Deelconvenant Preventie psychische belasting (werkdruk) primair en voortgezet onderwijs

Den Haag, 28 november 2000

Ondergetekenden,

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de heer drs. J.F. Hoogervorst, hierna te noemen de staatssecretaris, en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, de heer drs. L.M.L.H.A. Hermans, hierna te noemen de minister, en de werkgevers- en werknemersorganisaties in het primair en voortgezet onderwijs, hierna te noemen de organisaties,

verder te noemen: partijen,

Overwegende dat,

• de organisaties en de minister op 22 mei 2000 met de staatssecretaris een deelconvenant verzuimbegeleiding en reïntegratie hebben gesloten waarin is afgesproken dat ten aanzien van preventie van blootstelling aan het arbeidsrisico psychische belasting nog nadere afspraken gemaakt zouden worden tussen partijen in het kader van het Arboconvenant Onderwijs en Wetenschappen als bedoeld in de nota `Arboconvenanten nieuwe stijl: beleidsstrategie voor de komende vier jaar (1999-2002)';

• de maatregelen in het deelconvenant verzuimbegeleiding en reïntegratie ten dele een preventief karakter hebben;

• in het onderwijs een verhoudingsgewijs groot aantal werknemers is blootgesteld aan het arbeidsrisico psychische belasting, waardoor nadere maatregelen ter reductie van de blootstelling noodzakelijk zijn;

• de organisaties zich in een verklaring inzake een agenda van gemeenschappelijke inzet op het gebied van de personeelsvoorziening hebben uitgesproken over het op korte termijn nemen van maatregelen op het gebied van arbeidsomstandigheden, bedrijfsgezondheidszorg en beperking van het ziekteverzuim;

• de Sectorraad Onderwijs en Wetenschappen (SOW) en het LISV met ingang van 1 maart 2000 voor de duur van een jaar een door USZO uit te voeren poortwachter-pilot voor de gehele sector Onderwijs en Wetenschappen in gang hebben gezet, terzake waarvan door de staatssecretaris en die sectorraad een apart deelconvenant `pilot poortwachter' is gesloten op 22 mei 2000;

• dit deelconvenant geïntegreerd wordt in het Arboconvenant Onderwijs en Wetenschappen,

komen het volgende overeen:

Algemeen

Definities

Artikel 1

1. Instelling: Instellingen voor primair en voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op de expertisecentra;

2. Werkgever: een werkgever als bedoeld in art. 1, lid 1 en 2, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998;

3. Werknemer: een werknemer als bedoeld in art. 1, lid 1 en 2, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998;

4. Branchebegeleidingscommissie: de op grond van de Arbo-intentieverklaring Onderwijs en Wetenschappen ingestelde commissie die de uitvoering van het deelconvenant begeleidt;

5. Vervangingsfonds: Stichting Vervangingsfonds en Bedrijfsgezondheidszorg voor het onderwijs;

6. Risicopopulatie: het percentage werknemers in het primair en voortgezet onderwijs die volgens de nulmeting beleefde werkdruk een verhoogde kans op uitval hebben ten gevolge van ervaren werkdruk;

7. Nulmeting: de nulmeting beleefde werkdruk is gebaseerd op de gegevens van het Stresspreventieproject van het Vervangingsfonds. Voor het onderwijs ondersteunend personeel zal de nulmeting voor 1 januari 2002 gereed zijn;

8. Projectplan: beschrijving van een project in het kader van dit deelconvenant, dat als bijlage bij dit convenant is gevoegd en hiervan onlosmakelijk onderdeel uitmaakt.

Kwantitatieve doelstelling

Artikel 2

1. Partijen stellen zich ten doel de risicopopulatie met betrekking tot het arbeidsrisico psychische belasting (werkdruk) op uiterlijk 1 december 2004 met een percentage van ten minste 10% te reduceren. Uitgangspunt is de nulmeting beleefde werkdruk.

Dit reductiepercentage dient te worden bereikt door de psychische belasting (werkdruk) voor werknemers in alle functiegroepen en voor elke contractomvang evenredig terug te dringen, waarbij prioriteit wordt gegeven aan die groepen werknemers waarbij in de nulmeting beleefde werkdruk een aanzienlijk hogere dan gemiddelde werkdruk is geregistreerd.

2. Om het in lid 1 genoemde reductiepercentage te bereiken zal invoering op brede schaal van de maatregelen als genoemd in artikel 3 en uitvoering van afspraken als genoemd in artikel 4 met kracht worden nagestreefd.

Maatregelen

Artikel 3

A. Kennisverspreiding

1. Het tegengaan van psychische belasting (werkdruk) begint bij het onderkennen en herkennen van deze belasting. Partijen spreken af te bevorderen dat psychische belasting (werkdruk) meer structureel aandacht krijgt in het arbo- en verzuimbeleid van de instellingen. Binnen het Vervangingsfonds/BGZ wordt in het kader van het deelconvenant 'verzuimbegeleiding en reïntegratie primair en voortgezet onderwijs' een grote voorlichtingscampagne opgezet. Het ontwikkelde materiaal ter ondersteuning van arbo- en verzuimbeleid helpt de instellingen meer aandacht te schenken aan de psychische belasting (werkdruk) van hun werknemers.

2. Om de kennis over de mogelijkheden van arbo- en verzuimbeleid bij werknemers en werkgevers in de individuele instellingen te stimuleren, zorgen partijen ervoor dat het Vervangingsfonds/BGZ zo spoedig mogelijk na ondertekening van het deelconvenant, doch uiterlijk voor 1 juli 2002, informatie verspreidt naar de instellingen over het ontwikkelde materiaal ter ondersteuning van het arbo- en verzuimbeleid op scholen.

3. Partijen zorgen ervoor dat het Vervangingsfonds/BGZ het gebruik van dit materiaal voor de instellingen meer toegankelijk maakt.

4. Partijen bevorderen dat de instellingen het materiaal van het Vervangingsfonds/BGZ beter benutten. Partijen zorgen ervoor dat de instellingen desgewenst ondersteund worden bij het benutten van dat materiaal.

5. Reeds enige jaren zijn instellingen wettelijk verplicht tot een jaarlijkse Risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E) (art. 5, lid 1 en 2, Arbeidsomstandighedenwet 1998). Partijen bevorderen dat alle instellingen zo spoedig mogelijk na ondertekening van het deelconvenant, doch uiterlijk op 1 juli 2002 een plan van aanpak hebben, waarin werkdruk en preventie ziekteverzuim specifieke aandacht krijgen. Dit plan van aanpak dient gebaseerd te zijn op de wettelijk verplichte RI&E.

B. Instrumentontwikkeling

Binnen het Vervangingsfonds/BGZ zijn reeds veel instrumenten ontwikkeld ter ondersteuning van het arbo- en verzuimbeleid. In het kader van het Arboconvenant wordt het bestaande instrumentarium geschikt gemaakt voor alle personeelsgeledingen, waar nodig de doelgroep van het instrumentarium uitgebreid en wordt een nieuw instrument toegevoegd.

1. Partijen verplichten zich om voor 1 juni 2001 een periodiek arbeidsgeneeskundig onderzoek (PAGO) te laten ontwikkelen, specifiek voor het onderwijsondersteunend personeel. Partijen treden hiertoe in overleg met het Vervangingsfonds/BGZ om de uitvoering hiervan ter hand te nemen.

2. Partijen verplichten zich ertoe dat het 'Stresspreventieproject' voor 1 oktober 2001 wordt uitgebreid naar onderwijsondersteunend personeel. Daartoe treden zij in overleg met het Vervangingsfonds/BGZ.

3. Partijen bevorderen dat de preventieve elementen in het `Aanvullend pakket' van het Vervangingsfonds/ BGZ voor 1 juni 2001 tevens beschikbaar komen voor scholen met een laag ziekteverzuim. Partijen overleggen daartoe met het Vervangingsfonds/ BGZ om te komen tot een subsidieregeling.

4. Partijen bevorderen dat dreigende uitval van individuele werknemers vanwege werkdruk vroegtijdiger wordt aangepakt. Daartoe verplichten de organisaties zich tot het vormgeven van een nieuwe subsidieregeling 'uitval individuele werknemers' om, waar nodig, de uitvoering van de aanbevelingen van een PAGO te financieren. Partijen treden in overleg met het Vervangingsfonds/BGZ om te bewerkstelligen dat deze subsidie, hetzij door de werknemer, hetzij door de werkgever met toestemming van de betreffende werknemer, kan worden aangevraagd bij het Vervangingsfonds/BGZ. Deze regeling treedt uiterlijk 1 juni 2001 in werking. Deze subsidieregeling staat verder uitgewerkt in bijgevoegd projectplan.

5. Als uitwerking van het in de voorgaande leden 1 tot en met 4 bepaalde wordt bij het Vervangingsfonds/BGZ gedurende de looptijd van het convenant een fte extra personeel ingezet. De invulling van de taak wordt door het Vervangingsfonds/BGZ voor 1 februari 2001 vastgelegd in een projectplan en ter goedkeuring voorgelegd aan de branchebegeleidingscommissie (BBC).

Uitvoering en voorlichting

Artikel 4

1. Partijen leggen de uitvoering van de projecten in handen van het Vervangingsfonds/BGZ.

2. Alle instellingen zullen worden bereikt met een brede twee jaar durende voorlichtingscampagne omtrent noodzaak en mogelijkheden van verzuimpreventie, ziekteverzuimbegeleiding en reïntegratie en de rechten en plichten van werknemers en werkgevers terzake. Over de vormgeving van de campagne vindt nader overleg plaats tussen partijen onder leiding van het VF/BGZ in samenspraak met een extern bureau.

3. De staatssecretaris doet zo spoedig mogelijk na ondertekening van dit convenant hiervan mededeling in de Staatscourant.

4. De minister en de organisaties bevorderen dat werkgevers en werknemers in het primair en voortgezet onderwijs zo spoedig mogelijk na ondertekening van dit deelconvenant hierover worden geïnformeerd door middel van publicaties in hun periodieken.

5. De minister en de organisaties bevorderen dat werkgevers en werknemers in het primair en voortgezet onderwijs gedurende de looptijd van het convenant adequaat worden geïnformeerd over de voortgang.

Algemene activiteiten

Artikel 5

Met het oog op de implementatie van het in artikel 3 bepaalde, verplichten de organisaties zich tot het uitvoeren van de projecten in het deelconvenant. De volgende activiteiten zullen daarvan tevens deel uitmaken:

• het gericht geven van voorlichting ter bevordering van de bewustwording van werkgevers en werknemers van de risico's, verbonden aan blootstelling aan het arbeidsrisico psychische belasting, en over de mogelijkheden om deze risico's te beperken;

• het gericht geven van voorlichting aan de (personeelsgeledingen van de) medezeggenschapsraden;

• het bevorderen van het gebruik van het werkboek Arbomeester en Arboleider ten behoeve van het opzetten en het implementeren van verzuim- en arbobeleid op scholen;

• het jaarlijks laten uitvoeren van monitoringonderzoek ter bewaking van de voortgang van de implementatie van de convenantsbepalingen;

• het toepassen van de branchespecifieke RI&E;

• het faciliteren van ondersteuning door deskundige diensten op instellingsniveau, met name op het terrein van preventie, ziekteverzuimbegeleiding en reïntegratie ten gevolge van psychische belasting.

Verplichtingen van de Arbeidsinspectie

Toezicht

Artikel 6

1. De Arbeidsinspectie zal vanaf 1 juli 2002 bij haar inspecties tevens handhaven op de aanwezigheid van het plan van aanpak genoemd in artikel 3A, lid 5, waarbij de Arbeidsinspectie het door het Vervangingsfonds ontwikkelde instrumentarium ten behoeve van het arbo- en verzuimbeleid op scholen als uitgangspunt neemt voor de beoordeling van de stand van de wetenschap.

2. Het in lid 1 gestelde laat onverlet dat de Arbeidsinspectie in alle gevallen en volgens de daarvoor geldende procedurevoorschriften zal handhaven op bestaande wettelijke verplichtingen en normen en zal reageren op meldingen van klachten of ongevallen.

Overige bepalingen

Overleg en evaluatie

Artikel 7

1. De op grond van de Arbo-intentieverklaring Onderwijs en Wetenschappen ingestelde branchebegeleidingscommissie (BBC) zal de uitvoering van het convenant op afstand begeleiden.

2. De BBC kan in wisselende samenstelling bijeenkomen en werkgroepen instellen voor de behandeling van afzonderlijke onderwerpen.

3. Gedurende de looptijd van het deelconvenant vergadert de BBC ten minste tweemaal per jaar met vertegenwoordigers van het Vervangingsfonds, en verder zo vaak als door een der leden van de BBC of het Vervangingsfonds nodig wordt geacht.

4. Partijen zullen de uitvoering en werking van dit convenant uiterlijk twee maanden na afloop van de looptijd, evalueren. De branchebegeleidingscommissie bepaalt de wijze waarop deze evaluatie zal worden uitgevoerd. De resultaten van deze evaluatie worden neergelegd in een verslag.

Financiering

Artikel 8

1. In totaal wordt voor de uitvoering van de projectplannen door de staatssecretaris een bedrag van maximaal fl. 5 miljoen gereserveerd. Financiering vindt plaats binnen het kader van de Subsidieregeling convenanten arbeidsomstandigheden (Stcrt. 1999, 187), door middel van subsidiëring tot een maximum van 50% van de totale werkelijke kosten.

2. De totale financiering van de projecten in het kader van dit convenant is vastgelegd in het financieringsplan dat als bijlage bij dit convenant is gevoegd en hiervan onlosmakelijk onderdeel uitmaakt.

3. De partijen zullen ervoor zorgdragen dat het Vervangingsfonds/BGZ als subsidieaanvrager voor de organisatie van de uitvoering van de projecten en de voorlichting zal optreden.

Wijziging of voortijdige beëindiging

Artikel 9

1. Indien:

a. de verplichtingen uit het deelconvenant niet worden nagekomen;

b. er zich onvoorziene omstandigheden voordoen die van dien aard zijn dat het deelconvenant redelijkerwijs niet kan worden voortgezet,

treden partijen met elkaar in overleg over (de noodzaak van) nakoming en wijziging van dit deelconvenant.

2. Dit overleg vangt aan binnen vier weken nadat een partij, op basis van lid 1, aan de andere partijen schriftelijk de wens daartoe heeft medegedeeld. Indien het overleg niet binnen zes weken tot overeenstemming leidt, kan elke partij het deelconvenant schriftelijk opzeggen.

Inwerkingtreding en looptijd

Artikel 10

1. Dit convenant treedt in werking onmiddellijk na ondertekening door alle convenantspartijen en eindigt op 1 december 2004.

2. De bij dit convenant betrokken partijen zullen uiterlijk 2 maanden na de evaluatie in overleg treden over een vervolg op dit convenant.

Den Haag, 28 november 2000.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,J.F. Hoogervorst.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,L.M.L.H.A. Hermans.
Namens het AC,
A.J.F. Duif.
Namens de CMHF,
H.K. Evers.
Namens ABC,
S.J. Steen.
Namens de ACOP,
J. Tichelaar.
Namens BPCO,
C.M. Geuze.
Namens de CCOOP,
J. S. Duijnhouwer.
Namens VBKO,
H. Nentjes.
Namens VOS/ABB,
N.Ph. Geelkerken.

Bijlage 1

Projectplan subsidie voorkoming uitval onderwijspersoneel

Uitgangspunt

Deze subsidie is het sluitstuk op een aantal maatregelen die gericht zijn op enerzijds het verbeteren van de werkomstandigheden/werkorganisatie (plan van aanpak psychische belasting, regioadviseurs, pilots aanpak werkdrukonderwijsondersteunend personeel, aanpak veiligheid in school e.d.) en anderzijds op de reïntegratie van de zieke werknemer.

Doel

Met deze subsidie wordt beoogd dat personeelsleden die dreigen uit te vallen door ziekte als gevolg van psychische belasting, een begeleidingstraject kunnen aanvragen, ofwel rechtstreeks bij het Vervangingsfonds, ofwel via hun werkgever, die vervolgens een subsidie kan aanvragen bij het Vervangingsfonds. Door tijdig te interveniëren kan worden voorkomen dat personeelsleden om psychische redenen uitvallen wegens ziekte.

Aanleiding

In de deelconvenanten PO/VO is een aantal subsidiemaatregelen opgenomen, gericht op (begeleiding van) werkgevers en werknemers. Zo kan voor de zieke werknemer een reïntegratietraject gefinancierd worden. Echter, in een aantal gevallen zal ook behoefte bestaan aan een begeleidingstraject voor de werknemer die dreigt uit te vallen. Uit de PAGO die is afgenomen kan blijken dat het verstandig is dat een werknemer een begeleidingstraject start om weer gezond aan het werk te kunnen gaan. Veelal is voor deze vervolgtrajecten op de PAGO geen geld beschikbaar, zodat aan de uitkomsten van de PAGO geen gevolg kan worden gegeven.

Doelgroep

Alle reguliere personeelsleden in het PO/VO die zichzelf aanmelden, dan wel via hun werkgever worden aangemeld en die voldoen aan de onderstaande criteria, komen voor een dergelijke subsidie in aanmerking. Zowel de werknemer kan een subsidie aanvragen voor het begeleidingstraject, als de werkgever, wanneer hem daartoe door de werknemer een verzoek heeft bereikt.

Werkwijze

De werknemer dient rechtstreeks, of via de werkgever voorafgaand aan de zorgverlening een subsidieaanvraag in bij Diensten Vf/Pf. De aanvraag dient te worden vergezeld door een motivering van de bedrijfsarts en een offerte van de zorgverlener. Na toetsing aan de criteria wordt een beslissing afgegeven of de zorgverlening in aanmerking komt voor subsidie en voor welk bedrag. De daadwerkelijke vergoeding van de kosten van het begeleidingstraject vindt pas plaats na afronding van de zorgverlening. Hiertoe dient de rekening van de zorgverlener en een evaluatieformulier, ingevuld door betrokken werknemer, te worden gezonden naar Diensten Vf/Pf.

Criteria

De volgende algemene criteria gelden voor toekenning van de subsidie:

• De werknemer dreigt uit te vallen als gevolg van psychische belasting. Een verklaring hieromtrent, gebaseerd op een door de arbodienst recent afgenomen welzijns-PAGO Gezonderwijs, is hiervoor noodzakelijk.

• Mogelijke begeleidingstrajecten die voor vergoeding in aanmerking komen zijn bijvoorbeeld begeleiding van psychologische of sociaal-emotionele aard, begeleiding in verband met burnout, of stress, of ondersteuning op het gebied van de communicatieve of sociale vaardigheden.

• Indien de oorzaak van de dreigende uitval mede verband houdt met de organisatie, kan met toestemming van de werknemer de onderliggende oorzaak eveneens worden aangepakt. Daarbij kan volgens de geldende criteria gebruik worden gemaakt van het Aanvullend Pakket.

• Per persoon wordt slechts één traject vergoed.

• Kosten voor outplacement buiten het onderwijs en de kosten voor her-, om- en bijscholing komen niet in aanmerking voor vergoeding.

• Indien vergoeding van het begeleidingstraject op een andere wijze kan worden gefinancierd (bijvoorbeeld door de ziektekostenverzekering), wordt ofwel de reeds toegekende subsidie na toekenning van de andere subsidie/financiering bij de werknemer, c.q. werkgever verhaald, of wordt de subsidie niet uitbetaald.

• Er wordt een bedrag van maximaal 3.000 gulden per persoon vergoed. De kosten voor de welzijns-PAGO Gezonderwijs en de daarop gebaseerde verklaring van de bedrijfsarts ter onderbouwing van de aanvraag komen niet voor vergoeding in aanmerking. De werkgever is verantwoordelijk voor de kosten van de welzijns-PAGO.

Kosten

Op basis van een inschatting van het aantal aanvragen voor subsidie, gegeven de huidige vraag door scholen naar een dergelijke subsidiemogelijkheid, wordt uitgegaan van 75 aanvragen per maand. Bij een looptijd van 2 jaar zal het aantal aanvragen 1800 stuks bedragen. Op basis van het maximaal toe te kennen bedrag zullen de totale kosten voor de subsidie 5,4 miljoen gulden bedragen. Voor de uitvoeringskosten moet in totaal 750.000 gulden worden gereserveerd. Dit betekent dat de totale kosten 6,15 miljoen gulden bedragen.

Periode

De start van de subsidiemogelijkheid is per 1 juni 2001. De subsidiemogelijkheid loopt gedurende de looptijd van het convenant en eindigt eerder, indien de beschikbare middelen zijn uitgeput.

Evaluatie

Per kwartaal wordt door de uitvoeringsorganisatie Diensten Vf/Pf een rapportage opgesteld waarin het aantal aanvragen, het aantal toegekende aanvragen en het toegekende totale subsidiebedrag is opgenomen. Om de evaluatie verder mogelijk te maken, wordt, zoals eerder vermeld, van elke toegekende subsidieaanvraag na afloop van de zorgverlening van de werknemer een evaluatieformulier verlangd.

Relatie met andere activiteiten

De subsidieregeling maakt het bestaande beschikbare subsidie-

instrumentarium compleet. De subsidie Aanvullend Pakket richt zich op curatieve en (gedeeltelijk) preventieve activiteiten op organisatieniveau; de onderhavige subsidieregeling behelst preventiebegeleiding op individueel niveau, terwijl de reeds bestaande Subsidie Individuele Reïntegratie curatief - op individueel niveau - reïntegratietrajecten financiert.

Bijlage 2

Begroting deelconvenant PO/VO

Kosten deelconvenant (in 1000 gld)

stcrt-2001-16-p11-SC27562-1.gif
Naar boven