aan de potentiële belegger mogen toesturen. Essentieel is hierbij dat aan de potentiële belegger in het contact niet direct een product of dienst wordt verkocht. Pas indien de potentiële cliënt uitdrukkelijk schriftelijk dan wel elektronisch ingestemd heeft met het telefonisch of in persoon (doen) benaderen, kan een verdergaande dienstverlening op deze wijze worden aangeboden. Indien de potentiële belegger overigens aangeeft geen prijs te stellen op het contact, dient de effecteninstelling dit contact ook direct te verbreken. Ook dient de effecteninstelling het aangeboden informatiemateriaal niet toe te sturen als de potentiële belegger aangegeven heeft dit niet te willen ontvangen.

Tenslotte is in artikel 26 ook de termijn van zes maanden, waarbinnen door de effecteninstelling een overeenkomst met de potentiële cliënt moest sluiten, geschrapt. Bij nader inzien wordt het voldoende geacht dat de potentiële cliënt zijn instemming kan herroepen.

S

Artikel 27 komt als volgt te luiden:

1. Een effecteninstelling sluit met iedere cliënt een schriftelijke overeenkomst waarin ten minste zijn bepaald:

a. de rechten en verplichtingen van de cliënt en de effecteninstelling uit hoofde van de overeenkomst;

b. de naar soort onderscheiden diensten die de effecteninstelling in het kader van de overeenkomst zal verrichten;

c. een specificatie van de eventuele beperkingen met betrekking tot de markten waarop effectentransacties ten behoeve van de cliënt zullen worden afgewikkeld;

d. de naar soort onderscheiden kosten, anders dan de kosten ter zake van een aanbieding van effecten bij uitgifte, die aan de cliënt in rekening worden gebracht alsmede de aan die kosten ten grondslag liggende berekening;

e. de wijze waarop instructies van de cliënt en berichten van de effecteninstelling worden verstrekt en geadministreerd;

f. de wijze waarop gelden of effecten van de cliënt worden verrekend, gedeponeerd en geadministreerd;

g. de wijze waarop over de rekeningen van de cliënt kan worden beschikt;

h. de regelingen inzake de aansprakelijkheid van de effecteninstelling onderscheidenlijk de cliënt uit hoofde van de overeenkomst;

i. een verklaring van de cliënt dat hij heeft kennis genomen van de informatie die de effecteninstelling krachtens artikel 33 van deze regeling aan hem dient te verstrekken en dat hij zich bewust is van de risico's die aan de belegging zijn verbonden;

j. de regeling van toepasselijk recht en de wijze van beslechting van geschillen;

k. de omstandigheden waaronder de overeenkomst tussen de effecteninstelling en de cliënt een einde neemt, de omstandigheden waaronder de overeenkomst kan worden ontbonden en de wijze waarop op of na de datum van beëindiging nog lopende transacties worden afgewikkeld.

2. Indien de overeenkomst betrekking heeft op vermogensbeheer is daarin tevens bepaald:

a. de samenstelling van het beheerde vermogen naar effectensoort en de waarde van het te beheren vermogen ten tijde van het sluiten van de overeenkomst;

b. de doelstellingen van de cliënt ter zake van het vermogensbeheer;

c. een specificatie van de eventuele kwalitatieve en kwantitatieve beperkingen ten aanzien van de effecten of categorieën van effecten waarin mag worden belegd;

d. de wijze waarop het beheer wordt gevoerd alsmede de betrokkenheid van de cliënt daarbij, daaronder een regeling van de machtiging aan de effecteninstelling;

e. de frequentie van rapportage aan de cliënt.

3. Een effecteninstelling dient voordat zij een effectendienst verricht de identiteit van de betreffende cliënt vast te stellen. Voor zover de verplichting tot vaststellen van de identiteit van een cliënt niet reeds voortvloeit uit de Wet identificatie bij financiële dienstverlening 1993 of een aan die wet gelijkwaardige regeling, geschieden de identiteitsvaststelling en -vastlegging overeenkomstig de bepalingen bij of krachtens de Wet identificatie bij financiële dienstverlening 1993.

Toelichting

Ad 1 en 2: artikel 27 (oud) vermeldde dat de STE een model van een cliëntenovereenkomst zou opstellen welke opgenomen zou worden in Bijlage 5 van de regeling. De STE is echter thans van mening dat de activiteiten per effecteninstelling zodanig verschillen dat een en ander niet goed in een model is vorm te geven. Tevens is de STE van mening dat het opstellen van een cliëntenovereenkomst primair de verantwoordelijkheid is van de effecteninstelling zelf. Vanzelfsprekend is de STE daarbij bereid om actief mee te denken met betrekking tot eventuele initiatieven van individuele effecteninstellingen dan wel van branche-organisaties in de effectensector om te komen tot een model. Voor de overzichtelijkheid en leesbaarheid van de NR '99 heeft de STE nu wel in het nieuwe artikel 27 de vereisten die conform de artikelen 25 en 36 van de Bte 1995 minimaal in een cliëntenovereenkomst dienen te worden opgenomen, één op één overgenomen. Met de in het eerste lid onder d genoemde berekening die aan de kosten ten grondslag ligt, wordt overigens bedoeld dat van de verschillende kostensoorten aangegeven moet worden op welke wijze de kosten berekend worden (bijvoorbeeld 0,25% commissie over het aankoopbedrag dat voor de effecten betaald is of een vast bedrag van 10 euro per transactie in een bepaald effect).

De STE maakt tenslotte melding van het feit dat in februari 2001 door het Forum of European Securities Commissions (FESCO) een consultatiedocument met betrekking tot gedragsregels gericht op beleggersbescherming is uitgevaardigd (Consultative paper on the Harmonisation of the Conduct of Business Rules for Investor Protection; Ref: FESCO/00-124b). In voornoemd consultatiedocument wordt een aantal nadere regels gesteld die minimaal in een cliëntenovereenkomst dienen te worden opgenomen. De STE zal - op het moment dat het consultatiedocument definitief binnen FESCO is vastgesteld - voornoemde nadere regels implementeren in de regeling, voor zover dat in het licht van het nieuwe artikel 27 noodzakelijk mocht zijn.

Ad 3: zowel in de Nota naar aanleiding van het verslag inzake het wetsvoorstel Herijking Wte 1995 (1997-1998, 25 670, nummer 5, p. 4/5) als in de Nota Integriteit financiële sector (1997-1998, 25 830, nummer 2, p. 34) is in het kader van de Wet identificatie bij financiële dienstverlening 1993 (Wif 1993) aangegeven dat effecteninstellingen via voorschriften bij of krachtens de Wte 1995 verplicht zullen zijn de identiteit van hun (potentiële) cliënten, vast te leggen. In de NR '99 (oud) was de identificatieplicht feitelijk op indirecte wijze vastgelegd in 4.12 van Bijlage 4, dat voorschrijft dat effecteninstellingen dienen te voorzien in een systematische en toegankelijke cliëntenadministratie, waarin externe bescheiden waaruit de identiteit van de cliënt dient te blijken moeten worden opgenomen. Met het nieuwe derde lid van artikel 27 wordt nu duidelijk dat niet alleen (in alle gevallen) de identiteit vastgesteld moet worden, maar ook dat de wijze van vaststelling en vastlegging van de identiteit moet plaatsvinden overeenkomstig de Wif 1993. De AO/IC-bepaling in 4.12 van Bijlage 4 bepaalt in aanvulling daarop dat in de AO/IC er een systematische en toegankelijke cliëntenadministratie moet zijn waarin onder meer overeenkomstig de Wif 1993 - hetzij omdat de Wif 1993 rechtstreeks van toepassing is (ook nu vallen reeds veel effecteninstellingen uit hoofde van andere diensten onder de Wif 1993) hetzij omdat de Wif 1993 via artikel 27 lid 3 van overeenkomstige toepassing is verklaard - is vastgelegd hoe de identiteit van de cliënten is vastgesteld.

T

Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt de volgende zin toegevoegd: De effecteninstelling legt deze informatie schriftelijk dan wel elektronisch vast.

2. In het tweede lid wordt de zinsnede `de effecteninstelling constateert dat' geschrapt en na `ontoereikend zijn om' ingevoegd: aan.

3. In het vierde lid wordt de zinsnede `op zo kort mogelijke termijn' vervangen door: zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen vijf werkdagen tenzij er zich bijzondere omstandigheden voordoen.

Toelichting

Ad 1: de eerste wijziging in artikel 28 betreft de `know your customer' rule, zijnde de verplichting voor effecteninstellingen om kennis te nemen van de kennis en achtergronden van de cliënt, zodat de beleggingen die worden afgesproken met de cliënt ook passen bij de persoonlijke omstandigheden van de cliënt. Dit `cliëntenprofiel' dient van iedere cliënt te worden opgemaakt en wordt ook vrijwel altijd schriftelijk vastgelegd. Instellingen moeten immers kunnen aantonen dat zij kennis hebben genomen van het cliëntenprofiel. Artikel 28, eerste lid,(oud) schreef echter niet expliciet voor dat het profiel moet worden vastgelegd; met de wijziging van het eerste lid is dit nu wel het geval.

Ad 2: de wijze waarop artikel 28, tweede lid (oud), geredigeerd was, impliceerde een zekere passiviteit; het `constateren van het ontbreken van voldoende saldi op naam van de cliënt' gaf onvoldoende aan dat er voor de effecteninstelling een actieve onderzoeksplicht bestaat. De effecteninstelling dient derhalve voordat hij overgaat tot het uitvoeren van een transactie na te gaan of de saldi van de cliënt voldoende zijn.

Ad 3: artikel 28, vierde lid, (oud) gaf aan dat de effecteninstelling `op zo kort mogelijke termijn' de posities diende te sluiten, indien de cliënt niet voldoende zekerheden kan stellen om aan zijn financiële verplichtingen uit openstaande posities te voldoen. De toelichting op artikel 28, vierde lid, (oud) gaf daarbij met betrekking tot deze termijn aan dat de effecteninstelling verplicht was binnen vijf werkdagen de posities van de cliënt af te bouwen tot een niveau waarop de saldi van de cliënt weer toereikend zijn voor de financiële verplichtingen die uit de posities voortvloeien. Deze concrete normstelling behoort bij nader inzien niet in de toelichting maar in het artikel zelf thuis en is daar ook naar overgeheveld.

Met `bijzondere' omstandigheden wordt bijvoorbeeld bedoeld omstandigheden waarbij de cliënt zich heeft verbonden om extra zekerheden te stellen en aan de instelling aannemelijk is gemaakt dat deze verbintenis zal worden nagekomen. In dit kader wordt benadrukt dat de zekerheden ook door middel van (verruimde) kredietverlening gesteld kunnen worden (bijvoorbeeld krediet op onderpand van effecten of inter-bancaire kredietlijnen). De kredietverlening dient daarbij vanzelfsprekend wel te passen bij het cliëntenprofiel, mede gelet op de daaruit voortvloeiende zorgplicht ten opzichte van de cliënt.

U

In artikel 32, derde lid, wordt de zinsnede `officiële' geschrapt.

Toelichting

Deze aanpassing brengt de in artikel 32 gebruikte terminologie omtrent de notering van effecten aan een effectenbeurs in overeenstemming met de in de wet (artikel 3 tweede lid en artikel 46) gebruikte terminologie.

V

In de aanhef van artikel 33, eerste lid, wordt na `schriftelijk' ingevoegd: dan wel elektronisch.

Toelichting

Om de NR '99 te laten aansluiten op het bestaan van nieuwe communicatiemiddelen dient het mogelijk te zijn om de cliënt in plaats van schriftelijk, elektronisch de opgave als vereist door artikel 33 te verstrekken. Hierbij dient de cliënt wel gedurende een jaar desgewenst een kopie(e-mail) van de verstrekte informatie te kunnen opvragen.

W

Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 34 wordt vernummerd tot artikel 34, eerste lid.

2. De aanhef van het nieuwe eerste lid komt als volgt te luiden: Een effecteninstelling verstrekt na het verrichten van een effectentransactie en andere daarmee verband houdende handelingen schriftelijk dan wel elektronisch onverwijld aan de cliënt een effectennota welke, voor zover van toepassing, ten minste de volgende gegevens dient te bevatten:

3. In het nieuwe eerste lid

a) wordt in onderdeel e `koers' vervangen door: prijs;

b) wordt onderdeel i geschrapt;

c) wordt onderdeel k geschrapt;

d) worden de onderdelen j en l verletterd tot i en j.

4. Aan artikel 34 wordt een nieuw tweede lid toegevoegd luidende:

2. Indien de effectennota elektronisch aan de cliënt wordt verstrekt gelden de volgende voorwaarden:

a. de cliënt heeft vooraf schriftelijk of elektronisch toestemming gegeven voor elektronische verstrekking van de effectennota;

b. gedurende de wettelijke bewaartermijn wordt de cliënt desgevraagd onverwijld een kopie van de effectennota verstrekt.

5. Aan artikel 34 wordt een nieuw derde lid toegevoegd luidende:

3. Indien de cliënt de effectennota als bedoeld in het eerste lid niet wenst te ontvangen, kan van de verstrekking er van worden afgezien, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a. de cliënt is door de effecteninstelling op het risico gewezen dat de verminderde informatieverstrekking met zich brengt;

b. gedurende de wettelijke bewaartermijn wordt de cliënt desgevraagd onverwijld alsnog een effectennota verstrekt.

Toelichting

Ad 1: redactionele wijziging als gevolg van het nieuwe tweede lid.

Ad 2: in de aanhef is toegevoegd dat de effectennota ook elektronisch verstrekt mag worden. Voorts is de aanhef redactioneel aangepast: de verwijzing naar artikel 28 van het Bte 1995 is geschrapt. Dit is gedaan gelet op de systematiek van de NR `99, die er van uit gaat dat in beginsel de regeling zelfstandig leesbaar moet zijn; slechts in de kop van de paragrafen wordt verwezen naar de corresponderende artikelen in het Bte 1995. In artikel 34 wordt daarom conform de andere artikelen de effecteninstelling nu concreet opgedragen een nota te verstrekken.

Ad 3: in de onderdelen a tot en met l van het oude artikel 34 zijn drie wijzigingen doorgevoerd. In onderdeel e is het woord `koers' vervangen door prijs. Koers was te restrictief, aangezien bij sommige effecten geen sprake hoeft te zijn van een koers en in het professionele segment soms een prijs wordt afgesproken die niet gelijk hoeft te zijn aan de koers (bijvoorbeeld een verrekenprijs). Daarnaast zijn de onderdelen i en k geschrapt. Onderdeel i (oud) verplichtte de effecteninstelling om op de aan de cliënt te verstrekken effectennota de plaats (de effectenbeurs) waar de transactie is uitgevoerd te vermelden. Naar het oordeel van de STE heeft deze informatie in relatie met de administratieve last die zij met zich brengt voor de cliënt te weinig toegevoegde waarde, aangezien in 99% van de gevallen wel duidelijk is op welke beurs de transactie is uitgevoerd. Zodoende vormde de verplichting van onderdeel i een onnodige administratieve last voor de effecteninstelling die kan komen te vervallen.

Artikel 34, onder k, verplichtte de effecteninstelling in de effectennota de leverings- en betalingsvoorwaarden alsmede de plaats en het tijdstip waarop de levering zal plaatsvinden te vermelden. Naar het oordeel van de STE wordt de informatie die vanwege deze bepaling door de effecteninstelling aan de cliënt wordt verstrekt al in voldoende mate aan de cliënt verstrekt op basis van artikel 34 onder c en f, dan wel is de informatie niet erg relevant (zoals de plaats van levering). Derhalve kan onderdeel k vervallen.

Ad 4: de STE heeft op 10 maart 2000 een schrijven doen uitgaan waarin de elektronische verstrekking van de effectennota wordt mogelijk gemaakt. In deze brief wordt aangegeven dat de effecteninstelling in dat geval dient te voldoen aan de in het nieuwe tweede lid genoemde criteria. De wijziging van artikel 34 is derhalve een codificatie van bestaand beleid.

Ad 5: het nieuwe derde lid is opgesteld, omdat in de praktijk is gebleken dat er cliënten zijn die de effectennota niet wensen te ontvangen. De STE is van mening dat indien een cliënt geen gebruik wenst te maken van de informatie waarin artikel 34 voorziet, de effecteninstelling onder de waarborgen zoals gesteld in het vijfde lid, kan afzien van het verstrekken van de effectennota.

X

Artikel 35 wordt als volgt gewijzigd:

In het eerste lid wordt na de zinsnede `heeft gesloten' ingevoegd: , schriftelijk dan wel elektronisch,.

Het tweede lid, komt als volgt te luiden:

2. Indien de in het eerste lid bedoelde opgave elektronisch aan de cliënt wordt verstrekt, gelden de volgende voorwaarden:

a. de cliënt heeft vooraf schriftelijk of elektronisch toestemming gegeven voor elektronische verstrekking van de opgave;

b. gedurende de wettelijke bewaartermijn wordt de cliënt desgevraagd onverwijld een kopie van de opgave verstrekt.

Aan artikel 35 wordt een nieuw derde lid toegevoegd luidende:

3. Indien de cliënt de vermogensbeheerder schriftelijk of elektronisch te kennen geeft de in het eerste lid bedoelde opgave niet te willen ontvangen, kan van de verstrekking er van worden afgezien indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a. de cliënt is door de vermogensbeheerder op het risico gewezen dat de verminderde informatieverstrekking met zich brengt;

b. gedurende de wettelijke bewaartermijn wordt de cliënt desgevraagd onverwijld alsnog een opgave verstrekt.

Toelichting

Ad 1: artikel 35, eerste lid, houdende de verplichting tot het ter beschikking stellen van een kwartaaloverzicht van de samenstelling van het door de effecteninstelling voor de cliënt beheerde vermogen, schreef niet expliciet voor dat dit overzicht schriftelijk ter beschikking gesteld dient te worden. Ofschoon het in de praktijk niet ter discussie stond of dit inderdaad schriftelijk diende plaats te vinden, is besloten deze norm wel in het artikel te expliciteren en daarbij mede aan te geven dat het overzicht onder voorwaarden (zie onderstaand) ook elektronisch verstrekt kan worden.

Ad 2: artikel 35, tweede lid, bepaalde dat het overzicht van de samenstelling van het door de effecteninstelling voor die cliënt beheerde vermogen opgesteld diende te worden overeenkomstig een door de STE goedgekeurd model. De STE is echter thans van mening dat de beleidsvrijheid van effecteninstellingen niet beperkt moet worden door vormvereisten, mede omdat dit de prikkel tot innovatie wegneemt en effecteninstellingen het overzicht als concurrentiemiddel kunnen gebruiken. Tevens is de STE van mening dat het opstellen van een kwartaalrapportage primair de verantwoordelijkheid is van de effecteninstelling zelf. Derhalve is besloten af te zien van een model en is het tweede lid (oud) komen te vervallen. Vanzelfsprekend is de STE wel bereid om actief mee te denken met betrekking tot initiatieven van individuele effecteninstellingen dan wel van verschillende effectenbranches om te komen tot een model.

In het nieuwe tweede lid zijn in aanvulling op de wijziging in het eerste lid, de voorwaarden opgenomen waaronder het kwartaaloverzicht elektronisch aan de cliënt mag worden verstrekt (zie ook toelichting ad 4 bij artikel W).

Ad 3: het nieuwe derde lid is opgesteld omdat in de praktijk is gebleken dat cliënten van vermogensbeheerders geen prijs stellen op de in artikel 35, eerste lid, voorgeschreven kwartaalopgave van de vermogensbeheerder. De STE is van mening dat indien een cliënt geen gebruik wenst te maken van de informatie waarin artikel 35 voorziet, de effecteninstelling onder de waarborgen zoals gesteld in het derde lid, kan afzien van het verstrekken van de effectennota.

Y

Artikel 37 komt als volgt te luiden:

1. Een effecteninstelling stelt minimaal eens per jaar aan iedere cliënt voor wie zij effectendiensten verricht een opgave beschikbaar die een getrouw en volledig overzicht geeft van de samenstelling van de door de effecteninstelling voor die cliënt in bewaring gegeven effecten.

2. De opgave genoemd in het eerste lid omvat tenminste de volgende gegevens:

a. een overzicht van de marktwaarde en de samenstelling van het bewaarde vermogen, gespecificeerd naar de soort financiële instrumenten en naar individuele financiële instrumenten;

b. de aan de cliënt voor de bewaring in rekening gebrachte kosten.

Toelichting:

Het oude artikel 37 verplichtte de effecteninstelling die zorg draagt voor de bewaring van effecten om eens per kwartaal haar cliënten een overzicht te geven van de door haar voor de cliënten in bewaring gegeven effecten. Uit de evaluatie is gebleken dat het voordeel van deze informatievoorziening aan de cliënt relatief gering wordt geacht in verhouding met de administratieve last van deze verplichting. De STE acht het in het kader van het afwegen van deze belangen daarom evenwichtiger indien effecteninstellingen verplicht worden om minimaal eens per jaar een overzicht van de voor de cliënt in bewaring gegeven effecten te verstrekken.

Z

Artikel 41 wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanhef komt als volgt te luiden:

Een effecteninstelling onthoudt zich met betrekking tot een effecteninstelling die

(i) niet beschikt over een vergunning als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de wet;

(ii) niet is uitgezonderd van de vergunningplicht ingevolge artikel 7, tweede lid, van de wet; dan wel

(iii) geen aanspraak kan maken op een vrijstelling van de vergunningplicht als bedoeld in artikel 10 van de wet,

van de volgende rechtshandelingen:

2. Er wordt een onderdeel e toegevoegd dat luidt als volgt:

e. het is een effecteninstelling toegestaan de rechtshandelingen als bedoeld onder a tot en met d te verrichten met betrekking tot een in het buitenland gevestigde en niet in of vanuit Nederland actieve effecteninstelling indien de effecteninstelling heeft vastgesteld dat de betreffende buitenlandse effecteninstelling in haar land van vestiging voldoet aan de aldaar geldende vergunning-, registratie of notificatieplicht en de vaststelling schriftelijk is vastgelegd.

Toelichting

Ad 1: de aanhef van artikel 41 (oud) was zo geredigeerd dat zij betrekking had op effecteninstellingen die wel een vergunning hebben ex artikel 7, eerste lid, van de wet of anderszins gerechtigd waren hun effectendiensten in Nederland aan te bieden of te verrichten, maar die desondanks toch niet in het register waren opgenomen. Doel van de bepaling was echter om er in te voorzien dat legale effecteninstellingen geen zaken zouden doen met illegale effecteninstellingen, instellingen die dus niet geautoriseerd zijn om effectendiensten in of vanuit Nederland aan te bieden. De aanhef van artikel 41 is nu in overeenstemming met deze bedoeling gebracht door feitelijk te stellen dat een effecteninstelling zich met betrekking tot instellingen die geen vergunning hebben, en ook niet bij of krachtens de wet zijn uitgezonderd of vrijgesteld van de vergunningplicht, maar desondanks wel effectendiensten in of vanuit Nederland aanbieden of verrichten (derhalve illegale effecteninstellingen) zich onthoudt van de in het artikel genoemde rechtshandelingen.

Ad 2: de integriteitdoelstelling van artikel 41 houdt niet op bij de grenzen. Het is derhalve gewenst dat in Nederland geregistreerde effecteninstellingen de in artikel 41, onder a tot en met d, genoemde rechtshandelingen in het buitenland alleen verrichten met legale ondernemingen. Het toegevoegde onderdeel e schrijft nu voor dat een effecteninstelling, net als met betrekking tot in of vanuit Nederland actieve instellingen, zich ervan dient te vergewissen dat de in het buitenland gevestigde effecteninstelling voldoet aan de aldaar geldende autorisatieverplichting. In het algemeen zal het volstaan indien de effecteninstelling nagaat of de buitenlandse instelling geregistreerd staat bij de buitenlandse toezichthouder. Indien de buitenlandse instelling niet geautoriseerd, geregistreerd of genotificeerd is en stelt dat dit in het desbetreffende land niet vereist is, dient de effecteninstelling dit bij de toezichthoudende autoriteit in het betreffende land te verifiëren.

AA

Artikel 42 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt de zinsnede `bedoeld in het eerste lid' geschrapt en wordt na `betrokkene' ingevoegd: als bedoeld in het eerste lid .

2. In het derde lid wordt tussen `schriftelijk' en `te verstrekken' ingevoegd: dan wel elektronisch binnen drie weken na de in het eerste lid bedoelde aanvraag.

Toelichting

Ad 1: dit betreft een redactionele aanpassing.

Ad 2: krachtens artikel 42 kan een effecteninstelling een medewerker pas in dienst nemen indien hij beschikt over een schriftelijke verklaring van eerdere werkgevers van de medewerker omtrent de deskundigheid en betrouwbaarheid van de betrokkene.

Om te voorkomen dat een effecteninstelling langdurig op een dergelijke verklaring van een effecteninstelling dient te wachten en zodoende de betrokkene gedurende deze tijd niet in dienst kan nemen, is in de regeling opgenomen dat de verklaring binnen drie weken door de effecteninstelling dient te worden verstrekt.

BB

Artikel 43 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede '26, 27, 28, eerste en tweede lid, 30, eerste en tweede lid en 33' vervangen door: 26, 27, eerste en tweede lid, 28, 30, 33, 35, 36 en 37.

2. In het derde lid wordt '24,' vervangen door: 24 en 40.

3. In het vierde lid wordt `39 tot en met 42' vervangen door: 39 en 42.

4. Er wordt een nieuw vijfde lid toegevoegd, luidende:

5. Op een effecteninstelling als bedoeld in artikel 43 van het besluit die in Nederland een bijkantoor heeft zijn de artikelen 39 en 42 alleen van toepassing voor zover het een medewerker als bedoeld in artikel 39 of artikel 42, eerste lid, betreft die werkzaam is op het bijkantoor.

5. Er wordt een nieuw zesde lid toegevoegd, luidende:

6. De artikelen 27, eerste en tweede lid, 28, 29, 30, 32, tweede en derde lid, 33, eerste lid, onder b, c, e en g, 34, 35, 36, 37, 39, 40 en 42 zijn niet van toepassing op een bij de STE geregistreerde effecteninstelling als bedoeld in artikel 12 Vrijstellingsregeling Wte 1995.

Toelichting

Ad 1: het onderscheid tussen verplichtingen van effecteninstellingen ten aanzien van professionele cliënten en niet professionele cliënten dat door artikel 43, eerste lid, wordt gemaakt, dient uit oogpunt van consistentie ook te gelden voor de informatieverplichtingen van artikel 35, 36 en 37 van de NR '99. Ook met betrekking tot deze informatie kan een professionele cliënt immers geacht worden zelf afdoende zorg te kunnen dragen voor het verkrijgen er van. Hiernaast wordt de in artikel 28 opgenomen verplichting om continue over voldoende saldi te beschikken ter afdekking van de posities waaruit verplichtingen kunnen ontstaan niet noodzakelijk geacht voor een professionele cliënt aangezien de zakelijke relatie, waarvan de overeengekomen kredietfaciliteiten onderdeel uitmaken, tussen de effecteninstelling en de professionele cliënt over het algemeen zodanig is dat een beperkende regel hier verstorend kan werken. De professionele cliënt en de effecteninstelling dienen de mogelijkheid te hebben om de onderlinge verplichtingen door middel van een zakelijke overeenkomst ter zake op te lossen. Hetzelfde geldt voor de in artikel 30, derde lid, opgenomen verplichting om de afwikkeling binnen een redelijke termijn uit te voeren; derhalve is ook dit lid nu uitgezonderd voor de professionele cliënt.

Ad 2, 3 en 4: in artikel 43, vierde lid, worden voor effecteninstellingen uit andere EU-lidstaten die in Nederland actief zijn door middel van grensoverschrijdende dienstverlening zonder bijkantoor, de artikelen 39 tot en met 42 niet van toepassing verklaard. Voor de integriteit van de sector is het echter gewenst dat het in artikel 41 opgenomen verbod om zakelijke activiteiten te ontplooien met illegale effecteninstellingen wel van toepassing is; het zou immers vreemd zijn indien deze effecteninstellingen niet zouden bijdragen aan het voorkomen van de activiteiten van illegale effecteninstellingen. Deze effecteninstellingen dienen derhalve indien zij in Nederland actief zijn te voldoen aan de in artikel 41 gestelde verplichtingen. In het derde en nieuwe vijfde lid zijn de verplichtingen van effecteninstellingen uit andere EU-lidstaten die in Nederland actief zijn door middel van een bijkantoor nader ingeperkt. Conform het vierde lid (oud) waren op deze effecteninstellingen de artikelen 39 tot en met 42 van toepassing. Artikel 40 ziet echter op het prudentieel toezicht dat door de `thuis-toezichthouder' wordt uitgeoefend: de prudentiële artikelen 19, 22 en 23 (het betreft hier de Chinese Walls en de gedragscodes inzake koersgevoelige informatie en privé beleggingstransacties) waar artikel 40 naar verwijst, zijn in artikel 43, derde lid, reeds uitgezonderd voor deze effecteninstellingen. Derhalve wordt in het derde lid nu ook artikel 40 voor deze effecteninstellingen uitgezonderd. Daarnaast wordt de reikwijdte van de artikelen 39 en 42 voor deze bijkantoren van EU-effecteninstellingen beperkt tot de medewerkers van het bijkantoor; het werd bij nader inzien niet gepast geacht om deze regels, gezien het home-country beginsel, aan de gehele effecteninstelling op te leggen.

Ad 5: met bij de STE geregistreerde effecteninstellingen als bedoeld in artikel 12 Vrijstellingsregeling Wte 1995 wordt gedoeld op de zogenaamde cliëntenremisiers. Cliëntenremisiers dienen zich krachtens artikel 12, tweede lid, van de Vrijstellingsregeling Wte 1995 juncto artikel 24 Bte 1995, aan de gedragsregels zoals neergelegd in paragraaf 8 van de NR '99 te houden. Niet alle gedragsregels van paragraaf 8 zijn echter relevant voor de cliëntenremisier, omdat de cliëntenremisier slechts cliënten mag aanbrengen, terwijl de gedragsregels op alle diensten zien die een effecteninstelling zou kunnen verrichten. In de NR '99 was echter niet gespecificeerd welke regels precies van toepassing zijn op cliëntenremisiers. In de praktijk werden cliëntenremisiers hiervan op de hoogte gesteld door het toesturen van de gedragsregels, waarin dan onderstreept was welke regels specifiek de cliëntenremisier betroffen. Met het nieuwe zesde lid van artikel 43 wordt nu in de regeling zelf specifiek aangegeven welke regels niet van toepassing zijn op cliëntenremisiers. In dit kader wordt er voor de duidelijkheid nog op gewezen dat de artikelen 25 en 33, eerste lid, onder f, alleen van toepassing op de specifieke activiteiten van de cliëntenremisiers (en dus niet op de in deze artikelen genoemde orderremisier- dan wel orderuitvoeringactiviteiten).

CC

Artikel 45 vervalt.

Toelichting

Artikel 45 (oud) voorzag in een overgangsregeling die noodzakelijk was na de invoering van de NR '99. Deze overgangsregeling is niet meer van toepassing aangezien ofwel de termijnen van de overgangsregeling zijn verlopen ofwel de in het tweede lid bedoelde besluiten door de STE zijn genomen. Aangezien de overgangsregeling niet meer van toepassing is, is opneming ervan in de NR '99 niet meer relevant en kan zij komen te vervallen.

DD

2.3.1 van Bijlage 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. onderdeel b komt als volgt te luiden:

b. de totale netto positie berekend als de som van de lange posities minus de som van de korte posities.

2. onderdeel c komt als volgt te luiden:

c. de totale bruto positie berekend als de som van de lange posities minus de korte posities.

Toelichting

De in 2.3.1, onderdeel b en c (oud), gebruikte terminologie: `netto' lange posities en `netto' korte posities veroorzaakt onduidelijkheid in de markt waardoor de bovengenoemde wijziging gewenst is.

EE

2.5. van Bijlage 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. De titel van 2.5 komt als volgt te luiden: Grote posten.

2. Aan 2.5.1 wordt de volgende zin toegevoegd: Bij de berekening van het toetsingsvermogen in 2.5.2, 2.5.4, 2.5.5, 2.5.7 en 2.5.9 worden in afwijking van de definitie van het toetsingsvermogen als bedoeld in Bijlage 1, de kort achtergestelde leningen van het toetsingsvermogen afgetrokken.

3. In 2.5.2 wordt het zinsnede `lange' geschrapt.

4. In 2.5.4 wordt na `toetsingsvermogen' ingevoegd:

tenzij wordt voldaan aan de voorwaarden die staan vermeld in 2.5.7 tot en met 2.5.10. Deze overschrijding is alleen toegestaan voor het gedeelte van de grote post dat deel uitmaakt van de handelsportefeuille.

5. In 2.5.5 wordt de zinsnede `risico posities' vervangen door: posten.

6. 2.5.6 vervalt.

7. In 2.5.7 wordt `en 2.5.5' geschrapt en wordt `van cliënten' vervangen door: van één cliënt.

8. 2.5.8, onderdeel b komt als volgt te luiden:

b. het bedrag dat dient te worden aangehouden voor het afwikkelings-, leverings-, en/of tegenpartijrisico, voor het gedeelte dat de grenswaarde uit 2.5.4 overschrijdt, zoals berekend in 2.4.

9. In 2.5.9 wordt `en 2.5.5' geschrapt.

Toelichting

Ad 1: dit betreft een redactionele wijziging. 2.5 van bijlage 2 handelt feitelijk over grote posten en de daaraan verbonden risico's; derhalve wordt nu in de titel de term grote posten gebruikt in plaats van grote risico's.

Ad 2: bij de berekening om te bepalen of een korte achtergestelde lening meegenomen mag worden in het toetsingsvermogen moet het marktrisico bepaald worden. Onderdeel van het marktrisico is het risico dat verbonden is aan het aanhouden van grote posten. Het berekenen van de grote posten is weer afhankelijk van de omvang van het toetsingsvermogen. Om derhalve een stabiele grondslag te bepalen voor de berekening van de grote posten, dient een beperkt toetsingsvermogen als uitgangspunt gehanteerd te worden voor de in 2.5.1 (nieuw) genoemde berekeningen.

Ad 3: het doel van 2.5.2 is dat de netto positie als uitgangspunt wordt genomen. Het woord `lange' in het tweede lid (oud) veroorzaakte onduidelijkheid, aangezien de hier relevante `netto positie' ook kort kan zijn. Derhalve is het woord `lange' geschrapt.

Ad 4, 5 en 6: in 2.5.4 (oud) werden er verboden gesteld om bepaalde grenswaarden te overschrijden, maar in 2.5.6 (oud) werd het weer toegestaan om deze grenswaarden onder bepaalde voorwaarden te overschrijden. Met de wijzigingen wordt de rubriek 2.5.4 (oud) samengevoegd met 2.5.6. (oud). In 2.5.6 (oud) werd het tevens toegestaan om de grenswaarde van 2.5.5. onder bepaalde voorwaarden te overschrijden. De Europese regelgeving staat deze overschrijding echter niet toe, zodat deze mogelijkheid geschrapt diende te worden. Derhalve kan 2.5.6 (oud) nu in zijn geheel komen te vervallen.

Ad 7: door de aanpassing van 2.5.7 wordt duidelijk gemaakt dat bij de berekening de positie per cliënt en niet de gehele positie van alle cliënten gezamenlijk in aanmerking dient te worden genomen. Daarnaast is de verwijzing naar 2.5.5. geschrapt, omdat een overschrijding als bedoeld in 2.5.7 niet is toegestaan (zie toelichting ad 4, 5 en 6).

Ad 8: door de wijziging van 2.5.8 wordt duidelijk gemaakt dat alleen de overschrijding van het afwikkelings-, leverings- en/of tegenpartijrisico voor 200% beslagen dient te worden.

Ad 9: verwijzing naar 2.5.5. is geschrapt, omdat een overschrijding als bedoeld in 2.5.9 niet is toegestaan (zie toelichting ad 4, 5 en 6).

FF

3.3.2 van Bijlage 3 komt als volgt te luiden:

2. Het is de medewerker niet toegestaan binnen vierentwintig uur na het geven van een opdracht voor een effectentransactie of de uitvoering van deze opdracht, een opdracht te geven voor een aan deze order tegengestelde effectentransactie, met betrekking tot effecten van hetzelfde fonds of aan dat fonds gerelateerde effecten.

Toelichting

3.3.2. van Bijlage 3 verbiedt een medewerker van een effecteninstelling om binnen 24 uur na uitvoering van een order opdracht te geven tot een tegengestelde transactie (bijv. koop-verkoop in hetzelfde fonds). Met `hetzelfde fonds' werd in de oude redactie van het artikel zowel bijvoorbeeld het aandeel of de obligatie als de van dit aandeel of obligatie afgeleide derivaten bedoeld. Omdat dit niet expliciet duidelijk werd uit het artikel of de toelichting, is het artikel nu meer precies gedefinieerd. Een order met betrekking tot effecten van hetzelfde fonds en aan dat fonds gerelateerde effecten is wel mogelijk, indien het een combinatie-order betreft zoals bijvoorbeeld een spread, straddle of het gedekt schrijven van een calloptie, indien beide posities minimaal 24 uur blijven open staan.

GG

3.3.4 van Bijlage 3 komt als volgt te luiden:

4. Het is de medewerker niet toegestaan een effectentransactie te verrichten in effecten als bedoeld in artikel 46, eerste lid onder a en b, van de wet waarover hij kennis draagt door middel van een nog niet gepubliceerde analyse.

Toelichting: redactionele wijziging waarbij het in de bepaling gebruikte woord `beursfonds' wordt vervangen door `effecten als bedoeld in artikel 46, eerste lid onder a en b, van de wet'. Door deze aanpassing wordt 3.3.4 van bijlage 3 in overeenstemming gebracht met de huidige terminologie van de wet.

HH

In 3.9 van Bijlage 3 wordt in de derde volzin tussen `van' en `het' het woord `de' geschrapt.

Toelichting: dit betreft een redactionele wijziging.

II

4.1 van Bijlage 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. in onderdeel a wordt tussen `4.18,' en `4.20' ingevoegd: 4.19, tweede lid onderdeel d,;

2. in onderdeel c wordt `4.14 tot en met 4.19, 4.20, 4.21' vervangen door: 4.14 tot en met 4.21.

Toelichting

Ad 1: Bijlage 4.19 handelt over de positie van bij emissies betrokken effecteninstellingen. Een vermogensbeheerder ex artikel 1, sub h, onder 8a, kan betrokken zijn bij een emissie vanwege de inschrijving bij een emissie voor haar cliënten. De verplichtingen die uit deze effectendienst voortvloeien voor de effecteninstelling worden aangegeven in bijlage 4.19, tweede lid, onder d. Deze verplichtingen dienen derhalve ook van toepassing te zijn op de vermogensbeheerder ex artikel 1 sub h onder 8a en zijn daarom opgenomen in de opsomming.

Ad 2: dit betreft een redactionele wijziging.

JJ

4.5.1 van Bijlage 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste volzin wordt `blijkt' vervangen door: moet.

2. Aan het eind van de eerste volzin wordt na `bedrijfsonderdelen' toegevoegd: kunnen blijken.

Toelichting

4.5.1 (oud) stelt dat op dagelijkse basis de aard en omvang van de activa en passiva, de niet uit de balans blijkende verplichtingen, alsmede de resultaatontwikkeling, uitgesplitst naar de onderscheiden bedrijfsactiviteiten en bedrijfsonderdelen dienen te blijken, waaruit opgemaakt zou kunnen worden dat deze gegevens ook dagelijks dienen te worden vastgesteld. In de toelichting op 4.5.1. staat echter dat deze gegevens niet dagelijks hoeven te worden opgesteld, maar dat deze op basis van de administratie dagelijks opgesteld moeten kunnen worden. Deze explicitering van de norm is met de wijzigingen nu in 4.5.1 zelf opgenomen.

KK

4.12. van Bijlage 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt voor `de overeenkomsten' ingevoegd: het cliëntenprofiel als bedoeld in artikel 28 van deze regeling en.

2. In onderdeel d, wordt de eerste volzin vervangen door: bescheiden op basis waarvan overeenkomstig artikel 27, derde lid, van deze regeling de identiteit van de cliënt is vastgelegd.

Toelichting

Ad 1: 4.12 van Bijlage 4 geeft aan waarin de cliëntenadministratie van een effecteninstelling dient te voorzien. Door de wijziging van artikel 28, eerste lid, is nu verduidelijkt dat het door de effecteninstelling opgestelde cliëntenprofiel schriftelijk of elektronisch dient te worden vastgelegd. Deze vastlegging dient ook uit de cliëntenadministratie te blijken, waartoe 4.12, onderdeel a, nu gewijzigd is.

Ad 2: de wijziging in onderdeel d, van 4.12 zorgt er voor dat dit voorschrift aansluit bij het nieuwe artikel 27, derde lid, dat betrekking heeft op de vastlegging van de identiteit van de cliënt.

LL

4.15 van Bijlage 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. 4.15.3, onderdeel b, komt als volgt te luiden:

b. in wat voor hoedanigheid de effecteninstelling in relatie tot de cliënt is opgetreden, als agent of principaal.

2. 4.15.3, onderdeel c, vervalt.

Toelichting

Ad 1 en 2: 4.15.3, onderdeel b (oud) voorzag in de verplichting voor de effecteninstelling om de datum respectievelijk data en tijdstip(pen) waarop de (deel)uitvoering van de order is bevestigd in de orderadministratie vast te leggen. Aangezien deze verplichting naar het oordeel van de STE niet voorziet in informatie die vanuit prudentieel oogpunt noodzakelijk is en de administratieve lasten zo laag mogelijk moeten worden gehouden, is deze bepaling geschrapt.

In het nieuwe onderdeel b van 4.15.3 is het oude onderdeel c van 4.15.3 in gewijzigde vorm opnieuw opgenomen. Het oude onderdeel c is daarbij gewijzigd omdat een normstelling in principe dient te zijn opgenomen in de regeling zelf en niet in de toelichting daarop. Onderdeel c van 4.15.3 (oud) was echter niet geheel duidelijk omschreven, terwijl in de toelichting bleek wat precies bedoeld werd met `de wijze waarop de order door de effecteninstelling is uitgevoerd'. Derhalve wordt in 4.15.3, onderdeel b, de norm die in de toelichting opgenomen was nu overgeheveld naar de regeling zelf.

MM

4.16, onderdeel b, van Bijlage 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde liggende streepje komt als volgt te luiden: datum en tijdstip waarop de transactie is uitgevoerd;.

2. Het op één na laatste liggende streepje vervalt.

Toelichting

4.16 van Bijlage 4 heeft betrekking op de effecten(transactie)administratie, waaronder ook de administratie van de effectennota's. De eisen in onderdeel b corresponderen met de eisen die artikel 34 aan de effectennota stelt. In artikel 34 is een aantal gegevens geschrapt, zodat om beide bepalingen met elkaar in overeenstemming te laten zijn deze gegevens in 4.16 eveneens dienden te worden geschrapt.

NN

In 4.19.2 onderdeel d, van Bijlage 4 wordt in het vierde gedachtestreepje het zinsdeel `het tijdstip,' geschrapt.

Toelichting

De verplichting voor de effecteninstelling om ook het tijdstip van de levering van toegewezen effecten in de administratie vast te leggen wordt door de STE bij nader inzien als een overbodige verplichting beschouwd. De verplichte administratieve vastlegging van de andere gegevens die in 4.19.2 worden genoemd, bieden voldoende informatie.

OO

4.27 van Bijlage 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. 4.27.1 komt als volgt te luiden:

1. De effecteninstelling die gebruik maakt van geautomatiseerde gegevensverwerking dient zodanige maatregelen en procedures door te voeren dat de beveiliging (vertrouwelijkheid, integriteit en continue beschikbaarheid) van de geautomatiseerde gegevensverwerking is gewaarborgd. Daarbij dient aandacht te zijn besteed aan maatregelen op de volgende gebieden:

a. algemene beheersmaatregelen in de geautomatiseerde omgeving;

b. de gehanteerde functiescheidingen;

c. geprogrammeerde controles die zich richten op de betrouwbare werking van de gebruikte applicaties (`application controls'); en

d. de maatregelen in de gebruikersomgeving.

2. Aan 4.27.3 wordt een onderdeel e toegevoegd luidende:

e. te beschikken over een herstelprocedure die voorziet in handleidingen en gegevens op basis waarvan gegevens die foutief of ongeautoriseerd zijn gewijzigd of ingevoerd kunnen worden hersteld.

3. Na 4.27.4 worden twee nieuwe rubrieken toegevoegd die luiden als volgt:

5. De effecteninstelling dient te beschikken over procedures waarin de uitgangspunten voor beheer en beveiliging zijn vastgelegd. Er dient een plannings- en evaluatiecyclus aanwezig te zijn, die voortdurend bewaakt of de juiste maatregelen zijn getroffen en waaruit de werking van het beleid blijkt. De periodieke evaluatie van het beveiligingsbeleid dient te zijn gebaseerd op actuele risico-analyses.

6. De effecteninstelling dient ervoor zorg te dragen dat veranderingen in informatiebehoeften en de daartoe benodigde aanpassingen in de automatiseringssystemen worden vastgesteld en doorgevoerd op basis van veranderingen in de doelstellingen en in het risicoprofiel van de effecteninstelling.

Toelichting

Ad 1: waarborgen in de geautomatiseerde gegevensverwerking worden beheerst door gebruik te maken van a) algemene beheersmaatregelen in de geautomatiseerde omgeving (`general controls'), b) de gehanteerde functiescheidingen, c) de geprogrammeerde controles die zich richten op de betrouwbare werking van de gebruikte applicaties (`application controls') en d) de maatregelen die door de gebruikers getroffen worden.

In onderstaand schema is het een en ander visueel in kaart gebracht.

stcrt-2001-168-p24-SC30753-1.gif

Het rechter gedeelte van de afbeelding heeft betrekking op de maatregelen van interne controle die in de automatiseringsorganisatie worden getroffen. Het linker gedeelte heeft betrekking op de maatregelen die buiten de automatiseringsorganisatie worden getroffen.

Onder functiescheiding wordt in dit verband verstaan het creëren van belangentegenstellingen door het toedelen van taken aan verschillende personen. Een gebruikerscontrole is een organisatorische maatregel van interne controle die buiten de automatiseringsorganisatie wordt getroffen.

Manco's in de `application controls' kunnen worden gecompenseerd door gebruikerscontroles (en vice versa). Als de functiescheidingen niet gerealiseerd zijn, kan niet worden gesteund op het blijvend en juist functioneren van de gebruikerscontroles. De `general controls' zorgen ervoor dat de `application controls' blijvend en juist functioneren.

De gebruikerscontrole steunt doorgaans op de application controls en de general controls. Derhalve zal de gebruikersorganisatie moeten aangeven welke interne controles zij aan de automatisering wenst te delegeren. Die automatiseringsorganisatie kan daaraan invulling geven door algemeen werkende general controls of specifieke application controls in te bouwen in enerzijds de ontwikkelings- en verwerkingsomgeving en anderzijds de applicaties. Beoordeling van de IT-specifieke onderdelen van de geautomatiseerde bedrijfsprocessen dient door gecertificeerde EDP Auditors te worden uitgevoerd.

De realisatie en uitwerking van de conform 4.27 te nemen controlemaatregelen dient te geschieden met inachtneming van algemeen geaccepteerde normen zoals de Code voor Informatiebeveiliging (Nederlands Normalisatie Instituut/ Ministerie van Economische Zaken) en de Control Objectives for Information Technology (COBIT) van de Information System Audit and Control Association (ISACA).

Indien de effecteninstelling voor de effectendiensten die zij aanbiedt en/of verricht gebruik maakt van niet-besloten elektronische netwerken, in de regel aangeduid met het begrip `internet', dient de effecteninstelling met het oog op de specifieke risico's van deze toepassingen aanvullende beheersmaatregelen te nemen, welke aansluiten bij algemeen geaccepteerde normen ter zake, zoals neergelegd in de handleiding ZekeRE Business van de Nederlandse Orde van Register EDP Auditors (NOREA) Voor nadere informatie hierover wordt verwezen naar www.norea.nl.

Ad 2: 4.27.3 (oud) voorzag niet in de verplichting om in een herstelprocedure te voorzien. Een herstelprocedure wordt in deze gevallen echter wel noodzakelijk geacht.

Ad 3: Een uitgebalanceerde toepassing van maatregelen zoals voorgeschreven in de nieuwe rubrieken 4.27.5 en 4.27.6 vereist een analyse en continue bewaking van risico's, kwetsbaarheden en afhankelijkheden die zijn te onderkennen bij de door de instelling gekozen bedrijfsvoering. Dit was nog niet expliciet opgenomen in 4.27.

PP

Bijlage 5 vervalt.

Toelichting

Artikel 27(oud) gaf aan dat de STE een model cliëntenovereenkomst zou opstellen die door effecteninstellingen gebruikt zou kunnen worden. De STE ziet echter af van het voorschrijven van een model-cliëntenovereenkomst (zie de toelichting op artikel 1, onder S). Derhalve komt Bijlage 5 te vervallen.

QQ

Bijlage 7 wordt als volgt gewijzigd

1. Aan 7.2 wordt toegevoegd: Een effecteninstelling als bedoeld in artikel 12 Vrijstellingsregeling Wte 1995 vermeldt tevens dat zij de producten namens een andere effecteninstelling aanbiedt en dat zij alleen de cliënt in contact brengt met de aanbieder van deze producten.

2. Aan 7.3 wordt toegevoegd: Een effecteninstelling als bedoeld in artikel 12 Vrijstellingsregeling Wte 1995 vermeldt tevens de namen van de effecteninstellingen bij wie zij haar cliënten aanbrengt.

3. 7.5 komt als volgt te luiden:

1. De informatieverstrekking is inhoudelijk juist en niet misleidend.

2. Het beeld, dat het publiek op basis van de informatieverstrekking kan vormen van het aanbod van een effecteninstelling en de risico's van het aanbod, wijkt niet wezenlijk af van het beeld dat gevormd kan worden op grond van de informatie die overeenkomstig de wet, het besluit en deze regeling verstrekt dient te worden.

3. De informatieverstrekking met betrekking tot een product is duidelijk en transparant omtrent de aard van het product en haar samenstellende delen. Zij geeft een objectieve weergave van risico's van het aangeboden product en haar samenstellende delen. Tevens voorziet de informatieverstrekking in een objectief en actueel kostenoverzicht.

4. Indien informatie wordt verschaft ten aanzien van een product waarbij krediet wordt verschaft voor beleggingsdoeleinden en het risico voor rekening van de belegger komt, wordt in de informatieverstrekking in duidelijke bewoordigen aangegeven dat de belegger een lening aangaat. Voorts wordt de volgende mededeling in de informatieverstrekking opgenomen: `U belegt (deels) met geleend geld. Dit betekent dat u het risico loopt dat u uw inleg verliest of zelfs een schuld overhoudt.' Deze zin wordt duidelijk zichtbaar, goed leesbaar en apart van de overige tekst in de informatieverstrekking opgenomen, waarbij de gebruikte letter niet kleiner is dan de grootte van de letter in de nabije tekst.

4. In 7.7, onderdeel a, wordt `vermeld' vervangen door: vermeld. De referentieperiode dient altijd actueel te zijn. Voor zover mogelijk wordt het meest recente rendement weergegeven;.

5. In 7.8, wordt een onderdeel d toegevoegd, luidende:

d. in de informatieverstrekking dienen de potentiële rendementen van het aangeboden product zowel in positieve als in negatieve scenario's te worden weergegeven.

Toelichting

Ad 1 en 2: cliëntenremisiers mogen slechts cliënten aanbrengen en zelf geen producten aanbieden. Daarom moet altijd duidelijk zijn dat de cliëntenremisier de producten slechts namens een andere effecteninstelling aanbiedt en dat de cliëntenremisier de cliënt in contact brengen met de aanbieder. Derhalve zal de cliëntenremisier hierover conform het nieuwe 7.3 van Bijlage 7 duidelijke informatie dienen te verstrekken en de namen van de effecteninstellingen waarbij hij zijn cliënten aanbrengt dienen weer te geven. Indien de cliëntenremisier in de informatieverstrekking bepaalde producten aanbiedt, betekent dit dat de cliëntenremisier alleen de effecteninstellingen hoeft weer te geven die dit product aanbieden. Slechts indien de informatieverstrekking algemeen gesteld is en geen aanbieding van producten inhoudt, moeten alle effecteninstellingen genoemd worden waar de cliëntenremisier zijn cliënten aan zou kunnen brengen.

Ad 3: 7.5 van Bijlage 7 geeft aan waaraan informatieverstrekking als bedoeld in 7.1 van Bijlage 7 dient te voldoen. Uit de toezichtpraktijk is gebleken dat er behoefte bestaat aan een uitbreiding van het normenkader dat aangeeft waaraan informatieverstrekking krachtens de NR'99 dient te voldoen, omdat de informatieverstrekking soms toch niet de vereiste duidelijkheid en inzichtelijkheid aan de belegger verschafte die nodig wordt geacht. Derhalve is 7.5 (oud) uitgebreid. In 7.5.1 en 7.5.2 is de oude rubriek 7.5 overgenomen. In 7.5.3 is opgenomen dat de informatieverstrekking transparant dient te zijn. Een objectieve weergave van de risico's van het aangeboden product en haar samenstellende delen betekent dat zowel aandacht dient te worden besteed aan de positieve als de negatieve elementen van het aangeboden product. Het dient voor potentiële beleggers, ook degene met weinig kennis op effectengebied, duidelijk te zijn waarin wordt belegd, welke rendementen er mogelijk zijn en welke risico's het aangeboden product met zich brengt. 7.5.4 behelst dat indien een belegger een product aangeboden krijgt waarbij hij met geleend geld gaat beleggen de belegger gewaarschuwd dient te worden voor het risico dat de belegger zijn geleende geld kan verliezen. De waarschuwing dient op dezelfde wijze in de informatieverstrekking te worden opgenomen als de reeds bestaande verplichte waarschuwing met betrekking tot de waarde van de belegging als genoemd in 7.6.1.

Ad 4: in 7.7, onderdeel a, is opgenomen dat de referentieperiode altijd actueel dient te zijn. Soms werden de werkelijke rendementen slechts weergegeven tot vlak voor een periode waarin de koersen waren gedaald. Om te voorkomen dat effecteninstellingen bewust deze slechtere periode achterwege laten, is nu voorgeschreven dat het rendementcijfer actueel dient te zijn, waarbij voor zover mogelijk het meest recente rendement dient te worden gebruikt. Voor zover mogelijk betekent hier dat op het moment dat de informatieverstrekking wordt samengesteld en geproduceerd, het op dat moment meest recente rendementscijfer (bijvoorbeeld tot het einde van de vorige maand) gebruikt moet worden.

Ad 5: in 7.8, onderdeel d, is opgenomen dat in de informatieverstrekking de potentiële rendementen van het aangeboden product zowel in positieve als in negatieve scenario's dienen te worden weergegeven. Alhoewel enkele marktpartijen al vrijwillig hiertoe over zijn gegaan, wordt nog niet door iedereen aan de belegger inzichtelijk gemaakt wat er gebeurt indien de koersen niet stijgen of zelfs dalen. Met het opnemen van het nieuwe onderdeel d is dit nu verplicht.

Artikel 2: Wijzigingen toelichting

A

Aan het algemene deel van de Toelichting wordt het volgende toegevoegd:

Het gebruik van het elektronische berichtenverkeer in de effectendienstverlening is in de regeling op een zodanige wijze mogelijk gemaakt dat, met uitzondering van het sluiten van een cliëntenovereenkomst en de volmacht, alle krachtens de regeling verplichte handelingen van de effecteninstelling die schriftelijk dienen te geschieden ook op elektronische wijze kunnen geschieden. Hiertoe dient echter wel aan de volgende voorwaarden te worden voldaan:

a. de cliënt dient vooraf schriftelijk dan wel elektronisch toestemming te verlenen;

b. gedurende de wettelijke bewaartermijn dienen cliënten onverwijld van het betreffende document (een schriftelijke of elektronische) kopie te kunnen opvragen.

Toelichting

Het in de regeling opnemen van deze mogelijkheid vormt een codificatie van het reeds bestaande beleid van de STE, waardoor het grootste gedeelte van de effectendienstverlening vanaf het eerste contact en het doorgeven van een order tot aan het verstrekken van de effectennota en de positieoverzichten via het elektronische berichtenverkeer kan geschieden. Het is hierbij overigens niet uitgesloten dat implementatie van Europese regelgeving in de nabije toekomst in bepaalde gevallen ook het op elektronische wijze sluiten van een cliëntenovereenkomst en een volmacht mogelijk zal maken.

B

In de Toelichting op artikel 1, onderdeel h, sub 1, wordt in de tweede zin het zinsdeel `en verstrekt geen effectennota's aan cliënten' geschrapt.

C

De toelichting op artikel 1 onder h sub 2 komt als volgt te luiden:

De effectendienst bedoeld onder sub 2 ziet op het door een effecteninstelling uitvoeren of doen uitvoeren van effectenorders van cliënten, daaronder begrepen het op eigen naam door de effecteninstelling voor rekening van cliënten uitvoeren van effectentransacties (de commissionairs activiteiten), alsmede het anderszins bijeen brengen van koper en verkoper ter zake van een effectentransactie (bijvoorbeeld interdealer broker activiteiten). In het laatst genoemde geval voert de effecteninstelling de desbetreffende transactie niet noodzakelijkerwijs zelf uit, maar brengt de instelling de partijen bij elkaar en kan die transactie rechtstreeks door de beide cliënten (koper en verkoper) van de effecteninstelling worden bewerkstelligd, zonder verdere tussenkomst van de effecteninstelling in kwestie. Met de in de definitie opgenomen zinsnede `uitvoeren of doen uitvoeren' wordt bedoeld dat een effecteninstelling op eigen naam de orders uitvoert of op eigen naam door een andere effecteninstelling (bijvoorbeeld op een buitenlandse beurs) laat uitvoeren.

Toelichting

Deze wijziging zorgt er voor dat de toelichting niet meer verwijst naar achterhaalde begrippen die gerelateerd waren aan de (niet meer bestaande) AEX-reglementering. Tevens wordt voorzien in een verduidelijking van de begrippen uitvoeren en doen uitvoeren.

D

Aan het slot van de toelichting op artikel 1 wordt met betrekking tot artikel 1, onderdeel h, sub 8b, opgenomen:

Met de in artikel 1, onderdeel h, sub 8b, opgenomen zinsnede `uitvoeren of doen uitvoeren' wordt bedoeld dat een effecteninstelling op eigen naam de orders uitvoert of op eigen naam door een andere effecteninstelling (bijvoorbeeld een effecteninstelling die wel lid is van de lokale beurs of wel op een buitenlandse beurs is toegelaten om transacties te verrichten) laat uitvoeren.

Toelichting: deze wijziging van de toelichting voorziet in een verduidelijking van de begrippen uitvoeren en doen uitvoeren.

E

De toelichting op artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

1. Tussen de toelichting op onderdeel g en onderdeel l wordt ingevoegd:

De garantie als genoemd in artikel 15 onder j dient zowel betrekking te hebben op verplichtingen van de effectengiro die kunnen voortvloeien uit een door haar gesloten overeenkomst als op verplichtingen die kunnen voortvloeien uit de wet. Een garantieverklaring als genoemd in artikel 2:403, eerste lid, onder f BW is derhalve niet afdoende.

2. De laatste alinea wordt vervangen door: Overigens wordt benadrukt dat een effecteninstelling die een effectengiro aanbiedt en daarbij geldrekeningen voor de cliënt aanhoudt, onder het verbod van artikel 82 van de Wet toezicht kredietwezen 1992 (Wtk 1992) valt en derhalve een ontheffing dient aan te vragen.

F

De toelichting op artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste volzin wordt na `uitoefenen' toegevoegd:

, waaronder mede te verstaan de activiteiten die een kredietinstelling bijvoorbeeld in het kader van een tripartiete overeenkomst (gesloten met een andere effecteninstelling en een cliënt) verricht; ook in dat geval verleent zij immers effectendiensten.

2. De laatste vier volzinnen van de toelichting op artikel 16 worden vervangen door:

De algemene strekking van artikel 16 laat derhalve onverlet dat in specifieke situaties voor een andere vermogensscheidingsmaatregel dan die van artikel 16 kan worden gekozen, althans zolang deze geen strijd oplevert met de doelstellingen van de wet. Evenmin sluit de onderhavige regeling uit dat ter zake van de afwikkeling van effectentransacties voor cliënten van kredietinstellingen de administratieve afwikkeling van de geld- en stukkenrekening(en) van een cliënt niet gepaard gaat met een gelijktijdige afwikkeling in het onderliggende stukkenverkeer, bijvoorbeeld omdat er problemen bij de afwikkeling of levering zijn opgetreden. Voorwaarde is wel dat ter zake naar het oordeel van de STE voldoende maatregelen getroffen zijn ter waarborging van de belangen van de cliënten in kwestie. Met betrekking tot de in artikel 16, onder b, genoemde bewaring geldt overigens dat het de bewaarinstelling ook is toegestaan de effecten van de kredietinstelling te bewaren.

Toelichting

Ad 1: deze aanpassing is opgenomen om duidelijk te maken dat een kredietinstelling in alle gevallen waarbij zij betrokken is bij effectendienstverlening, dient te voldoen aan de vermogensscheidingsregel als gesteld in artikel 12 van de regeling. Het is hierbij bijvoorbeeld niet van belang of de cliënt alleen een geld- en effectenrekening bij de kredietinstelling heeft maar feitelijk vooral zaken doet via een vermogensbeheerder of dat deze instelling zelf actief betrokken is bij de aan en/of verkoop van de effecten.

Ad 2: dit betreft met name een redactionele wijziging, die verduidelijkt dat artikel 16 een voorbeeld geeft van hoe de vermogensscheiding kan worden bewerkstelligd, maar dat conform artikel 18 ook op andere wijzen voldaan kan worden aan de verplichte vermogensscheiding die artikel 12 voorschrijft. Voorts is nu expliciet in de toelichting vermeld dat een bewaarinstelling naast effecten van cliënten effecten van de kredietinstelling zelf mag bewaren, mits deze adequaat geadministreerd zijn.

G

In de eerste zin van de toelichting op artikel 17 wordt de zinsnede `de eigendom te verkrijgen van effecten' vervangen door: het recht op de levering van effecten te verkrijgen.

Toelichting: dit betreft een redactionele wijziging

H

In de derde zin van de toelichting op artikel 19 wordt de zinsnede `over een' vervangen door: overeen hoeft.

Toelichting: dit betreft een redactionele wijziging

I

Aan de toelichting op artikel 24 wordt een nieuwe alinea toegevoegd, luidende:

Artikel 24, derde lid, geeft aan dat niet iedere wijziging in de AO/IC ter beoordeling aan de STE hoeft te worden voorgelegd. Slechts aanpassingen die een `significante' wijziging van de AO/IC van de effecteninstelling vormen, dienen aan de STE ter beoordeling te worden voorgelegd. Hierbij kan gedacht worden aan wijzigingen die van invloed kunnen zijn op de interne beheersing van de bedrijfsprocessen van de effecteninstelling, zoals het aanbieden van nieuwe diensten en producten (bijvoorbeeld beleggen via internet), wijzigingen in risicobeheersingssystemen en implementatie van dan wel wijzigingen in (zelf ontwikkelde) geautomatiseerde toepassingen. Bij twijfel of er sprake is van een wijziging krachtens artikel 24, derde lid, wordt geadviseerd contact met de STE op te nemen.

Toelichting

De aanvulling op de toelichting van artikel 24 ziet op een verduidelijking van de in het nieuwe derde lid gebruikte term `significant'.

J

De toelichting op artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

5. In de vierde volzin wordt de zinsnede `de term effectendienstverlening' vervangen door: de zinsnede `de uitvoering van de opdrachten'.

6. In de vierde volzin wordt na de zinsnede `effectendiensten anders' het woord `dan' geschrapt.

Toelichting: dit betreft een redactionele wijziging.

K

In de eerste volzin van de toelichting op artikel 26 wordt de zinsnede `deze bepaling betreft uit de aard der zaak alleen de effectendienstverlening van een kredietinstelling' vervangen door: deze bepaling betreft voor zover het een kredietinstelling betreft alleen de effectendienstverlening van de kredietinstelling.

Toelichting

Deze aanpassing van de toelichting vormt geen materiële wijziging van de toelichting maar dient alleen ter verduidelijking van het feit dat de `cold calling' bepaling ook op kredietinstellingen van toepassing is. Voor zover het een kredietinstelling betreft is artikel 26 alleen van toepassing op de activiteiten van de kredietinstelling die bestaan uit het verrichten of aanbieden van effectendiensten.

L

De Toelichting op artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan de eerste alinea wordt toegevoegd:

De van de cliënt verkregen informatie, het zogenaamde `cliëntenprofiel', wordt schriftelijk dan wel elektronisch vastgelegd. Het verdient daarbij aanbeveling om de cliënt kennis te laten nemen van het vastgelegde profiel, teneinde misverstanden te voorkomen. Benadrukt wordt hierbij dat altijd van iedere (niet-professionele) cliënt een profiel dient te worden opgemaakt.

2. De tweede, derde en vierde alinea komen als volgt te luiden:

De mate waarin een effecteninstelling zich moet verdiepen in de achtergronden van haar cliënt teneinde het cliëntenprofiel vast te stellen hangt samen met de dienst die zij gaat verlenen. Wanneer een effecteninstelling zich bij haar dienstverlening bijvoorbeeld zal beperken tot het doorgeven of uitvoeren van door de cliënt uitdrukkelijk op eigen initiatief gegeven orders in aandelen, kan de effecteninstelling bijvoorbeeld met betrekking tot de financiële positie een eenvoudig profiel opstellen. Indien de cliënt ook in derivaten wil handelen, zal het profiel daar expliciet aandacht aan dienen te geven. De zorgplicht voor de effecteninstelling hangt immers mede af van het daadwerkelijke profiel van de cliënt. Wanneer een effecteninstelling het vermogen beheert ten behoeve van haar cliënt zal de instelling zich nog meer moeten verdiepen in de bij de cliënt aanwezige effectenkennis, de risicobereidheid van de cliënt en het vermogen van de cliënt om risico's te dragen.

De plicht om kennis te nemen van de achtergronden van de cliënt bestaat zowel bij het aangaan van een relatie als gedurende de relatie indien de dienstverlening wijzigt; dit laatste betekent met name dat indien bijvoorbeeld het risicoprofiel wordt gewijzigd of andersoortige effecten (bijvoorbeeld derivaten in plaats van alleen aandelen) of markten in beeld komen, de achtergronden van de cliënt ter zake aan een nader onderzoek zullen moeten worden onderworpen. Ook geautomatiseerde systemen zoals beursorderlijnen moeten voorzien in een mechanisme dat waarborgt dat een cliëntenprofiel wordt opgesteld en bij de dienstverlening rekening gehouden wordt met dit profiel.

De verplichting in het tweede lid ziet ook op inschrijvingen op emissies, die als (voorwaardelijke) transacties kunnen worden beschouwd. Wanneer een effecteninstelling bij haar dienstverlening bijvoorbeeld effectenorders doorgeeft of uitvoert, kan de effecteninstelling met betrekking tot de financiële positie zich beperken tot het zich ervan te vergewissen dat de cliënt over voldoende middelen beschikt om de verplichtingen na te komen die uit de transactie voortvloeien. Ook geautomatiseerde systemen zoals beursorderlijnen moeten voorzien in een mechanisme dat waarborgt dat alleen transacties worden verricht als de betrokken cliënt aan de uit die transactie voortvloeiende verplichtingen kan voldoen. Voor de saldi vereisten in het tweede en derde lid geldt overigens dat deze bepalingen niet verbieden om tot kredietverstrekking over te gaan of om short-posities in te nemen; dit dient dan echter, voor zover het niet professionele cliënten betreft, separaat (contractueel) te worden geregeld.

Toelichting

Ad 1 en 2: in de toelichting op artikel 28, eerste en tweede lid, is nu duidelijker omschreven dat het cliëntenprofiel schriftelijk dan wel elektronisch moet worden vastgelegd en is tevens meer expliciet aangegeven waaraan het cliëntenprofiel dient te voldoen en wat de verhouding is met de zorgplicht van de effecteninstelling.

M

In de toelichting op artikel 33 wordt tussen de Toelichting op onderdeel e en onderdeel g ingevoegd:

Het eerste lid, onderdeel f, schept overigens niet de verplichting voor elke effecteninstelling om alle bij de uitvoering van een order betrokken effecteninstellingen aan de betreffende cliënt te melden. Het betreft hier uiteraard slechts een verplichting voor orderremisiers en cliëntenremisiers om aan te geven bij welke instelling de orders dan wel de cliënt worden aangebracht.

Toelichting

De werking van artikel 33, eerste lid, onder f, dient in die zin te worden opgevat dat niet alle effecteninstellingen die betrokken zijn bij de uitvoering van orders voor een bepaalde cliënt (bijvoorbeeld de buitenlandse instelling die een order moet uitvoeren op een buitenlandse beurs) genoemd hoeven te worden.

N

De toelichting op artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:

1. Tussen de toelichting op onderdeel a en die op onderdeel c wordt ingevoegd:

Met betrekking tot onderdeel b geldt dat indien de cliënt zich laat vertegenwoordigen door een gemachtigde dit niet hoeft te worden vermeld in de effectennota.

2. De toelichting op de onderdelen i en k (oud) vervalt. In de toelichting op onderdeel j wordt de zinsnede `onderdeel j' vervangen door: onderdeel i.

3. Aan de toelichting op artikel 34 wordt de volgende alinea toegevoegd:

Indien er sprake is van een vermogensbeheerovereenkomst zijn zowel de vermogensbeheerder als de uitvoerende effecteninstelling verantwoordelijk voor het overleggen van de effectennota aan de cliënt. Artikel 34 verplicht de vermogensbeheerder niet ter invulling van deze verantwoordelijkheid de cliënt van een extra effectennota te voorzien naast de door de uitvoerende effecteninstelling aan de cliënt te verstrekken effectennota; de nota van de uitvoerende instelling kan derhalve gebruikt worden om aan deze verantwoordelijkheid te voldoen. Wel dient ook in dit geval de aan de cliënt verstrekte effectennota te voldoen aan alle in artikel 34 genoemde criteria, met name ook met betrekking tot de aspecten die specifiek de vermogensbeheerdiensten zelf betreffen.

Toelichting

Ad 1: in de markt twijfelde men of de gemachtigde ook vermeld diende te worden op de nota. Een cliënt wordt, indien van toepassing, geacht te weten wie hem jegens de effecteninstelling vertegenwoordigt. De effecteninstelling hoeft dit niet via de effectennota aan de cliënt te melden.

Ad 2: aangezien artikel 34, onderdelen i en k (oud), vervallen, dient ook de toelichting op deze onderdelen te vervallen.

Ad 3: de aanvulling van de toelichting op artikel 34 dient ter verduidelijking van het feit dat elke effecteninstelling die effectendiensten voor een cliënt verricht, verplicht is de cliënt van informatie over de uitvoering van de effectendienst door middel van een effectennota te voorzien als gesteld in artikel 34. Deze verplichting betekent echter niet dat bijvoorbeeld een vermogensbeheerder altijd apart aan de cliënt een effectennota dient te verstrekken, indien de uitvoerende instelling een goede nota verstrekt. Volstaan kan worden met één effectennota die door één van de effecteninstellingen aan de cliënt is verstrekt. De vermogensbeheerder blijft er echter in dit voorbeeld altijd verantwoordelijk voor dat de nota verstrekt wordt en de inhoud adequaat is.

O

In de toelichting op artikel 36, derde lid wordt de zinsnede `de onder normale omstandigheden gebruikelijke koersfluctuaties vallen uiteraard buiten de reikwijdte van de in het derde lid neergelegde meldingsplicht' vervangen door: koersfluctuaties als gevolg van wijziging van de verhoudingen van vraag en aanbod vallen buiten de reikwijdte van de in het derde lid genoemde meldingsplicht. Het behoort immers in principe tot de verantwoordelijkheid van de cliënt zelf om hiervan op de hoogte te zijn.

Toelichting

Ter verduidelijking omtrent welke koersfluctuaties de cliënt door de effecteninstelling geïnformeerd dient te worden, is de toelichting op artikel 36, derde lid in bovenstaande zin aangepast.

P

In de eerste volzin van de toelichting op artikel 38 wordt na `de informatie schriftelijk' ingevoegd: dan wel elektronisch.

Q

De eerste zinsnede van toelichting op artikel 39 komt als volgt te luiden:

Artikel 39 ziet op de vastlegging van de bij het verrichten van werkzaamheden door medewerkers van de effecteninstelling (dat wil zeggen die medewerkers die werkzaam zijn ten behoeve van het verlenen van effectendiensten) geconstateerde overtredingen van de bij of krachtens de wet gestelde regels en, op geaggregeerd niveau, een periodieke rapportage daarover aan de STE.

Toelichting

Door deze aanpassing van de toelichting op artikel 39 wordt verduidelijkt dat artikel 39 ziet op overtredingen van medewerkers van de effecteninstelling.

R

De toelichting op artikel 42 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eind van de tweede alinea wordt toegevoegd: De medewerker kan overigens een contract zowel onder opschortende als onder ontbindende voorwaarden worden aangeboden, ingeval er nog referenties moeten worden nagetrokken. Dit laat echter onverlet dat een medewerker slechts dan werkzaamheden bestreken door de wet mag gaan verrichten nadat de inlichtingen zijn ingewonnen en beoordeeld.

2. Na de derde alinea wordt de volgende alinea toegevoegd:

Met de term `in dienst nemen' wordt hierbij ook gezien op werknemers die geen arbeidsovereenkomst met de effecteninstelling hebben gesloten, maar wel voor de effecteninstelling werkzaamheden gaan verrichten, zoals uitzendkrachten (tenzij de aanstelling slechts zeer kortstondig is voor het verrichten van eenvoudige werkzaamheden). Artikel 42 spreekt van een medewerker `die werkzaam zal zijn op het gebied van de door de wet bestreken en door de effecteninstelling uitgeoefende diensten'. Het betreft hier feitelijk het gehele effectenbedrijf, waaronder bijvoorbeeld:

- medewerkers werkzaam bij de effecteninstelling die activiteiten verrichten die bestaan uit het aanbieden van of verrichten van diensten

• ter zake van effectenbemiddeling en/of vermogensbeheer (front office

• personeel);

- het afwikkelen van voornoemde diensten (back office personeel);

- het controleren van voornoemde diensten (interne controle op vernoemde diensten).

Toelichting

Over een medewerker dienen ex artikel 42 inlichtingen ingewonnen te worden voordat deze aan de slag gaat bij een effecteninstelling. In de praktijk blijkt dat instellingen medewerkers aannemen onder ontbindende voorwaarden en de referenties vervolgens niet of pas na een lange periode inwinnen. Teneinde duidelijk te maken dat het tekenen van het contract weliswaar kan plaatsvinden voordat de informatie is verkregen en beoordeeld, maar dat deze informatie wel ingewonnen moet zijn op het moment dat de nieuwe medewerker actief wordt, is de toelichting ter zake verduidelijkt. Daarnaast is voor effecteninstellingen die naast effectendiensten ook andere activiteiten ondernemen verduidelijkt voor welke medewerkers artikel 42 in feite geldt; de zinsnede `die werkzaam zal zijn op het gebied van de door de wet bestreken en door de effecteninstelling uitgeoefende diensten' is daartoe nader toegelicht. Tenslotte is verduidelijkt dat het `in dienst nemen' ook ziet op (onder andere) uitzendkrachten die voor langere tijd worden aangetrokken.

S

In de toelichting op 3.5 van Bijlage 3 komt de tweede alinea als volgt te luiden:

Ook is het mogelijk van de lokatieverplichting af te wijken ingeval de desbetreffende instelling de transactie niet kan (doen laten) uitvoeren of dat de instelling tot de categorie kleinere instellingen behoort (3.5.3, onder i). In principe wordt een instelling al snel geacht transacties te kunnen (doen laten) uitvoeren. Hierbij is niet bepalend of de instelling de transacties zelf op een beurs of elders kan uitvoeren; het is al voldoende indien de effecteninstelling de orders van zijn personeel kan doorgeven aan een andere instelling die de transactie daadwerkelijk uitvoert. Alleen indien de aard van het werk en de opzet van de effecteninstelling een dergelijke dienstverlening aan het personeel zeer bezwaarlijk maakt, kan van de lokatieverplichting worden afgezien. Een instelling wordt geacht tot de categorie kleinere instellingen te behoren indien er minder dan 14 personen op het gebied van effectendiensten werkzaam zijn. De in 3.5.3, onder ii) neergelegde uitzondering houdt verband met de aard van de beleggingen in (semi) open-ended beleggingsinstellingen die zijn genoteerd aan een in Nederland erkende beurs en gelijksoortige beurzen buiten Nederland. Deze uitzondering is niet van toepassing op insiders die in deze fondsen een bestuurs- of beheersfunctie vervullen. Staatsobligaties zijn, gezien de geringe misbruikgevoeligheid, eveneens uitgezonderd.

T

In de toelichting op 4.3.2 van Bijlage 4 wordt de zinsnede `, maar transacties ter uitvoering aanbrengen bij andere effecteninstellingen' geschrapt en wordt de zinsnede `sub 8b' vervangen door: sub 8a.

Toelichting

dit betreft een redactionele wijziging, o.a. werd abusievelijk verwezen naar sub 8a i.p.v. sub 8b. Door bovengenoemde aanpassing van de toelichting op 4.3.2 is de toelichting in overeenstemming gebracht met de tekst van 4.3.2.

U

In de toelichting op 4.6 van Bijlage 4 wordt de zinsnede `ten alle tijde' vervangen door: te allen tijde.

V

In de toelichting op 4.12 van Bijlage 4 wordt in de op één na laatste volzin de zinsnede `(in casu kopie van het paspoort, rijbewijs en dergelijke)' geschrapt.

Toelichting

Dit gedeelte dient te worden geschrapt, aangezien 4.12, onder d, voorziet in een verwijzing naar de Wet identificatie bij financiële dienstverlening 1993. In dat kader is het noemen van de voorbeelden verwarrend en overbodig.

W

De toelichting op 4.15.3 en 4.15.4 komt als volgt te luiden:

In 4.15.3 staan de gegevens opgenomen die dienen te worden vastgelegd bij de uitvoering van de order. 4.15.4 schrijft, gezien het belang dat de STE hecht aan een goede tijdsregistratie, voor dat een instelling moet voorzien in adequate onafhankelijke en objectieve tijdsvastlegging.

Toelichting: dit betreft een redactionele wijziging, mede omdat hetgeen ter Toelichting bij in 4.15.3 stond vermeld nu in 4.15.3 zelf is opgenomen.

X

In de toelichting op 7.1 van bijlage 7 wordt voor de laatste zin de volgende zin opgenomen: Deze bijlage heeft voorts geen betrekking op informatieverstrekking die elders in de wet- en/of regelgeving is geregeld.

Toelichting

Informatie verstrekking zoals bij emissies is elders in de wet- en/of regelgeving afdoende gereguleerd en behoeft geen nadere regulering op basis van bijlage 7.

Artikel 3: Overgangsbepaling

De artikelen 1 en 2 blijven buiten toepassing tot de eerste dag van de vierde kalendermaand na de datum van inwerkingtreding van deze wijziging van de Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999.

Artikel 4: Inwerkingtreding

Deze regeling kan worden aangehaald als `Wijziging Nadere regeling toezicht effectenverkeer 1999', wordt in de Staatscourant geplaatst en treedt op 1 september 2001 in werking.

Amsterdam, 31 augustus 2001.
Drs. J.W.F. Kaptein, bestuurder.
P.M. Koster RA, bestuurder.

Naar boven