Rechtspositie en bezoldiging Commissariaat voor de Media en Bedrijfsfonds
voor de Pers
20 juni 2001
MLB/JZ/2001/25.459
De Staatssecretaris van Onderwijs, Wetenschappen en Cultuur;
Gelet op de artikelen 3, tweede lid, 4a, zesde lid, en 9, tweede lid,
van het besluit van 31 oktober 1989, houdende regels over de rechtspositie
en de bezoldiging van de voorzitter en de leden van het Commissariaat voor
de Media en zijn personeel, alsmede van de voorzitter en de leden van het
bestuur van het Bedrijfsfonds voor de Pers en zijn personeel (Stb. 499),
Besluit:
Artikel 1
Over de periode van een jaar bedraagt de gemiddelde arbeidsduur van de
leden van het Commissariaat voor de Media 25 uur per week.
Artikel 2
Het percentage, bedoeld in artikel 4a, zesde lid, van het besluit van
31 oktober 1989, houdende regels over de rechtspositie en de bezoldiging van
de voorzitter en de leden van het Commissariaat voor de Media en zijn personeel,
alsmede van de voorzitter en de leden van het bestuur van het Bedrijfsfonds
voor de Pers en zijn personeel (Stb. 499), bedraagt 30.
Artikel 3
Over de periode van een jaar bedraagt de gemiddelde arbeidsduur voor de
voorzitter van het bestuur van het Bedrijfsfonds voor de pers 8 uur per week,
en voor de overige leden van het bestuur van het Bedrijfsfonds voor de pers
4 uur per week.
Artikel 4
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening
van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,F. van der Ploeg.
Toelichting
Bij het Besluit van 21 mei 2001, Stb. 266, tot wijziging van het besluit
van 31 oktober 1989, houdende regels over de rechtspositie en de bezoldiging
van de voorzitter en de leden van het Commissariaat voor de Media en zijn
personeel, alsmede van de voorzitter en de leden van het bestuur van het Bedrijfsfonds
voor de Pers en zijn personeel (Stb. 499), is de uit 1989 stammende regeling
omtrent de rechtspositie van de leden van het Commissariaat voor de Media
en de leden van het bestuur van het Bedrijfsfonds voor de pers geactualiseerd.
Op grond daarvan zal voortaan bij ministeriële regeling de gemiddelde
arbeidsduur per week van de leden van het Commissariaat en de leden van het
bestuur van het Bedrijfsfonds worden vastgesteld.
In het genoemde rechtspositiebesluit van 31 oktober 1989 was de gemiddelde
arbeidsduur voor de leden van het Commissariaat bepaald op 25 uur per week.
In overleg met het Commissariaat is besloten de gemiddelde arbeidsduur van
de leden van het Commissariaat thans eveneens vast te stellen op 25 uur per
week.
Voor de leden van het bestuur van het Bedrijfsfonds was in het besluit
van 31 oktober 1989 geen gemiddelde arbeidsduur per week vastgesteld, maar
werd de bezoldiging van de voorzitter en de overige leden bepaald op 20% respectievelijk
10% van de bezoldiging bij een volledige werkweek. Dit komt overeen met een
gemiddelde arbeidsduur per week van 8, respectievelijk 4 uur. In overleg met
het bestuur van het Bedrijfsfonds is besloten de gemiddelde arbeidsduur thans
eveneens vast te stellen op 8 uur per week voor de voorzitter en op 4 uur
per week voor de overige leden.
Het rechtspositiebesluit van 31 oktober 1989 bevat regels omtrent het
recht op een uitkering in het geval een lid van het Commissariaat voor de
Media na ommekomst van de benoemingstermijn niet wordt herbenoemd. Op grond
van artikel 4a, zesde lid, van het rechtspositiebesluit van 31 oktober 1989
worden inkomsten die betrokkene nog niet genoot tijdens de uitoefening van
de functie met de uitkering verrekend, indien de uitkering tezamen met de
inkomsten de laatstgenoten bezoldiging met een bij ministeriële regeling
te bepalen percentage overschrijdt. Hierbij moet rekening worden gehouden
met het feit dat de functie in deeltijd wordt verricht. Uitgaande van de deeltijdfactor
25/36 wordt het percentage thans op 30 vastgesteld.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
F. van der Ploeg.