Wijziging Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid

18 mei 2000

Nr. CDJZ/WBI/2000-615

Centrale Directie Juridische Zaken

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 130 tot en met 134 van de Wegenverkeerswet 1994;

Besluit:

Artikel I

De Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid1 wordt als volgt

gewijzigd:

A. Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Indien een vermoeden als bedoeld in het eerste lid wordt gebaseerd op het gestelde in de bij deze regeling behorende bijlage 1 onder ‘Drogerende stoffen Alcohol’, dient betrokkene bij minimaal één feit bestuurder te zijn geweest van een motorrijtuig waarvoor een rijbewijs is vereist.

B. Aan artikel 3 wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Het meest recente feit, bedoeld in artikel 2, is ten tijde van de mededeling niet langer dan 6 maanden geleden. Hierop is slechts uitzondering mogelijk, indien in de aard van de zaak gelegen omstandigheden dit rechtvaardigen.

C. Artikel 4, eerste lid, komt te luiden:

1. De mededeling, bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de wet kan schriftelijk worden gedaan volgens het model, opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 2, of op andere wijze, mits daarbij dezelfde gegevens als in dat model worden vermeld. Hieronder wordt tevens verstaan aanlevering via geautomatiseerde systemen.

D. Artikel 5 komt te luiden:

Artikel 5 Vordering tot overgifte van het rijbewijs

Een vordering tot overgifte van het rijbewijs als bedoeld in artikel 130, tweede lid, van de wet geschiedt ten aanzien van een bestuurder van een motorrijtuig in de volgende gevallen:

a. betrokkene heeft een motorrijtuig bestuurd onder invloed van drogerende stoffen, andere dan alcohol;

b. betrokkene heeft een poging tot zelfdoding met een motorrijtuig ondernomen;

c. er zijn duidelijke aanwijzingen dat betrokkene lijdt aan een aandoening waardoor hij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel ernstige psychiatrische problemen ondervindt, hetgeen bij twijfel bevestigd wordt door een medisch deskundige;

d. betrokkene heeft met een motorrijtuig tegen de rijrichting in gereden (spookrijden);

e. betrokkene heeft binnen een periode van een jaar ten minste drie aanrijdingen veroorzaakt;

f. betrokkene is rechtstreeks betrokken bij een aanrijding met duidelijke materiële dan wel letselschade en verklaart de aanrijding niet te hebben bemerkt;

g. betrokkene is niet in staat het motorrijtuig in bedwang te houden;

h. betrokkene heeft een aanrijding veroorzaakt door het intrappen van het onjuiste pedaal;

i. betrokkene is binnen een periode van vijf jaar ten minste vier maal aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 8, eerste of tweede lid, van de wet;

j. bij betrokkene wordt een adem- of bloedalcoholgehalte geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 1090 µg/l respectievelijk 2,5 □;

k. betrokkene is bewust ingereden op een andere weggebruiker.

E. Artikel 6 komt te luiden:

Artikel 6 Onderwerping aan een onderzoek

1. De minister besluit dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de geschiktheid als bedoeld in artikel 131, eerste lid, van de wet indien:

a. bij betrokkene een adem- of bloedalcoholgehalte is geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 785 µg/l, respectievelijk 1,8 □,

b. betrokkene binnen een periode van vijf jaar meermalen is aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 8, tweede lid, van de wet, waarbij bij één van de aanhoudingen een adem- of bloedalcoholgehalte is geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 350 µg/l, respectievelijk 0,8 □,

c. betrokkene binnen een periode van vijf jaar ten minste tweemaal is aangehouden op verdenking van het overtreden van artikel 8 van de wet, en hierbij ten minste eenmaal heeft geweigerd mee te werken aan een onderzoek als bedoeld in dat artikel,

d. betrokkene op grond van artikel 8, tweede lid, niet in aanmerking komt voor een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer, dan wel

e. uit een verklaring van een medisch deskundige blijkt dat betrokkene alcoholist is.

2. De minister besluit voorts dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid dan wel de geschiktheid in geval van feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1, anders dan die vermeld onder ‘Drogerende stoffen Alcohol’.

F. Artikel 8 komt te luiden:

Artikel 8 Oplegging van een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer

1. De minister besluit tot oplegging van een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer indien:

a. bij betrokkene een adem- of bloedalcoholgehalte is geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 570 µg/l, respectievelijk 1,3 □,

b. betrokkene binnen een periode van vijf jaar meermalen is aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 8, tweede lid, van de wet, waarbij bij één van de aanhoudingen een adem- of bloedalcoholgehalte is geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 350 µg/l, respectievelijk 0,8 □,

c. betrokkene weigert mee te werken aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de wet, dan wel

d. de uitslag van het ingevolge artikel 6, eerste lid, opgelegde onderzoek geen aanleiding geeft tot ongeldigverklaring van het rijbewijs.

2. Betrokkene komt niet in aanmerking voor de Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer indien:

a. hij onder invloed van alcohol een ongeval heeft veroorzaakt waardoor een ander is gedood of waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel is toegebracht,

b. blijkt dat hij de Nederlandse taal dan wel een andere taal waarin de Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer wordt gegeven, niet of niet in voldoende mate beheerst,

c. hij de afgelopen 5 jaar reeds eerder aan de Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer heeft deelgenomen,

d. hij naar het oordeel van een medisch deskundige lijdt aan een ernstige psychiatrische stoornis of dementie, dan wel aan een langdurige lichamelijke stoornis die deelname onmogelijk maakt,

e. het vermoeden bestaat dat er bij betrokkene sprake is van alcoholverslaving,

f. hij bij de politie bekend staat als gebruiker van drogerende stoffen.

G. Het opschrift van artikel 9 komt te luiden:

Artikel 9 Gedrag tijdens de Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer

H. Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 10 Kosten van de Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer

2. Het eerste lid komt te luiden:

1. Van de kosten van de Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer komt een bedrag van f 565,- voor rekening van betrokkene. Volgt betrokkene de Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer in het kader van artikel 97, tweede lid, van het Reglement rijbewijzen, dan komt een bedrag van f 867,- voor zijn rekening. De hiervoor genoemde bedragen worden telkenjare voor het komende kalenderjaar vastgesteld met toepassing van de volgende rekenformule:

stcrt-2000-99-p13-SC24109-1.gif

Voor de toepassing van deze rekenformule wordt verstaan onder:

C1: het CBS-prijsindexcijfer (totaal, zonder verrekeningen) van de gezinsconsumptie

over de maand juni van het lopende kalenderjaar zoals dat is gepubliceerd in het Statistisch Bulletin;

Cv: het CBS-prijsindexcijfer (totaal, zonder verrekeningen) van de gezinsconsumptie

over de maand juni van het kalenderjaar voorafgaande aan het lopende kalenderjaar zoals dat is gepubliceerd in het Statistisch Bulletin;

R1: het CBS-indexcijfer van regelingslonen voor de particuliere bedrijven over de maand juni van het lopende kalenderjaar zoals dat is gepubliceerd in het Statistisch Bulletin.

Rv: het CBS-indexcijfer van regelingslonen voor de particuliere bedrijven over de maand juni van het kalenderjaar voorafgaande aan het lopende kalenderjaar zoals dat is gepubliceerd in het Statistisch Bulletin.

3. In het tweede lid wordt ‘binnen zes weken’ vervangen door: binnen tien weken.

4. Na het derde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Indien betrokkene zich in een dusdanig financiële situatie bevindt dat betaling binnen de termijn redelijkerwijs niet mogelijk is, kan de in het tweede lid genoemde termijn worden verlengd.

I. Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Dit bedrag wordt telkenjare voor het komende kalenderjaar vastgesteld met toepassing van de in artikel 10, eerste lid, opgenomen rekenformule.

2. In het derde lid wordt ‘artikel 132, eerste lid,’ vervangen door: artikel 134, tweede lid,

J. In de aanhef van artikel 12 wordt ‘, respectievelijk het tweede onderzoek,’ vervangen door: , respectievelijk de onderzoeken,.

K. De bij de regeling behorende bijlage 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt ‘en/of’ telkens vervangen door: dan wel.

2. Onderdeel A Rijvaardigheid wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel I.1. Bediening van het motorrijtuig, punt 1, komt te luiden:

1. een onjuiste bediening van het koppelingspedaal dan wel het gaspedaal, zich manifesterend in het bij herhaling afslaan van de motor dan wel schokkend en slingerend rijden en bochten te ruim nemen dan wel het intrappen van het onjuiste pedaal;

b. In onderdeel I.1 Bediening van het motorrijtuig, punt 4, wordt ‘andere mechanismen en hulpapparatuur’ vervangen door ‘mechanismen en apparatuur’.

c. In onderdeel I.2 Beheersing van het motorrijtuig, punt 3, wordt na onderdeel b een onderdeel toegevoegd, luidende:

c. bij herhaling veroorzaken van aanrijdingen.

d. Onderdeel II komt te luiden:

II. Het niet of niet op de juiste wijze naleven van essentiële verkeersregels dan wel verkeerstekens, resulterend in een gevaarlijke situatie of dreigend gevaarlijke situatie

Duidelijk een gedrag tentoonspreiden dat in strijd is met de essentiële verkeersregels en verkeerstekens, terzake van:

a) de plaats op de weg, waaronder begrepen spookrijden;

b) het inhalen;

c) het verlenen van voorrang;

d) het naar links of rechts afslaan;

e) het gebruik van lichten en geven van signalen;

f) het rijden op auto(snel)wegen;

g) de toegestane maximumsnelheid, waardoor bij herhaling gereden wordt met te hoge snelheden onder gevaarzettende omstandigheden.

3. Onderdeel B Geschiktheid wordt als volgt gewijzigd:

a. In het onderdeel Lichamelijke geschiktheid komt onderdeel i te luiden:

i. lichamelijk gebrek of functieverlies terwijl op het rijbewijs niet is vermeld dat betrokkene slechts

- een motorrijtuig mag besturen dat aan bijzondere eisen voldoet die zijn gericht op dat gebrek of functieverlies

- een motorrijtuig mag besturen onder gebruikmaking van kunst- of hulpstukken;

b. In het onderdeel Lichamelijke geschiktheid wordt na onderdeel i een onderdeel toegevoegd, luidende:

j. uit een medische verklaring blijkt van sterke aanwijzingen voor een verhoogd risico op een situatie als bedoeld onder a tot en met i.

c. Het onderdeel Drogerende stoffen komt te luiden:

Drogerende stoffen

Alcohol

a. bij betrokkene is een adem- of bloedalcoholgehalte geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 570 µg/l, respectievelijk 1,3 □;

b. betrokkene is binnen een periode van vijf jaar meermalen aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 8, tweede lid, van de wet, waarbij bij één van de aanhoudingen een adem- of bloedalcoholgehalte is geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 350 µg/l, respectievelijk 0,8 □;

c. betrokkene weigert mee te werken aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de wet;

d. betrokkene is binnen een periode van vijf jaar ten minste viermaal aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 8, tweede lid, van de wet;

e. uit een verklaring van een medisch deskundige blijkt dat betrokkene alcoholist is.

Andere drogerende stoffen

a. betrokkene is in het bezit van benodigdheden voor het gebruik van drogerende stoffen en uit een door betrokkene aan de politie afgelegde verklaring blijkt dat deze voor eigen gebruik zijn;

b. betrokkene is in het bezit van een gebruikershoeveelheid drogerende stoffen en uit een door betrokkene aan de politie afgelegde verklaring blijkt dat deze voor eigen gebruik is;

c. betrokkene staat bij de politie bekend als gebruiker van drogerende stoffen;

d. betrokkene is aangehouden onder invloed van drogerende stoffen.

L. De bij de regeling behorende bijlage 2 wordt vervangen door de bij deze regeling behorende bijlage.

Artikel II

De Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid zoals deze regeling luidde vóór 1 juni 2000 blijft van kracht ten aanzien van de gevallen waarin de in artikel 130, eerste lid, van de wet bedoelde mededeling vóór die datum is gedaan.

Artikel III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juni 2000.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,T. Netelenbos.

Bijlage 2

stcrt-2000-99-p13-SC24109-2.gif

doet mededeling van het vermoeden dat de hierna genoemde houder van een rijbewijs (verder genoemd betrokkene) niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van categorie(ën) / / / / van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven.

stcrt-2000-99-p13-SC24109-3.gifstcrt-2000-99-p13-SC24109-4.gif

Toelichting

Algemeen

De onderhavige regeling strekt tot wijziging van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 17 april 1996, nr. RV 216650 Hoofddirectie van de Waterstaat (Stcrt. 183). De wijzigingen, die hierna artikelsgewijs zullen worden toegelicht, beogen de regeling aan te passen aan ontwikkelingen die zich bij de toepassing van de maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid in de praktijk hebben voorgedaan. Tevens wordt invulling gegeven aan de in artikel 134, vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 voorziene mogelijkheid om, indien het onderzoek naar de geschiktheid niet leidt tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, alsnog een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (hierna: EMA) op te leggen. Tevens worden de gevallen uitgebreid waarin kan worden overgegaan tot het vorderen van de overgifte van het rijbewijs (artikel 130, tweede lid, WVW 1994) zoals bijvoorbeeld in het geval van spookrijden.

Artikelen

Artikel I onderdeel A

Het aan artikel 2 toegevoegde tweede lid strekt tot het expliciet vastleggen van het bestaande beleid dat bij alcoholmededelingen een relatie dient te bestaan met een motorrijtuig waarvoor een rijbewijs is vereist. Deze eis wordt gesteld omdat juist bij deze zaken pas na rijden onder invloed een vermoeden van ongeschiktheid ontstaat.

Artikel I onderdeel B

Het aan artikel 3 toegevoegde derde lid strekt tot het expliciet vastleggen van bestaand beleid. Hiermee wordt invulling gegeven aan de zinsnede ‘zo spoedig mogelijk’ in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994. De uitzonderingsclausule ziet onder andere op die gevallen waarin de uitslag van een bloedproef ettelijke maanden op zich laat wachten.

Artikel I onderdeel C

Artikel 4 is zodanig aangevuld dat de mededeling ook op andere wijze dan met gebruikmaking van het in bijlage 2 van de regeling opgenomen model kan worden gedaan, mits daarbij dezelfde gegevens worden vermeld als zijn opgenomen in dat model. Voorts is aanlevering van de gegevens via geautomatiseerde systemen mogelijk gemaakt.

Artikel I onderdeel D

De in artikel 5 voorziene opsomming van de gevallen waarin met toepassing van artikel 130, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 de overgifte van het rijbewijs dient te worden gevorderd, is opnieuw vastgesteld.

De onderdelen a en b hebben geen wijziging ondergaan.

Het nieuwe onderdeel c voorziet in vervanging van de in de oude redactie in de onderdelen c en d geformuleerde criteria door het algemener geformuleerde criterium van het bestaan van duidelijke aanwijzingen dat betrokkene lijdt aan een aandoening waardoor hij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel ernstige psychiatrische problemen ondervindt.

De nieuwe onderdelen d tot en met h voorzien in criteria om ook in rijvaardigheidszaken in ernstige gevallen direct het rijbewijs in te nemen. In de praktijk is aan deze uitbreiding grote behoefte gebleken.

De onderdelen i en j komen overeen met de oude onderdelen e en f.

Artikel I onderdeel E

Bij de uitvoering in de praktijk wordt regelmatig geconcludeerd dat een bepaalde groep deelnemers vanwege zijn alcoholproblematiek niet op zijn plaats is bij de EMA. Het deelnemen aan de cursus zal bij sterk alcoholverslaafden niet het gewenste gedragsveranderende effect hebben. Ten aanzien van deze mensen is het doen van een onderzoek naar de geschiktheid meer op zijn plaats. Aangezien deze groep zich naar alle waarschijnlijkheid bevindt in de aanhoudingen met hogere alcoholpromillages, hetgeen ook in de praktijk vaak wordt geconstateerd, ligt een oplossing voor dit probleem mede in het omlaag brengen van de ondergrens waarbij een onderzoek naar de geschiktheid kan worden opgelegd, van 915 µg/l (respectievelijk 2,1 □) naar 785 µg/l (respectievelijk 1,8 □), in plaats van het opleggen van een EMA. Indien uit het onderzoek blijkt dat betrokkene toch geschikt is om een motorrijtuig te besturen, kan ingevolge artikel 8, eerste lid, onderdeel d, alsnog een EMA worden opgelegd. In verband met het feit dat het ademalcoholgehalte en het bloedalcoholgehalte door het systeem waarin de politie onder meer alcoholovertredingen registreert, automatisch naar beneden worden afgerond, vallen veel grensgevallen buiten de vorderingsprocedure. Teneinde ook deze grensgevallen onder het bereik van de procedure te brengen, is het eerste lid, onderdeel a, zodanig geformuleerd dat een onderzoek naar de geschiktheid niet alleen wordt gevorderd indien het geconstateerde bloed- of alcoholgehalte hoger is dan de daar genoemde waarde, doch ook indien dat gehalte gelijk is aan die waarde.

Onderdeel c is opnieuw geformuleerd. Ingevolge de nieuwe redactie wordt een onderzoek gevorderd indien betrokkene binnen een periode van vijf jaar ten minste tweemaal is aangehouden en hierbij ten minste eenmaal heeft geweigerd mee te werken aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Aangezien de gevallen waarin sprake is van één op zichzelf staande weigering, beter passen binnen de doelgroep voor de EMA, wordt in die gevallen niet langer een onderzoek gevorderd (zie het nieuwe artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de regeling).

Het tweede lid van artikel 6 is opnieuw geformuleerd omdat de redactie aanleiding tot misverstanden bleek te geven.

Artikel I onderdeel F

De aanhef van het eerste lid van artikel 8 is zodanig geformuleerd dat een EMA niet alleen wordt opgelegd indien de in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 bedoelde mededeling geen aanleiding geeft tot het vorderen van een onderzoek (artikel 131, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994), maar ook indien wél een onderzoek is gevorderd, doch op basis van de uitkomsten van dat onderzoek niet tot ongeldigverklaring van het rijbewijs wordt besloten (artikel 134, vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994). In de gevallen waarin is voldaan aan de criteria voor het vorderen van een onderzoek is immers minimaal voldaan aan de criteria voor het opleggen van de EMA.

Het eerste lid, onderdeel b, is opnieuw geformuleerd teneinde buiten twijfel te stellen dat de EMA niet alleen wordt opgelegd bij constatering van een AAG of BAG dat hoger is dan of gelijk is aan 350 µg/l, respectievelijk 0,8 □, na een eerdere aanhouding met een AAG of BAG dat hoger is dan 220 µg/l, respectievelijk 0,5 □, doch ook bij constatering van een AAG of BAG hoger dan 220 µg/l, respectievelijk 0,5 □ na een eerdere aanhouding met een AAG of BAG dat hoger is dan of gelijk is aan 350 µg/l, respectievelijk 0,8 □.

Het aan het eerste lid toegevoegde onderdeel c strekt ertoe het opleggen van een EMA mogelijk te maken in gevallen waarin sprake is van één op zichzelf staande weigering. In de praktijk blijkt dat bij onderzoeken die worden gevorderd op basis van één weigering, zonder (bekende) recidive in de voorafgaande periode van 5 jaar, de keurend arts veelal onvoldoende aanknopingspunten heeft voor het stellen van een diagnose. Gezien het lerend en corrigerend effect van de EMA lijkt in de hier bedoelde situaties het opleggen van een dergelijke maatregel zinvoller te zijn dan het vorderen van een onderzoek naar de geschiktheid. Indien echter een weigeraar binnen vijf jaar opnieuw wordt aangehouden of indien sprake is van een eerdere aanhouding wegens rijden onder invloed, is het vorderen van een onderzoek naar de geschiktheid wel op zijn plaats.

De gevallen waarin betrokkene niet in aanmerking komt voor een EMA, zijn thans ondergebracht in het tweede lid.

De in onderdeel a geformuleerde uitzondering is beperkt tot gevallen waarin sprake is van het veroorzaken van een aanrijding waardoor een ander is gedood of waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel is toegebracht.

De in onderdeel d geformuleerde uitzondering is uitgebreid tot de situatie dat betrokkene lijdt aan een langdurige lichamelijke stoornis die deelname onmogelijk maakt. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan personen die in verband met rugklachten geen drie dagen kunnen zitten of personen die tijdens de cursus zodanige ontwenningsverschijnselen krijgen dat zij in de cursus niet te handhaven zijn. De term ‘langdurige’ is opgenomen om te voorkomen dat een simpel griepje aangegrepen kan worden om onder de EMA uit te komen.

De in de onderdelen e en f geformuleerde uitzonderingen zijn nieuw. Personen die bekend zijn met ernstige alcoholproblematiek zullen over het algemeen niet op hun plaats zijn bij een EMA. Deelname aan de cursus zou dan kunnen leiden tot onthoudingsverschijnselen tijdens de cursus of zelfs verwijdering wegens het onder invloed van alcohol op de cursus verschijnen (onderdeel e).

Doordat artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 ziet op zowel alcohol- als drugsgebruik, kan een drugsverslaafde bij een EMA terechtkomen, terwijl van rijden onder invloed van alcohol geen sprake hoeft te zijn geweest. Omdat de EMA specifiek ziet op alcoholproblematiek, worden in onderdeel f personen die bij de politie bekend staan als gebruiker van drogerende stoffen, uitgezonderd.

De schijnbare tegenstelling tussen de formulering van artikel 131, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Onze Minister kan ... de verplichting opleggen zich ... te onderwerpen aan educatieve maatregelen ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid) en de formulering van artikel 8, eerste lid, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid (De minister legt betrokkene ... een educatieve maatregel alcohol en verkeer op) heeft bij herhaling geleid tot de vraag of de minister de bevoegdheid heeft om zichzelf te verbinden tot het te allen tijde opleggen van een EMA (althans: in de gevallen die aan de hiervoor geldende criteria voldoen). Recentelijk heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in een tweetal uitspraken (2 november 1998 nr. H01.97.1213, AB 1999,80 en 2 november 1998 nr. H01.97.1368) beslist dat uit de systematiek van de Wegenverkeerswet 1994 voortvloeit dat de Minister van Verkeer en Waterstaat de in artikel 131, vijfde lid, genoemde bevoegdheid tot het opleggen van educatieve maatregelen ter bevordering van de rijvaardigheid of de geschiktheid nader kan regelen in een ministeriële regeling en in die nadere regelgeving mag aangeven hoe van de discretionaire bevoegdheid gebruik zal worden gemaakt.

Artikel I onderdeel H

Het deel van de kosten van de EMA dat voor rekening van de betrokkene komt, is vastgesteld op f 565,-. Aan zgn. spijtoptanten worden de volledige kosten, zijnde f 867,- in rekening gebracht. In de nieuwe redactie is tevens voorzien in indexering van de kosten van de EMA.

De in het tweede lid vastgestelde betalingstermijn van zes weken is in de praktijk voor veel betrokkenen bezwaarlijk gebleken. In verband daarmede is de betalingstermijn verlengd tot tien weken.

Artikel I onderdeel I

Het gewijzigde eerste lid voorziet in indexering van het deel van de kosten van het tweede onderzoek, dat ten laste van betrokkene komt.

Artikel I onderdeel J

In de nieuwe redactie van de aanhef is expliciet tot uitdrukking gebracht dat, indien er meerdere onderzoeken hebben plaatsgevonden, deze gezamenlijk worden meegenomen bij het vaststellen van de uitslag.

Bijlage 1

A. Rijvaardigheid

Het vermoeden van onvoldoende rijvaardigheid wordt gebaseerd op de feiten dan wel omstandigheden genoemd in onderdeel A.

Punt 1 van onderdeel I.1 Bediening van het motorrijtuig wordt aangevuld met het intrappen van het verkeerde pedaal: het intrappen van het verkeerde pedaal leidt direct tot zeer verkeersonveilige situaties en rechtvaardigt het vermoeden dat men niet over de vereiste rijvaardigheid beschikt. Door de al eerder vermelde aanpassing van artikel 5 van deze regeling wordt in het geval dat men een aanrijding veroorzaakt door het intrappen van het verkeerde pedaal overgifte van het rijbewijs gevorderd.

Bij onderdeel I.2 Beheersing van het motorrijtuig wordt toegevoegd dat uit het herhaaldelijk veroorzaken van aanrijdingen ook blijkt dat er sprake is van een gebrekkige vaardigheid om het motorrijtuig te beheersen. Dit maakt het mogelijk dat wanneer er niet een direct aanwijsbare reden is voor de aanrijdingen of wanneer er steeds wisselende redenen zijn dat toch een onderzoek naar de rijvaardigheid gevorderd kan worden.

In onderdeel II komen de woorden ‘bij herhaling’ in de aanhef te vervallen. Dit betekent dat indien men slechts eenmaal de in onderdeel II genoemde regels overtreedt een onderzoek kan worden gevorderd. Bij de opsomming van de essentiële verkeersregels wordt de toegestane maximumsnelheid toegevoegd. Om te voorkomen dat lichtvaardig overgegaan wordt tot het vorderen van een onderzoek wordt wel de voorwaarde gesteld dat de toegestane maximumsnelheid herhaaldelijk met hoge snelheden zijn overschreden onder gevaarzettende omstandigheden.

B. Geschiktheid

In onderdeel B Geschiktheid worden de feiten en omstandigheden genoemd die leiden tot een vermoeden van ongeschiktheid.

Onder het kopje Lichamelijke geschiktheid wordt een onderdeel j toegevoegd hetgeen er toe leidt dat een onderzoek naar de geschiktheid ook gevorderd kan worden indien er een verklaring van een medicus is waardoor er sterke aanwijzingen zijn dat iemand niet meer geschikt is om een motorrijtuig te besturen: een mededeling van bijvoorbeeld een familielid biedt overigens niet voldoende grond voor vordering.

Voor de wijzigingen van de tekst onder het kopje Drogerende stoffen - Alcohol wordt verwezen naar de toelichting op artikel 8 van de Regeling. Opgemerkt wordt overigens dat door deze wijzigingen bereikt is dat de feiten en omstandigheden die leiden tot een vermoeden van ongeschiktheid nu overeenstemmen met de in de regeling genoemde gronden tot het vorderen van een onderzoek dan wel het vorderen van overgifte van het rijbewijs. Dit geldt bijvoorbeeld voor de wijziging onder het kopje Andere drogerende stoffen alwaar als vermoeden van ongeschiktheid is toegevoegd de situatie dat iemand is aangehouden onder invloed van drogerende stoffen (onderdeel d).

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos.

1 Stcrt. 1996, 183.

2 Aankruisen wat van toepassing is.

3 Aankruisen wat van toepassing is. Wanneer een of meer van de genoemde punten van toepassing zijn, dan proces-verbaal of dagmutatie meesturen.

4 Aankruisen wat van toepassing is. Wanneer een of meer van de genoemde punten van toepassing zijn, dan proces-verbaal of dagmutatie meesturen.

Naar boven