Voorschrift Vreemdelingen 2000

18 december 2000

Nr. 5070461/00/6

De Minister van Justitie,

in overeenstemming, voor zoveel nodig, met zijn ambtgenoten van Buitenlandse Zaken, Defensie en Financiën,

Gelet op de artikelen 6, eerste lid, 9, derde lid, 14, 20, 24, tweede lid, 25, tweede lid, 28, 33, 42, vierde lid, 47, eerste lid, onder c, 50, vierde lid, 55, eerste lid, 56. eerste lid, 59, 62, vierde lid, en 63, tweede en derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Stb. 2000, 495) en de artikelen 1.4, 2.2, eerste lid, 2.3, derde lid, onder a en b, 2.4, derde lid, zesde lid onder a, en achtste lid, 2.6, zesde lid, 2.7, vijfde lid, 2.11, derde lid, 3.1, 3.4, vierde lid, 3.12, derde lid, 3.21, 3.23, vierde lid, onder c, 3.29, derde lid, 3.31, tweede lid, onder d, 3.33, tweede lid, 3.43, vierde lid, 3.44, tweede lid, 3.74, onder b en c, 3.75, vierde lid, 3.77, vierde lid, 3.79, tweede lid, 3.86, negende lid, 3.99, eerste lid, 3.108, eerste en tweede lid, 3.110, tweede lid, 4.2, tweede en vierde lid, 4.9, onder a, 4.11 eerste lid, onder a, 4.15, tweede lid, 4.21, eerste lid, onder a, b en c, 4.29, derde lid, 4.36, 4.38, 4.51, tweede lid, 5.5, eerste en tweede lid, 6.1, 6.2, 8.1 en 8.2 van het Vreemdelingenbesluit (Stb. 2000, 497),

Besluit:

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1.1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. het Besluit: het Vreemdelingenbesluit 2000;

b. het DVAS: het door de korpschef aangehouden Decentrale Vreemdelingenadministratiesysteem in verband met de toepassing van de vreemdelingenwetgeving en het visumafgiftebeleid;

c. het CRV: het door de Staatssecretaris van Justitie aangehouden Centraal Register Vreemdelingen;

d. de TWV: de tewerkstellingsvergunning, bedoeld in artikel 1, onder e, van de Wet arbeid vreemdelingen;

e. de GBA: de Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens, bedoeld in de Wet Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens.

Artikel 1.2

Ter uitvoering van een verdrag waarbij de grenscontrole is verlegd naar de buitengrenzen, wordt onder `Nederland' in de artikelen 4.7 en 4.8 mede verstaan het grondgebied van andere bij dat verdrag aangesloten landen waarover de werking van dat verdrag zich uitstrekt.

Artikel 1.3

Voorzover uit een wettelijk voorschrift niet anders voortvloeit, worden de bevoegdheden genoemd in deze regeling uitgeoefend namens de Minister van Justitie. Bij de uitoefening van deze bevoegdheden worden de algemene en bijzondere aanwijzingen van de Minister van Justitie in acht genomen.

Hoofdstuk 2 Toegang

Artikel 2.1

1. Als luchthavens, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van het Besluit, zijn aangewezen:

a. de luchthavens die zijn opgenomen in bijlage 1 bij deze regeling, en

b. de luchthavens, vanaf welke vluchten vertrekken voor het vervoer van personen in het ongeregeld vervoer, als bedoeld in het Besluit Vracht- en overige vluchten van de Minister van Verkeer en Waterstaat, met uitzondering van de vluchten die door onze Minister door tussenkomst van de Minister van Verkeer en Waterstaat van de verplichting tot het maken van een afbeelding zijn ontheven.

2. Onze Minister kan bepalen dat de verplichtingen ingevolge artikel 2.2 van het Besluit voor één of meer vervoerders vanaf één of meer van de in het eerste lid, onder a, genoemde luchthavens tijdelijk worden opgeschort.

3. Onze Minister kan bepalen dat de verplichtingen ingevolge artikel 2.2 van het Besluit van toepassing zijn op één of meer vervoerders door wiens tussenkomst de aanvoer van niet- of onvoldoende gedocumenteerde vreemdelingen op korte termijn vanaf een bepaalde, niet in het eerste lid, onder a, genoemde luchthaven aanzienlijk is toegenomen.

Artikel 2.2

Als de staten, bedoeld in artikel 2.3, derde lid, onder a, van het Besluit, zijn aangewezen de staten, vermeld in kolom A van bijlage 2 bij deze regeling, voor zover de vreemdeling:

a. in het bezit is van een document voor grensoverschrijding voor onderdanen van die staat als opgenomen in kolom B van bijlage 2, en

b. zich naar Nederland begeeft voor een tijdsduur of doel als aangegeven bij dat document in kolom C van bijlage 2.

Artikel 2.3

Als de categorieën vreemdelingen, bedoeld in artikel 2.3, derde lid onder b, van het Besluit zijn aangewezen de vreemdelingen die behoren tot een van de categorieën, opgenomen in bijlage 3 bij deze regeling, voor zover de vreemdeling:

a. voldoet aan de voor hem gestelde voorwaarden, en

b. zich naar Nederland begeeft voor een tijdsduur of doel als aangegeven bij die categorie.

Artikel 2.4

Als de vliegvelden in Nederland, bedoeld in artikel 2.4, derde lid, van het Besluit, zijn aangewezen de vliegvelden, vermeld in bijlage 4 bij deze regeling.

Artikel 2.5

Als de staten, bedoeld in artikel 2.4, zesde lid, onder a, van het Besluit zijn aangewezen: Afghanistan, Algerije, Bangladesh, Buiten-Mongolië, de Chinese Volksrepubliek, Cuba, de Democratische Republiek Congo, Egypte, Ethiopië, Ghana, India, Irak, Iran, Jordanië, Koeweit, Libanon, Libië, Marokko, Nigeria, Noord-Korea, Pakistan, Somalië, Sri Lanka, Syrië, Tunesië, Turkije en Vietnam.

Artikel 2.6

1. De aantekening, bedoeld in artikel 2.4, zevende lid, van het Besluit, luidt: `Toegang tot het Beneluxgebied verleend van (datum) tot (datum), artikel 2.4, tweede/vijfde lid, Vreemdelingenbesluit (inreisstempel en handtekening van ambtenaar die toegang verleent)'.

2. De modellen van de afzonderlijke verklaring, waaruit het verlenen van toegang op grond van artikel 2.4, tweede of vijfde lid, van het Besluit blijkt, zijn opgenomen in bijlage 5a onderscheidenlijk bijlage 5b bij deze regeling.

Artikel 2.7

De aantekening, bedoeld in artikel 2.6, vijfde lid, van het Besluit, luidt: `Toegang tot het Beneluxgebied verleend van (datum) tot (datum), artikel 2.6 Vreemdelingenbesluit (inreisstempel en handtekening van de ambtenaar die de toegang verleent)'.

Artikel 2.8

De aantekening, bedoeld in artikel 2.7, vijfde lid, van het Besluit, luidt: `Toegang tot het Beneluxgebied verleend van (datum) tot (datum), artikel 2.7 Vreemdelingenbesluit (inreisstempel en handtekening van de ambtenaar die de toegang verleent)'.

Artikel 2.9

Voor de ondertekening door een daartoe solvabele derde van de garantverklaring, bedoeld in artikel 2.11, derde lid, van het Besluit, wordt bij het verlenen van toegang aan:

a. een zeeman of meerdere zeelieden gebruik gemaakt van het model, dat als bijlage 6a onderscheidenlijk als bijlage 6b bij deze regeling is gevoegd;

b. een andere vreemdeling gebruik gemaakt van het model, dat als bijlage 6c bij deze regeling is gevoegd.

Artikel 2.10

De ambtenaren belast met de grensbewaking zijn bevoegd de vreemdeling aan wie de toegang is geweigerd, de verplichting, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet, op te leggen.

Hoofdstuk 3 Verblijf

Afdeling 1 Bescheiden rechtmatig verblijf

Artikel 3.1

1. Als document waaruit het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder a tot en met d, van de Wet, blijkt, zijn aangewezen de volgende documenten, waarbij het vastgestelde model van dat document wordt aangegeven:

a. voor vreemdelingen met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a, van de Wet: het document I van het model dat als bijlage 7a bij deze regeling is gevoegd;

b. voor vreemdelingen met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder b, van de Wet: het document II van het model dat als bijlage 7b bij deze regeling is gevoegd;

c. voor vreemdelingen met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder c, van de Wet: het document III van het model dat als bijlage 7c bij deze regeling is gevoegd, en

d. voor vreemdelingen met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder d, van de Wet: het document IV van het model dat als bijlage 7d bij deze regeling is gevoegd.

2. De beperking waaronder de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, wordt verleend, wordt vermeld op het document, bedoeld in het eerste lid, onder a.

3. Op het document, bedoeld in het eerste lid, onder b en d, wordt de aantekening gesteld `arbeid vrij toegestaan; TWV niet vereist'. Op het document, bedoeld in het eerste lid, onder a en c, wordt de aantekening gesteld:

a. `arbeid vrij toegestaan; TWV niet vereist';

b. `arbeid uitsluitend toegestaan indien werkgever beschikt over TWV';

c. `specifieke arbeid toegestaan mits werkgever beschikt over TWV; andere arbeid niet toegestaan', of

d. `arbeid niet toegestaan'.

4. Op het document wordt de aantekening `beroep op publieke middelen kan gevolgen hebben voor verblijfsrecht' gesteld, indien de verblijfsvergunning is verleend:

a. onder één van de beperkingen, bedoeld in artikel 3.4, vierde lid, van het Besluit;

b. op grond van het Nederlands-Duits Vestigingsverdrag (Stb. 1906, 279);

c. op grond van het Nederlands-Zwitsers Tractaat (Stb. 1878, nr. 137);

d. op grond van het Nederlands-Amerikaans Vriendschapsverdrag (Trb. 1956, 40), of

e. op grond van de Associatieverdragen EG met Hongarije (PbEG 1993, L 347), Polen (PbEG 1993, L 348), Roemenië (PbEG 1994, L 357), Bulgarije (PbEG 1994, L 358), Slowakije (PbEG 1994, L 359) en Tsjechië (PbEG 1994 L 360).

5. De documenten, bedoeld in het eerste lid, zijn ingevolge artikel 4.21, eerste lid, onder a, van het Besluit tevens vastgesteld als document ter vaststelling van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie van vreemdelingen met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met d, van de Wet.

Artikel 3.2

1. Als document waaruit het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder e, van de Wet, blijkt, zijn aangewezen de volgende documenten en verklaringen, waarbij het vastgestelde model van dat document of die verklaring wordt aangegeven:

a. voor gemeenschapsonderdanen die zes maanden in Nederland als werkzoekende of als grensarbeider verblijven: de sticker Verblijfsaantekeningen Gemeenschapsonderdanen van het model dat als bijlage 7h bij deze regeling is gevoegd;

b. voor gemeenschapsonderdanen, niet zijnde onderdanen van een staat die partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en voor gemeenschapsonderdanen die werkzaamheden in loondienst verrichten waarvan te verwachten duur meer dan zes maanden maar minder dan een jaar bedraagt: het document I van het model, dat als bijlage 7a bij deze regeling is gevoegd, en

c. voor de overige gemeenschapsonderdanen: het document EU/EER van het model dat als bijlage 7e bij deze regeling is gevoegd.

2. Op de documenten en verklaringen, bedoeld in het eerste lid, wordt de aantekening gesteld `arbeid vrij toegestaan; TWV niet vereist'.

3. Op de documenten en verklaringen, bedoeld in het eerste lid, kan de aantekening worden gesteld:

a. `bij beroep op publieke middelen vervalt verblijfsrecht';

b. `beroep op publieke middelen kan gevolgen hebben voor verblijfsrecht', of

c. `een meer dan aanvullend beroep op publieke middelen kan gevolgen hebben voor verblijfsrecht'.

4. De documenten, bedoeld in het eerste lid, onder b en c, zijn ingevolge artikel 4.21, eerste lid, onder b, van het Besluit tevens vastgesteld als document ter vaststelling van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie van vreemdelingen met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder e, van de Wet.

Artikel 3.3

1. Als document waaruit het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder f tot en met h, van de Wet, blijkt, zijn aangewezen de volgende documenten en verklaringen, waarbij het vastgestelde model van dat document of die verklaring wordt aangegeven:

a. voor vreemdelingen die in afwachting zijn van een besluit of een rechterlijke beslissing omtrent een verblijfsvergunning als bedoeld in de artikelen 28 en 33 van de Wet: het document W van het model dat als bijlage 7f bij deze regeling is gevoegd;

b. voor overige vreemdelingen met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder f of g, van de Wet: de sticker Verblijfsaantekeningen Algemeen van het model dat als bijlage 7g bij deze regeling is gevoegd, voorzien van de aantekening, bedoeld in het derde lid, en

c. voor overige vreemdelingen met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder h, van de Wet: de sticker Verblijfsaantekeningen Vervolgprocedures van het model dat als bijlage 7i bij deze regeling is gevoegd, voorzien van de aantekening, bedoeld in het vierde lid.

2. Het document, bedoeld in het eerste lid, onder a, is ingevolge artikel 4.21, eerste lid, onder c, van het Besluit tevens vastgesteld als geldend document ter vaststelling van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie van vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28 van de Wet hebben ingediend.

3. De aantekening, bedoeld in het eerste lid, onder b, luidt: `aanvraag ingediend/verlenging aangevraagd voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 14/20/33 Vw 2000 op (datum). arbeid wel/niet toegestaan; tewerkstellingsvergunning wel/niet vereist. Geldig tot (datum), tenzij voor deze datum op voormelde aanvraag is beslist'.

4. De aantekening, bedoeld in het eerste lid, onder c, luidt: `bezwaarschrift ingediend of beroep rechtbank ingediend op (datum). Arbeid wel/niet toegestaan; tewerkstellingsvergunning wel/niet vereist. Geldig tot (datum), tenzij voor deze datum op voormeld bezwaar/beroep is beslist.'

5. De aantekeningen, bedoeld in het derde en vierde lid, hebben een geldigheidsduur van ten hoogste zes maanden. Indien de geldigheidsduur van de aantekening verstrijkt voordat een beslissing is genomen op de aanvraag, onderscheidenlijk het bezwaar of beroep, kan de desbetreffende aantekening wederom worden gesteld met een geldigheidsduur van ten hoogste zes maanden. Indien afwijzend is beslist, wordt de aantekening `vervallen' geplaatst.

Artikel 3.4

1. Als document waaruit het rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder i, van de Wet blijkt, is aangewezen de Sticker Verblijfsaantekeningen Algemeen van het model dat als bijlage 7g bij deze regeling is gevoegd, voorzien van de aantekening, bedoeld in het tweede lid.

2. De tekst van de aantekening, bedoeld in het eerste lid, luidt: `aangemeld op (datum) voor verblijf op grond van artikel 12 Vw 2000 tot (datum). arbeid wel/niet toegestaan; tewerkstellingvergunning wel/niet vereist'. Indien het betreft een vreemdeling die naar Nederland is gekomen om als zeeman werk te zoeken aan boord van een zeeschip, wordt de aantekening omtrent aanmelding aangevuld met `voor verblijf als zeeman tot (datum)'.

Artikel 3.5

Als document waaruit het rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder j, van de Wet, blijkt, zijn aangewezen de volgende documenten en verklaringen, waarbij het vastgestelde model van dat document of die verklaring wordt aangegeven:

a. in de gevallen, bedoeld in artikel 4.29, derde lid, van het Besluit: het document W van het model dat als bijlage 7f bij deze regeling is gevoegd;

b. in de overige gevallen: de Sticker Verblijfsaantekeningen Algemeen van het model dat als bijlage 7g bij deze regeling is gevoegd, voorzien van de aantekening `verblijf als bedoeld in artikel 8, onder j, Vw 2000 tot (datum). Arbeid wel/niet toegestaan; tewerkstellingsvergunning wel/niet vereist'.

Artikel 3.6

Als document waaruit het rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder k, van de Wet blijkt, is aangewezen de Sticker Verblijfsaantekeningen Algemeen van het model dat als bijlage 7g bij deze regeling is gevoegd, voorzien van de aantekening `verblijf als bedoeld in artikel 8, onder k, Vw 2000 tot (datum). Arbeid wel/niet toegestaan; tewerkstellingsvergunning wel/niet vereist'.

Artikel 3.7

1. Als document waaruit het rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder l, van de Wet blijkt, zijn aangewezen de volgende documenten en verklaringen, waarbij het vastgestelde model van dat document of die verklaring wordt aangegeven:

a. voor vreemdelingen die niet tevens rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder b, c, of d, van de Wet hebben: het document I van het model dat als bijlage 7a bij deze regeling is gevoegd;

b. voor vreemdelingen die tevens rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder b, c dan wel d, van de Wet hebben: het document II, III respectievelijk IV van de modellen die als bijlage 7b, respectievelijk bijlagen 7c en 7d bij deze regeling zijn gevoegd.

2. Artikel 3.1, tweede tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.8

1. De stickers van de modellen die als bijlagen 7g, 7h en 7i bij deze regeling zijn gevoegd, worden geplaatst:

a. in het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling, of

b. in de gevallen, aangewezen in artikel 4.29, derde lid, van het Besluit: op het afzonderlijk inlegblad van het model dat als bijlage 8 bij deze regeling is gevoegd.

2. Op de stickers, bedoeld in het eerste lid, wordt aangetekend:

a. het CRV-nummer;

b. het procedurenummer uit het DVAS, en

c. het paspoortnummer.

Artikel 3.9

De afgifte, de verlenging van de geldigheidsduur en de vervanging van documenten en verklaringen als bedoeld in artikel 9 van de Wet en 4.21, eerste lid, onder a tot en met c, van het Besluit, geschiedt door de korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente is gelegen waar de vreemdeling zijn woon- of verblijfplaats heeft.

Afdeling 2 De verblijfsvergunning regulier

Paragraaf 1 Bevoegdheid

Artikel 3.10

1. De korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente is gelegen waar de vreemdeling zijn woon- of verblijfplaats heeft of wil kiezen, is bevoegd om de aanvraag tot het verlenen of tot het wijzigen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, in te willigen, indien de vreemdeling:

a. houder is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onder a, van de Wet, of

b. bij of krachtens artikel 17 van de Wet is vrijgesteld van de eis van het bezit van een machtiging tot voorlopig verblijf.

2. Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing indien de aanvraag strekt tot het verlenen van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met:

a. gezinsvorming of gezinshereniging als ander gezins- of familielid dan:

- de echtgenoot of de echtgenote;

- de geregistreerd partner;

- de ongehuwde partner, of

- het minderjarige kind,

van een Nederlander of van een op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling, of als ander gezins- of familielid dan als bloedverwant van een gemeenschapsonderdaan in opgaande en neerdalende lijn die feitelijk tot het gezin van de hoofdpersoon behoort en te zijnen laste komt;

b. verblijf ter adoptie of als pleegkind, of met het afwachten van het onderzoek naar de geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders, bedoeld in artikel 11 van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie;

c. het verrichten van arbeid als zelfstandige;

d. medische behandeling;

e. het feit dat na drie jaren niet onherroepelijk is beslist op een aanvraag;

f. verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling, of

g. verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken.

3. In afwijking van het eerste lid, is de korpschef van het regionale politiekorps waarbinnen het NAVO hoofdkwartier is gevestigd, bevoegd tot het inwilligen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet van de niet-geprivilegieerd militair of niet-geprivilegieerd burgerpersoneel, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder m, van het Besluit.

Artikel 3.11

1. De korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente is gelegen waar de vreemdeling zijn woon- of verblijfplaats heeft of wil kiezen, is bevoegd de aanvraag tot het verlenen of wijzigen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, af te wijzen.

2. Het eerste lid is niet van toepassing, indien het betreft een vreemdeling:

a. die houder is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onder a, van de Wet;

b. die het Nederlanderschap heeft bezeten, of gehuwd is of is geweest met een persoon die het Nederlanderschap bezit of heeft bezeten, tenzij het betreft aanvragen ingediend door Surinaamse onderdanen die verblijven in de regionale politiekorpsen waaronder de steden Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Utrecht en Eindhoven ressorteren;

c. tot wiens gezin een Nederlander behoort of die in rechte lijn tot en met de tweede graad aan een Nederlander is verwant, tenzij het betreft aanvragen ingediend door Surinaamse onderdanen die verblijven in de regionale politiekorpsen waaronder de steden Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Utrecht en Eindhoven ressorteren;

d. die Molukker is, op wie de Wet betreffende de positie van Molukkers niet van toepassing is, of

e. die gemeenschapsonderdaan is.

3. Het eerste lid is niet van toepassing, indien de aanvraag strekt tot het verlenen van een verblijfsvergunning onder een beperking, verband houdend met:

a. opneming ter adoptie, verblijf als pleegkind, of het afwachten van het onderzoek naar de geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders als bedoeld in artikel 11 van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie;

b. verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling;

c. verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken;

d. het feit dat na drie jaren niet onherroepelijk is beslist op een aanvraag, of

e. voortgezet verblijf na verblijf als bedoeld onder a of b.

Artikel 3.12

De korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente is gelegen waar de vreemdeling zijn woon- of verblijfplaats heeft of wil kiezen is bevoegd:

a. de aanvraag, bedoeld in de artikelen 14 en 20 van de Wet, niet in behandeling te nemen in het geval, bedoeld in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht, en

b. de herhaalde aanvraag af te wijzen.

Artikel 3.13

De korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente is gelegen waar de vreemdeling zijn woon- of verblijfplaats heeft, is bevoegd de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, in te willigen, tenzij:

a. Onze Minister zich, bij het verlenen of bij het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, de bevoegdheid tot het verlengen van de geldigheidsduur van die verblijfsvergunning heeft voorbehouden, of

b. bij het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning daaraan in het belang van de openbare orde of van de nationale veiligheid voorschriften worden verbonden.

Artikel 3.14

1. De korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente is gelegen waar de vreemdeling zijn woon- of verblijfplaats heeft, of, indien de vreemdeling naar het buitenland is vertrokken, de korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente is gelegen waar de vreemdeling laatstelijk zijn woon- of verblijfplaats had, is bevoegd tot:

a. het afwijzen van de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, en

b. het intrekken van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet.

2. Het eerste lid is niet van toepassing indien de aanvraag wordt afgewezen of de verblijfsvergunning wordt ingetrokken omdat de vreemdeling een gevaar vormt voor nationale veiligheid.

3. Het eerste lid is niet van toepassing indien het betreft een vreemdeling:

a. die het Nederlanderschap heeft bezeten of die gehuwd is of is geweest met een persoon die het Nederlanderschap bezit of heeft bezeten, tenzij het betreft aanvragen ingediend door Surinaamse onderdanen die verblijven in de regionale politiekorpsen waaronder de steden Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Utrecht en Eindhoven ressorteren;

b. tot wiens gezin een Nederlander behoort of die in rechte lijn tot en met de tweede graad aan een Nederlander is verwant, tenzij het betreft aanvragen ingediend door Surinaamse onderdanen die verblijven in de regionale politiekorpsen waaronder de steden Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Utrecht en Eindhoven ressorteren;

c. die gemeenschapsonderdaan is;

d. die verblijf heeft als alleenstaande minderjarige vreemdeling, of

e. die verblijf heeft als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken.

Artikel 3.15

De korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente is gelegen waar de vreemdeling zijn woon- of verblijfplaats heeft of wil kiezen is bevoegd:

a. de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 20 van de Wet, in te willigen;

b. de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 20 van de Wet niet in behandeling te nemen;

c. de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 20 van de Wet, af te wijzen, tenzij:

1°. de aanvraag wordt afgewezen omdat de vreemdeling een gevaar vormt voor nationale veiligheid, of

2°. het betreft onderdanen van België, Luxemburg of Suriname, en

d. de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 20 van de Wet, in te trekken tenzij de verblijfsvergunning wordt ingetrokken op grond van artikel 22, eerste lid, onderdeel d, van de Wet.

Artikel 3.16

De korpschef die bevoegd is de aanvraag in te willigen of af te wijzen, is bevoegd om:

a. de termijn voor het geven van de beschikking met toepassing van artikel 25, tweede lid, van de Wet te verlengen;

b. aan de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, voorschriften te verbinden en deze te wijzigen;

c. toepassing te geven aan artikel 3.1 van het Besluit, en

d. toepassing te geven aan artikel 62, vierde lid, van de Wet,

tenzij Onze Minister die bevoegdheid aan zich heeft gehouden.

Paragraaf 2 Verlening onder beperking en voorschriften

Artikel 3.17

De beperkingen, bedoeld in artikel 3.4, vierde lid, van het Besluit, omvatten de beperkingen, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a en b, van het Besluit, slechts voorzover op het verblijfsdocument de aantekening is geplaatst `arbeid niet toegestaan'.

Artikel 3.18

Als de landen, bedoeld in de artikelen 3.21, 3.23, vierde lid, onder c, 3.31, tweede lid, onder d, en 3.79, tweede lid, van het Besluit, zijn aangewezen:

a. de staten die partij zijn bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap;

b. de staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en

c. Australië, Canada, Israël, Japan, Monaco, Nieuw Zeeland, Suriname, de Verenigde Staten van Amerika, en Zwitserland.

Artikel 3.19

1. Middelen van bestaan ter hoogte van het bedrag, bedoeld in artikel 3.74, onder b, van het Besluit, zijn voldoende, indien de vreemdeling in Nederland wil verblijven voor een doel dat verband houdt met:

a. het volgen van studie;

b. de voorbereiding op studie, of

c. uitwisseling tussen Nederland en Australië, Canada of Nieuw-Zeeland.

2. Indien een in Nederland gevestigde persoon of rechtspersoon het verblijf van de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, financiert, zijn de middelen van bestaan voldoende, indien het netto-inkomen gelijk is aan het bedrag, bedoeld in het eerste lid, aangevuld met het bedrag, bedoeld in artikel 3.74, onder a, van het Besluit, voor de categorie waartoe de persoon behoort die het verblijf financiert.

3. Middelen van bestaan ter hoogte van het bedrag, bedoeld in artikel 3.74, onder a, van het Besluit, voor de categorie waartoe de persoon behoort die het verblijf financiert, aangevuld met het bedrag bedoeld in artikel 3.74, onder a, van het Besluit, voor de categorie waartoe de vreemdeling behoort, zijn voldoende, indien de vreemdeling in Nederland wil verblijven voor een doel dat verband houdt met:

a. familiebezoek;

b. verblijf als au pair, of

c. het ondergaan van medische behandeling.

Artikel 3.20

1. Middelen van bestaan uit arbeid als zelfstandige zijn eerst duurzaam, indien zij gedurende ten minste anderhalf jaar zijn verworven en nog een jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven.

2. Het eerste lid is niet van toepassing, indien de aanvraag strekt tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet onder een beperking verband houdend met het verrichten van arbeid als zelfstandige.

Artikel 3.21

Het model van de garantverklaring, bedoeld in de artikelen 3.12, derde lid, 3.29, derde lid, en 3.43, tweede lid, van het Besluit, is opgenomen in bijlage 6c van deze regeling.

Artikel 3.22

Het model van de verklaring, bedoeld in artikel 3.33, tweede lid, van het Besluit, is opgenomen in bijlage 9 van deze regeling.

Artikel 3.23

Het model van de verklaring, bedoeld in artikel 3.43, derde lid, van het Besluit, is opgenomen in bijlage 10 bij deze regeling.

Artikel 3.24

Het model van de garantverklaring, bedoeld in artikel 3.44, tweede lid, van het Besluit, is opgenomen in bijlage 11 van deze regeling.

Artikel 3.25

Het model van de antecedentenverklaring, bedoeld in de artikelen 3.77, vierde lid, en 3.86, negende lid, van het Besluit, is opgenomen in bijlage 12 bij deze regeling.

Paragraaf 3 Procedurele bepalingen

Artikel 3.26

1. De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, wordt gedaan door indiening van een formulier van het in bijlage 13 bij deze regeling met de letter a aangeduide model.

2. Indien de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, naar het oordeel van de korpschef geheel of gedeeltelijk is gebaseerd op asielgerelateerde gronden, wordt de aanvraag gedaan door indiening van een formulier van het in bijlage 13 bij deze regeling met de letter b aangeduide model.

Artikel 3.27

De aanvraag, bedoeld in artikel 14 van de Wet, door de wettelijke vertegenwoordiger van de vreemdeling, wordt gedaan door indiening van een formulier van het in bijlage 13 bij deze regeling met de letter c aangeduide model.

Artikel 3.28

De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet door de houder van een zodanige vergunning, ten behoeve van bij hem inwonende kinderen beneden de leeftijd van twaalf jaar voor wie de aan de aanvrager verleende vergunning niet mede geldt, wordt gedaan door indiening van een formulier van het in bijlage 13 bij deze regeling met de letter d aangeduide model.

Artikel 3.29

De aanvraag tot toetsing van het verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan en tot afgifte van een verblijfsdocument waaruit het rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder e, van de Wet blijkt, wordt gedaan door indiening van een formulier van het in bijlage 13 bij deze regeling met de letter e aangeduide model.

Artikel 3.30

De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, wordt gedaan door indiening van een formulier van het in bijlage 13 bij deze regeling met de letter f aangeduide model.

Artikel 3.31

De aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, wordt gedaan door indiening van een formulier van het in bijlage 13 bij deze regeling, met de letter g aangeduide model.

Artikel 3.32

De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 20 van de Wet, wordt gedaan door indiening van een formulier van het in bijlage 13 bij deze regeling met de letter h aangeduide model.

Artikel 3.33

Bij de indiening van de aanvraag, bedoeld in de artikelen 14 en 20 van de Wet, verklaart de vreemdeling of de wettelijke vertegenwoordiger ermee bekend te zijn dat de verblijfsrechtelijke gegevens via de koppelingen tussen het DVAS en de GBA worden doorgegeven aan instanties die deze gegevens voor de beoordeling van voorzieningen nodig hebben.

Artikel 3.34

1. Terzake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, is de vreemdeling van twaalf jaar of ouder, niet zijnde gemeenschapsonderdaan, een bedrag van € 56,72 (f 125,-) verschuldigd. De vreemdeling jonger dan twaalf jaar, niet zijnde gemeenschapsonderdaan, is een bedrag van € 22,69 (f 50,-) verschuldigd.

2. Terzake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 20 van de Wet, is de vreemdeling een bedrag van € 226,89 (f 500,-) verschuldigd.

3. Terzake van de afdoening van een aanvraag om toetsing aan het gemeenschapsrecht, is de gemeenschapsonderdaan een bedrag van € 15,88 (f 35,-) verschuldigd.

4. In afwijking van het eerste en het tweede lid is de vreemdeling die in aanmerking komt voor de terugkeeroptie op grond van artikel 8 van de Remigratiewet, een bedrag van € 15,88 (f 35,-) verschuldigd.

5. De leges worden per aanvraag door de korpschef geheven.

Afdeling 3 De verblijfsvergunning asiel

Paragraaf 1 Bevoegdheden

Artikel 3.35

Indien bij het Besluit gevallen zijn aangewezen waarin de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 28 van de Wet, wordt verleend voor minder dan drie achtereenvolgende jaren, is de korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente is gelegen waar de vreemdeling zijn woon- of verblijfplaats heeft, bevoegd om de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning in te willigen, tenzij Onze Minister zich bij het verlenen of bij het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning de bevoegdheid tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning heeft voorbehouden.

Artikel 3.36

1. De korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente is gelegen waar de vreemdeling zijn woon- of verblijfplaats heeft, is bevoegd de aanvraag, bedoeld in artikel 33 van de Wet, in te willigen, indien de vreemdeling direct voorafgaande aan het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen, drie achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8 onder c, van de Wet, heeft gehad, tenzij:

a. zich een van de gronden, bedoeld in artikel 32 van de Wet voordoet, of

b. Onze Minister zich de bevoegdheid tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 33 van de Wet, heeft voorbehouden.

2. De korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente is gelegen waar de vreemdeling zijn woon- of verblijfplaats heeft, is bevoegd de aanvraag, bedoeld in artikel 33 van de Wet:

a. niet in behandeling te nemen in het geval, bedoeld in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht, of

b. af te wijzen, indien het een herhaalde aanvraag betreft.

Artikel 3.37

De korpschef die bevoegd is de aanvraag in te willigen of af te wijzen, is bevoegd om:

a. de termijn voor het geven van de beschikking met toepassing van artikel 42, vierde lid, van de Wet te verlengen;

b. toepassing te geven aan artikel 3.1 van het Besluit, en

c. toepassing te geven aan artikel 62, vierde lid, van de Wet,

tenzij Onze Minister die bevoegdheden aan zich heeft gehouden.

Paragraaf 2 Procedurele bepalingen

Artikel 3.38

De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Wet, wordt gedaan door indiening van een formulier van het in bijlage 13 bij deze regeling met de letter i aangeduide model.

Artikel 3.39

De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Wet, wordt gedaan door indiening van een formulier van het in bijlage 13 bij deze regeling met de letter j aangeduide model.

Artikel 3.40

De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 33 van de Wet, wordt gedaan door indiening van een formulier van het in bijlage 13 bij deze regeling met de letter k aangeduide model.

Artikel 3.41

Bij de indiening van de aanvraag, bedoeld in de artikelen 28 en 33 van de Wet, verklaart de vreemdeling of de wettelijke vertegenwoordiger ermee bekend te zijn dat de verblijfsrechtelijke gegevens via de koppelingen tussen het DVAS en de GBA worden doorgegeven aan instanties die deze gegevens voor de beoordeling van voorzieningen nodig hebben.

Artikel 3.42

1. De aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 28 van de Wet, wordt ingediend in het Aanmeldcentrum te Rijsbergen, Ter Apel of Zevenaar.

2. In afwijking van het eerste lid, wordt de aanvraag ingediend in het Aanmeldcentrum op de Luchthaven Schiphol, indien de vreemdeling zich toegang tot Nederland verschaft via een grensdoorlaatpost.

3. In afwijking van het eerste lid, wordt de tweede of latere aanvraag ingediend in het Aanmeldcentrum in Ter Apel.

Artikel 3.43

De aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning bedoeld in artikel 33 van de Wet, wordt ingediend bij de korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente is gelegen waarin de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft.

Artikel 3.44

1. De in artikel 3:110, tweede lid, van het Besluit bedoelde vragenlijst bevat in ieder geval vragen omtrent de personalia van de vreemdeling, zijn geboorteplaats en geboortedatum, zijn nationaliteit en etnische afkomst, de datum van zijn vertrek uit het land van herkomst, de datum van zijn aankomst in Nederland, eventueel verblijf in derde landen, en het bezit van een paspoort en identiteitsdocumenten.

2. Indien de beantwoording van de vastgestelde vragen onvoldoende duidelijkheid verschaft kunnen aanvullende vragen worden gesteld.

Hoofdstuk 4 Grensbewaking, toezicht en uitvoering

Artikel 4.1

Met het toezicht op de naleving van de wettelijke voorschriften met betrekking tot vreemdelingen zijn belast de ambtenaren, bedoeld in artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering, die ingevolge een akte en proces-verbaal van beëdiging van de Procureur-generaal zijn belast met opsporing van een of meer strafbare feiten ingevolge de Wet.

Artikel 4.2

1. Als de plaatsen waar grensdoorlaatposten zijn gevestigd, zijn aangewezen de plaatsen vermeld in kolom A van bijlage 4 bij deze regeling. Personencontrole in het kader van de grensbewaking kan worden uitgevoerd op de locaties, vermeld in kolom B van bijlage 4 bij deze regeling.

2. De grensdoorlaatposten, bedoeld in het eerste lid, zijn voor het inreizen en uitreizen van personen opengesteld gedurende de tijden, vermeld in kolom C van bijlage 4 bij deze regeling.

Artikel 4.3

Het teken, bedoeld in artikel 4.9, onder a, van het Besluit, is een blauw flikkerlicht.

Artikel 4.4

1. De modellen van de bemanningslijst, bedoeld in artikel 4.11, eerste lid, onder a, van het Besluit, zijn opgenomen in bijlage 14a, 14b en 14c bij deze regeling. Op de bemanningslijst worden de gegevens verstrekt omtrent de familienaam, voornamen, rang, nationaliteit, geboortedatum en geboorteplaats, van zowel de gezagvoerder als van alle bij het binnenvaren van Nederland aan boord aanwezige personen die deel uitmaken van de bemanning en als zodanig op de monsterrol voorkomen.

2. De bemanningslijst van het model dat als bijlage 14a bij deze regeling is gevoegd, wordt ingevuld in de Nederlandse, Engelse, Franse of Duitse taal met blokletters van Latijns karakter.

3. Van de bemanningslijst van het model dat als bijlage 14b bij deze regeling is gevoegd kan een schriftelijke vertaling in de Engelse, Franse, Spaanse of Russische taal worden verlangd, met dien verstande dat voor de gegevens omtrent de gezagvoerder en de bemanningsleden letters van Latijns karakter en Arabische cijfers worden gebruikt.

Artikel 4.5

1. Het model van de bemanningslijst, bedoeld in artikel 4.15, eerste lid, onder a, van het Besluit, is opgenomen in bijlage 15 bij deze regeling.

2. Het model van de passagierslijst, bedoeld in artikel 4.15, eerste lid, onder a, van het Besluit, is opgenomen in bijlage 16 bij deze regeling.

Artikel 4.6

1. De aantekening, bedoeld in de artikelen 4.24, eerste lid, onder d, en 4.26 van het Besluit, luidt: `aanmelden binnen drie dagen bij de korpschef te (plaats), (datum waarop de aantekening wordt gesteld, handtekening en stempel)'.

2. Het opleggen van een verplichting tot aanmelding bij de korpschef aan een vreemdeling, aan wie een bijzonder doorlaatbewijs als bedoeld in bijlage 3 onder I bij deze regeling is afgegeven, geschiedt door in dat document achter de woorden `zich melden binnen drie dagen na afgifte van dit doorlaatbewijs bij' aan te tekenen: `de korpschef te (plaats)'.

Artikel 4.7

1. De aantekening, bedoeld in de artikelen 4.24, eerste lid, onder f, en 4.27 van het Besluit, luidt: `toegang geweigerd (datum) (handtekening en stempel)'.

2. De aantekening, bedoeld in het eerste lid, kan worden aangevuld met een aantekening omtrent de grond waarop de weigering van toegang tot Nederland berust.

Artikel 4.8

1. De aantekening, bedoeld in de artikelen 4.24, eerste lid onder g, en 4.28, van het Besluit, luidt: `vertrokken/uitgezet verwijderd op (datum) (handtekening en stempel)'.

2. De aantekening, bedoeld in het eerste lid, kan worden aangevuld met een aantekening omtrent de reden van de verwijdering uit Nederland.

Artikel 4.9

Voor het stellen van aantekeningen in de reis- en identiteitspapieren van de vreemdeling, bedoeld in artikel 4.29 van het Besluit, wordt gebruik gemaakt van de modellen die als bijlagen 7g en 7h bij deze regeling zijn gevoegd.

Artikel 4.10

De aantekening, bedoeld in artikel 4.29 van het Besluit, omtrent het voldoen aan een verplichting tot aanmelding of vervoeging bij een korpschef ingevolge de artikelen 4.39, 4.47 tot en met 4.51 van het Besluit luidt: `Aangemeld op (datum)'. Indien het betreft een vreemdeling die naar Nederland is gekomen om als zeeman werk te zoeken aan boord van een zeeschip, wordt de aantekening aangevuld met de zinsnede `voor verblijf als zeeman tot (datum)'.

Artikel 4.11

1. In de reis- en identiteitspapieren van een vreemdeling wiens uitzetting gedurende enige tijd achterwege blijft, wordt een aantekening gesteld, luidende: `vertrek voor (datum)'.

2. In de reis- en identiteitspapieren van een vreemdeling wiens uitzetting achterwege blijft hangende de beslissing op een door hem ingediend verzoek om een voorlopige voorziening wordt de aantekening: `verzoek voorlopige voorziening ingediend (datum). Arbeid is wel/niet toegestaan. Een tewerkstellingsvergunning is wel/niet verplicht. Geldig tot (datum), tenzij voor deze datum op voormeld verzoek is beslist' gesteld. Tevens worden aangetekend het CRV-nummer, het procedurenummer uit het DVAS en het paspoortnummer.

3. De aantekening, bedoeld in het tweede lid, heeft een geldigheidsduur van ten hoogste zes maanden. Indien de geldigheidsduur van de aantekening is verstreken voordat een beslissing is genomen op het verzoek om een voorlopige voorziening, kan de desbetreffende aantekening wederom worden gesteld met een geldigheidsduur van ten hoogste zes maanden. Indien afwijzend is beslist, wordt de aantekening `vervallen' geplaatst.

4. Voor de aantekeningen, bedoeld in het tweede lid, wordt gebruik gemaakt van de sticker Verblijfsaantekeningen Vervolgprocedures, waarvan het model als bijlage 7i bij deze regeling is gevoegd.

Artikel 4.12

De aantekening omtrent verandering van woon- of verblijfplaats binnen Nederland, bedoeld in artikel 4.29, eerste lid, onder b, van het Besluit, luidt: `verhuisd op (datum)'.

Artikel 4.13

De korpschef is bevoegd om met toepassing van artikel 4.51 van het Besluit:

a. ontheffing te verlenen van de verplichting tot periodieke aanmelding, en

b. een andere dan een wekelijkse termijn te stellen voor de verplichting tot periodieke aanmelding.

Artikel 4.14

1. De aantekening omtrent de ontheffing met toepassing van artikel 4.51, tweede lid, van het Besluit van de verplichting tot wekelijkse aanmelding, luidt: `ontheffing verleend van de verplichting tot wekelijkse aanmelding onder de volgende beperking(en) en/of voorschrift(en) (beperkingen/voorschriften) (datum)'.

2. Indien met toepassing van artikel 4.51, tweede lid, van het Besluit een andere dan een wekelijkse termijn voor periodieke aanmelding is gesteld, wordt de aantekening gesteld `Verplichting tot periodieke aanmelding krachtens artikel 4.51 Vreemdelingenbesluit 2000', aangevuld met de periode van aanmelding en eventuele bijzonderheden.

Artikel 4.15

1. Indien met toepassing van artikel 54, tweede lid, van de Wet een individuele verplichting tot periodieke aanmelding is opgelegd, wordt de aantekening gesteld `Verplichting tot periodieke aanmelding krachtens artikel 54, tweede lid, Vreemdelingenwet 2000', aangevuld met de periode van aanmelding en eventuele bijzonderheden.

2. Indien de verplichting, bedoeld in 54, tweede lid, van de Wet, wordt opgeheven, wordt de aantekening gesteld: `Verplichting tot periodieke aanmelding opgeheven op (datum)'.

Artikel 4.16

1. De korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente is gelegen waar de vreemdeling zijn woon- of verblijfplaats heeft, is bevoegd om

a. de plaats aan te wijzen waar de vreemdeling met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder f, van de Wet, zich in verband met het onderzoek naar de inwilligbaarheid van de aanvraag om een verblijfsvergunning dient op te houden;

b. aanwijzingen, als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van de Wet, te geven, en

c. de verstrekking van gegevens, bedoeld in artikel 4.38 van het Besluit, te vorderen.

2. Een vordering als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt niet bij algemene bekendmaking gedaan dan na goedkeuring van, en volgens voorschrift te geven door, Onze Minister.

Hoofdstuk 5 Vrijheidsbeperkende en vrijheidsontnemende maatregelen

Artikel 5.1

Indien de korpschef of de bevelhebber van de Koninklijke marechaussee de bevoegdheid, bedoeld in artikel 50, vierde lid, van de Wet, mandateert, doet hij dat niet dan aan een ambtenaar, belast met het toezicht op vreemdelingen, die tevens hulpofficier van justitie is.

Artikel 5.2

1. Onze Minister kan de maatregel van beperking van vrijheid van beweging, bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Wet, wijzigen of opheffen.

2. In spoedeisende gevallen kan de korpschef van het regionale politiekorps van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft, een verplichting als bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Wet voor de duur van ten hoogste een week opleggen.

3. Indien de korpschef van deze bevoegdheid ondermandaat verleent, doet hij dat niet dan aan een ambtenaar, belast met het toezicht op vreemdelingen, die tevens hulpofficier van justitie is.

Artikel 5.3

De maatregel, bedoeld in artikel 59 van de Wet, wordt opgelegd en opgeheven door de ambtenaar, bedoeld in artikel 47, eerste lid, onder a, van de Wet, die tevens hulpofficier van justitie is.

Artikel 5.4

De hulpofficier van justitie, die bevoegd is tot inbewaringstelling, is bevoegd tot het nemen van het besluit, bedoeld in artikel 5.5, eerste lid, van het Besluit en tot het doen van de kennisgeving, bedoeld in artikel 5.5, tweede lid, van het Besluit.

Hoofdstuk 6 Vertrek en uitzetting

Artikel 6.1

1. De ambtenaren belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen zijn bevoegd tot uitzetting over te gaan en daartoe alle benodigde handelingen te verrichten.

2. De ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, gaan niet dan ingevolge een bijzondere aanwijzing van Onze Minister over tot uitzetting van de vreemdeling die te kennen geeft dat hij asiel wenst.

Artikel 6.2

De korpschef en de bevelhebber van de Koninklijke marechaussee zijn bevoegd de kosten van verwijdering te verhalen op de vreemdeling of op een vervoersonderneming.

Hoofdstuk 7 Algemene en slotbepalingen

Artikel 7.1

1. Het bestuursorgaan of orgaan als bedoeld in artikel 107 van de Wet, dat de korpschef met toepassing van artikel 8.1, derde lid, van het Besluit vraagt om onverwijld nadere gegevens over de verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling te verstrekken, maakt daarvoor gebruik van het formulier van het in bijlage 17a bij deze regeling aangeduide model. Op dit formulier wordt tevens aangegeven om welke reden onduidelijkheid bestaat over de verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling.

2. De korpschef, die het in het eerste lid bedoelde bestuursorgaan of orgaan onverwijld de nadere gegevens verstrekt over de verblijfsrechtelijke positie van een vreemdeling, maakt daarvoor gebruik van het formulier van het in bijlage 17b bij deze regeling aangeduide model.

3. De korpschef, die het in het eerste lid bedoelde bestuursorgaan of orgaan op grond van artikel 8.2, eerste lid, van het Besluit vraagt om gegevens omtrent de toekenning of beëindiging van een verstrekking, voorziening, uitkering, ontheffing of vergunning, maakt daarvoor gebruik van het formulier van het in bijlage 17c bij deze regeling aangeduide model.

4. Het in het eerste lid bedoelde bestuursorgaan of orgaan dat de korpschef desgevraagd of uit eigen beweging op grond van artikel 8.2, tweede of derde lid van het Besluit, gegevens verstrekt omtrent de toekenning of beëindiging van een verstrekking, voorziening, uitkering, ontheffing of vergunning, maakt daarvoor gebruik van het formulier van het in bijlage 17d bij deze regeling aangeduide model.

Artikel 7.2

1. De artikelen 3.1 en 3.2 zijn niet van toepassing op kinderen beneden de leeftijd van twaalf jaar, die bij een van hun ouders inwonen, indien in het aan deze ouder verstrekte document, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.2, is aangetekend dat de hem verleende vergunning tot verblijf mede voor deze kinderen geldt.

2. Het document of de verklaring, afgegeven op grond van de Vreemdelingenwet blijft geldig tot de daarop aangegeven datum, dan wel tot de vervanging van dat document door een document afgegeven op grond van de Wet.

Artikel 7.3

Het Voorschrift Vreemdelingen wordt ingetrokken.

Artikel 7.4

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet in werking treedt.

Artikel 7.5

Deze regeling kan worden aangehaald onder de titel: Voorschrift Vreemdelingen 2000.

's-Gravenhage, 18 december 2000.
De Staatssecretaris van Justitie,M.J. Cohen.

Nota van Toelichting

Algemeen

Deze regeling vervangt het voormalige Voorschrift Vreemdelingen, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 (in deze regeling verder: de Wet).

Zowel de Wet als het Vreemdelingenbesluit 2000 (verder: het Besluit) eisen met betrekking tot een aantal onderwerpen nadere regeling bij ministeriële regeling. Zo bepaalt de Wet in artikel 9, eerste lid, dat bij ministeriële regeling de bescheiden worden aangewezen waaruit het rechtmatige verblijf van de vreemdeling blijkt, en schrijft de Wet in artikel 24, tweede lid, voor dat de vreemdeling in door de Minister te bepalen gevallen en volgens door de Minister te geven regels leges is verschuldigd terzake van de afdoening van een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier. In enkele bepalingen wordt in het Besluit voorgeschreven dat bepaalde categorieën vreemdelingen, luchthavens, landen en modellen bij ministeriële regeling worden vastgesteld. Voor andere onderwerpen geeft het Besluit een bevoegdheid om een onderwerp bij ministeriële regeling te regelen. Deze regeling strekt tot uitvoering aan deze eis, respectievelijk deze bevoegdheid. De onderwerpen zijn van uiteenlopende aard. Desalniettemin worden ze, net als in het voormalige Voorschrift Vreemdelingen, in één regeling neergelegd.

De onderhavige regeling volgt waar mogelijk de indeling van de Vreemdelingenwet 2000. Een uitzondering daarop is bijvoorbeeld de aanwijzing, in het belang van het toezicht op vreemdelingen, van de documenten waaruit de identiteit, nationaliteit en rechtmatig verblijf van de vreemdeling blijkt. Aangezien deze documenten deels overeenkomen met de bescheiden waaruit het rechtmatig verblijf blijkt, zijn die documenten aangewezen in hoofdstuk 3 en niet, zoals te verwachten zou zijn, in hoofdstuk 4.

Deze regeling wijkt in een aantal opzichten af van de inhoud en systematiek van het voormalige Voorschrift Vreemdelingen. De aanpassingen aan de Vreemdelingenwet 2000 betreffen in de eerste plaats de verwijzing naar de artikelen van die wet. Daarnaast is het Voorschrift ook aangepast aan de nieuwe systematiek van de Wet en het Besluit. De scheiding tussen asiel en regulier wordt ook in deze regeling doorgetrokken in hoofdstuk 3. Daar waar artikelen uitsluitend zijn aangepast aan de Wet is, voor zover mogelijk, volstaan met een summiere toelichting. In een voorkomend geval zal de toelichting op de overgenomen bepaling uit het voormalige Voorschrift Vreemdelingen en de toelichting op wijzigingen daarvan van latere datum, van belang blijven.

Naast de noodzakelijke en omvangrijke aanpassingen aan de systematiek van de Wet en het Besluit, is er voor gekozen om in het Voorschrift Vreemdelingen zo weinig mogelijk materiële normen te laten bevatten. Van de bepalingen die voorheen waren opgenomen in het voormalige Voorschrift Vreemdelingen is thans een aanzienlijk deel opgenomen in de Wet en het Besluit. Een voorbeeld is de regeling van de toegangsweigering (artikel 3 van de Wet) ingeval een vreemdeling geen geldig document voor grensoverschrijding heeft of daarin het benodigde visum ontbreekt. Dit werd in het voormalige Voorschrift Vreemdelingen (artikelen 16 tot en met 18) uitgewerkt. Het is thans geïntegreerd in het Besluit (hoofdstuk 2, afdeling 2). De regeling met betrekking tot de ingangsdatum van de verblijfsvergunning regulier, die in artikel 24, eerste en vierde lid, van het voormalige Voorschrift Vreemdelingen was neergelegd, is thans in artikel 26 van de Wet opgenomen. De onderhavige regeling bevat enkele modellen die voorheen als bijlage bij de Vreemdelingencirculaire 1994 waren opgenomen. Overigens zullen naast de modellen die thans in het Voorschrift zijn opgenomen, ook bij de Vreemdelingencirculaire 2000 de nodige modellen worden vastgesteld op grond van artikel 4:4 van de Algemene wet bestuursrecht. Een voorbeeld van een onderwerp dat voorheen in de Vreemdelingencirculaire 1994 was geregeld, is de aanwijzing van landen waarvan de onderdanen geen onderzoek naar tuberculose hoeven te ondergaan.

De resterende bepalingen van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 hebben overwegend het karakter van lijsten en modellen, met dien verstande dat deze regeling, evenals het voormalige Voorschrift Vreemdelingen, tevens fungeert als de regeling waarbij door de Minister van Justitie mandaat wordt verleend aan niet-ondergeschikten in de uitvoeringspraktijk. Het mandaat aan ondergeschikten - met name aan het Hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst en de onder hem ressorterende functionarissen - zal bij afzonderlijke mandaatbesluiten worden geregeld.

Ten opzichte van het voormalige Voorschrift Vreemdelingen is de nummering gewijzigd; evenals in het Vreemdelingenbesluit 2000 is gekozen voor een tweeledige nummering.

Artikelsgewijs

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1.1

Artikel 1.1 geeft definities. Deze spreken voor zich. De definitiebepalingen die reeds in artikel 1 van de Wet en de artikelen 1.1 en 1.2 van het Besluit zijn opgenomen, gelden eveneens voor het Voorschrift Vreemdelingen en zijn derhalve niet in dit artikel herhaald.

Artikel 1.2

Ter uitvoering van een verdrag waarbij de grenscontrole is verlegd naar de buitengrenzen, wordt onder `Nederland' in de artikelen 4.7 en 4.8 omtrent de te stellen aantekeningen mede verstaan het grondgebied van andere bij dat verdrag aangesloten landen waarover de werking van dat verdrag zich uitstrekt. Artikel 1.2 komt overeen met artikel 1a van het voormalige Voorschrift Vreemdelingen dat een vergelijkbare bepaling bevatte omtrent de voormalige artikelen 13 en 14.

Artikel 1.3

Evenals het voormalige Voorschrift Vreemdelingen, fungeert het Voorschrift Vreemdelingen 2000 tevens als besluit waarbij mandaat wordt verleend aan de (niet-ondergeschikte) korpschef en bevelhebber van de Koninklijke marechaussee. Tenzij uit een wettelijk voorschrift anders voortvloeit, worden de bevoegdheden genoemd in deze regeling uitgeoefend namens de Minister van Justitie.

Artikel 1.3 komt overeen met artikel 1b van het voormalige Voorschrift Vreemdelingen. Aangezien in artikel 1.4 van het Besluit reeds is bepaald dat de korpschef en de bevelhebber van de Koninklijke marechaussee ondermandaat kunnen verlenen, is dat niet nogmaals herhaald. De verlening van mandaat laat uiteraard onverlet dat de Minister als mandaatgever de bevoegdheden ook zelf kan uitoefenen, dat de gemandateerde de algemene en bijzondere aanwijzingen van de Minister als mandaatgever in acht dient te nemen en dat de gemandateerde bijzondere aanwijzingen aan de Minister kan vragen.

Hoofdstuk 2 Toegang

Artikel 2.1

Ingevolge artikel 2.2 van het Besluit is de vervoerder, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wet, verplicht afschrift te nemen van het op de door hem vervoerde vreemdeling betrekking hebbende document voor grensoverschrijding, indien hij de vreemdeling naar Nederland vervoert. Deze verplichting geldt, indien dat vervoer plaatsvindt vanaf bepaalde luchthavens. In artikel 2.1 worden deze luchthavens aangewezen. Artikel 2.1 komt overeen met artikel 9b van het voormalige Voorschrift Vreemdelingen. Het gaat hierbij om de in bijlage 1 met name genoemde luchthavens die voorheen waren opgenomen in bijlage 8b bij artikel 9b van het voormalige Voorschrift Vreemdelingen en om bij algemene omschrijving aangeduide luchthavens.

Hoewel het vanzelf spreekt dat de Minister van Justitie ook kan bepalen dat de verplichtingen ingevolge artikel 2.2 van het Besluit voor één of meer vervoerders vanaf één van de in het eerste lid, onder a, genoemde luchthavens tijdelijk worden opgeschort, is dat in het tweede lid nadrukkelijk veilig gesteld. Met het tweede lid van artikel 2.1 van deze regeling is geen wijziging beoogd ten opzichte van de overeenkomstige bepaling in de bijlage behorend bij artikel 9b van het voormalige Voorschrift Vreemdelingen.

Ingevolge het derde lid kan de Minister van Justitie, als voorheen ingevolge artikel 9b van het voormalige Voorschrift Vreemdelingen, eveneens kan bepalen dat deze verplichtingen gelden voor één of meer vervoerders door wiens tussenkomst de aanvoer van niet- of onvoldoende gedocumenteerde vreemdelingen op korte termijn vanaf een bepaalde, niet reeds in het eerste lid, onder a, genoemde luchthaven aanzienlijk is toegenomen.

Artikelen 2.2 en 2.3

Ingevolge artikel 2.3, derde lid, van het Besluit wordt de toegang, in afwijking van het eerste lid, onder c, van dat artikel, niet geweigerd, indien de vreemdeling zich naar Nederland begeeft voor een verblijf van langer dan drie maanden en hij in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding waarin de benodigde machtiging tot voorlopig verblijf ontbreekt, mits de vreemdeling hetzij de nationaliteit bezit van één van bij ministeriële regeling aan te wijzen staten, hetzij behoort tot een bij ministeriële regeling aan te wijzen categorie. In artikel 2.2 zijn de staten aangewezen. Deze zijn opgenomen in bijlage 2 bij deze regeling. In artikel 2.3 zijn de categorieën vreemdelingen aangewezen. Deze zijn opgenomen in bijlage 3. Deze staten en categorieën komen overeen met de staten en categorieën die voorheen waren opgenomen in bijlagen 3a en 3b op grond van artikel 16 van het voormalige Voorschrift Vreemdelingen. Wel zijn de lijsten geactualiseerd.

Artikelen 2.4 tot en met 2.7

Ingevolge artikel 2.4 van het Besluit kan onder bepaalde voorwaarden aan de vreemdeling, die als passagier van een vliegtuig een vliegveld aandoet en in wiens geldig document voor grensoverschrijding het voor binnenkomst in het Beneluxgebied vereiste reisvisum of doorreisvisum met oponthoud ontbreekt, toegang tot het Beneluxgebied worden verleend, indien de vreemdeling een bepaald vliegveld in Nederland aandoet. Artikel 2.4 van de onderhavige regeling wijst deze vliegvelden in Nederland aan. Deze zijn opgenomen in bijlage 4 bij deze regeling. Daarin zijn, ter uitvoering van artikel 4.2, tweede lid, van het Besluit, naast deze vliegvelden ook de andere grensdoorlaatposten en de openingstellingstijden daarvan opgenomen. Het zijn dezelfde vliegvelden als voorheen waren opgenomen in bijlage 1 behorend bij artikel 17, van het voormalige Voorschrift Vreemdelingen. Ook deze lijst is geactualiseerd.

Ingevolge het zesde lid van artikel 2.4 van het Besluit geldt de regeling niet voor bij ministeriële regeling aan te wijzen staten. Deze staten zijn aangewezen in artikel 2.5 van deze regeling. Het zijn de staten die voorheen waren opgenomen in artikel 17, derde lid, onder a, van het voormalige Voorschrift Vreemdelingen, met dien verstande dat Zaïre is vervangen door de Democratische Republiek Congo.

In artikel 2.6 is het model vastgesteld van de aantekening die wordt gesteld, en van de afzonderlijke verklaring die wordt afgegeven, bij verlening van toegang op grond van artikel 2.4 van het Besluit. De aantekening komt overeen met die welke voorheen was opgenomen in artikel 18 van het voormalige Voorschrift Vreemdelingen. Aangezien in artikel 2.4 van het Besluit twee afzonderlijke gevallen zijn te onderscheiden waarin toegang kan worden verleend, zijn er twee afzonderlijke verklaringen vastgesteld. De aantekening is in beide gevallen vergelijkbaar, met dien verstande dat door het doorhalen van `vijfde' (lid) wordt aangegeven dat toegang wordt verleend op grond van de clausule (tweede lid) en dat met het doorhalen van `tweede' (lid) wordt aangegeven dat toegang wordt verleend op grond van de 72-uursregeling (vijfde lid).

Artikel 2.8

Ingevolge artikel 2.7 van het Besluit kan aan de vreemdeling die als passagier van een cruiseschip één of meer havens in Nederland aandoet en die in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding waarin het voor binnenkomst in het Beneluxgebied vereiste reisvisum of doorreisvisum met oponthoud ontbreekt, onder bepaalde voorwaarden toegang tot het Beneluxgebied worden verleend voor ten hoogste tweeënzeventig uren. In artikel 2.8 van deze regeling is het model vastgesteld van de aantekening die alsdan wordt gesteld.

Artikel 2.9

Ingevolge artikel 2.11 van het Besluit wordt de toegang op grond van artikel 3, eerste lid, onder c en d, van de Wet geweigerd, indien de vreemdeling niet voldoet aan de door de ambtenaar belast met grensbewaking gestelde voorwaarde om zekerheid te stellen voor de kosten van verblijf in Nederland en voor de kosten van zijn reis naar een plaats buiten Nederland waar zijn toegang gewaarborgd is. Deze zekerheid kan onder meer bestaan uit een verklaring van een solvabele derde die zich voor de kosten garant stelt. In artikel 2.9 zijn de modellen van de garantverklaringen vastgesteld. Deze zijn opgenomen in de bijlagen 6a tot en met 6c van deze regeling. In bijlagen 6a en 6b zijn modellen opgenomen voor de toegangsverlening van een zeeman (model 6a) of meerdere zeelieden (model 6b). Het model dat is opgenomen in bijlage 6c is de algemene garantstelling.

Artikel 2.10

Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Wet, kan de vreemdeling aan wie de toegang is geweigerd worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met grensbewaking aangewezen ruimte of plaats. Artikel 2.10 van deze regeling stelt veilig dat de ambtenaren belast met de grensbewaking bevoegd zijn om die verplichting op te leggen.

Hoofdstuk 3 Verblijf

Afdeling 1 Bescheiden rechtmatig verblijf

Ingevolge artikel 9, derde lid, van de Wet, wijst de Minister van Justitie de bescheiden aan waaruit het rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8 van de Wet blijkt. De Minister kan daarbij modellen vaststellen voor het desbetreffende document en de schriftelijke verklaring. In de artikelen 3.1 tot en met 3.7 wordt daaraan uitvoering gegeven.

Daarnaast worden ingevolge artikel 50, eerste lid, laatste volzin, van de Wet bij algemene maatregel van bestuur documenten aangewezen waarover de vreemdeling moet beschikken ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en zijn verblijfsrechtelijke positie. Aan die verplichting is uitvoering gegeven in artikel 4.21 van het Besluit. Ingevolge het eerste lid van artikel 4.21 van het Besluit, tonen vreemdelingen met rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder a tot en met e, en vreemdelingen die een asielaanvraag hebben ingediend, hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie aan met een vanwege de bevoegde autoriteiten verstrekt document, waarvan het model wordt vastgesteld bij ministeriële regeling. Aan die verplichting wordt in de artikelen 3.1 tot en met 3.3 eveneens uitvoering gegeven, aangezien de documenten die krachtens artikel 50 van de Wet zijn vastgesteld voor vreemdelingen met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met d, van de Wet, overeenkomen met die welke krachtens artikel 9 van de Wet zijn vastgesteld. Voor vreemdelingen met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder e tot en met h, van de Wet komen die documenten ten dele overeen. De overige vreemdelingen tonen hun identiteit, nationaliteit en rechtmatig verblijf aan met het voor toegang vereiste geldige document voor grensoverschrijding waarin het benodigde visum is aangetekend, hetgeen in artikel 4.21, eerste lid, onder d, van het Besluit is geregeld en geen nadere uitwerking in de onderhavige regeling behoeft.

De regeling van de documenten en verklaringen is ontleend aan de Regeling bescheiden rechtmatig verblijf van 4 juni 1998 (Stcrt. 1998, 106). Anders dan voorheen zijn de verblijfsdocumenten niet (allen) met letters (A tot en met E) aangeduid, maar met Romeinse cijfers (I tot en met IV) en ingeval van gemeenschapsonderdanen en asielzoekers met de letters EU/EER, respectievelijk W. Daarmee wordt verwarring met de verblijfsdocumenten, die op grond van de Vreemdelingenwet (1965) zijn afgeven, zoveel mogelijk voorkomen. Een overgangsregeling (artikel 7.2) voorziet er in dat de verblijfsdocumenten die op grond van de Vreemdelingenwet (1965) zijn afgegeven, geldig blijven tot deze documenten hetzij na inwerkingtreding van de Wet en de daarop gebaseerde regelgeving de op die documenten aangegeven geldigheidsduur verliezen, hetzij totdat zij zijn omgewisseld voor de nieuwe documenten.

De verblijfsdocumenten I-IV

De vreemdeling aan wie de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd of de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd is verleend, heeft rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a, b, c respectievelijk d, van de Wet. Dat rechtmatige verblijf blijkt uit het verblijfsdocument van het model I, II, III, respectievelijk IV. De modellen van deze verblijfsdocumenten zijn opgenomen in bijlage 7 en aldaar aangeduid met de letters a tot en met d. Uit deze documenten blijkt niet slechts de verblijfsrechtelijke positie, maar tevens de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling. Ook voor vreemdelingen die hun verblijfsrecht ontlenen aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije, en rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder l, van de Wet hebben, zijn deze documenten aangewezen.

Verblijfsdocument EU/EER

De gemeenschapsonderdaan die verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, heeft rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder e, van de Wet. Dat rechtmatige verblijf blijkt uit het verblijfsdocument van het model dat in bijlage 7 bij dit voorschrift wordt aangeduid met `EU/EER'. Uit dit document blijkt niet slechts de verblijfsrechtelijke positie van de gemeenschapsonderdaan, maar tevens de identiteit en nationaliteit van die vreemdeling.

Niet alle gemeenschapsonderdanen worden in het bezit gesteld van een verblijfsdocument van het model EU/EER. De gemeenschapsonderdaan, die geen onderdaan is van een staat die partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Economische Gemeenschap of de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, wordt in het bezit gesteld van een verblijfsdocument van het model I. Datzelfde geldt voor de gemeenschapsonderdaan, die arbeid in loondienst verricht waarvan verwacht wordt dat de duur van die werkzaamheden langer dan zes maanden maar korter dan een jaar bedraagt. Voorheen werden deze gemeenschapsonderdanen in het bezit gesteld van het (met het huidige verblijfsdocument van het model I vergelijkbare) verblijfsdocument van het model D. Daarnaast zal de gemeenschapsonderdaan die in Nederland werk zoekt, ook na invoering van de Wet als tevoren, het rechtmatige verblijf kunnen aantonen met een sticker Verblijfsaantekeningen Gemeenschaponderdanen.

Verblijfsdocument W

De asielzoeker die in afwachting van een besluit op de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, dan wel in afwachting van een beslissing op het beroepschrift tegen het afwijzen van die aanvraag, rechtmatig verblijf heeft, zal dat rechtmatige verblijf, evenals dat voorheen het geval was, kunnen aantonen met een document van het model W. De vraag wanneer deze asielzoekers rechtmatig verblijf hebben, wordt beheerst door artikel 8 van de Wet.

Daarnaast dient het W-document als bescheid van rechtmatig verblijf voor de volgende twee categorieën vreemdelingen, voor zover deze niet zelf beschikken over een document voor grensoverschrijding waarin een aantekening kan worden gesteld. De vreemdeling tegen wiens uitzetting beletselen bestaan als bedoeld in artikel 64 van de Wet, dat wil zeggen, indien het gelet op de gezondheidstoestand van die vreemdeling of van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen, heeft rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder j, van de Wet. De vreemdeling ten aanzien van wie met toepassing van artikel 45, vierde lid, van de Wet is besloten dat de verstrekkingen bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers of een ander wettelijk voorschrift dat soortgelijke verstrekkingen regelt, niet worden beëindigd, wordt ingevolge het vijfde lid van artikel 45 van de Wet geacht rechtmatig verblijf te hebben als bedoeld in artikel 8, onder j, van de Wet. Dat rechtmatige verblijf blijkt uit het verblijfsdocument van het model W. Uit dat document blijkt tevens de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling.

Aanmeldstickers

In de overige gevallen blijkt het rechtmatige verblijf van de vreemdeling uit stickers die in het grensoverschrijdingsdocument worden geplaatst. Indien de vreemdeling niet in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding kan deze sticker worden geplaatst op een afzonderlijk inlegvel. Het gaat hierbij om vreemdelingen die in afwachting van een beslissing in de verblijfsrechtelijke procedure weliswaar (nog) niet de gevraagde verblijfsvergunning hebben gekregen maar wel rechtmatig in Nederland verblijven, om vreemdelingen in de zogeheten vrije termijn en om vreemdelingen die in de gelegenheid zijn gesteld aangifte te doen van overtreding van artikel 250a van het Wetboek van Strafrecht. In deze gevallen wordt, als voorheen, de sticker Verblijfsaantekeningen Algemeen, de sticker Verblijfsaantekeningen Gemeenschapsonderdanen en de sticker Verblijfsaantekeningen Vervolgprocedures gebruikt, zij het dat de tekst van deze stickers aan de Wet zijn aangepast.

Voor wat betreft de aantekeningen op de sticker Verblijfsaantekeningen Vervolgprocedures, wordt er volledigheidhalve op gewezen dat de vreemdeling die een `terme de grâce' heeft om in Nederland de beslissing van de rechter op een verzoek om een voorlopige voorziening te mogen afwachten, daarmee nog geen rechtmatig verblijf heeft. Rechtmatig verblijf kan immers uitsluitend zijn gebaseerd op een van de gronden die in artikel 8 van de Wet zijn opgenomen. Dat het de vreemdeling kan worden toegestaan, ondanks het feit dat aan het bezwaar- of beroepschrift geen schorsende werking toekomt, in Nederland de uitspraak op een verzoek om een voorlopige voorziening af te wachten, brengt derhalve niet mee dat die vreemdeling rechtmatig verblijf heeft. Om die reden voorzien de artikelen 3.1 tot en met 3.8 niet in deze situatie. Wel is in artikel 4.11 van deze regeling voorzien in een aantekening die in dergelijke gevallen kan worden gesteld in het document voor grensoverschrijding van de desbetreffende vreemdeling, dan wel op een afzonderlijk inlegblad.

Artikel 3.1

Voor de toelichting op het eerste en het vijfde lid, wordt verwezen naar de algemene inleiding op afdeling 1 van hoofdstuk 3.

Het tweede lid van artikel 3.1 bepaalt dat de beperking waaronder de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op het verblijfsdocument I wordt aangetekend. Ingevolge artikel 14, tweede lid, van de Wet, wordt de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd altijd verleend onder een beperking verband houdend met het verblijfsdoel.

Het derde lid geeft de arbeidsmarktaantekeningen die op het document geplaatst kunnen worden. Ingevolge artikel 4.21, vierde lid, van het Besluit dient op het verblijfsdocument van de vreemdeling met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, van de Wet en op het verblijfsdocument van de asielzoeker (derhalve op de documenten van het model I tot en met IV, EU/EER en W) te worden aangetekend of het de vreemdeling is toegestaan arbeid te verrichten en of daarvoor een tewerkstellingsvergunning is vereist. Op de als bijlage bijgevoegde modellen zijn enkele voorbeelden weergegeven. In deze regeling en in de Vreemdelingencirculaire 2000 is geregeld welke arbeidsmarktaantekening in het individuele geval daadwerkelijk op het document wordt geplaatst.

Het vierde lid heeft betrekking op het volgende. Indien aan het verblijf van de vreemdeling met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, van de Wet, een beperking als bedoeld in artikel 3.4, vierde lid, van het Besluit is verbonden, wordt ingevolge artikel 4.21, vijfde lid, van het Besluit op het document aangetekend dat een beroep op de algemene middelen gevolgen kan hebben voor het verblijfsrecht. In artikel 3.4, vierde lid, van het Besluit zijn daartoe de beperkingen aangewezen die in artikel 3.4, eerste lid, onder a tot en met r, van het Besluit zijn genoemd, alsmede de in artikel 3.4, derde lid, van het Besluit bedoelde beperkingen die in bijzondere gevallen kunnen worden aangelegd. Artikel 3.4, vierde lid, van het Besluit geeft de mogelijkheid om bij ministeriële regeling regels over deze beperkingen te stellen. In artikel 3.17 van deze regeling zijn deze beperkingen, voor zover zij verband houden met gezinshereniging of gezinsvorming, dan wel verblijf ter adoptie of als pleegkind, beperkt tot die gevallen waarin op het verblijfsdocument een aantekening is geplaatst waaruit blijkt dat de vreemdeling niet vrij is op de arbeidsmarkt. Artikel 3.1, vierde lid, van deze regeling stelt veilig dat de aantekening eveneens geplaatst wordt, indien de vergunning is verleend op grond van het Nederlands-Duits vestigingsverdrag, het Nederlands-Amerikaans Vriendschapsverdrag, het Nederlands-Zwitsers traktaat, of een van de Europa-overeenkomsten. De aantekeningen die op het bescheid van gemeenschapsonderdanen kan worden gesteld, zijn opgenomen in artikel 3.2, derde lid, van deze regeling.

Artikel 3.2

Voor de toelichting op het eerste en het vierde lid wordt verwezen naar de algemene inleiding op afdeling 1 van hoofdstuk 3. Het tweede lid van artikel 3.2 stelt veilig dat uit het document of de verklaring blijkt dat het de gemeenschapsonderdaan is toegestaan zonder tewerkstellingsvergunning arbeid te verrichten.

Het derde lid stelt veilig dat op de documenten en verklaringen kan worden aangetekend dat een beroep op de publieke middelen gevolgen kan hebben voor het verblijfsrecht van de gemeenschapsonderdaan. Voor de toelichting op het derde lid wordt verwezen naar de toelichting op vierde lid van artikel 3.1.

Artikelen 3.3 tot en met 3.7

Voor de toelichting op het de artikelen 3.3 tot en met 3.7 wordt verwezen naar de algemene inleiding op afdeling 1 van hoofdstuk 3.

Artikel 3.8

Artikel 3.8 geeft aan waar de sticker Verblijfsaantekeningen Algemeen, de sticker Verblijfsaantekeningen Gemeenschapsonderdanen en de sticker Verblijfsaantekeningen Vervolgprocedures geplaatst worden, en welke gegevens daarop in ieder geval worden aangetekend. Als uitgangspunt wordt de sticker geplaatst in het document voor grensoverschrijding van de desbetreffende vreemdeling. Indien deze geen document voor grensoverschrijding heeft of dat document zich niet leent voor het stellen van de aantekening, wordt gebruik gemaakt van een afzonderlijk inlegvel. Op de sticker wordt in ieder geval aangetekend het nummer van het paspoort of grensoverschrijdingsdocument (indien aanwezig), het procedurenummer uit het door de korpschef aangehouden Decentrale Vreemdelingenadministratiesysteem en het nummer van het door de Staatssecretaris van Justitie aangehouden Centraal Register Vreemdelingen.

Artikel 3.9

Ingevolge artikel 24, tweede lid, van de Wet wordt het document niet afgegeven, indien voor de afgifte leges zijn verschuldigd en die niet zijn voldaan. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wet verschaft de Minister van Justitie aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder a tot en met h, en j tot en met l, van de Wet, een document of schriftelijke verklaring waaruit het rechtmatig verblijf blijkt. De vreemdeling met rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder i, van de Wet , wordt desgevraagd een dergelijk document of schriftelijke verklaring verschaft. De afgifte, de verlenging van de geldigheidsduur en de vervanging van de documenten en verklaringen geschiedt in de praktijk door de korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente is gelegen waar de vreemdeling zijn woon- of verblijfplaats heeft. Het betreft hier een mandaatverhouding Verwezen wordt naar artikel 1.3 van deze regeling. De aard van de bevoegdheid verzet zich er niet tegen dat de korpschef ondermandaat verleent aan ondergeschikten en in bepaalde gevallen ook aan niet-ondergeschikten. In dat verband valt te denken aan de zogeheten één-loket-regeling, waarbij de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning in bepaalde gevallen kan worden ingediend bij ambtenaren van de afdeling burgerzaken die in dat geval namens de korpschef de aanvraag in ontvangst nemen en een bescheid van rechtmatig verblijf kunnen afgeven.

Afdeling 2 De verblijfsvergunning regulier

Paragraaf 1 Bevoegdheid

In de artikelen 3.9 tot en met 3.15 van deze regeling is de bevoegdheid van de korpschef neergelegd om krachtens mandaat namens de Minister te beslissen op aanvragen tot het verlenen, verlengen of wijzigen van een verblijfsvergunning regulier. Volledigheidshalve wordt hierbij opgemerkt dat van de bevoegdheid om de verblijfsvergunning ambtshalve te verlenen, dat wil zeggen zonder dat daaraan een aanvraag ten grondslag ligt (artikel 14, eerste lid, onder e, van de Wet), geen mandaat aan de korpschef is verleend. Die bevoegdheid berust derhalve bij de Minister en zal krachtens mandaat worden uitgeoefend door functionarissen van de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

Tevens is neergelegd in welke gevallen de korpschef bevoegd is een verblijfsvergunning regulier in te trekken. De vóór de inwerkingtreding van de Wet bestaande bevoegdheidsverdeling is grotendeels overgenomen. Wel zijn de bestaande mandaatverhoudingen waar mogelijk vereenvoudigd. Er zij op gewezen dat de formulering, dat de korpschef bevoegd is, niet betekent dat het hier gaat om een zelfstandige bevoegdheid die aan de korpschef is gedelegeerd of geattribueerd. De mandaatverhouding volgt uit artikel 1.3. Uit de mandaatverhouding volgt voorts dat de Minister bijzondere en algemene aanwijzingen kan geven en dat de korpschef om bijzondere en algemene aanwijzingen kan vragen. De mandaatregeling sluit uitbreiding van het mandaat met andere gevallen dan hier opgenomen - hetzij een algemeen mandaat ten aanzien van specifieke categorieën vreemdelingen, bijvoorbeeld bij de Vreemdelingencirculaire 2000, hetzij een bijzonder mandaat in individuele gevallen - niet uit.

Artikel 3.10

De bevoegdheid van de korpschef om krachtens mandaat de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen of te wijzigen, indien de vreemdeling in het bezit is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf of niet in het bezit hoeft te zijn van een dergelijke machtiging, is ontleend aan artikel 19 van het voormalige Voorschrift Vreemdelingen. De bevoegdheid om positief te beslissing op de aanvraag van de vreemdeling die drie jaar houder is geweest van een voorwaardelijke verblijfsvergunning is door de aanpassing aan het systeem van de Wet, komen te vervallen. Overigens is de korpschef op grond van artikel 3.36 van deze regeling wel bevoegd de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd te verlenen.

Onder `wijzigen' wordt in dit artikel en de volgende artikelen in deze paragraaf, niet slechts verstaan het wijzigen van de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend, maar ook het wijzigen (of opheffen) van een voorschrift dat aan die vergunning was verbonden.

De uitzondering ten aanzien van vreemdelingen die houder zijn van een Brits paspoort dat is afgegeven door de autoriteiten van de Britse Kroonkolonie Hong Kong, is in verband met de overdracht van Hong Kong aan de Volksrepubliek China vervallen. Toegevoegd zijn uitzonderingen ten aanzien van de vreemdeling die verblijf vraagt voor het ondergaan van medische behandeling, in welk geval veelal onderzoek geïndiceerd zal zijn door, of door tussenkomst van, de Medisch Adviseur, die werkzaam is bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Voorts wordt een uitzondering gemaakt indien het betreft de aanvraag van een vreemdeling die verblijf wenst op grond van het feit dat na drie jaren niet onherroepelijk is beslist op een aanvraag, die verblijf wenst als alleenstaande minderjarige vreemdeling, of die verblijf wenst als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken. Hoewel deze vergunningen als regel ambtshalve door de Minister van Justitie zullen worden verleend - de korpschef is niet bevoegd om krachtens mandaat ambtshalve deze verblijfsvergunningen te verlenen - kan de mogelijkheid dat deze vergunningen ook worden aangevraagd, niet worden uitgesloten. In dat geval zal de aanvraag ter besluitvorming moeten worden voorgelegd aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst, die alsdan namens de Minister van Justitie zal beslissen.

Over de verhouding tussen artikel 3.10, eerste lid, onder a, en artikel 3.11, tweede lid, onder a, kan nog het volgende worden opgemerkt. De korpschef is op grond van artikel 3.10, eerste lid, onder a, bevoegd een aanvraag in te willigen indien de vreemdeling in het bezit is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf. Hij is echter niet bevoegd de aanvraag af te wijzen indien de vreemdeling een geldige machtiging tot voorlopig verblijf heeft. Dat heeft te maken met de eerdere beoordeling in het kader van de afgifte van de machtiging tot voorlopig verblijf zelf. Bij de beoordeling of de machtiging kon worden afgegeven, waarbij feitelijk wordt beoordeeld of een verblijfsvergunning kan worden afgegeven, zag de korpschef geen reden om te weigeren. De aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning zelf zou de korpschef echter willen afwijzen; dat is voldoende reden om die afwijzing aan de Minister over te laten. Met deze uitzondering is geen wijziging beoogd ten opzichte van de bestaande situatie, die voorheen was geregeld in artikel 20, tweede lid, onder b, van het voormalige Voorschrift Vreemdelingen.

Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat, waar in genoemde artikelen 3.10 en 3.11 een uitzondering wordt gemaakt voor aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning verband houdend met het feit dat na drie jaren niet onherroepelijk is beslist op een aanvraag, uiteraard gedoeld wordt op de verblijfsvergunning regulier die kan worden verleend op grond van het sedert de aanvraag verstreken tijdsverloop. Dat tijdsverloop bedraagt ten minste drie jaren, maar zal in voorkomende gevallen ook langer zijn. Nadere beleidsregels zullen in de Vreemdelingencirculaire 2000 worden opgenomen. De korpschef is in geen geval bevoegd om krachtens mandaat de hierbedoelde verblijfsvergunning te verlenen.

Artikel 3.11

De bevoegdheid van de korpschef om krachtens mandaat de aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af te wijzen, is ontleend aan artikel 20 van het voormalige Voorschrift Vreemdelingen. De uitzondering ten aanzien van vreemdelingen die `door bemiddeling van de overheid zijn aangeworven in een land waarmede Nederland een wervingsovereenkomst heeft gesloten' (artikel 20, tweede lid, onder c, van het voormalige Voorschrift Vreemdelingen) is bij gebreke aan voldoende praktische relevantie, niet langer gehandhaafd. Toegevoegd zijn uitzonderingen ten aanzien van de aanvraag van een vreemdeling die verblijf wenst op grond van het feit dat na drie jaren niet is onherroepelijk is beslist op een aanvraag, die verblijf wenst als alleenstaande minderjarige vreemdeling, of die verblijf wenst als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken. In die gevallen is de korpschef niet bevoegd de eventuele aanvraag in te willigen.

Volledigheidshalve wordt er hierbij op gewezen dat de korpschef op grond van artikel 3.12, onder b, in alle gevallen bevoegd is de aanvraag af te wijzen indien het betreft een herhaalde aanvraag. De herhaalde aanvraag is in artikel 1 onder f, van de Wet gedefinieerd als de aanvraag die op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan worden afgewezen. Het gaat derhalve om tweede of latere aanvragen waarbij geen sprake is van nieuw gebleken feiten of gewijzigde omstandigheden.

Artikel 3.12

De korpschef is bevoegd om namens de Minister van Justitie alle aanvragen om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, dus ongeacht het doel waarvoor de vreemdeling in Nederland wil verblijven, met toepassing van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling te stellen, of - indien het een herhaalde aanvraag betreft - af te wijzen. Dezelfde bevoegdheid werd voorheen ontleend aan artikel 20a van het voormalige Voorschrift Vreemdelingen.

Artikel 3.13

De in artikel 3.13 geregelde bevoegdheid van de korpschef om namens de Minister van Justitie de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning te verlengen, is ontleend aan artikel 21 van het voormalige Voorschrift Vreemdelingen. Ten opzichte daarvan is geen wijziging beoogd.

Artikel 3.14

De in artikel 3.14 geregelde bevoegdheid van de korpschef om namens de Minister van Justitie de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning af te wijzen of die vergunning in te trekken, is ontleend aan artikel 22 van het voormalige Voorschrift Vreemdelingen.

Van die gemandateerde bevoegdheid zijn uitgezonderd die gevallen waarin verblijfsbeëindiging op grond van de nationale veiligheid in de rede ligt; het gaat daarbij om zodanig casuïstische gevallen dat daarvoor geen algemene regels kunnen worden opgesteld. Uitgezonderd zijn voorts de gevallen waarin de vreemdeling verblijf heeft als alleenstaande minderjarige vreemdeling, of als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken.

Artikel 3.15

Artikel 3.15 is ontleend aan artikel 22a van het voormalige Voorschrift Vreemdelingen, met dien verstande dat een uitzondering is gemaakt op de bevoegdheid om de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd in te trekken in die (casuïstische) gevallen waarin de nationale veiligheid in geding is.

Artikel 3.16

Aan de uitoefening van gemandateerde beslissingsbevoegdheid is in artikel 3.16 gekoppeld de bevoegdheid van de korpschef om de termijn voor het geven van de beschikking met het oog op advisering door derden te verlengen, de aan de verblijfsvergunning voorschriften te verbinden en deze te wijzigen, en de vertrektermijn te verkorten. In die gevallen waarin de korpschef krachtens mandaat bevoegd is de aanvraag af te wijzen, is deze ook krachtens mandaat bevoegd te besluiten dat de vreemdeling hangende de besluitvorming door de korpschef op die aanvraag geen rechtmatig verblijf toekomt. In dat verband is van belang dat de hoofdregel van artikel 3.1 van het Besluit bepaalt dat het indienen van een aanvraag tot gevolg heeft dat de uitzetting achterwege blijft. Dat lijdt slechts uitzondering in twee gevallen. De hoofdregel is niet van toepassing indien het een herhaalde aanvraag betreft, dat wil zeggen een tweede of latere aanvraag zonder nieuw gebleken feiten of gewijzigde omstandigheden, in welk geval de korpschef bevoegd is de aanvraag af te wijzen en het in de rede ligt dat de afwijzende beschikking ook aanstonds wordt gegeven. De hoofdregel geldt evenmin indien de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd naar het voorlopig oordeel van Onze Minister - of de korpschef in die gevallen waarin deze bevoegd is de aanvraag af te wijzen - kan worden afgewezen op de grond dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde. Artikel 3.15 stelt veilig dat Onze Minister die bevoegdheid aan zich kan houden. Het mandaat laat overigens onverlet dat de korpschef in het individuele geval de Minister een bijzondere aanwijzing kan vragen.

Paragraaf 2 Verlening onder beperking en voorschriften

Hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1 van het Besluit bevat diverse delegatiebepalingen, waaronder enkele facultatieve. Waar een nadere uitwerking bij ministeriële regeling is voorgeschreven, wordt aan die verplichting in deze paragraaf uitvoering gegeven. Niet in alle gevallen waar nadere ministeriële regeling mogelijk is, is van die mogelijkheid gebruik gemaakt. Zo is vooralsnog geen gebruik gemaakt van de in artikel 3.30, tweede lid, van het Besluit gegeven mogelijkheid om in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken bij ministeriële regeling ondernemingsactiviteiten aan te wijzen waarmee geen wezenlijk Nederlands economisch belang is gediend, en waarvoor derhalve geen verblijfsvergunning voor het verrichten van arbeid als zelfstandige kan worden verleend. Dat laat onverlet dat dergelijke algemene regels wel in de Vreemdelingencirculaire 2000 kunnen worden opgenomen. Voorts zijn vooralsnog geen onderwijsinstellingen op basis van artikel 3.41, eerste lid, onder a, van het Besluit aangewezen. Als gevolg daarvan blijft artikel 3.41, eerste lid, onder a, ingevolge artikel 9.7 van het Besluit buiten toepassing, en blijft het oude recht op dat punt van toepassing.

Artikel 3.17

Indien aan het verblijf van de vreemdeling met rechtmatig verblijf een beperking als bedoeld in artikel 3.4, vierde lid, van het Besluit is verbonden, wordt ingevolge artikel 4.21, vijfde lid, van het Besluit op het document aangetekend dat een beroep op de algemene middelen gevolgen kan hebben voor het verblijfsrecht. Ingeval van een beroep op de publieke middelen vormt die aantekening een signaal voor gegevensuitwisseling. Het gaat hierbij onder meer om de beperkingen, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a tot en met r, van het Besluit. Die omvatten derhalve alle beperkingen die verband houden met gezinshereniging of gezinsvorming, of met verblijf ter adoptie of als pleegkind. Niet in al die gevallen is gegevensverstrekking noodzakelijk en gewenst. Artikel 3.4, vierde lid, van het Besluit geeft de mogelijkheid om bij ministeriële regeling regels over deze beperkingen te stellen. In artikel 3.17 zijn deze beperkingen, voor zover zij verband houden met gezinshereniging of gezinsvorming, dan wel met verblijf ter adoptie of als pleegkind, beperkt tot die gevallen waarin op het verblijfsdocument een aantekening is geplaatst waaruit blijkt dat het de vreemdeling niet is toegestaan arbeid te verrichten. Het betreft de arbeidsmarktaantekening `arbeid niet toegestaan'. Deze komt overeen met de aantekening `het verrichten van arbeid is niet toegestaan', bedoeld in bijlage 11 van het voormalige Voorschrift Vreemdelingen waarin dezelfde materie werd geregeld. Volledigheidshalve wordt nog verwezen naar de artikelen 3.1, vierde lid, en 3.2, derde lid, en de toelichting daarop.

Artikel 3.18

Artikel 3.18 geeft uitvoering aan de verplichting, neergelegd in de artikelen 3.21, 3.23, 3.31 en 3.79 van het Besluit, tot het aanwijzen van de landen wier onderdanen geen onderzoek naar tuberculose hoeven te ondergaan. De aangewezen landen zijn de landen die voorheen in Hoofdstuk A4/6.12.2.1 van de Vreemdelingencirculaire 1994 als zodanig waren opgenomen.

Artikel 3.19

Artikel 3.74 van het Besluit geeft aan wanneer middelen van bestaan voor de verlening van de verblijfsvergunning regulier als `voldoende' kunnen worden aangemerkt. Naast de desbetreffende bijstandsnorm als bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de Algemene bijstandswet, die toepasselijk is op de situatie die na verblijfsaanvaarding van de vreemdeling zal ontstaan, is te onderscheiden de situatie waarin middelen van bestaan reeds voldoende zijn indien het netto-inkomen ten minste gelijk is aan het normbedrag voor uitwonende studenten, bedoeld in de Wet op de Studiefinanciering 2000, aangevuld met de college- en lesgelden die de vreemdeling verschuldigd is. Daarnaast zijn situaties te onderscheiden waarin middelen van bestaan eerst voldoende zijn indien het netto-inkomen ten minste gelijk is aan een combinatie, hetzij van de toepasselijke bijstandsnormen, hetzij van de toepasselijke bijstandsnorm en de studiefinancieringsnorm.

Het eerste lid geeft aan wanneer middelen van bestaan ter hoogte van de studiefinancieringsnorm voldoende zijn. Het betreft gevallen waarin de vreemdeling in Nederland wil verblijven voor het volgen van een studie, de voorbereiding op een studie, of in het kader van een uitwisselingsprogramma tussen Nederland en Australië Canada of Nieuw-Zeeland. Het eerste lid ziet op situaties waarin de vreemdeling zelf voorziet in de kosten van zijn verblijf.

In aanvulling daarop bepaalt het tweede lid dat, indien het verblijf van de vreemdeling wordt gefinancierd door een in Nederland gevestigde (rechts)persoon, diens middelen van bestaan eerst voldoende zijn, indien het netto-inkomen gelijk is aan de bijstandsnorm voor die persoon, aangevuld met de studiefinanciering.

Het derde lid geeft aan wanneer de middelen van bestaan eerst voldoende zijn, indien het netto inkomen gelijk is aan de som van de desbetreffende bijstandsnorm van degene(n) die het verblijf financiert, aangevuld met de bijstandsnorm voor de betreffende vreemdeling. Het betreft vreemdelingen die in Nederland willen verblijven voor familiebezoek, medische behandeling of als au pair.

Artikel 3.20

Ingevolge artikel 3.75, vierde lid, van het Besluit kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld ten aanzien van de duurzaamheid van middelen van bestaan uit arbeid als zelfstandige. Het onderhavige artikel 3.20 dat daarin voorziet, heeft betrekking op het volgende. Inkomensvorming uit arbeid als zelfstandige verloopt in het algemeen niet regelmatig. Niet alleen wordt het inkomen in de administratie veelal over een boekjaar vastgesteld, maar ook kan de zelfstandige en met name de startende ondernemer, anders dan een werknemer die aan de hand van een arbeidsovereenkomst kan aantonen hoe lang de inkomsten (ten minste) nog beschikbaar zullen zijn en die arbeidsrechtelijke rechtsbescherming heeft, bij de indiening van de aanvraag vaak niet aantonen dat zijn inkomsten ten minste nog een jaar beschikbaar zullen zijn. Derhalve wordt de duurzaamheid, de prognose over de beschikbaarheid van de middelen in de toekomst, in die gevallen gebaseerd op de ervaringen in het verleden. Vanwege de onzekerheid over de levensvatbaarheid van de onderneming en het ontbreken van voldoende inzicht in de inkomsten van de startende ondernemer worden middelen van bestaan uit arbeid als zelfstandige eerst dan aangemerkt als duurzaam, indien zij gedurende een aaneengesloten periode van anderhalf jaar beschikbaar zijn geweest en nog één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven. Bij de termijn van anderhalf jaar is aangesloten bij het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen, waarin eveneens onderscheid wordt gemaakt tussen een startende en een gevestigde ondernemer. Deze regeling heeft gevolgen voor de eerste verblijfaanvaarding van een uiteenlopende groep vreemdelingen. In dat verband valt te denken aan gezinshereniging en gezinsvorming met persoon die inkomen uit arbeid als zelfstandige verwerft. Voorts valt te denken aan de eerste verblijfsaanvaarding in het kader van studie of als au pair, in die gevallen waarin een in Nederland gevestigde zelfstandige de kosten van het verblijf van de vreemdeling draagt.

Het tweede lid voorziet in een belangrijke uitzondering. Het ziet op de vreemdeling die zich juist voor het verrichten van arbeid als zelfstandige in Nederland wenst te vestigen, hetgeen als regel slechts mogelijk is indien daarmee een wezenlijk Nederlands belang is gediend. In die gevallen zal het voor de vreemdeling bij de aanvraag tot eerste verblijfsaanvaarding veelal niet mogelijk zijn aan te tonen dat hij al sedert anderhalf jaar (voldoende) inkomsten uit arbeid als zelfstandige verwerft. Omdat in dergelijke gevallen sprake is van een wezenlijk Nederlands belang, voorziet het tweede lid in een algemene uitzondering.

Artikelen 3.21 tot en met 3.25

In deze artikelen worden modellen vastgesteld van de diverse verklaringen, waaronder de diverse garantverklaringen, de antecedentenverklaring en de au pair verklaring, ten aanzien waarvan in het Besluit is bepaald dat die bij ministeriële regeling worden vastgesteld. Deze modellen waarborgen de eenheid van de uitvoeringspraktijk en stellen veilig dat essentiële gegevens op de juiste wijze worden verstrekt waarmee een ordelijke en efficiënte behandeling van de aanvraag is gediend.

Paragraaf 3 Procedurele bepalingen

Deze paragraaf bevat regels omtrent de bij de indiening van een aanvraag omtrent de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde of onbepaalde tijd te gebruiken formulieren (artikelen 3.26 tot en met 3.33) en de leges die daarvoor verschuldigd zijn (artikel 3.34).

Artikelen 3.26 tot en met 3.33

Ingevolge artikel 3.99, eerste lid van het Besluit wordt de aanvraag, bedoeld in de artikelen 14 en 20 van de Wet, gedaan door het indienen van een formulier, waarvan het model bij ministeriële regeling wordt vastgesteld. Deze formulieren zijn, voor zover zij betrekking hebben op de verblijfsvergunning regulier, vastgesteld in de artikelen 3.25 tot en met 3.33 van de onderhavige regeling. Deze formulieren waarborgen de eenheid van de uitvoeringspraktijk en stellen veilig dat essentiële gegevens op de juiste wijze worden verstrekt waarmee een ordelijke en efficiënte behandeling van de aanvraag is gediend.

Om het in het stelsel van de Wet en het Besluit gemaakte onderscheid tussen de verblijfsvergunning asiel en de verblijfsvergunning regulier, door te voeren en een ongewenste wisselwerking tussen beide verblijfsvergunningen te voorkomen, zijn er twee formulieren vastgesteld voor het indienen van de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De vreemdeling die in Nederland wil verblijven op asielgerelateerde gronden, dient in een Aanmeldcentrum een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel in te dienen. Verwezen wordt naar artikel 3.4, derde lid, van het Besluit en de toelichting daarop. Indien de vreemdeling er op staat een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier in te dienen, blijven de asielgerelateerde gronden bij de beoordeling daarvan buiten beschouwing, en wordt de aanvraag ingediend middels een speciaal daartoe ontwikkeld formulier. Dat formulier komt overeen met het voormalige formulier a1.

Voorheen werd een afzonderlijk model gebruikt voor de indiening van de aanvraag tot het wijzigen van voorschrift verbonden aan een verblijfsvergunning. Het voorheen gangbare onderscheid tussen wijziging (waaronder opheffing) van de beperking waaronder de vergunning was verleend en wijziging (waaronder opheffing) van het voorschrift dat aan de vergunning was verbonden, komt niet langer tot uitdrukking in verschillende formulieren. Het betreft in beide gevallen een aanvraag tot het wijzigen van de verblijfsvergunning, die voortaan middels hetzelfde formulier wordt ingediend.

Bij de indiening van de aanvraag, bedoeld in de artikelen 14 en 20 van de Wet, verklaart de vreemdeling of de wettelijke vertegenwoordiger ermee bekend te zijn dat de verblijfsrechtelijke gegevens via de koppelingen tussen het DVAS en de GBA worden doorgegeven aan instanties die deze gegevens voor de beoordeling van voorzieningen nodig hebben. Dat komt in de tekst van de diverse formulieren tot uitdrukking, evenals dat voorheen het geval was. Artikel 3.33 komt inhoudelijk overeen met artikel 28, tweede lid, van het voormalige Voorschrift Vreemdeling.

Artikel 3.34

Ingevolge artikel 24, tweede lid, van de Wet is de vreemdeling in door de Minister van Justitie te bepalen gevallen en volgens door de Minister te geven regels, leges verschuldigd terzake van de afdoening van een aanvraag. Artikel 24 van de Wet ziet op de aanvraag tot het verlenen, verlengen en wijzigen van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd en op het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. In het onderhavige artikel worden ter uitvoering van artikel 24 van de Wet regels gegeven over de leges. Deze regels zijn ontleend aan artikel 29a van het voormalige Voorschrift Vreemdelingen. Aangezien de Wet niet de mogelijkheid biedt tot het heffen van leges voor de afdoening van asielaanvragen, is een nadrukkelijke vrijstelling van asielaanvragers niet (langer) noodzakelijk. Van de mogelijkheid om leges te heffen voor de afdoening van aanvragen tot het verlengen of wijzigen van de verblijfsvergunning is in aansluiting op artikel 29a voornoemd, vooralsnog geen gebruik gemaakt. Ook is vooralsnog geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot het heffen van documentleges. De legesbedragen, die in deze regeling zijn aangegeven in Euro's, worden door de korpschef namens Onze Minister geheven.

Afdeling 3 De verblijfsvergunning asiel

Paragraaf 1 Bevoegdheden

Artikelen 3.35 tot en met 3.37

De artikelen 3.35 en 3.36 voorzien in de bevoegdheid van de korpschef om namens de Minister beslissingen te nemen op aanvragen omtrent de verblijfsvergunning asiel. Van de bevoegdheid om te beslissen op aanvragen tot het verlenen van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, is geen mandaat verleend aan de korpschef. Deze bevoegdheid wordt namens de Minister van Justitie als voorheen uitgeoefend door functionarissen van de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

Artikel 3.35 ziet op aanvragen tot het verlengen in het geval bij het Besluit gevallen worden aangewezen waarin de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28 van de Wet, wordt verleend voor minder dan drie achtereenvolgende jaren. Dergelijke gevallen zijn echter vooralsnog niet aangewezen.

Artikel 3.36 heeft betrekking op de bevoegdheid tot het beslissen op de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. De korpschef in bevoegd de aanvraag in te willigen, indien de vreemdeling direct voorafgaande aan het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen, drie achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft genoten als bedoeld in artikel 8 onder c, van de Wet. De korpschef is echter niet bevoegd, indien zich een van de gronden, bedoeld in artikel 32 van de Wet voordoet, of indien de Minister zich die bevoegdheid heeft voorbehouden. Bij de uitoefening van de bevoegdheid neemt de korpschef de algemene en bijzondere aanwijzingen van de Minister in acht. De mandaatverlening laat onverlet dat de korpschef bijzondere aanwijzingen kan vragen aan de Minister en de aanvraag aan de Minister of de Immigratie- en Naturalisatiedienst kan voorleggen.

Artikel 3.37 koppelt aan de bevoegdheid van de korpschef om krachtens mandaat beschikkingen te geven, de bevoegdheid om de termijn voor het geven van de beschikking met het oog op advisering door derden te verlengen, de vertrektermijn te verkorten en te besluiten dat de vreemdeling hangende de door de korpschef te nemen beslissing op de aanvraag geen rechtmatig verblijf toekomt. Artikel 3.37 stelt veilig dat Onze Minister die bevoegdheid ook aan zich kan houden.

Paragraaf 2 Procedurele bepalingen

Deze paragraaf bevat regels omtrent de bij de indiening van aanvragen omtrent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd te gebruiken formulieren (artikelen 3.38 tot en met 3.41), de plaats waar deze aanvragen worden ingediend (artikelen 3.42 en 3.43) en de vragenlijst voor het eerste gehoor in de asielprocedure (artikel 3.44).

Artikelen 3.38 tot en met 3.40

Ingevolge artikel 3.108, eerste lid, van het Besluit, wordt het model van de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 28 en 33 van de Wet, bij ministeriële regeling vastgesteld. De artikelen 3.38 tot en met 3.40 van de onderhavige regeling geven hieraan uitvoering. Deze artikelen spreken voor zich.

Artikel 3.41

Artikel 3.41 stelt veilig dat de indiener van de aanvraag verklaart ermee bekend te zijn dat de verblijfsrechtelijke gegevens via de koppelingen tussen het DVAS en de GBA worden doorgegeven aan instanties die deze gegevens voor de beoordeling van voorzieningen nodig hebben. Dat komt op het te ondertekenen formulier tot uitdrukking.

Artikel 3.42

Ingevolge artikel 3.108, tweede lid, van het Besluit wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning asiel in persoon ingediend op een bij ministeriële regeling te bepalen plaats. Ter uitvoering van die bepaling zijn in artikel 3.42 van de onderhavige regeling de plaatsen aangewezen waar de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt ingediend. Het betreft de drie zogeheten aanmeldcentra te Rijsbergen, Ter Apel of Zevenaar. Artikel 3.41 is gebaseerd op artikel 28a van het voormalige Voorschrift Vreemdelingen.

Het tweede lid stelt veilig dat de aanvraag van de vreemdeling die zich toegang tot Nederland verschaft via een grensdoorlaatpost, bijvoorbeeld op de luchthaven van Schiphol of de Rotterdamse haven, wordt ingediend in het Aanmeldcentrum op de Luchthaven Schiphol. Daarmee is geen wijziging beoogd ten opzichte van de voorheen bestaande situatie.

Het derde lid stelt veilig dat de tweede of latere aanvraag wordt ingediend in het Aanmeldcentrum in Ter Apel. Daarbij wordt met het gebruik van `tweede of latere aanvraag' veilig gesteld dat niet slechts iedere herhaalde aanvraag, die in artikel 1 onder f, van de Wet is gedefinieerd als de aanvraag die op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan worden afgewezen, derhalve een aanvraag zonder nieuw gebleken feiten of gewijzigde omstandigheden, in Ter Apel wordt ingediend. Alle tweede of latere aanvragen, waarbij eerst na de indiening kan blijken of er sprake is van nieuw gebleken feiten of gewijzigde omstandigheden, worden ingediend in Ter Apel.

Artikel 3.43

Ter uitvoering van voornoemd artikel 3.108, tweede lid, van het Besluit, bepaalt artikel 3.43 van de onderhavige regeling dat de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd wordt ingediend bij de korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente is gelegen waarin de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft. Aangezien het hierbij gaat om gevallen waarin reeds eerder op grond van een asielaanvraag een onderzoek is ingesteld dat tot statusverlening heeft geleid, is in deze gevallen geen noodzaak aanwezig om de aanvraag in een Aanmeldcentrum in behandeling te nemen en daar te onderzoeken. Indiening van de aanvraag bij de korpschef is in het belang van het toezicht op vreemdelingen en de beoordeling of aan de voorwaarden wordt voldaan.

Artikel 3.44

Ingevolge artikel 3.110 van het Besluit wordt de vreemdeling zo spoedig mogelijk nadat hij de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend, onderworpen aan een eerste gehoor dat geschiedt overeenkomstig een bij ministeriële regeling vastgestelde vragenlijst die geen vragen bevat omtrent de beweegredenen van de aanvraag. Artikel 3.44 van deze regeling voorziet daarin. Het is ontleend aan artikel 28b van het voormalige Voorschrift Vreemdelingen. Ten opzichte daarvan is geen wijziging beoogd.

Hoofdstuk 4 Grensbewaking, toezicht en uitvoering

Artikel 4.1

Ingevolge artikel 47, eerste lid, onder c, van de Wet zijn met het toezicht op de naleving van de wettelijke voorschriften met betrekking tot vreemdelingen, naast de ambtenaren van politie bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a en c, en tweede lid, van de Politiewet, en de ambtenaren van de Koninklijke marechaussee, tevens belast de bij besluit van de Minister van Justitie aangewezen ambtenaren. In artikel 4.1 zijn in dat verband aangewezen de bijzondere opsporingsambtenaren bij de politie en met name de bij de vreemdelingendiensten werkzame ambtenaren met opsporingsbevoegdheid die ontleend wordt aan artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering. Het gaat met name om technisch en administratief personeel van de politie dat niet specifiek is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, maar wel is toegerust om bepaalde toezichthoudende werkzaamheden te verrichten. Deze ambtenaren waren voorheen belast geweest met het toezicht op vreemdelingen ingevolge het besluit van 24 november 2000 (Stcrt. 2000, 234).

Artikel 4.2

Ingevolge artikel 4.2, tweede lid, van het Besluit worden bij ministeriële regeling de plaatsen aangewezen, waar al dan niet tijdelijk grensdoorlaatposten zijn gevestigd. Ingevolge het vierde lid van artikel 4.2 van het Besluit worden de tijden gedurende welke de grensdoorlaatposten zijn opengesteld, eveneens bij ministeriële regeling vastgesteld. Het onderhavige artikel 4.2 geeft uitvoering aan artikel 4.2, tweede en vierde lid, van het Besluit. Het is gebaseerd op artikel 2 van het voormalige Voorschrift Vreemdelingen. In de bijlage is niet langer opgenomen dat de bediening van de grensdoorlaatposten, behoudens die in Rotterdam-Havens, geschiedt door de Koninklijke marechaussee. Artikel 4.2, derde lid, van het Besluit bepaalt immers al dat de grensdoorlaatposten worden bediend door ambtenaren van de Koninklijke marechaussee en dat de in de politieregio Rotterdam-Rijnmond gelegen grensdoorlaatposten (Rotterdam-Havens) worden bediend door de ambtenaren van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond.

Artikel 4.3

Ingevolge artikel 4.9 van het Besluit verleent de gezagvoerder van een schip aan een ambtenaar, belast met de grensbewaking desgevorderd de medewerking die nodig is om deze ambtenaar in staat te stellen de door hem uit te oefenen controle uit te voeren. Deze medewerking bestaat onder meer uit het op een daartoe gegeven teken zodanig vaart verminderen en het zodanig op- of bijdraaien van zijn schip, dat een dienstvaartuig behoorlijk langszij kan komen. In navolging van de regeling die voorheen was opgenomen in artikel 5 van het voormalige Voorschrift Vreemdelingen bepaalt artikel 4.3 van deze regeling dat dat teken bestaat uit een blauw flikkerlicht.

Artikel 4.4

Artikel 4.11, eerste lid onder a, van het Besluit verplicht de gezagvoerder van een zeeschip bij het binnenvaren van Nederland onmiddellijk een bemanningslijst van het bij ministeriële regeling vastgestelde model in tweevoud af te geven aan een ambtenaar, belast met de grensbewaking. De modellen van de bemanningslijst, die ter uitvoering van artikel 4.11 van het Besluit bij het onderhavige artikel 4.4 zijn vastgesteld, komen overeen met artikel 6, tweede lid, van het voormalige Voorschrift Vreemdelingen. Omdat het vanzelf spreekt dat de lijst volledig wordt ingevuld en door of namens de gezagvoerder wordt ondertekend, is dat niet in de tekst van artikel 4.4 opgenomen. Wel zijn de nadere uitvoeringsinstructies van taalkundige aard uit artikel 6, tweede lid, van het voormalige Voorschrift Vreemdelingen overgenomen.

Artikel 4.5

In artikel 4.5 zijn ter uitvoering van artikel 4.15, tweede lid, van het Besluit de modellen vastgesteld van de bemanningslijst en passagierslijst, die de gezagvoerder van een vliegtuig direct na aankomst in Nederland in tweevoud verstrekt aan een ambtenaar, belast met de grensbewaking. De modellen zijn opgenomen in bijlage 15 respectievelijk bijlage 16 bij deze regeling.

Artikelen 4.6 tot en met 4.8

De artikelen 4.6 tot en met 4.8 zien op de aantekeningen die op grond van de artikelen 4.24, eerste lid, onder d, respectievelijk onder f en g, en 4.26, 4.27 en 4.28 van het Besluit worden geplaatst. Zij komen overeen met de aantekeningen die voorheen waren opgenomen in de artikelen 12 tot en met 14 van het voormalige Voorschrift Vreemdelingen. De artikelen 4.6 tot en met 4.8 spreken voor zich.

Artikel 4.9

Artikel 4.9 is gebaseerd op de aanhef van artikel 38, vierde lid, van het voormalige Voorschrift Vreemdelingen. Toegevoegd is de

sticker Verblijfsaantekeningen Gemeenschapsonderdaan. De overige bepalingen die in genoemd artikel 38 waren opgenomen, zijn geïntegreerd in artikel 4.29 van het Besluit.

Artikel 4.10

De aantekeningen omtrent het voldoen aan een verplichting tot aanmelding of vervoeging bij een korpschef zijn gegeven in artikel 4.10 dat overeenkomt met artikel 39, eerste lid, van het voormalige Voorschrift Vreemdelingen.

Artikel 4.11

Artikel 4.11 is ontleend aan artikel 45, eerste en vierde lid, van het voormalige Voorschrift Vreemdelingen. Het geeft de aantekening die gesteld wordt in de reis- en identiteitspapieren van een vreemdeling wiens uitzetting gedurende een bepaalde periode achterwege blijft, bijvoorbeeld omdat hij in de gelegenheid verkeert Nederland eigener beweging te verlaten of het hem is toegestaan, ondanks het feit dat aan het bezwaarschrift of beroepschrift geen schorsende werking toekomt, de beslissing op een verzoek om een voorlopige voorziening in Nederland af te wachten. In het belang van het toezicht op vreemdelingen is het zaak dat uit een aantekening in de reis- en identiteitspapieren van de vreemdeling kenbaar is dat uitzetting gedurende een bepaalde periode achterwege blijft. Om die reden is de onderhavige bepaling opgenomen in hoofdstuk 4 van deze regeling. Aangezien er in een dergelijk geval geen sprake is van rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8 van de Wet, is deze bepaling niet opgenomen in hoofdstuk 3 van deze regeling waarin de bescheiden zijn aangewezen waaruit het rechtmatige verblijf van de vreemdeling blijkt.

Het derde lid voorziet in de beperkte geldigheidsduur van de aantekening. Indien het verzoek om een voorlopige voorziening door de rechter is afgewezen, bestaat er geen aanleiding meer om de uitzetting achterwege te laten en wordt de aantekening vervallen verklaard. Verwezen wordt naar artikel 4.29, tweede lid, van het Besluit. Toewijzing van het verzoek zal daarentegen meebrengen dat het de vreemdeling op grond van de rechterlijke beslissing zal zijn toegestaan de beslissing op het bezwaar- of beroepschrift in Nederland af te wachten, waarmee rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder h, van de Wet ontstaat. In dat geval is het bepaalde in artikel 3.3 van deze regeling van toepassing.

Het vierde lid bepaalt dat de aantekening wordt geplaatst op de Sticker Verblijfsaantekeningen Vervolgprocedures. Deze sticker wordt ook, maar met een andere aantekening, ook gebruikt om rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder h, van de Wet aan te geven. Verwezen wordt naar artikel 3.3, eerste lid, van deze regeling. Artikel 3.8 van deze regeling geeft nadere regels over het gebruik van deze sticker.

Artikel 4.12

De aantekening omtrent verandering van woon- of verblijfplaats binnen Nederland, bedoeld in artikel 4.29, eerste lid, onder b, van het Besluit, is ontleend aan artikel 40 van het voormalige Voorschrift Vreemdelingen.

Artikel 4.13

Ingevolge artikel 4.51, eerste lid, van het Besluit is tot periodieke aanmelding bij de korpschef als bedoeld in artikel 54, eerste lid, onder f, van de Wet, verplicht de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft en in afwachting is van de feitelijke mogelijkheid tot vertrek of uitzetting, of die rechtmatig verblijft als bedoeld in artikel 8, onder f, g of h, van de Wet. Ingevolge het tweede lid van artikel 4.51 van het Besluit betreft het een wekelijkse meldplicht, tenzij de Minister een andere termijn stelt of ontheffing verleent. Op grond van het onderhavige artikel 4.13 is de korpschef krachtens mandaat bevoegd om namens de Minister ontheffing te verlenen dan wel een andere dan een wekelijkse (bijvoorbeeld tweewekelijkse of maandelijkse) termijn te stellen. De mandaatverhouding volgt uit artikel 1.3. De aanwijzingsbevoegdheid van de Minister daarbij volgt uit hoofdstuk 10 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 4.14

Artikel 4.14 geeft de aantekeningen die in het grensoverschrijdingsdocument van de vreemdeling worden gesteld, indien deze van de periodieke meldplicht is ontheven, of indien een andere dan een wekelijkse meldplicht is gesteld. Artikel 4.14 spreekt voor zich.

Artikel 4.15

De aantekeningen met betrekking tot het opleggen en opheffen, met toepassing van artikel 54, tweede lid, van de Wet, van een individuele verplichting tot periodieke aanmelding zijn ontleend aan artikel 59, vijfde lid van het voormalige Voorschrift Vreemdelingen.

Artikel 4.16

Ingevolge artikel 55, eerste lid, van de Wet is de vreemdeling met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder f, van de Wet, gehouden zich, in verband met het onderzoek naar de inwilligbaarheid van de aanvraag om een verblijfsvergunning, op te houden op een door Onze Minister aangewezen plaats overeenkomstig hem daartoe gegeven aanwijzingen.

De onderdelen a en b verlenen aan de korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente is gelegen waar de vreemdeling zijn woon- of verblijfplaats heeft, de bevoegdheid om die plaats aan te wijzen en die aanwijzingen te geven.

Onderdeel c ziet op het volgende. Ingevolge artikel 4.38 van het Besluit is de vreemdeling gehouden op vordering van Onze Minister de gegevens, bedoeld in de artikelen 4.39 tot en met 4.44 van het Besluit, binnen de in de vordering aangegeven tijd te verstrekken. Het onderhavige onderdeel verleent de korpschef de bevoegdheid om namens de Minister een dergelijke vordering te doen.

Aangezien het in dit artikel gaat om een mandaatverhouding - zie artikel 1.3 - blijft de Minister uiteraard ook zelf bevoegd de plaatsen aan te wijzen, de aanwijzingen te geven en de vorderingen te doen. De vreemdeling is op grond van artikel 5:20 Algemene wet bestuursrecht verplicht aan de vordering te voldoen.

Het tweede lid stelt een beperking op het mandaat dat in onderdeel c is verleend. Het stelt veilig dat de vordering niet door de korpschef krachtens mandaat bij algemene bekendmaking wordt gedaan, dan nadat de voorschriften van de minister van Justitie in acht zijn genomen en deze uitzonderlijke vordering door de minister van Justitie is goedgekeurd.

Hoofdstuk 5 Vrijheidsbeperkende en vrijheidsontnemende maatregelen

De artikelen 5.1 tot en met 5.4 bevatten bepalingen omtrent de uitoefening van bevoegdheden bij de toepassing van vrijheidsbeperkende en vrijheidsontnemende maatregelen; in deze artikelen wordt mandaat verleend van een aantal bevoegdheden die aan de Minister van Justitie zijn toegekend, en wordt de mogelijkheid van het verlenen van (onder)mandaat beperkt.

Artikel 5.1

Ingevolge artikel 50, vierde lid, van de Wet, zijn de korpschef en de bevelhebber van de Koninklijke marechaussee bevoegdheid de ophouding van de vreemdeling te verlengen met ten hoogste 48 uur. Mandaat van deze bevoegdheid is mogelijk. Artikel 5.1 van deze regeling beperkt die mogelijkheid in zoverre dat mandaat van de bevoegdheid om de ophouding van de vreemdeling met ten hoogste 48 uur te verlengen, slechts kan worden verleend aan een ambtenaar, belast met het toezicht op vreemdelingen, die tevens hulpofficier van justitie is. Deze bepaling komt overeen met artikel 51 van het voormalige Voorschrift Vreemdelingen, met dien verstande dat de bevelhebber van de Koninklijke marechaussee is toegevoegd omdat de hierbedoelde bevoegdheid op grond van artikel 50, vierde lid, van de Wet, ook door hem kan worden uitgeoefend.

Artikel 5.2

Het eerste lid van artikel 5.2 ziet op de wijziging van de maatregel van beperking van bewegingsvrijheid, bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Wet en artikel 5.1 van het Besluit. Het komt overeen met het tweede lid van artikel 71 van het voormalige Vreemdelingenbesluit.

Het tweede lid regelt het mandaat aan de korpschef om namens de Minister van Justitie aan een vreemdeling een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Wet en artikel 5.1 van het Besluit op te leggen. Het mandaat is beperkt tot spoedeisende gevallen en de verplichting kan slechts voor de duur van ten hoogste een week door de korpschef worden opgelegd.

Het derde lid komt is gebaseerd op artikel 51 van het voormalige Voorschrift Vreemdelingen De aard van de bevoegdheid verzet zich tegen het verlenen van ondermandaat aan anderen dan aan een ambtenaar, belast met het toezicht op vreemdelingen, die tevens hulpofficier van justitie is.

Artikel 5.3

Artikel 5.3, dat overeenkomt met artikel 82, eerste lid, van het voormalige Vreemdelingenbesluit, bevat de mandaatregeling voor vreemdelingenbewaring. Deze maatregel wordt namens de Minister van Justitie opgelegd en opgeheven door de ambtenaar, bedoeld in artikel 47, eerste lid, onder a, van de Wet, die tevens hulpofficier van justitie is. De mandaatsverhouding volgt uit artikel 1.3 van deze regeling.

Artikel 5.4

Artikel 5.4 van deze regeling ziet op de bevoegdheid om namens de Minister van Justitie de vreemdeling wiens vrijheid is ontnomen, voor korte duur naar elders over te brengen, wanneer dat redelijkerwijs nodig is voor de toepassing van de Wet, en op de bevoegdheid om namens de Minister van Justitie kennis te geven van de vrijheidsontneming aan de naaste verwanten van de vreemdeling, aan de in Nederland gevestigde diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van de staat waarvan de vreemdeling onderdaan is, of, in geval de vreemdeling minderjarig is, degenen die de ouderlijke macht of de voogdij uitoefenen.

Hoofdstuk 6 Vertrek en uitzetting

Artikel 6.1

Artikel 6.1 van deze regeling, dat overeenkomt met artikel 50 van het voormalige Voorschrift Vreemdelingen, bevat de mandaatverlening aan de ambtenaren belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen van de bevoegdheid om vreemdelingen uit te zetten en daartoe alle benodigde handelingen te verrichten, waaronder het vorderen van medewerking aan het vertrek of de uitzetting. Om naleving van het refoulementverbod te waarborgen, is daaraan in het tweede lid de verplichting verbonden om een bijzondere aanwijzing te vragen, indien de uit te zetten vreemdeling te kennen geeft asiel te wensen.

Artikel 6.2

Artikel 6.2, dat overeenkomt met artikel 52 van het voormalige Voorschrift Vreemdelingen, voorziet in de verlening van mandaat aan de korpschef en de bevelhebber van de Koninklijke marechaussee van de bevoegdheid de kosten van verwijdering te verhalen op de vreemdeling of op een vervoersonderneming.

Hoofdstuk 7 Algemene en slotbepalingen

Artikel 7.1

In artikel 7.1 zijn formulieren vastgesteld die worden gebruikt bij de gegevensuitwisseling tussen bestuursorganen. Artikel 7.1 is ontleend aan artikel aan artikel 45a van het voormalige Voorschrift Vreemdelingen. Artikel 7.1 spreekt voor zich.

Artikel 7.2

Ingevolge artikel 4.21, tweede lid, van het Besluit wordt geen document verstrekt aan kinderen beneden de leeftijd van twaalf jaar, tenzij zij er naar het oordeel van de Minister van Justitie een redelijk belang bij hebben in het bezit van zulk een document te worden gesteld. Ingevolge het derde lid kan voor kinderen beneden de leeftijd van twaalf jaar die bij één hunner ouders inwonen, in het aan deze ouder verstrekte document worden aangetekend dat de door hem aangevraagde verblijfsvergunning of de hem verleende verblijfsvergunning mede voor deze kinderen geldt, mits ouder en kind beide houder zijn van dezelfde verblijfsvergunning, dan wel dezelfde verblijfsvergunning hebben aangevraagd. Het streven is er op gericht om ook kinderen beneden de leeftijd van twaalf jaar met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet, in de toekomst zoveel mogelijk in het bezit te stellen van een verblijfsdocument identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie blijkt.

Het eerste lid van artikel 7.2 heeft betrekking op de overgangsperiode tussen de inwerkingtreding van de wet en de daadwerkelijke afgifte van zelfstandige documenten aan deze kinderen. Het eerste lid stelt veilig dat ook de aantekening op het verblijfsdocument van de ouder bij wie het kind inwoont, dat de hem verleende vergunning tot verblijf mede voor dat kinderen geldt, in die periode haar betekenis als geldige verklaring behoudt.

Het tweede lid ziet op het volgende. De documenten en schriftelijke verklaringen die op grond van de Wet zijn vastgesteld, hetzij als bescheid waaruit het rechtmatige verblijf van de vreemdeling blijkt (artikel 9, derde lid, van de Wet), hetzij als document waarover een vreemdeling moet beschikken ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie (artikel 50, eerste lid, laatste volzin, van de Wet), zijn niet identiek aan de documenten die op grond van de Vreemdelingenwet (1965) zijn verstrekt. Deze documenten worden vervangen door de documenten die op grond van de Wet zijn vastgesteld. Een op het tijdstip van inwerkingtreden van de Wet geldige verblijfstitel wordt ingevolge artikel 115 van de Wet (direct) van rechtswege aangemerkt als een verblijfsvergunning op grond van de Wet. Na 1 april 2001 zal derhalve noodzakelijkerwijs een beperkte periode volgen, waarin de vreemdeling, die van rechtswege houder is van een nieuwe verblijfsvergunning, feitelijk nog in het bezit is van een nog geldig document of verklaring van het oude model, zodat de nieuwe verblijfsrechtelijke positie niet aanstonds blijkt uit het document of verklaring van het oude model. Het tweede lid stelt veilig dat die documenten en verklaringen van het oude model, gedurende de daarop aangegeven geldigheidsduur, ook na 1 april 2001 hun betekenis als geldig document behouden tot dat zij zijn omgewisseld.

Artikel 7.3

Hoewel door de intrekking van de Vreemdelingenwet (1965) de daarop gebaseerde uitvoeringswetgeving van rechtswege vervalt, is voor alle duidelijkheid voorzien in een bepaling waarin uitdrukkelijk is voorzien in intrekking van het op de Vreemdelingenwet (1965) gebaseerde Voorschrift Vreemdelingen.

Bijlage 1, behorend bij artikel 2.1, eerste lid, onder a, Voorschrift Vreemdelingen (luchthavens waarvoor een afschriftverplichting geldt)

Luchthaven Internationaal gehanteerde luchthavencode

Abidjan Port Bouet ABJ

Beyrut BEY

Casablanca Mohamed V CAS

Damascus Int'l DAM

Detroit Metropolitan DTW

Ilha do Sal SID

Istanbul Ataturk IST

Jerevan EVN

Kathmandu Tribhuvan KTM

Kopenhagen CPH

Lagos Murtala Mohammed Int. LOS

Lomé Airport LFW

Londen Heathrow LHR

Moskou Sheremetyevo SVO

Seoel Kimpo SEL

Sharjah SHJ

St. Petersburg Airport Pulkovo LED

Stockholm Arlanda ARN

Varadero VRA

Zürich Flughafen ZRH

Bijlage 2, behorend bij artikel 2.2 Voorschrift Vreemdelingen (vreemdelingen die toegang tot Nederland hebben)

1) Toegang tot Nederland hebben tevens:

a. de echtgenote van een Argentijn, indien zij is opgenomen in het paspoort van de man (familiepaspoort);

b. voor een verblijf van ten hoogste drie maanden: de echtgenote, en de minderjarige kinderen, van een Argentijn die zelf niet de Argentijnse nationaliteit bezitten, mits zij reizen op een geldig Argentijns paspoort met de vermelding `No Argentino'.

2) Voor de voorwaarden waarop in Belgische paspoorten bijgeschreven kinderen beneden de leeftijd van vijftien jaar toegang tot Nederland hebben, zie bijlage 3, onder B 2.

Voor de voorwaarden waarop in België verblijvende vreemdelingen toegang tot Nederland hebben, zie bijlage 3, onder C 3-4.

Voor de voorwaarden waarop jeugdige personen en bejaarden toegang tot Nederland hebben op een door de plaatselijke Belgische politie-autoriteit afgestempelde collectieve lijst: zie bijlage 3, onder C 5.

Onderdanen van Burundi en Rwanda die nog houder zijn van een geldig Belgisch paspoort hebben voorshands voor een verblijf van ten hoogste drie maanden toegang tot Nederland.

3) Voor de voorwaarden waarop Canadese onderdanen toegang tot Nederland hebben op grond van een geldig Canadees identiteitsbewijs voor zeevarenden: zie bijlage 3, onder H.

4) Onderdanen van Cyprus die nog houder zijn van een geldig Brits Paspoort, met de vermelding `British Subject' of `British Protected Person', hebben voorshands eveneens toegang tot Nederland.

5) Voor de voorwaarden waarop Deense onderdanen toegang tot Nederland hebben op grond van een geldig Deens zeemansboekje, zie bijlage 3 onder H.

6) Als geldige `Personalausweis' wordt tevens beschouwd een geldige `Behelfsmässiger Personalausweis', afgegeven door de `Polizeipräsident' in West-Berlijn aan aldaar woonachtige Duitse onderdanen.

7) Als geldige `Kinderausweis' wordt tevens beschouwd een geldige `Bescheinigung', met foto, afgegeven door de `Polizeipräsident' in West-Berlijn aan aldaar woonachtige Duitse kinderen beneden de leeftijd van vijftien jaar.

8) Het betreft hier dienstuitoefening ter uitvoering van de overeenkomst nopens de samenvoeging van de grenscontrole dan wel het maken van dienstreizen als bedoeld in artikel 14 van de overeenkomst inzake het kleine grensverkeer.

9) Voor de voorwaarden waarop Franse onderdanen toegang tot Nederland hebben op grond van een geldig Frans zeemansboekje (livret professionnel maritime), zie bijlage 3, onder H.

Voor de voorwaarden waarop in Franse paspoorten of in Franse cartes d'identité bijgeschreven Franse kinderen beneden de leeftijd van vijftien jaar toegang tot Nederland hebben: zie bijlage 3 , onder B 2.

Onderdanen van Boven Volta (Burkina Faso), de Centraal Afrikaanse Republiek, Dahomey, Gabon, Guinee, Ivoorkust, Kameroen, voormalig Frans-Kongo, Madagaskar, Mali, Mauretanië, Niger, Senegal, Togo en Tsjaad die nog houder zijn van een geldig Frans paspoort met de vermelding `nationalité française' hebben voorshands voor een verblijf van ten hoogste drie maanden toegang tot Nederland.

10) Niet geldig voor toegang tot Nederland zijn nationale Franse paspoorten of Franse `cartes d'identité' die vóór 1 juli 1962 zijn afgegeven in de Algerijnse departementen.

11) Voor de voorwaarden waarop Griekse onderdanen toegang tot Nederland hebben op grond van een geldig Grieks zeemansboekje, zie bijlage 3, onder H.

12) Voor de voorwaarden waarop Britse onderdanen toegang tot Nederland hebben op grond van een geldig Brits zeemansboekje (British Seaman's Card), zie bijlage 3, onder H.

Voor de voorwaarden waarop in een British visitor's passport bijgeschreven Britse kinderen beneden de leeftijd van zestien jaar toegang tot Nederland hebben, zie bijlage 3, onder B 3.

Onderdanen van Gambia, Jamaica, Kenya, Maladiven, Malawi, Oeganda, Sierra Leone, Tanzanië, Trinidad-Tobago, Zambia en Zuid-Rhodesië die nog houder zijn van een geldig Brits paspoort, met de vermelding `British Subject' of `British Protected Person' hebben voorshands voor een verblijf van ten hoogste drie maanden toegang tot Nederland (zie ook de noten bij Cyprus en Malta).

13) Voor de voorwaarden waarop Israelische onderdanen toegang tot Nederland hebben op grond van een geldig Israelisch zeemansboekje (Seaman's Book), zie bijlage 3, onder H.

14) Voor de voorwaarden waarop Italiaanse onderdanen toegang tot Nederland hebben op grond van een geldig Italiaans zeemansboekje (libretto di navigazione), zie bijlage 3, onder H.

15) Voor de voorwaarden waarop onderdanen van Ivoorkust toegang tot Nederland hebben op grond van een geldig zeemansboekje van Ivoorkust, zie bijlage 3, onder H.

16) Voor de voorwaarden waarop in een Luxemburgs paspoort bijgeschreven kinderen beneden de leeftijd van vijftien jaar toegang tot Nederland hebben, zie bijlage 3, onder B 2.

Voor de voorwaarden waarop in Luxemburg verblijvende vreemdelingen toegang tot Nederland hebben, zie bijlage 3, onder C 3 en 4.

Voor de voorwaarden waarop jeugdige personen en bejaarden toegang tot Nederland hebben op een door de plaatselijke Luxemburgse politie-autoriteit afgestempelde collectieve lijst, zie bijlage 3, onder C 5.

17) Onderdanen van Malta die nog houder zijn van een geldig Brits paspoort, met de vermelding `British Subject' of `British Protected Person', hebben eveneens toegang tot Nederland.

18) Voor de voorwaarden, waarop Pakistaanse onderdanen toegang tot Nederland hebben op grond van een geldig Pakistaans zeemansboekje, zie bijlage 3, onder H.

19) Voor de voorwaarden, waarop Portugese onderdanen toegang tot Nederland hebben op grond van een geldig Portugees zeemansboekje, zie bijlage 3, onder H.

20) Voor de voorwaarden waarop onderdanen van Singapore toegang tot Nederland hebben op grond van een geldig zeemansboekje van Singapore (Seaman's Identity Book), zie bijlage 3 onder H.

21) Voor de voorwaarden waarop Spaanse onderdanen toegang tot Nederland hebben op grond van een geldig Spaans zeemansboekje, zie bijlage 3, onder H.

22) Voor de voorwaarden waarop onderdanen van de Verenigde Staten van Amerika toegang tot Nederland hebben op grond van een geldig Amerikaans identiteitsbewijs voor zeevarenden, zie bijlage 3, onder H.

23) Voor de voorwaarden waarop Zwitserse onderdanen toegang tot Nederland hebben op grond van een geldig Zwitsers zeemansboekje (livret de marin), zie bijlage 3, onder H.

Bijlage 3, behorend bij artikel 2.3 Voorschrift Vreemdelingen (categorieën vreemdelingen die toegang tot Nederland hebben)

De categorieën vreemdelingen, bedoeld in artikel 2.3 Voorschrift Vreemdelingen, zijn:

A. Houders van een vergunning tot verblijf, verblijfsdocument of legitimatiebewijs:

1. Vreemdelingen die in het bezit zijn van een geldig paspoort waarin een geldige verblijfsvergunning in Nederland is aangetekend.

2. Vreemdelingen die in het bezit zijn van een geldig paspoort alsmede van een afzonderlijk document of van een beschikking van de Minister van Justitie, waaruit blijkt dat zij rechtmatig verblijf in Nederland hebben, als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet.

3. Vreemdelingen die in het bezit zijn van een geldig paspoort alsmede van een door het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken afgegeven geldig legitimatiebewijs, dan wel een door dat Ministerie gewaarmerkt identiteitsbewijs, verstrekt vanwege een internationale organisatie waarbij zij werkzaam zijn.

B. Minderjarigen:

1. Kinderen beneden de leeftijd van zestien jaar mits:

a. zij reizen in gezelschap van een der ouders, een der grootouders of van hun voogd, en deze in het bezit is van een voor het hebben van toegang tot Nederland vereist document voor grensoverschrijding;

b. zij dezelfde nationaliteit bezitten als hun begeleider en

c. in het document voor grensoverschrijding van de begeleider door de bevoegde buitenlandse autoriteit een aantekening is gesteld, vermeldende de naam, voornamen, geboorteplaats en -datum alsmede de nationaliteit van de minderjarige.

2. Belgische, Luxemburgse en Franse kinderen beneden de leeftijd van zestien jaar mits:

a. zij reizen in gezelschap van een Belg of Luxemburger, dan wel een vreemdeling van Franse nationaliteit, die in het bezit is van een voor het hebben van toegang tot Nederland vereist document voor grensoverschrijding;

b. zij in dat document zijn bijgeschreven en

c. zij en hun begeleider zich naar Nederland begeven voor een verblijf van ten hoogste drie maanden.

3. Britse kinderen beneden de leeftijd van zestien jaar mits:

a. zij reizen in gezelschap van een der ouders, een der grootouders of van hun voogd, die in het bezit is van een geldig `British visitor's passport';

b. zij in dat document zijn bijgeschreven en

c. zij en hun begeleider zich naar Nederland begeven voor een verblijf van ten hoogste drie maanden.

C. Vreemdelingen die binnen het Schengengebied reizen:

1. Vreemdelingen die houder zijn van een eenvormig, niet territoriaal beperkt visum en die het grondgebied van één der Schengenstaten op regelmatige wijze zijn binnengekomen, voor zover zij aan de overige bij en krachtens artikel 12 van de Wet gestelde voorwaarden voldoen, zolang het visum nog geldig is.

2. Vreemdelingen die niet aan de visumplicht zijn onderworpen, gerekend vanaf de datum van eerste binnenkomst op het grondgebied van de Schengenstaten, voor zover zij aan de in artikel 12 van de Wet genoemde voorwaarden voldoen, doch uitsluitend voor een verblijf van ten hoogste drie maanden binnen een periode van zes maanden.

3. Vreemdelingen die in bezit zijn van een geldig document voor grensoverschrijding tezamen met een van de volgende door de in dit onderdeel genoemde Schengenstaten afgegeven verblijfstitels, indien zij aan de bij en krachtens artikel 12 van de Wet gestelde voorwaarden voldoen en zij overigens niet gesignaleerd staan op de nationale opsporingslijst, doch uitsluitend voor een verblijf van ten hoogste drie maanden.

4. Vreemdelingen die houder zijn van een geldige, door één van de Schengenstaten afgegeven tijdelijke verblijfsinstemming, op grond van deze verblijfsinstemming en van een door de betrokken Schengenstaat afgegeven geldig reisdocument, indien zij aan de bij en krachtens artikel 12 van de Wet gestelde voorwaarden voldoen en zij niet gesignaleerd staan op de nationale opsporingslijst, doch uitsluitend voor een verblijf van ten hoogste drie maanden.

5. Vreemdelingen die houder zijn van een document dat recht geeft op visumvrije binnenkomst en doorreis:

België

1. Carte d'identité d'étranger

Identiteitskaart voor vreemdelingen

Personalausweis für Ausländer

2. Certificat d'inscription au régistre des étrangers

Bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister

Bescheinigung der Eintragung im Ausländer-register

3. Door het Ministerie van Buitenlandse Zaken afgegeven bijzondere verblijfstitels

- Carte d'identité diplomatique

Diplomatieke identiteitskaart

Diplomatischer Personalausweis

- Carte d'identité consulaire

Consulaire identiteitskaart

Konsularer Personalausweis

- Carte d'identité spéciale - couleur bleue

Bijzondere identiteitskaart - blauw

Besonderer Personalausweis - blau

- Carte d'identité spéciale - couleur rouge

Bijzondere identiteitskaart - rood

Besonderer Personalausweis - rot

4. Certificat d'identité avec photographie délivré par une administration communale belge à un enfant de moins de douze ans

Door een Belgisch gemeentebestuur aan een kind beneden de 12 jaar afgegeven identiteitsbewijs met foto

Von einer belgischen Gemeindeverwaltung einem Kind unter dem 12 Lebensjahr ausgestellter Personalausweis mit Lichtbild

5. Reizigerslijst voor schoolreizen binnen de Europese Unie

Duitsland

1. Aufenthaltserlaubnis für die Bundesrepublik Deutschland

2. Aufenthaltserlaubnis für Angehörige eines Mitgliedstaates der EWG

3. Aufenthaltsberechtigung für die Bundesrepublik Deutschland

4. Aufenthaltsbewilligung für die Bundesrepublik Deutschland

5. Aufenthaltsbefugnis für die Bundesrepublik Deutschland

Bovenstaande verblijfstitels geven als vervanging van het visum alleen recht op visumvrije binnenkomst, indien zij in een paspoort zijn aangebracht, dan wel als visumverklaring bij een paspoort zijn gevoegd; zij geven geen recht op visumvrije binnenkomst indien zij als nationaal identiteitsdocument in een paspoortvervangend document zijn aangebracht. De verblijfstitels `Aussetzung der Abschiebung (Duldung)' (opgeschorte uitzettingsmaatregel), alsmede `Aufenthaltsgestattung für Asylbewerber' (voorlopige verblijfstitel voor asielzoekers) geven geen recht op visumvrije binnenkomst.

6. De door het Bondsministerie van Buitenlandse Zaken afgegeven verblijfstitels zijn:

- Diplomatenausweis (Diplomatiek paspoort) (rode kleur)

- Ausweis für bevorrechte Personen (Paspoort voor bevoorrechte personen) (blauwe kleur)

- Ausweis (Paspoort) (gele kleur)

- Personalausweis (Paspoort voor personeel) (groene kleur)

7. De door de deelstaten afgegeven bijzondere verblijfstitels zijn:

- Ausweis für Mitglieder des Konsularkorps (Paspoort voor leden van consulaire corps) (witte kleur)

- Ausweis (Paspoort) (grijze kleur)

- Ausweis für Mitglieder des Konsularkorps (Paspoort voor leden van het consulair corps) (wit met groene strepen)

- Ausweis (Paspoort) (gele kleur)

- Ausweis (Paspoort) (groene kleur)

8. Reizigerslijst voor schoolreizen binnen Europese Unie

Spanje

1. Permiso de Residencia Inicial

2. Permiso de Residencia Ordinario

3. Permiso de Residencia Especial

4. Tarjeta de Estudiante

5. Permiso de Trabajo y Residencia tipo A

6. Permiso de Trabajo y Residencia tipo B

7. Permiso de Trabajo y Residencia tipo b

8. Permiso de Trabajo y Residencia tipo C

9. Permiso de Trabajo y Residencia tipo D

10. Permiso de Trabajo y Residencia tipo E

11. Reconocimiento de la excepción a la necesidad de obtener Permiso de Trabajo y Permiso de Residencia (Erkenning van de uitzondering op de werkvergunnings- en verblijfsvergunningsplicht)

12. Permiso de Trabajo en prácticas y Permiso de Residencia (Stagevergunning en verblijfsvergunning)

13. Título de Residêntia Temporário (5 anos) (Voorlopige vergunning tot verblijf van 5 jaar)

14. Título de Residência Vitalício (Permanente vergunning tot verblijf)

15. Cartão de Residência Temporário (Voorlopige verblijfskaart)

16. Cartão de Residência (Verblijfskaart)

17. Autorizacão de Residência Provisória (toelating tot voorlopig verblijf)

18. Títtulo de Identitade de Refugiado (Idenditeitsdocument voor vluchteling)

19. Tarjeta de Familiar de Residente Comunitario (Document van een gezinslid van een EG-ingezetene)

20. Tarjeta temporal de Familiar de Residente Comunitario (Tijdelijk document van een gezinslid van een EG-ingezetene)

21. Permiso de Residencia para Refugiados (Verblijfsvergunning voor vluchtelingen)

22. Reizigerslijst voor schoolreizen binnen de Europese Unie

Voor houders van geldige, door het Ministerie van Buitenlandse Zaken afgegeven accreditatiebewijzen is visumvrije binnenkomst toegestaan.

Frankrijk

Meerderjarige vreemdelingen die in het bezit zijn van één der onderstaande documenten:

1. Carte de séjour temporaire comportant une mention particulière qui varie selon le motif du séjour autorisé (tijdelijke verblijfsvergunning met een bijzondere, naar gelang van het toegestane doel van het verblijf verschillende vermelding)

2. Carte de résident (verblijfsvergunning)

3. Certificat de résidence d `Algérien comportant une mention particulière qui varie selon le motif du séjour autorisé (1 ans, 10 ans) (verblijfsvergunning voor Algerijnse onderdanen met een bijzondere, naar gelang van het toegestane doel van het verblijf verschillende vermelding (1 jaar, 10 jaar))

4. Certificat de résidence d'Algérien portant la mention `membre d'un organisme officiel' (2 ans) (verblijfsvergunning voor Algerijnse onderdanen met de vermelding “lid van een officiële instantie” (2 jaar))

5. Carte de séjour des Communautés européennes (1 an, 5 ans, 10 ans) (verblijfskaart van de Europese Gemeenschappen (1 jaar, 5 jaar, 10 jaar))

6. Carte de séjour de l'Éspace Economique Européen (Verblijfskaart van de Europese Economische Ruimte)

7. Carte spéciale portant la mention `corps diplomatique' délivrée par le Ministère des Affaires étrangères au personnel des représentations diplomatiques accréditées en France (couleur orange) (Bijzondere kaart met de vermelding `corps diplomatique' afgegeven door het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan personeel van in Frankrijk geaccrediteerde diplomatieke en consulaire posten (oranje kleur))

8. Carte spéciale portant la mention `carte consulaire' délivrée par le Ministère des Affaires étrangères aux fonctionnaires des postes consulaires situés en France (couleur verte) (Bijzondere kaart met de vermelding `consulaire kaart' afgegeven door het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan functionarissen van in Frankrijk gevestigde consulaire posten (groene kleur))

9. Carte diplomatique délivrée par le Ministère des Affaires Etrangères aux diplomates accrédités en France (door het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan in Frankrijk geaccrediteerde diplomaten afgegeven legitimatiebewijs)

10. Carte spéciale portant la mention `organisations internationales' délivrée par le Ministère des Affaires étrangères auz fonctionnaires internationaux des organisations internationales situées en France (couleur verte) (Bijzonder kaart met de vermelding `internationale organisaties' afgegeven door het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan internationale functionarissen van in Frankrijk gevestigde internationale organisaties (groene kleur))

11. Carte spéciale portant la mention `carte spéciale' délivrée par le Ministère des Affaires étrangères au personnel de service, de nationalité étrangère, des missions diplomatiques, des postes consulaires et des organisations internationales (couleur grise) (Bijzondere kaart met de vermelding `bijzondere kaart' afgegeven door het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan dienstpersoneel van vreemde nationaliteit van diplomatieke missies, consulaire posten en internationale organisaties (grijze kleur))

12. Carte spéciale portant la mention `carte spéciale' délivrée par le Ministère des Affaires étrangères au personnel administratif et technique, de nationalité étrangère, des missions diplomatiques, des postes consulaires et des organisations internationales (couleur beige) (Bijzondere kaart met de vermelding `bijzondere kaart' afgegeven door het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan administratief en technisch personeel van vreemde nationaliteit van diplomatieke missies, consulaire posten en internationale organisaties (beige kleur))

13. Carte spéciale portant la mention `carte spéciale' délivrée par le Ministère des Affaires étrangères au personnel étranger en mission officielle et de statut particulier (coleur bleue) (Bijzondere kaart met de vermelding `bijzondere kaart' afgegeven door het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan buitenlands personeel met een offciële missie en een specifiek statuut (blauwe kleur))

14. Carte spéciale portant la mention `carte spéciale' délivrée par le Ministère des Affaires étrangères au personnel privé, de nationalité étrangère, au service des agens diplomatiques ou assimilés, des fonctionnaires consulaires de carrièrre et des fonctionnaires internationaux (couleur grise) (Bijzondere kaart met de vermelding `bijzondere kaart' afgegeven door het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan buitenlands privé-personeel in de dienst van diplomatieke ambtenaren of daarmee gelijkgestelden, consulaire beroepsfunctionarissen en internationale functionarissen (grijze kleur))

Minderjarige vreemdelingen die in het bezit zijn van één der onderstaande documenten:

1. Document de circulation pour étrangers mineurs (Reisdocumenten voor minderjarige vreemdelingen)

2. Visa de retour (sans condition de nationalité et sans présentation du

titre de séjour, auquel ne sont pas soumis les enfants mineurs) (Terugkeervisum) (zonder nationaliteitsvoorwaarde of verplichting tot het overleggen van de verblijfstitel, welke voor minderjarige kinderen niet verplicht is))

3. Passeport diplomatique/de service/ordinaire des enfants mineurs des titulaires d'une carte spéciale du Ministère des Affaires étrangères revêtu d'un visa de circulation (Diplomatiek dienst-/gewoon paspoort van minderjarige kinderen van personen die houder zijn van een door het Ministerie van Buitenlandse Zaken afgegeven bijzondere kaart welke van een circulatievisum is voorzien)

3. Reizigerslijst voor schoolreizen binnen de Europese Unie

Gewezen zij op het feit dat de ontvangstbewijzen van een eerste aanvraag van een verblijfstitel niet geldig zijn. Ontvangstbewijzen van verzoeken tot hernieuwing of wijziging van de verblijfstitel worden als geldig beschouwd, voor zover deze bij de oorspronkelijke verblijfstitel zijn gevoegd.

De `attestations de fonctions' délivrées par le protocole du Ministère des Affaires étrangères (beroepsgetuigschriften afgegeven door het protocol van het Ministerie van Buitenlandse Zaken) worden niet als verblijfstitel aangemerkt. De houders van deze documenten dienen tevens over één of meerder verblijfstitels op grond van het Gemeenschapsrecht te beschikken.

Luxemburg

1. Carte d'identité d'étranger (identiteitskaart voor vreemdelingen)

2. Autorisation de séjour provisoire apposée dans le passeport national (machtiging tot voorlopig verblijf, aangebracht in het nationale paspoort)

3. Carte diplomatique délivrée par le Ministère des Affaires Etrangères (Door het Ministerie van Buitenlandse Zaken afgegeven diplomatieke kaart)

4. Titre de légimation délivrée par le Ministère des Affaires Etrangères au personnel administratif et technique des Ambassades (Legitimatietitel afgegeven door het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan administratief en technisch personeel van ambassades)

5. Titre de légimation délivrée par le Ministère de la Justice au personnel des institutions et organisations internationales étabilies au Luxembourg (Legitimatietitel afgegeven door het Ministerie van Justitie aan personeel van in Luxemburg gevestigde internationale instellingen en organisaties)

6. Reizigerslijst voor schoolreizen binnen de Europese Unie

Portugal

1. Cartão de Identitade (emitido pelo Ministério dos Negócios Estrangeiros) (Identiteitsbewijs afgegeven door het Minsterie van Buitenlandse Zaken)

Corpo Consular, Chefe de Missão (Consulair corps, Hoofd van de zending)

2. Cartão de Identitade (emitido pelo Minstério dos Negócios Estrangeiros) (Identiteitsbewijs afgegeven door het Ministerie van Buitenlandse Zaken)

Corpo Consular, Funcionário de Missão (Consulair corps, functionaris van de zending)

3. Cartão de Identitade (emitido pelo Minstério dos Negócios Estrangeiros) (Identiteitsbewijs afgegeven door het Ministerie van Buitenlandse Zaken)

Pessoal Auxiliar de Missão Estrangeira (Hulppersoneel van de buitenlandse zending)

4. Cartão de Identitade (emitido pelo Minstério dos Negócios Estrangeiros) (Identiteitsbewijs afgegeven door het Ministerie van Buitenlandse Zaken)

Funcionário Admnistrativo de Missão Estrangeira (Administratief functionaris van de buitenlandse zending)

5. Cartão de Identitade (emitido pelo Minstério dos Negócios Estrangeiros) (Identiteitsbewijs afgegeven door het Ministerie van Buitenlandse Zaken)

Corpo Diplomático, chefe de Missão (Diplomatiek corps, Hoofd van de zending)

6. Cartão de Identitade (emitido pelo Minstério dos Negócios Estrangeiros) (Identiteitsbewijs afgegeven door het Ministerie van Buitenlandse Zaken)

Corpo Diplomático, Funciionário de Missão (Diplomatiek corps, Functionaris van de zending)

7. Título de Residência Anual (1 ano) (Vergunning tot verblijf van 1 jaar)

8. Título de Residência Temporário (5 anos) (Voorlopige vergunning tot verblijf van 5 jaar)

9. Título de Residência Vitalício (Permanente vergunning tot verblijf)

10. Cartão de Residência de Nacional de um Estado Membro da Comunidade Europeia (Verblijfskaart van een onderdaan van een Lid-Staat der Europese Gemeenschap)

11. Cartão de Residência Temporário (Voorlopige verblijfskaart)

12. Cartão de Residência (Verblijfskaart)

13. Autorizacão de Residência Provisória (Toelating tot voorlopig verblijf)

14. Título de Identitade de Refugiado (Identiteitsdocument voor vluchteling)

Italië

1. Permesso di soggiorno (verblijfsvergunning)

2. Visto di reingresso (terugkeervisum)

3. Carta d'identità M. A. E. - corpo diplomatico (identiteitskaart M. A. E. - diplomatiek korps)

4. Carta d'identità - Organizzazione internazionali e Missioni Estere Speciali (Identiteitskaart - Internationale organisaties en bijzondere buitenlandse zendingen)

5. Carta d'identità - Rappresentanze Diplomatiche (Identiteitskaart - Diplomatieke vertegenwoordigingen)

6. Carta d'identità - Corpo Consolare (Identiteitskaart - Consulair korps)

7. Carta d'identità - Uffici Consolari (Identiteitskaart - Consulaire diensten)

8. Carta d'identità - Rappresentanze Dipomatiche (personale amministrativo e tecnico)

(Identiteitskaart - Diplomatieke vertegenwoordigingen (administratief en technisch personeel)

9. Carta d'identità - Rappresentanze Dipomatiche e Consolari (personale di servizio)

(Identiteitskaart- Diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen (dienstpersoneel))

10. Reizigerslijst voor schoolreizen binnen de Europese Unie

Oostenrijk

1. Sichtvermerk (Visum)

2. Aufenthaltsbewilligung (verblijfsvergunning)

3. Aufenthaltsberechtigung gemäß § 12 Aufenthaltsgesetz für Kriegsvertriebene (Machtiging tot verblijf op grond van § 12 van de Verblijfswet voor oorlogsballingen)

4. Konventionsreisepaß ausgestellt ab 1.1.1993 (Verdragspaspoort, afgegeven met ingang van 1 januari 1993)

5. Legitimationskarten für Träger von Privilegien und Immunitäten in den Farben rot, gelb und blau, ausgestellt vom Bundesministerium für auswärtige Angelegenheiten (Legitimatiekaarten voor dragers van privileges en immuniteiten, in rood, geel en blauw, afgegeven door het Bondsministerie van Buitenlandse Zaken)

6. Reizigerslijst voor schoolreizen binnen de Europese Unie

Griekenland

1. (werkvergunning)

2. (in het kader van gezinshereniging afgegeven verblijfstitel)

3. (verblijfstitel voor studiedoeleinden)

4. Reizigerslijst voor schoolreizen binnen de Europese Unie

NB! GRIEKSE TEKST NIET WEERGEGEVEN.

D. Vreemdelingen die naar het Schengengebied terugkeren:

Vreemdelingen die in het bezit zijn van een door een Schengenstaat afgegeven verblijfstitel of terugkeer visum (zie onder C) dan wel zonodig van beide documenten, tenzij zij gesignaleerd staan op de nationale opsporingslijst.

E. Houders van documenten afgegeven door internationale organisaties:

1. Vreemdelingen die in het bezit zijn van een geldig `laissez-passer' van de Verenigde Naties of van een der gespecialiseerde instellingen van de Verenigde Naties.

2. Vreemdelingen die in het bezit zijn van een geldig `laissez-passer' van de Europese Gemeenschappen, afgegeven door de voorzitters van de instellingen van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, de Europese Economische Gemeenschap, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie of door de president van de Europese Investeringsbank.

3. Vreemdelingen die in het bezit zijn van een geldig `laissez-passer' afgegeven door de Secretaris-Generaal van de Internationale Douaneraad.

4. Militairen behorende tot een krijgsmacht van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie die in het bezit zijn van een persoonlijk militair identiteitsbewijs en, voor zover niet hier te lande gestationeerd, voorzien van een collectieve of individuele reiswijzer (ordre de mission, movement order), afgegeven door de autoriteiten van hun land of door genoemde organisatie.

F. Vluchtelingen

1. Vluchtelingen die rechtmatig verblijven op het grondgebied van België, Denemarken, Duitsland (Bondsrepubliek), Frankrijk, Groot-Brittannië (het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, alsmede het eiland Man, Jersey en Guernesey), Ierland (Ierse Vrijstaat), Italië, Luxemburg, Noorwegen, Portugal, Spanje, IJsland, Zweden of Zwitserland (met inbegrip van Liechtenstein) en die in het bezit zijn van een geldig reisdocument voor vluchtelingen, afgegeven door de autoriteiten van deze landen, doch uitsluitend voor een verblijf van ten hoogste drie maanden.

2. Zeelieden-vluchtelingen - voorzover niet vallende onder 1 - die houder zijn van door de autoriteiten van Australië (met inbegrip van het gebied Papoea, het eiland Norfolk en het trustgebied Nieuw Guinea), België, Canada, Denemarken, Duitsland (Bondsrepubliek), Frankrijk, Groot-Brittannië (het Verenigd Koninkrijk van Groot- Brittannië en Noord-Ierland, alsmede het eiland Man, Jersey en Guernsey), Ierland (Ierse Vrijstaat), Italië, Marokko, Mauritius, Monaco, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Portugal, Zweden, Zuidslavië of Zwitserland (met inbegrip van Liechtenstein) ingevolge de overeenkomst van 23 november 1957 betreffende zeelieden-vluchtelingen (Trb. 1958, 111) afgegeven reisdocument voor vluchtelingen, doch uitsluitend indien zij:

a. door het overleggen van een verklaring van de desbetreffende rederij kunnen aantonen dat zij zullen worden tewerkgesteld aan boord van een met name genoemd schip, liggende in een met name genoemde Nederlandse of Belgische haven of

b. kunnen aantonen dat zij door Nederland moeten reizen teneinde tewerkgesteld te worden aan boord van een schip, liggende in een buitenlandse haven of

c. door Nederland reizen teneinde na afmonstering terug te keren naar het land door welks autoriteiten het reisdocument is afgegeven.

G. Reizigers in groepsverband:

1. Vreemdelingen reizende op een geldig collectief paspoort of een geldige collectieve lijst mits:

a. op het paspoort of de lijst de naam, voornamen, geboortedatum en -plaats en de woonplaats van tenminste vijf en ten hoogste vijftig deelnemers aan de reis vermeld staan;

b. indien het betreft een collectieve lijst, het document is gewaarmerkt door de bevoegde autoriteit van het land welks nationaliteit de deelnemers bezitten;

c. op het paspoort of de lijst een door de bevoegde buitenlandse autoriteit verstrekte of gewaarmerkte verklaring voorkomt waaruit blijkt dat alle daarop vermelde personen de nationaliteit bezitten van het land door welks autoriteit het document is afgegeven of gewaarmerkt;

d. het paspoort of de lijst is voorzien van een geldig reis- of transitvisum indien de deelnemers aan de reis onderdaan zijn van een voor Nederland visumplichtig land;

e. zich bij het gezelschap een reisleider bevindt die het paspoort of de lijst onder zijn berusting heeft en die in het bezit is van een voor het hebben van toegang tot Nederland geldig document voor grensoverschrijding;

f. alle deelnemers aan de reis beschikken over een individueel identiteitsbewijs, voorzien van een foto;

g. het paspoort of de lijst niet is afgegeven of gewaarmerkt door de autoriteiten van Albanië, Bulgarije, de Chinese Volksrepubliek (Peking), Cuba, Roemenië, Rusland dan wel door de autoriteiten van een niet door Nederland erkende regering of staat;

doch uitsluitend voor een verblijf van ten hoogste drie maanden, dan wel voor doorreis indien het betreft een collectief paspoort of een collectieve lijst voorzien van een transitvisum.

2. Kinderen beneden de leeftijd van eenentwintig jaar, reizende op een collectief paspoort voor jeugdige personen, afgegeven overeenkomstig de bepalingen van de Europese overeenkomst van 16 december 1961 tussen België, Denemarken, Frankrijk, Griekenland, Groot-Brittannië en Noord-Ierland, Ierland, Italië, Luxemburg, Malta, Nederland, Noorwegen, Portugal, Spanje, Turkije, IJsland en Zweden, mits:

a. op het paspoort de naam, voornamen, geboortedatum en -plaats en de woonplaats van ten minste vijf en ten hoogste vijftig deelnemers aan de reis vermeld staan;

b. uit een door de bevoegde buitenlandse autoriteit op het paspoort gestelde of door deze gewaarmerkte verklaring blijkt dat de deelnemers aan de reis de nationaliteit bezitten van het land door welks autoriteiten het paspoort is afgegeven;

c. zich bij het gezelschap een reisleider bevindt die het paspoort onder zijn berusting heeft en die in het bezit is van een voor het hebben van toegang tot Nederland geldig document voor grensoverschrijding;

d. de deelnemers aan de reis zo nodig in staat zijn hun identiteit op enigerlei wijze te bewijzen;

doch uitsluitend voor een verblijf van ten hoogste drie maanden.

3. Scholieren, reizende op een leerlingenlijst van het bij deze bijlage behorende model, afgegeven overeenkomstig besluit nr. 94/795/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 30 november 1994 inzake een gemeenschappelijk optreden ter vereenvoudiging van het reizen voor scholieren uit derde landen die in een Lid-Staat verblijven (PBEG,327), mits:

a. de scholieren in het kader van een schoolexcursie deelnemen aan een groepsreis van leerlingen van een school voor algemeen vormend onderwijs;

b. de groep begeleid wordt door een leerkracht van de desbetreffende school;

c. de leerlingenlijst volledig is ingevuld en gewaarmerkt door de bevoegde school- en immigratie-autoriteiten, alsmede is voorzien van recente foto's van de op de lijst vermelde scholieren voorzover deze niet in het bezit zijn van een identiteitsbewijs met foto;

doch uitsluitend voor een verblijf van ten hoogste drie maanden.

H. Zeelieden:

1. Vreemdelingen die in het bezit zijn van één der volgende door de hierna genoemde landen afgegeven geldige identiteitsbewijzen voor zeelieden:

Algerije: Seaman's Book

Angola: Cédula de Inscriçâo Maritima Passaporte de Maritimo

Argentinië: Libreta de Embarco

Antigua en Barbuda: Seamen's Certificate of Identity

Australië: Seaman's Document of Identity (ook geldig indien afgegeven aan zeelieden die onderdaan zijn van een ander Gemenebestland, op voorwaarde dat het document is voorzien van een voor Australië geldig terugkeervisum)

Bangladesh: Certificate of Discharge

Barbados: Seaman's Discharge Book

Brazilië: Seafarer's Discharge Book

Bulgarije: Seafarer's Passport

Cambodja: Seaman's Book

Canada: Seaman's Identity Certificate (ook geldig indien afgegeven aan zeelieden die niet de Canadese nationaliteit bezitten; indien de houder, op grond van zijn nationaliteit, voor binnenkomst in het Benelux-gebied visumplichtig is, dient hij tevens aan deze voorwaarde te voldoen)

Chili: Libreta de Matricula de Tripulantes de Naves de Alta Mar

China: (Volksrepubliek) Seafarers Identity Certificate

Colombia: Libreta de Embarco

Congo: Livret professionnel maritime

Denemarken: Sofartbog

Dominica: Certificate of Nationality and Identity

Duitsland: (Bondsrepubliek) Seefahrtbuch (geldt tevens als algemeen reisdocument)

Egypte: Seaman's Passport

Estland: Seaman's Discharge Book

Ethiopië: Seaman's Book

Filippijnen: Seaman's Service Record Book

Seaman's Continuous Discharge Book

Finland: Sjömanspass (geldt tevens als algemeen reisdocument)

Frankrijk: Livret professionnel maritime

Ghana: Seaman's Certificate of Nationality and Identity

Grenada: Seaman's Certificate of Nationality and Identity

Griekenland: Seaman's Book

Seaman's Discharge Book

Groot-Brittannië en Noord Ierland: British Seaman's Card

Guinee-Bissau: Cédula de Inscrição Maritima

Guyana: Discharge Book

Honduras: Libreta de Identificacion para tripulantes de naves mercantes

Seaman's Identification Book

Hongarije: Seaman's Book

Hong Kong: Hong Kong Seaman's Identity Book

Ierland: Irish Seaman's Identity Card

Seaman's Record Book and Certificates of Discharge

IJsland: Sjóferdavók

India: Continuous Certificate of Discharge

Indonesië: Seaman's Book

Irak: Seaman's Book

Iran: Seaman's Identity Book

Israël: Seaman's Book (ook geldig indien afgegeven aan zeelieden die niet de Israëlische nationaliteit bezitten; indien de houder, op grond van zijn nationaliteit, voor binnenkomst in het Benelux-gebied visumplichtig is, dient hij tevens aan deze voorwaarde te voldoen)

Italië: Libretto di Navigazione

Ivoorkust: Livret Professionnel Maritime

Carte d'Identité B

(deze documenten zijn eveneens geldig indien afgegeven aanzeelieden die niet de nationaliteit van Ivoorkust bezitten; indien de houder, op grond van zijn nationaliteit, voor binnenkomst in het Benelux-gebied niet visumplichtig is, behoeft hij niet aan deze voorwaarde te voldoen)

Jamaica: Seaman's Certificate of Identity

Seaman's Certificate of Nationality and Identity

Japan: Mariner's Pocket Ledger

Jordanië: Seamans Record Book Certificates of Discharge

Kaapverdië: Cédula de Inscriçäo Maritima

Kameroen: Seaman's Discharge Book

Kenya: Seaman's Record Book and Identity Document

Libië: Seaman's Passport

Letland: Seaman's Discharge Book

Litouwen: Seaman's Discharge Book

Madagaskar: Livret Professionnel de Marins (ook geldig indien afgegeven aan zeelieden die niet de nationaliteit van Malagasy bezitten; indien de houder, op grond van zijn nationaliteit, voor binnenkomst in het Beneluxgebied niet visumplichtig is, behoeft hij niet aan deze voorwaarde te voldoen)

Maleisië: Seaman's Record Book

Marokko: Livret maritime

Mexico: Libreta de Mar e Identidad Maritima

Nieuw-Zeeland: Seaman's Identity Card

Nigeria: Seaman's Record Book

Noorwegen: Sjömanspass (geldt tevens als algemeen reisdocument)

Oekraïne: Seaman's Identification Card

Oman: Sailors Register

Oostenrijk: Schifferausweis Seedienstbuch

Pakistan: Continuous Discharge Certificate

Panama: Marina Mercante Nacional Carnet de Oficial

Marina Mercante Nacional Carnet de Marinero

Papoea-Nieuw-Guinea: Crewman's Employment Record Book

Paraguay: Libreta de Navegacion

Peru: Libreta de Embarco

Polen: Seaman's Book

Portugal: Cédula de Inscrição Maritima

Saint Kitts and Nevis: Seaman's Certificate of Nationality and Identity

Saint Lucia: Continuous Certificate of Discharge

Saint Vincent and the Grenadinen: Seaman's Certificate of Nationality and Identity

Salomonseilanden: Seaman's Record Book

São Tome en Principe: Cédula de Inscrição Maritima

Senegal: Livret Professionnel Maritime

Sierra Leone: Seaman's Identity Book

Singapore: Seaman's Identity Book (ook geldig indien afgegeven aan zeelieden die niet de nationaliteit van Singapore bezitten, indien de houder, op grond van zijn nationaliteit, voor binnenkomst in het Benelux-gebied visumplichtig is, dient hij tevens aan deze voorwaarde te voldoen)

Soedan: Seaman's Book

Somalië: Libretto di Navigazione

Spanje: Libreta de Inscripcion Maritima

Slovenië: Seaman's Book

Sri Lanka: Seaman's Record Book and Certificates of Discharge

Syrië: Seaman's Passport

Thailand: Seaman's Book

Togo: Livret Professionnel Maritime

Tonga: Seaman's Record Book and Certificates of Discharge

Trinidad en Tobago: Seaman's Certificate of Nationality and Identity

Tunesië: Livret professionnel des gens de mer

Turkije: Seaman's Book

Uruguay: Libreta de Embarque

Vanuatu: Seaman's Record Book

Venezuela: Cédula de Personnal Subalterno

Cédula par los titulares y permisados de la marina mercante nacional

Verenigde Arabische Emiraten: Seaman's Passport

Verenigde Staten van Amerika: U.S. Merchant Mariner Document (ook geldig indien afgegeven aan zeelieden die niet de Amerikaanse nationaliteit bezitten; indien de houder, op grond van zijn nationaliteit voor binnenkomst in het Benelux-gebied visumplichtig is, dient hij tevens aan deze voorwaarden te voldoen)

Vietnam: Seaman's Passport

West-Samoa: Seaman's Record Book and Certificate of Discharge

Zuid-Afrika: Seaman's Identity Certificate

Zuid-Korea: Seaman's Passport

Zweden: Sjömanspass (geldt tevens als algemeen reisdocument)

Zwitserland: Livret de Marin.

2. De houder van één der bovengenoemde bijzondere documenten heeft echter uitsluitend toegang tot Nederland voor de volgende doeleinden:

a. binnenkomst met als doel inscheping aan boord van een schip dat reeds in een haven van een van de Schengenstaten is afgemeerd of aldaar binnenkort zal binnenlopen;

b. binnenkomst en doorreis door het Schengengebied om zich te begeven naar een bepaald schip, liggend in een derde land, of voor terugkeer naar het land van herkomst;

c. binnenkomst ten gevolge van spoedgevallen of noodzaak, bijvoorbeeld ziekte, ontslag, beëindiging arbeidsovereenkomst, enz. In het onder a. genoemde geval moet de mogelijkheid van aanmonstering blijken uit het bezit van een verklaring van de betreffende rederij, welke verklaring tevens een waarborg van de rederij moet inhouden voor de betaling van de kosten van terugreis indien de aanmonstering geen doorgang vindt. In de gevallen genoemd onder b en c dient het reisdoel te worden aangetoond of aannemelijk gemaakt op grond van:

1o. een schriftelijke verklaring van de betrokken reder of scheepsagent;

2o. een verklaring van de bevoegde diplomatieke en consulaire autoriteiten;

3o. bewijzen welke zijn verkregen aan de hand van gerichte controles bij de politie- of andere autoriteiten; of

4o. een door middel van hun stempel door de scheepvaartautoriteiten gewaarmerkt contract.

3. De volgende staten verstrekken geen bijzonder document voor zeelieden (zeemansboekje): Andorra, Bahama's, Botswana, Burkina Faso, Costa Rica, El Salvador, Gambia, Guatemala, Jemen (Noord-Jemen), Macedonië (voormalige Joegoslavische Republiek), de Marshalleilanden, Nauru, Nepal, Nicaragua, de Noordelijke Marianen, San Marino, Saoedi-Arabië, Tsjaad, Turkmenistan, Zambia, en Zimbabwe.

I. Opvarenden van Rijnschepen:

Staatlozen die in het bezit zijn van een geldig Belgisch `reisbewijs voor vreemdelingen', een geldige `Fremdenpass' afgegeven door de autoriteiten van de Bondsrepubliek Duitsland, een geldige Franse of Luxemburgse `titre d'identité et de voyage', een geldig Nederlands paspoort voor vreemdelingen of een geldig Zwitsers `passeport pour étrangers' (Pass für Ausländer), mits deze documenten zijn voorzien van een drietalig stempel voor Rijnschippers en de houder ervan rijnvarende is.

J. Bemanningsleden van vliegtuigen:

Vreemdelingen die in het bezit zijn van een geldig bewijs van vlieggeschiktheid (Flightcrew Member's License) of een geldig certificaat van vliegtuigbemanningslid (Crew Member Certificate) doch uitsluitend:

a. voor verblijf buiten het vliegveld waar hun vliegtuig landt, in afwachting van hun vertrek met hetzelfde vliegtuig of met het eerstvolgende vliegtuig van de lijn waarop zij dienst doen, of

b. teneinde zich voor de uitoefening van hun beroep te begeven naar een vliegveld of een operatiebasis van hun maatschappij.

K. Houders van een bijzonder doorlaatbewijs:

Vreemdelingen die in het bezit zijn van een `bijzonder doorlaatbewijs' (laissez-passer spécial) van het bij deze bijlage behorende model, afgegeven door een met de grensbewaking belaste ambtenaar van een der Beneluxlanden, doch uitsluitend hetzij voor doorreis, hetzij voor een verblijf hetwelk de in dat document aangegeven tijdsduur niet te boven gaat.

Bijlage 3a, behorend bij bijlage 3, onder G, Voorschrift Vreemdelingen (Model Collectieve lijst voor in groepsverband reizende minderjarigen)

Bijlage 3b, behorend bij bijlage 3, onder G, onder 3, Voorschrift Vreemdelingen (Model Reizigerslijst voor schoolreizen)

Bijlage 3c, behorend bij bijlage 3, onderdeel K, Voorschrift Vreemdelingen (model bijzonder doorlaatbewijs)

Bijlage 4, behorend bij de artikelen 2.4 en 4.2 Voorschrift Vreemdelingen (vliegvelden, andere grensdoorlaatposten en hun openingstellingstijden)

Bijlage 5a, behorend bij artikel 2.6, tweede lid, Voorschrift Vreemdelingen (verklaring toegangverlening)

Bijlage 5b, behorend bij artikel 2.6, tweede lid, Voorschrift Vreemdelingen (verklaring toegangverlening)

Bijlage 6a, behorend bij artikel 2.9 Voorschrift Vreemdelingen

Bijlage 6b, behorend bij artikel 2.9 Voorschrift Vreemdelingen

Bijlage 6c, behorend bij artikel 2.9 Voorschrift Vreemdelingen

Bijlage 7, behorend bij de artikelen 3.1 - 3.8 en 4.11Voorschrift Vreemdelingen

Bijlage 7a document I

Bijlage 7b document II

Bijlage 7c document III

Bijlage 7d document IV

Bijlage 7e document EU/EER

Bijlage 7f document W

Bijlage 7g sticker Verblijfsaantekeningen Algemeen

Bijlage 7h sticker Verblijfsaantekeningen Gemeenschapsonderdanen

Bijlage 7i sticker Verblijfsaantekeningen Vervolgprocedures

Bijlage 8, behorend bij artikel 3.8, eerste lid, Voorschrift Vreemdelingen (afzonderlijk inlegblad)

model 1994

model 1997

Bijlage 9, behorend bij artikel 3.22 Voorschrift Vreemdelingen

Bijlage 10, behorend bij artikel 3.23 Voorschrift Vreemdelingen

Bijlage 11, behorend bij artikel 3.24 Voorschrift Vreemdelingen

Bijlage 12, behorend bij artikel 3.25 Voorschrift Vreemdelingen

Bijlage 13, behorend bij de artikelen 3.26 - 3.32 en 3.38 - 3.40 Voorschrift Vreemdelingen

aanvraagformulier model a, behorend bij artikel 3.26, eerste lid, Voorschrift Vreemdelingen

aanvraagformulier model b, behorend bij artikel 3.26, tweede lid, Voorschrift Vreemdelingen

aanvraagformulier model c, behorend bij artikel 3.27 Voorschrift Vreemdelingen

aanvraagformulier model d, behorend bij artikel 3.28 Voorschrift Vreemdelingen

aanvraagformulier model e, behorend bij artikel 3.29 Voorschrift Vreemdelingen

aanvraagformulier model f, behorend bij artikel 3.30 Voorschrift Vreemdelingen

aanvraagformulier model g, behorend bij artikel 3.31 Voorschrift Vreemdelingen

aanvraagformulier model h, behorend bij artikel 3.32 Voorschrift Vreemdelingen

aanvraagformulier model i, behorend bij artikel 3.38 Voorschrift Vreemdelingen

aanvraagformulier model j, behorend bij artikel 3.39 Voorschrift Vreemdelingen

aanvraagformulier model k, behorend bij artikel 3.40 Voorschrift Vreemdelingen

Bijlage 14a, behorend bij artikel 4.4 Voorschrift Vreemdelingen

Bijlage 14b, behorend bij artikel 4.4 Voorschrift Vreemdelingen

Bijlage 14c, behorend bij artikel 4.4 Voorschrift Vreemdelingen

Bijlage 15, behorend bij artikel 4.5, eerste lid, Voorschrift Vreemdelingen

Bijlage 16, behorend bij artikel 4.5, tweede lid, Voorschrift Vreemdelingen

Bijlage 17a, behorend bij artikel 7.1, eerste lid, Voorschrift Vreemdelingen

Bijlage 17b, behorend bij artikel 7.1, tweede lid, Voorschrift Vreemdelingen

Bijlage 17c, behorend bij artikel 7.1, derde lid, Voorschrift Vreemdelingen

Bijlage 17d, behorend bij artikel 4.5, vierde lid, Voorschrift Vreemdelingen

Naar boven