Regeling gehandicaptenparkeerkaart

2 juli 2001

Nr. CDJZ/WBI/2001-829

Centrale Directie Juridische Zaken

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op artikel 13, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, de artikelen 49 en 55 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer en de artikelen 85 en 86 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

Besluit:

Paragraaf 1. Criteria voor de afgifte van gehandicaptenparkeerkaarten

Artikel 1

1. Voor een gehandicaptenparkeerkaart kunnen in aanmerking komen:

a. bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, die ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebben van langdurige aard, waardoor zij - met de gebruikelijke loophulpmiddelen - in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen;

b. passagiers van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, die ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebben van langdurige aard, waardoor zij - met de gebruikelijke loophulpmiddelen - in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen en die voor het vervoer van deur tot deur continu afhankelijk zijn van de hulp van de bestuurder;

c. bestuurders en passagiers van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, die ten gevolge van een aandoening of gebrek permanent rolstoelgebonden zijn;

d. bestuurders en passagiers van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, andere dan bedoeld onder a en b, die ten gevolge van een aandoening of gebrek aantoonbare ernstige beperkingen, andere dan loopbeperkingen hebben;

e. het bestuur van instellingen ten behoeve van het personeel belast met het vervoer van bewoners die voldoen aan de criteria onder b, c of d.

2. Op de gehandicaptenparkeerkaart wordt met een hoofdletter B aangegeven of het een gehandicapte bestuurder betreft en een hoofdletter P of het een gehandicapte passagier betreft. Een combinatie van beide is mogelijk. Een gehandicaptenparkeerkaart, bestemd voor een instelling als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, wordt aangeduid met een hoofdletter I.

Paragraaf 2. Geneeskundig onderzoek

Artikel 2

1. Een gehandicaptenparkeerkaart wordt niet afgegeven alvorens een geneeskundig onderzoek heeft plaatsgehad met betrekking tot de handicap van de aanvrager.

2. Een geneeskundig onderzoek kan achterwege worden gelaten, indien:

a. aan de aanvrager eerder een gehandicaptenparkeerkaart is verstrekt en de keurende instantie van oordeel is dat de aanvrager nog steeds voldoet aan de in artikel 1 omschreven criteria;

b. op grond van artikel 49, derde lid, van het BABW een gehandicaptenparkeerkaart wordt verstrekt in verband met een kortstondig verblijf.

3. Een geneeskundig onderzoek wordt achterwege gelaten indien een gehandicaptenparkeerkaart is aangevraagd door het bestuur van een instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e.

Artikel 3

1. Ingeval de gehandicaptenparkeerkaart wordt afgegeven door het gemeentelijk gezag, bedoeld in artikel 49 van het BABW, wordt het geneeskundig onderzoek verricht door de Gemeentelijke Gezondheidsdienst dan wel - bij externe advisering - door een vanwege het gemeentelijk gezag aangewezen deskundige als bedoeld in artikel 7 van de Wet voorzieningen gehandicapten.

2. Ingeval de gehandicaptenparkeerkaart wordt afgegeven door de Minister van Verkeer en Waterstaat, wordt het onderzoek verricht door een door de Minister van Verkeer en Waterstaat aan te wijzen arts, die niet de behandelend arts van de aanvrager is.

Paragraaf 3. Wijze van aanbrengen van de gehandicaptenparkeerkaart

Artikel 4

De gehandicaptenparkeerkaart moet op zodanige wijze bij de voorruit worden aangebracht, dat de voorzijde ervan buiten het voertuig behoorlijk leesbaar is.

Paragraaf 4. Model van de gehandicaptenparkeerkaart

Artikel 5

1. Als model van de gehandicaptenparkeerkaart wordt vastgesteld het in de bijlage bij deze regeling opgenomen model.

2. Blanco gehandicaptenparkeerkaarten worden door de met de afgifte van gehandicaptenparkeerkaarten belaste autoriteiten rechtstreeks besteld bij CIB verkoop en advies BV, onderdeel van VNG Diensten BV.

Paragraaf 5. Gelijkstelling van in het buitenland afgegeven gehandicaptenparkeerkaart

Artikel 6

Met een ingevolge artikel 49 BABW afgegeven gehandicaptenparkeerkaart wordt gelijkgesteld:

a. een gehandicaptenparkeerkaart overeenkomstig het communautair model, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat van de Europese Gemeenschappen of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

b. een gehandicaptenparkeerkaart, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland, voor zover aan de voorzijde van de kaart het in de bijlage bij deze regeling opgenomen symbool of een nagenoeg daaraan gelijk symbool voorkomt.

Paragraaf 6. Slotbepalingen

Artikel 7

De regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 1 oktober 1991, nr. RVR 103389, houdende vaststelling van regels betreffende de invalidenparkeerkaart (Stcrt. 202), wordt ingetrokken.

Artikel 8

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2001.

Artikel 9

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling gehandicaptenparkeerkaart.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,T. Netelenbos.

Bijlage

stcrt-2001-130-p12-SC30024-1.gif

• Indien de kaart wordt verstrekt aan een instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, wordt: geen pasfoto op de kaart aangebracht. Voorts wordt in dat geval bij `Naam' de naam van de directeur van de instelling, en bij `Voornaam' de naam van de instelling vermeld.

• De kaart is pas geldig indien hij volledig is ingevuld en ondertekend door de houder of, indien het om een kind gaat, door een van de ouders of verzorgers.

Toelichting

Algemeen

De Raad van de Europese Unie heeft op 4 juni 1998 een aanbeveling gedaan om te komen tot een parkeerkaart van uniform communautair model voor mensen met een handicap (98/376/EG; PbEG 12 juni 1998, L 167). De begrijpelijkheid en de wederzijdse erkenning van het communautair model is voor de gebruikers van de kaart van groot belang. Het vrije verkeer van mensen met een handicap wordt hierdoor vergemakkelijkt. Verder draagt een uniform model bij aan de herkenbaarheid van de parkeerkaart voor de met handhaving belaste ambtenaren. Tenslotte wordt ook belang gehecht aan beveiligingselementen om vervalsing of namaak van de parkeerkaart te verhinderen.

Invoering van het communautair model parkeerkaart voor mensen met een handicap, kortweg `gehandicaptenparkeerkaart', gaf aanleiding de criteria waaraan moet worden voldaan om voor een parkeerkaart in aanmerking te kunnen komen, grondig te herzien. Dit heeft geresulteerd in de Regeling gehandicaptenparkeerkaart.

Criteria

In overleg met diverse organisaties, zoals de Federatie Nederlandse Gehandicaptenraad (thans: de Chronisch zieken en Gehandicapten Raad Nederland), de Vereniging van Indicerende en adviserende Artsen (VIA), het Coördinatieorgaan Samenwerkende Ouderenorganisaties (CSO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn de criteria aangepast. Er is naar gestreefd om de criteria zo te formuleren dat deze met name voor de keurende instanties duidelijk en goed hanteerbaar zijn.

Voor zowel bestuurders als passagiers die in aanmerking menen te komen voor een gehandicaptenparkeerkaart geldt dat men ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking moet hebben van langdurige aard. Onder `van langdurige aard' moet men verstaan: ten minste zes maanden, waar het tijdsbeslag van de afhandelingsprocedure nog moet worden bijgeteld. Hiermee wordt aangesloten op hetgeen binnen het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten is ontwikkeld. Bij de keuring moet voorts rekening gehouden worden met de gebruikelijke loophulpmiddelen welke men ter beschikking heeft.

De aanvrager moet voorts in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen. De keuring blijft een momentopname. Door ervaring weet de keurende arts over het algemeen heel goed of bij een aanvrager sprake is van `in redelijkheid'. Dit laatste is uiteraard afhankelijk van de in het geding zijnde aandoening of gebrek.

Om voor een passagierskaart in aanmerking te kunnen komen dient de aanvrager voor het vervoer van deur tot deur continu afhankelijk zijn van de hulp van de bestuurder.

Bij de keuring dient derhalve te worden beoordeeld of de aanvrager afhankelijk is van de hulp van de bestuurder om zich te verplaatsen. Wanneer deze hulp niet noodzakelijk is, komt de aanvrager niet voor een passagierskaart in aanmerking. De hulp die men nodig heeft van de bestuurder maakt het mogelijk om ook voor een passagierskaart een afstand van 100 meter op te nemen. In tegenstelling tot de oude terminologie van `niet of nauwelijks te voet kunnen voortbewegen' is een afstandscriterium van 100 meter voor de keurende instanties goed meetbaar.

Voor gehandicapten die ten gevolge van een aandoening of gebrek permanent rolstoelgebonden zijn blijft de mogelijkheid bestaan om voor zowel een bestuurderskaart als een passagierskaart (of beide) in aanmerking te kunnen komen.

Nieuw is dat, overigens zonder tussenkomst van een keurende instantie, een gehandicaptenparkeerkaart kan worden afgegeven voor het (collectief) vervoer van mensen met een handicap die verblijven in ingevolge artikel 8 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten toegelaten instellingen. Met het kunnen afgeven van een gehandicaptenparkeerkaart aan de betrokken instellingen wordt in een zekere behoefte voorzien. Hiermee wordt bovendien voorkomen dat voor iedere bewoner individueel een kaart wordt aangevraagd.

Keuring

De keuring wordt uitgevoerd door een arts van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) aan de hand van een medisch protocol.

Hardheidsclausule

De nieuwe regeling bevat voorts een hardheidsclausule. Deze hardheidsclausule kan worden toegepast indien de aanvrager van de kaart ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare ernstige beperking heeft, anders dan een loopbeperking, die het hebben van een gehandicaptenparkeerkaart rechtvaardigt. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan ernstige complexe incontinentieproblemen.

Overigens is de gehandicaptenparkeerkaart bedoeld voor de maatschappelijke en beroepsintegratie en het vergroten van de mobiliteit van gehandicapten. Het verstrekken van de kaart kan dus niet worden beperkt tot de groep die `alledag' gebruik maakt van de gehandicaptenparkeerkaart. Bij de keuring dient hiermee rekening te worden gehouden.

Instantie belast met de geneeskundige beoordeling

In de toekomst zal de keuring uitsluitend plaatsvinden bij het Regionaal Indicatieorgaan (RIO). Het indicatieorgaan geeft een integraal, objectief en onafhankelijk medisch advies, onder andere op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten. Hierdoor wordt de één loket gedachte, om de procedures voor gehandicapten te vergemakkelijken, verder uitgebreid. Zodra de RIO's landelijk zijn ingevoerd, zal in het kader van de één loket gedachte, de keuring bij andere instanties komen te vervallen.

Herkeuring

Na afloop van de geldigheidsduur van de gehandicaptenparkeerkaart moet de gehandicapte een nieuwe aanvraag indienen en in beginsel een nieuwe keuring ondergaan. Het laatste is in verband met de stand van de medische wetenschap zeer wenselijk. Het onder de indicerende en adviserende artsen vigerende medisch protocol houdt rekening met ontwikkelingen in de stand van de geneeskunde.De houder van de gehandicaptenparkeerkaart dient zelf voor een tijdige aanvraag van een nieuwe kaart zorg te dragen.

Daarnaast is herkeuring mogelijk wanneer gerede twijfel bestaat omtrent de juistheid van de verstrekte gegevens die tijdens de keuring tot afgifte van de kaart hebben geleid.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos.

Naar boven