Regeling strafonderbreking jeugdigen

14 augustus 2001

Nr. 5113406/01/DJI

De Minister van Justitie,

Gelet op artikel 77j, tweede lid, Wetboek van Strafrecht;

Gelet op het advies van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming van 3 mei 2001, kenmerk 5095686/01/TH/rb;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. relatie: persoon met wie de jeugdige aantoonbaar een pedagogisch betekenisvolle relatie heeft;

b. strafonderbreking: onderbreking van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf als bedoeld in artikel 77j, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2

1. Strafonderbreking wordt door de jeugdige schriftelijk aangevraagd bij de directeur.

2. De Minister van Justitie beslist over het verzoek tot strafonderbreking.

Artikel 3

1. Na ontvangst van het verzoek tot strafonderbreking wint de directeur alle benodigde inlichtingen en adviezen in. Inlichtingen van niet aan de inrichting verbonden artsen, psychiaters en psychologen kunnen slechts worden ingewonnen na schriftelijke toestemming van de jeugdige.

2. Betreft het een verzoek van een jeugdige ten aanzien van wie en voor zolang het openbaar ministerie een executie-indicator heeft geplaatst, dan vraagt de directeur het openbaar ministerie om advies.

3. De directeur adviseert de Minister van Justitie omtrent de toekenning van strafonderbreking.

4. Alvorens aan de Minister van Justitie advies uit te brengen hoort de directeur de jeugdige. Van het horen wordt aantekening gehouden.

Artikel 4

1. Aan de jeugdige kan strafonderbreking worden verleend voor onverwachte gebeurtenissen of omstandigheden in de persoonlijke levenssfeer van de jeugdige, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is en het tijdelijk verlaten van de inrichting op grond van artikel 32 van het Reglement justitiële jeugdinrichtingen onvoldoende mogelijkheden biedt.

2. Gebeurtenissen of omstandigheden als bedoeld in het eerste lid zijn onder andere:

a. het in levensgevaar verkeren van een relatie;

b. het overlijden of de begrafenis van een relatie;

c. een bevalling van de jeugdige of diens partner;

d. het niet in staat zijn om naar de inrichting te reizen van een relatie.

3. In bijzondere omstandigheden kan de Minister van Justitie toestaan dat de jeugdige aan wie strafonderbreking is verleend in het buitenland verblijft.

Artikel 5

Bij het bepalen van de duur van de strafonderbreking wordt rekening gehouden met de omstandigheden van het geval. De strafonderbreking wordt toegekend voor een duur langer dan drie etmalen tot maximaal drie maanden.

Artikel 6

1. Bij de beoordeling van de toekenning van het verzoek tot strafonderbreking wordt het belang van de jeugdige afgewogen tegen de risico's voor de continuïteit van de tenuitvoerlegging en voor de maatschappelijke orde en veiligheid. Het verzoek tot strafonderbreking kan slechts worden verleend indien de eventuele risico's aanvaardbaar worden geacht.

2. Als risico's kunnen worden aangemerkt:

a. het gevaar voor niet terugkeren naar de inrichting;

b. weigering in te stemmen met preventieve maatregelen ter voorkoming van het niet terugkeren naar de inrichting;

c. gevaar voor recidive;

d. maatschappelijke onrust als gevolg van de strafonderbreking;

e. vermoeden dat de strafonderbreking zal leiden tot alcohol- of drugsmisbruik;

f. twijfel over het nakomen van afspraken;

g. agressieve gedragskenmerken die een risico kunnen opleveren voor een ongestoord verloop van de strafonderbreking;

h. het bestaan van ernstige spanningsvelden in de leef- of woonsfeer of rond mogelijk te ontmoeten personen;

i. risico van mogelijk ongewenste confrontatie van de jeugdige met een slachtoffer of met anderszins bij het delict betrokkene;

j. het vermoeden dat de jeugdige slachtoffer zal worden van een wraakactie.

3. Bij de inschatting van het risico's betrekt de Minister van Justitie in ieder geval:

a. de aard van het delict, de door het delict veroorzaakte maatschappelijke onrust en de inschatting van het ontvluchtings- of recidivegevaar;

b. relevante ervaringen bij eerder genoten verloven;

c. een recente rapportage over de jeugdige en zijn gedrag in de inrichting.

Artikel 7

1. De beslissing van de Minister van Justitie wordt onverwijld meegedeeld aan de directeur van de inrichting waar de jeugdige verblijft.

2. Bij toekenning van de strafonderbreking geeft de Minister van Justitie in een schriftelijke mededeling aan de jeugdige de aanvangsdatum en de duur van de strafonderbreking en eventuele bijzondere voorwaarden aan.

3. Bij afwijzing van het verzoek tot strafonderbreking geeft de Minister van Justitie de jeugdige schriftelijk, voor zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal een met redenen omklede, gedagtekende en ondertekende mededeling.

Artikel 8

1. Strafonderbreking kan slechts worden gewijzigd en ingetrokken door de Minister van Justitie.

2. In verband met gewijzigde omstandigheden of indien zich tijdens de strafonderbreking een incident voordoet, kan de Minister van Justitie, afhankelijk van de aard van het incident, de reeds verleende strafonderbreking of het daarvan nog resterende gedeelte intrekken, naar een ander tijdstip verplaatsen of nadere voorwaarden stellen.

3. De directeur stelt de Minister van Justitie onverwijld van de gewijzigde omstandigheden of het incident in kennis.

4. Van een incident is in ieder geval sprake wanneer de jeugdige tijdens de strafonderbreking betrokken is bij een verstoring van de openbare orde of bij een strafbaar feit.

5. De Minister van Justitie geeft de jeugdige een schriftelijke, voor zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal een met redenen omklede, gedagtekende en ondertekende mededeling.

Artikel 9

1. Indien de jeugdige wegens ziekte niet in staat is tijdig naar de inrichting terug te keren, meldt hij dit onverwijld aan de inrichting. Desgevraagd toont de jeugdige aan dat hij om medische redenen niet in staat is terug te keren.

2. De directeur neemt, na overleg met de inrichtingsarts en voor zover mogelijk gehoord de jeugdige maatregelen met het oog op een zo spoedig mogelijke voortzetting van vrijheidsontneming.

Artikel 10

Deze regeling treedt in werking op 1 september 2001.

Artikel 11

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling strafonderbreking jeugdigen.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Justitie,A.H. Korthals.

Toelichting

Algemeen

Gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen wordt artikel 77j Wetboek van Strafrecht gewijzigd. In dit artikel is bepaald dat de Minister van Justitie door middel van strafonderbreking de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie gedurende een tijdvak van ten hoogste drie maanden kan onderbreken.

De onderhavige regeling voor strafonderbreking hangt nauw samen met de regeling omtrent incidenteel verlof in het Reglement justitiële jeugdinrichtingen (artikelen 31 e.v. Rjj). Incidenteel verlof en strafonderbreking zijn complementair. Aanleiding voor beiden zijn onverwachte gebeurtenissen of omstandigheden in de persoonlijke levenssfeer waarbij de aanwezigheid van de jeugdige noodzakelijk is. In eerste instantie zal bekeken worden of volstaan kan worden met het verleden van incidenteel verlof. Dit verlof is qua duur beperkt tot maximaal 3 etmalen. Wanneer deze duur onvoldoende mogelijkheden biedt voor de jeugdige gegeven de specifieke situatie kan strafonderbreking worden toegekend. Bij incidenteel verlof loopt de jeugddetentie door, bij strafonderbreking wordt de tenuitvoerlegging tijdelijk stopgezet.

Strafonderbreking kan niet toegepast worden bij vrijheidsbenemende maatregelen.

In het tweede lid van artikel 77j Wetboek van Strafrecht is bepaald dat de Minister van Justitie nadere regels kan stellen met betrekking tot de criteria waaraan de jeugdige moet voldoen om voor strafonderbreking in aanmerking te komen. Tevens kan de Minister van Justitie nadere regels stellen ten aanzien van de bevoegdheid tot en de wijze van verlening van strafonderbreking alsmede de voorwaarden die hieraan verbonden kunnen worden.

Op grond van artikel 77j, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht kan de jeugdige beroep in stellen tegen beslissingen die de strafonderbreking betreffen.

Artikelsgewijs

Artikel 1

In dit artikel zijn de begrippen van de regeling gedefinieerd. De definitie van relatie sluit personen buiten de directe familiekring niet uit. Zie in die zin ook de toelichting bij artikel 32 van het Reglement justitiële jeugdinrichtingen.

Artikel 2

De Minister van Justitie beslist over het verzoek tot strafonderbreking. De jeugdige dient het verzoek tot strafonderbreking in te dienen bij de directeur van de jeugdinrichting onder wiens verantwoordelijkheid hij valt.

Artikel 3

De directeur dient, alvorens hij de Minister van Justitie adviseert omtrent de toekenning van het verzoek tot strafonderbreking, alle benodigde inlichtingen en adviezen in te winnen.

Als er een executie-indicator geplaatst is, dient de directeur advies te vragen aan het openbaar ministerie. Indien de directeur inlichtingen wenst in te winnen van niet aan de inrichting verbonden artsen, dient hij daarvoor toestemming te hebben van de jeugdige.

In het vierde lid is bepaald dat de directeur de jeugdige moet horen alvorens hij zijn advies uitbrengt aan de Minister van Justitie.

Artikel 4

Door middel van strafonderbreking kan de jeugdige in staat worden gesteld tijdelijk buiten de inrichting te verblijven. Strafonderbreking kan gevraagd worden vanwege meestal eenmalige, individueel bepaalde en vaak onverwachte gebeurtenissen in de persoonlijke levenssfeer van de jeugdige, waarvoor een verblijf buiten de inrichting noodzakelijk wordt geacht.

Het tweede lid van dit artikel geeft een niet limitatieve opsomming van dergelijke gebeurtenissen.

In het derde lid is opgenomen dat in bijzondere omstandigheden de Minister van Justitie de jeugdige kan toestaan tijdens zijn strafonderbreking in het buitenland te verblijven. Hierbij valt te denken aan situaties waarin de jeugdige bijvoorbeeld een begrafenis van een relatie in het buitenland wenst bij te wonen.

Artikel 5

In het Reglement justitiële jeugdinrichtingen is opgenomen dat incidenteel verlof verleend kan worden voor maximaal drie etmalen. In aansluiting daarop is in dit artikel bepaald dat strafonderbreking verleend kan worden voor een duur langer dan drie etmalen en met een maximum van drie maanden.

Artikel 6

Het eerste lid van dit artikel geeft aan dat bij de beslissing om strafonderbreking toe te kennen een afweging gemaakt moet worden waarbij enerzijds het belang van de jeugdige een rol speelt en anderzijds het belang van de continuïteit van de tenuitvoerlegging en het belang van de maatschappij gewogen moet worden. Bij de toekenning van strafonderbreking zal steeds sprake zijn van een zeker risico. Slechts indien de risico's aanvaarbaar worden geacht kan er strafonderbreking worden verleend.

Het tweede lid geeft een opsomming van de risico's die ertoe zouden moeten leiden dat er geen strafonderbreking verleend wordt.

Het derde lid geeft aan welke feiten en omstandigheden de Minister van Justitie betrekt bij zijn inschatting van de risico's.

Artikel 7

In dit artikel zijn procedurele eisen opgenomen met betrekking tot strafonderbreking.

De jeugdige dient een schriftelijk antwoord te ontvangen op zijn verzoek tot strafonderbreking.

Indien strafonderbreking wordt toegekend, wordt daarbij de aanvangsdatum en duur van de strafonderbreking vermeld benevens de eventueel daaraan verbonden voorwaarden.

In het geval het verzoek tot strafonderbreking wordt afgewezen, ontvangt de jeugdige een schriftelijke mededeling daarvan met een korte motivering van de beslissing.

Artikel 8

Dit artikel geeft de Minister van Justitie de mogelijkheid om strafonderbreking te wijzigen, in te trekken, dan wel een deel in te trekken, naar een ander tijdstip te verplaatsen of aanvullende voorwaarden te stellen. De Minister van Justitie kan van deze bevoegdheid gebruik maken indien er sprake is van gewijzigde omstandigheden of bij incidenten. De Minister van Justitie neemt zijn beslissing afhankelijk van de aard van het incident.

In het vierde lid is bepaald dat er in ieder geval sprake is van een incident indien de jeugdige tijdens zijn strafonderbreking betrokken is geweest bij een verstoring van de openbare orde of een strafbaar feit.

In het geval de Minister van Justitie gebruik maakt van zijn bevoegdheid ontvangt de jeugdige daarvan schriftelijk een kort gemotiveerde beslissing.

Artikel 9

Wanneer een jeugdige bij het einde van zijn strafonderbreking ziek is, moet hij in eerste instantie terugkomen naar de inrichting. Wanneer de jeugdige niet tot reizen in staat is dient hij dit onverwijld aan de inrichting te melden. Bij twijfel aan de ziekmelding van de jeugdige kan hij verplicht worden een medische verklaring over te leggen waaruit blijkt dat hij wegens medische redenen niet terug kan keren naar de inrichting. De jeugdige kan in dit verband ook zijn (huis)arts machtigen met de inrichting contact op te nemen over zijn ziekte. Doorgaans vindt dit contact plaats met de medische dienst van de inrichting, mede met het oog op de continuïteit van de medische verzorging van de jeugdige.

De directeur draagt er vervolgens zorg voor dat aan de voortzetting van de vrijheidsbeneming zo spoedig mogelijk uitvoering wordt gegeven.

Artikel 10 en 11

Deze artikelen spreken voor zich.

De Minister van Justitie,

A.H. Korthals.

Naar boven