Beleidsregels vergunningverlening DVB-T

Besluit van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat houdende vaststelling van beleidsregels met betrekking tot de weigering en de intrekking van de vergunning voor commercieel gebruik van Digital Video Broadcasting-Terrestrial (DVBT) (Beleidsregels vergunningverlening DVB-T)

17 juli 2001

Nr. DGTP/01/3583/LF

Directoraat-Generaal Telecommunicatie en Post

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op artikel 3.6, tweede lid, onderdeel d, artikel 3.7, tweede lid, onderdeel f, en artikel 18.7 van de Telecommunicatiewet,

Besluit:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. vergunning: vergunning voor het commerciële gebruik van DVB-T;

b. aanvrager: degene bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Regeling aanvraag vergunning en uitvoering vergelijkende toets DVB-T;

c. minister: Minister van Verkeer en Waterstaat.

Artikel 2

1. De vergunning wordt geweigerd indien de aanvrager een rechtspersoon is waarin:

a. een aanbieder van een omroepnetwerk, dan wel een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk, dan wel een aanbieder van een openbaar satellietnetwerk een direct of indirect aandeel van meer dan 30% heeft, of

b. een aanbieder van een omroepnetwerk, dan wel een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk, dan wel een aanbieder van een openbaar satellietnetwerk, die beschikt over een aanmerkelijke marktmacht op de markt voor doorgifte van televisiesignalen en televisiegerelateerde signalen, een beslissende invloed heeft op de besluitvorming.

2. Een aanbieder als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, heeft in ieder geval beslissende invloed op de besluitvorming, indien hij:

a. een doorslaggevende stem in de algemene vergadering van aandeelhouders heeft,

b. statutaire of contractuele vetorechten binnen de rechtspersoon heeft, of

c. bijzondere benoemingsrechten ten aanzien van het bestuur heeft.

Artikel 3

Indien meerdere aanbieders, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, deelnemen in de rechtspersoon, dan gelden de criteria van artikel 2 tevens voor deze deelnemers gezamenlijk.

Artikel 4

1. De beoordeling of een vergunning geweigerd wordt op grond van de artikelen 2 of 3, geschiedt tegelijkertijd met de beoordeling van de aanvraag in verband met de toelating tot de vergelijkende toets of telkens wanneer de aanvrager een wijziging krachtens het tweede lid voorlegt aan de minister.

2. Indien een aanvrager tot de vergelijkende toets is toegelaten, legt hij iedere wijziging in de samenstelling van de rechtspersoon en iedere wijziging betreffende de rechtspositie en zeggenschap in de rechtspersoon, die de beslissing omtrent vergunningverlening zou kunnen beïnvloeden, voor aan de minister.

Artikel 5

1. De vergunninghouder geeft van iedere wijziging in de samenstelling van de rechtspersoon en iedere wijziging betreffende de rechtspositie en zeggenschap in de rechtspersoon, onmiddellijk kennis aan de minister.

2. De vergunning kan worden ingetrokken indien de eigendoms- en zeggenschapsverhoudingen binnen de vergunninghouder zodanig gewijzigd zijn dat de vergunninghouder op grond van de artikelen 2 of 3 niet in aanmerking zou zijn gekomen voor vergunningverlening.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,J.M. de Vries.

Toelichting

De vergunning voor het commerciële gebruik van frequenties voor Digital Video Broadcasting-Terrestrial (DVB-T) zal naar verwachting in november 2001 worden verleend na toepassing van een vergelijkende toets. De onderhavige beleidsregel heeft betrekking op de vergunning die wordt verleend voor het commerciële gebruik van frequenties voor DVB-T. DVB-T betreft een nieuwe technologie voor de doorgifte van televisiesignalen en datadistributie en andere omroepdiensten. Gedurende een initiële periode van zes jaar dienen de DVB-T-frequenties voornamelijk gebruikt te worden voor de doorgifte van traditionele televisiesignalen. Minimaal tachtig procent van de beschikbare capaciteit dient voor dit doel te worden benut. De overige capaciteit is vrij voor het uitzenden van andere signalen dan traditionele televisiesignalen.

DVB-T is geschikt voor verschillende wijzen van televisiegebruik; zowel als vervanging van kabel of satelliet als voor aanvulling daarop, bijvoorbeeld daar waar geen kabelaansluiting voorhanden is of geen schotel geplaatst kan of mag worden. Nu DVB-T voor een deel een substituut vormt voor de bestaande openbare netwerken voor doorgifte van televisiesignalen, bestaat het risico dat deze technologie niet onmiddellijk van de grond komt. Dit risico is zelfs nog groter indien de exploitant van DVB-T zelf gemengde belangen heeft in zowel de exploitatie van de bestaande openbare netwerken via kabel of satelliet, als van DVB-T. Ter voorkoming van de hierboven bedoelde stagnering door gemengde belangen, is het dan ook van belang dat DVB-T in concurrentie met andere openbare netwerken op de markt wordt gebracht.

Gezien de lange vergunningtermijn van vijftien jaar gelden bovenstaande overwegingen evenzeer ten aanzien van aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken, die zich immers in toenemende mate ook richten op het (op termijn) aanbieden van televisieprogramma's via hun openbare netwerken.

Om deze reden heeft ondergetekende besloten tot de onderhavige beleidsregels waarin is vastgelegd dat aanbieders van omroepnetwerken (kabeltelevisie), openbare telecommunicatienetwerken of openbare satellietnetwerken slechts onder bepaalde voorwaarden deel kunnen uitmaken van de rechtspersoon, die in aanmerking kan komen voor het verkrijgen van de vergunning. Omdat een totale uitsluiting van de desbetreffende aanbieders een zeer vergaande manier van ingrijpen op de relevante markt zou zijn, is ervoor gekozen om de in artikel 2 bedoelde voorwaarden te stellen.

De voorwaarden worden gesteld op grond van artikel 3.6, tweede lid, onderdeel d, van de Telecommunicatiewet. Dit artikel biedt de minister de mogelijkheid om de vergunning te weigeren indien door het verlenen van de vergunning aan de aanvrager de daadwerkelijke mededinging op de relevante markt in aanzienlijke mate zou worden beperkt.

Een concept van het onderhavige besluit is op 15 juni 2001 toegestuurd aan het Permanent overlegorgaan post en telecommunicatie (OPT). Dit leidde tot reacties op het conceptbesluit van de zijde van Nozema N.V. van 26 juni 2001 en van KPN van 27 juni 2001. De strekking van beide reacties was dat het besluit geen rekening zou moeten houden met toekomstige technologische ontwikkelingen en dat de daarin opgenomen beperkingen zich derhalve uitsluitend zouden moeten richten tot kabelexploitanten. Naar aanleiding van deze reacties heeft een heroverweging van het besluit plaatsgevonden, hetgeen tot de volgende uitkomst heeft geleid. Voorop staat dat het kabinet de concurrentie tussen de openbare netwerken als belangrijk uitgangspunt heeft gekozen bij de uitgifte van de vergunning voor DVB-T. Daarom is de beperking gehandhaafd dat aan aanbieders van andere openbare netwerken dan DVB-T die in principe geschikt zijn voor de distributie van televisieprogramma's, geen vergunning wordt verleend, tenzij zij deel uitmaken van een samenwerkingsverband en zij geen groter belang hebben in dat samenwerkingsverband dan dertig procent (artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a). In tegenstelling tot het conceptbesluit dat aan het OPT is voorgelegd, wordt voorts aan genoemde aanbieders van andere openbare netwerken dan DVB-T uitsluitend een verdere beperking opgelegd indien zij beschikken over een aanmerkelijke marktmacht op de markt voor doorgifte van televisiesignalen en televisiegerelateerde signalen (artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b). Dit betekent dat deze verdere beperking thans alleen voor aanbieders van een omroepnetwerk (kabeltelevisie) geldt. Zodra wordt vastgesteld dat een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of een aanbieder van een openbaar satellietnetwerk aan het laatstgenoemde criterium voldoet, gaat de verdere beperking ook daarvoor gelden.

Voor wat de voorwaarde, gesteld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, betreft, het volgende. Een rechtspersoon kan in aanmerking komen voor de vergunning, mits een in dat onderdeel genoemde aanbieder, die beschikt over een aanmerkelijke macht op de markt van doorgifte van televisiesignalen en televisiegerelateerde signalen, noch in positieve noch in negatieve zin een beslissende invloed heeft op de besluitvorming.

Onder beslissende invloed in positieve zin wordt verstaan: de mogelijkheid hebben besluitvorming door te zetten. Onder beslissende invloed in negatieve zin wordt verstaan: de mogelijkheid besluitvorming tegen te houden, eventueel door een veto.

Of er bij een rechtspersoon als hierboven bedoeld sprake is van een beslissende invloed op de besluitvorming van een aanbieder, die beschikt over een aanmerkelijke macht op de markt van doorgifte van televisiesignalen en televisiegerelateerde signalen, moet, nu het gaat om een weigeringsgrond voor de vergunning uiteraard individueel getoetst worden. Niettemin meent ondergetekende dat er situaties zijn, waarin beslissende invloed praktisch per definitie aanwezig zal zijn. Deze situaties zijn omschreven in artikel 2, tweede lid, van deze regeling. Een rechtspersoon die zich in een van deze situaties bevindt, weet dat een door hem aangevraagde vergunning zal worden geweigerd.

Uiteraard staat het een rechtspersoon, die zich bevindt in één van de situaties als omschreven in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, maar desalniettemin van mening is dat er geen sprake is van beslissende invloed op de besluitvorming door de aanbieder, vrij dit aan te tonen bij de minister. In dat geval zal de minister de zaak nogmaals bezien en, indien dit in de rede ligt, gebruik maken van zijn inherente afwijkingsbevoegdheid.

De beoordeling of de vergunning geweigerd moet worden omwille van artikel 2 of 3 zal, uit oogpunt van efficiëntie, plaatsvinden voorafgaand aan de vergelijkende toets. Om precies te zijn wordt deze tegelijkertijd gedaan met de beoordeling van de aanvraag in verband met de toelating tot de vergelijkende toets. Het zou immers zowel voor de aanvrager van de vergunning als voor de overige partijen, een verspilling van tijd zijn wanneer, nadat de vergelijkende toets reeds heeft plaatsgevonden, de vergunning alsnog geweigerd moet worden omwille van een reden die reeds bekend was, dan wel had kunnen zijn.

De gegevens op grond waarvan de beoordeling of de vergunning moet worden geweigerd wordt gemaakt, betreffen de gegevens welke de aanvrager op grond van artikel 6, eerste lid, van de Regeling aanvraag vergunning en uitvoering vergelijkende toets DVB-T heeft verstrekt. Overeenkomstig de in artikel 6, eerste lid, van die Regeling genoemde bijlage, bevat de aanvraag een beschrijving van de grootte van het aandelenkapitaal, de samenstelling in soorten aandelen, zoals gewone, preferente, converteerbare of prioriteitsaandelen, de verdeling over de aandeelhouders, de zeggenschapsverhoudingen en van alle overeenkomsten die deze verhoudingen beïnvloeden. Het vroege beoordelingstijdstip impliceert wel, dat van iedere wijziging in zeggenschap of eigendomsverhoudingen binnen de rechtspersoon waarvan de aanbieder deel uit maakt, gegevens voorgelegd moeten worden aan de minister. Deze kan dan bepalen of deze van invloed kunnen zijn op de vergunningverlening. Ook van andere wijzigingen welke van invloed kunnen zijn op de vergunningverlening moet onmiddellijk mededeling worden gedaan. De minister vordert deze inlichtingen op grond van artikel 18.7 van de Telecommunicatiewet. Dit artikel bepaalt dat de minister bevoegd is, voor een juiste uitvoering van het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet, van een ieder te allen tijde inlichtingen te vorderen voorzover dit redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is. Degene van wie inlichtingen worden gevorderd, is op grond van deze bepaling verplicht deze te geven.

Tenslotte wil ondergetekende als beleid neerleggen dat ook nadat de vergunning is verleend, van iedere wijziging in de samenstelling en de zeggenschap van de rechtspersoon kennis wordt gegeven aan de minister. Dit is noodzakelijk nu het de bedoeling is dat het beleid zoals dat is neergelegd in deze beleidsregels wordt voortgezet, ook nadat de vergunning is verleend. Deze voorwaarde houdt verband met artikel 3.7, tweede lid, onderdeel f, van de Telecommunicatiewet. Dit artikel biedt de minister de mogelijkheid om de vergunning in te trekken indien de instandhouding van de vergunning de daadwerkelijke mededinging op de relevante markt in aanzienlijke mate zou beperken. Ook deze vordering van gegevens is gebaseerd op artikel 18.7 van de Telecommunicatiewet.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J.M. de Vries.

Naar boven