Vrijstellingsregeling ingrepen

29 augustus 2001

Nr. TRCJZ/TRCJZ/2001/1096

Directie Juridische Zaken

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Gelet op artikel 107 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;

Besluit:

Artikel 1

Van de verboden ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en artikel 4, eerste lid, van het Ingrepenbesluit wordt, voor zover aan artikel 3 van dat besluit wordt voldaan, vrijstelling verleend tot 1 september 2006 voor het verrichten van de ingrepen:

a. bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen e en f, van het Ingrepenbesluit, voor zover het betreft het verwijderen van een deel van de achterste teen en de sporen bij mannelijke kippen bestemd voor de fokkerij, waarvan de nakomelingen gewoonlijk worden gehouden voor de menselijke consumptie;

b. bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel g, van het Ingrepenbesluit, voor zover het betreft het verkorten van de boven- en ondersnavel bij kippen of kalkoenen die worden gehouden of bestemd zijn om te worden gehouden, in een huisvestingssysteem waarin de kippen zich vrijelijk over de vloer van de stal of op en naar verschillende niveaus binnen de stal kunnen bewegen;

c. bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel h, van het Ingrepenbesluit, voor zover het betreft het verwijderen van kammen bij mannelijke kippen bestemd voor de fokkerij, waarvan de nakomelingen gewoonlijk worden gehouden voor het leggen van eieren bestemd voor de menselijke consumptie.

Artikel 2

Van de verboden ingevolge artikel 40, eerste lid, van de wet en artikel 4, derde lid, van het Ingrepenbesluit wordt, voor zover aan artikel 3 van dat besluit wordt voldaan, vrijstelling verleend tot 1 september 2002 voor het verrichten van de ingrepen:

a. bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel l, van het Ingrepenbesluit voor zover het betreft het eenmalig vriesbranden van runderen, naast de bij of krachtens enig ander wettelijk voorschrift voorgeschreven of toegestane identificatie-ingrepen;

b. bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdelen a en c, van het Ingrepenbesluit voor zover het betreft het aanbrengen van één oormerk in een oor of een tatoeage bij varkens die worden gehouden voor de fokkerij naast de bij of krachtens enig ander wettelijk voorschrift voorgeschreven of toegestane identificatie-ingrepen;

c. bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdelen a en d, van het Ingrepenbesluit, voor zover het betreft het aanbrengen van één oormerk in een oor of het subcutaan of intramusculair aanbrengen van micro-electronica bij kalveren of varkens ten behoeve van de herkenning van het dier bij het voederen in groepshuisvesting naast de bij of krachtens enig ander wettelijk voorschrift voorgeschreven of toegestane identificatie-ingrepen.

Artikel 3

Van de verboden ingevolge artikel 41 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren wordt vrijstelling verleend, voor zover het paarden betreft waarbij een deel van de staart is verwijderd mits de ingreep is verricht voor 1 september 2001.

Artikel 4

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 september 2001.

Artikel 5

Deze regeling wordt aangehaald als: Vrijstellingsregeling ingrepen.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,L.J. Brinkhorst.

Toelichting

De Vrijstellingsregeling ingrepen staat toe dat enkele ingrepen bij dieren nog gedurende een bepaalde periode na 1 september worden verricht. Onder een ingreep wordt verstaan het verwijderen of beschadigen van een deel of delen van het lichaam van een dier. Het verrichten van ingrepen is ingevolge artikel 40 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren slechts toegestaan in de in dat artikel genoemde gevallen. Ter uitvoering van artikel 40, tweede lid, onderdeel c, zijn in het Ingrepenbesluit ingrepen aangewezen die mogen worden verricht.

Bij de totstandkoming van het Ingrepenbesluit zijn sommige ingrepen die als ongewenst werden beoordeeld, toch toegestaan omdat er geen praktisch uitvoerbaar en economisch haalbaar alternatief beschikbaar was. Van een aantal van deze ingrepen werd verwacht dat er binnen een periode van 5 jaar een alternatief voor gevonden zou kunnen worden, aldus de nota van toelichting bij het Ingrepenbesluit. Het verrichten van deze ingrepen is daarom ingevolge artikel 4 van het Ingrepenbesluit slechts toegestaan gedurende een overgangstermijn van 5 jaar. Op 1 september 2001 zijn 5 jaren verstreken na de inwerkingtreding van het besluit. Vanuit verschillende sectoren is het verzoek gedaan om het verrichten van een beperkt aantal ingrepen nog enige jaren langer toe te staan omdat nog niet voldoende uitvoerbare alternatieven beschikbaar zijn. Ook de Raad voor dierenaangelegenheden heeft hiervoor gepleit. Met de onderhavige vrijstellingsregeling wordt aan deze verzoeken gehoor gegeven.

Vooropgesteld dient te worden dat het verrichten van deze ingrepen op de langere termijn niet aanvaardbaar is. Bij het houden van dieren dient het zo te zijn dat het houderijsysteem wordt aangepast aan het dier en niet andersom. Het verrichten van bepaalde ingrepen is dan niet langer noodzakelijk. Anderzijds zou het op dit moment onverkort handhaven van het verbod op het verrichten van bepaalde ingrepen ongewenste situaties tot gevolg hebben. Het achterwege laten van de in de onderhavige regeling genoemde ingrepen geeft aanleiding tot ofwel ernstige welzijnsproblemen ofwel tot ernstige managementproblemen op de bedrijven, die niet worden gerechtvaardigd door de winst op het terrein van dierenwelzijn.

Het dient evenwel niet zo te zijn dat zich na het verstrijken van de in deze regeling genoemde termijnen weer dezelfde situatie voordoet als nu. Van de betrokken sectoren wordt verwacht dat zij voortvarend op zoek gaan naar alternatieven. Zoals hierboven reeds is gezegd, dient het houderijsysteem te worden aangepast aan het dier en niet het dier aan het systeem. Indien nodig zullen derhalve ingrijpende maatregelen getroffen moeten worden om te voorkomen dat ingrepen nodig zijn. Vanuit het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij zal op korte termijn met de meest betrokken organisaties worden overlegd over een plan van aanpak om op zo kort mogelijke termijn het verrichten van de in deze regeling genoemde ingrepen terug te dringen.

Artikel 1

De in dit artikel toegestane ingrepen dienen op termijn te worden uitgebannen. Het achterwege laten van deze ingrepen heeft echter dusdanig ernstige welzijnsproblemen tot gevolg dat zij voorlopig nog moeten worden toegestaan. Indien een gedeelte van de achterste teen en de sporen niet mag worden verwijderd bij de hanen van vleeskuikenrassen, kan dit aanleiding geven tot ernstige beschadigingen bij de hennen. De kammen bij hanen van legkippenrassen zijn bijzonder kwetsbaar voor pikkerij door andere dieren en worden daarom uit voorzorg verwijderd. Het verkorten van de snavel is een bijzonder verminkende ingreep die echter voorlopig nog niet kan worden gemist in de meer welzijnsvriendelijke houderijsystemen waarin de dieren niet in kooien worden gehouden.

Zoals in het algemeen overleg met de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 5 juli j.l. is aangekondigd mag deze ingreep daarom nog 5 jaar worden verricht bij kippen en kalkoenen die in alternatieve systemen worden gehouden. In de legkippensector wordt met deze vrijstelling tevens beoogd de overgang van legbatterijen naar welzijnsvriendelijkere houderijsystemen te stimuleren.

Overigens zijn de onderdelen b en c van artikel 1 uitsluitend van toepassing op het verrichten van de daar bedoelde ingrepen bij dieren die worden gehouden in een huisvestingssysteem dat na 31 augustus 2001 is ge-, ver- of herbouwd. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van het Ingrepenbesluit mag het verkorten van snavels nog tot 1 september 2011 worden verricht in huisvestingssystemen die na 31 augustus 2001 niet zijn ver- of herbouwd. Dit geldt derhalve ook voor dieren die in kooien zijn gehuisvest.

Artikel 2

Ingevolge het derde lid van artikel 4 van het Ingrepenbesluit hangt vanaf 1 september 2001 het aantal ingrepen dat mag worden verricht ter identificatie van het dier mede af van het aantal identificatie-ingrepen dat krachtens een ander wettelijk voorschrift verplicht of toegestaan is. In principe mogen niet meer dan 2 ingrepen ter identificatie worden verricht tenzij krachtens een wettelijk voorschrift anders is bepaald. Indien derhalve het toepassen van 1 identificatie-ingreep verplicht of toegestaan is, mag de eigenaar van het dier ten behoeve van zijn eigen identificatiedoeleinden nog slechts 1 identificatie-ingreep (laten) verrichten. Indien 2 of meer identificatie-ingrepen verplicht of toegestaan zijn, mag de eigenaar van het dier geen extra ingrepen ter identificatie van het dier verrichten. De regelgeving met betrekking tot de verplichte identificatie en registratie schrijft veelal twee identificatie-ingrepen voor. Er is derhalve geen ruimte voor het verrichten van een derde identificatie-ingreep. Door het op dit moment nog ontbreken van bruikbare alternatieve identificatie-methoden zal dit in de praktijk de herkenning van het dier op het bedrijf bemoeilijken. In de onderhavige regeling is daarom voorzien in een vrijstelling van een jaar. De ernst van de in dit artikel bedoelde ingrepen is niet zodanig dat het belang van het welzijn van het dier zich tegen het verlenen van een tijdelijke vrijstelling verzet.

Onderdeel b van artikel 2 staat het aanbrengen toe van een tatoeage bij varkens die voor de fokkerij worden gehouden. Voor de volledigheid zij vermeld dat onder tatoeage niet wordt verstaan het aanbrengen van een zogenaamd slaghamermerk. Het aanbrengen van een slaghamermerk is een verboden ingreep.

Vanuit de paardensector is het verzoek ontvangen om het brandmerken van paarden te blijven toestaan. Aan dit verzoek is niet tegemoet gekomen omdat deze ingreep een dusdanige aantasting van het welzijn van het dier inhoudt dat het niet wenselijk is de ingreep nog langer toe te staan. Daarnaast zijn voor de identificatie van paarden voldoende minder ingrijpende alternatieven voorhanden.

Artikel 3

Artikel 41 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren verbiedt de deelname aan tentoonstellingen, keuringen of wedstrijden van dieren waarbij een verboden ingreep is verricht, alsmede het verkopen en kopen van zulke dieren.

Zoals in de nota van toelichting bij het Ingrepenbesluit is uiteengezet, zijn deze verboden niet van toepassing met betrekking tot dieren waarbij een ingreep is verricht op het moment waarop dit nog toegestaan was. Voor een hond bijvoorbeeld, waarvan de staart overeenkomstig de regels van het Ingrepenbesluit is gecoupeerd voor 1 september 2001, gelden derhalve de verboden van artikel 41 niet. Het dier mag deelnemen aan tentoonstellingen en het mag worden verhandeld.

Het couperen van paardenstaarten is al geruime tijd verboden. Voor deze sector was reeds voorzien in een vrijstelling van de tentoonstellings- en handelsverboden in de Tijdelijke vrijstellingsregeling artikel 41 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Onverkorte doorvoering van verboden uit artikel 41 van de wet zou betekenen dat paarden die op 31 augustus 2001 nog aan een tentoonstelling mee mogen doen dat op 1 september niet meer mogen. Zeker gelet op de levensduur van paarden verzet het belang van het welzijn van het dier zich er niet tegen dat voor reeds gecoupeerde dieren de vrijstelling wordt voortgezet. Onderhavige regeling voorziet hier in. Er moet evenwel een grens worden getrokken. In aansluiting op hetgeen geldt voor dieren waarbij een ingreep is verricht die per 1 september 2001 is verboden, mag nog slechts met paarden met gecoupeerde staarten worden deelgenomen aan tentoonstellingen etc. en mogen deze dieren nog slechts worden verhandeld indien de ingreep voor 1 september 2001 is verricht.

Een ontwerp van artikel 3 van deze regeling is op 28-5-2001 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204) zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217), (notificatienr. 2001/0222/NL).

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

L.J. Brinkhorst.

Naar boven