Bijdrageregeling leefbaarheid partiële GSB-steden

21 april 2000

Nr. GSB2000/U65121

De Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a) de minister: de Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid;

b) gemeentebestuur: het college van burgemeester en wethouders van de gemeenten Alkmaar, Amersfoort, Emmen, Lelystad en Zaanstad, die partieel deelnemen aan het grotestedenbeleid;

c) meerjarig ontwikkelingsprogramma: het ontwikkelingsprogramma dat het gemeentebestuur vóór 31 december 1999 bij het Rijk indient.

Artikel 2

1. De minister verstrekt het gemeentebestuur voor de uitvoering van het gemeentelijk beleid ter verbetering van de leefbaarheid een bijdrage voor de periode 2000 tot en met 2003, indien het gemeentebestuur als onderdeel van het meerjarig ontwikkelingsprogramma een samenstel van maatregelen opneemt dat naar het oordeel van de minister voldoet aan de in de artikelen 4 en 5 gestelde voorwaarden.

2. Het gemeentebestuur besteedt de aan hem uitgekeerde bijdrage als aanvullende financiering van het onderdeel leefbaarheid van het meerjarige ontwikkelingsprogramma.

Artikel 3

1. De bijdrage die het gemeentebestuur wordt toegekend na goedkeuring van het meerjarig ontwikkelingsprogramma staat vermeld in de bij deze regeling behorende bijlage.

2. De op grond van deze regeling toe te kennen bijdragen worden beschikbaar gesteld onder het voorbehoud van autorisatie door de begrotingswetgever.

Artikel 4

Aan het onderdeel leefbaarheid van het meerjarige ontwikkelingsprogramma legt het gemeentebestuur de volgende doelstelling ten grondslag:

Het verbeteren van de leefbaarheid en veiligheid van de leefomgeving.

Artikel 5

1. Het gemeentebestuur geeft voor het onderdeel leefbaarheid van het meerjarig ontwikkelingsprogramma een beschrijving van de problematiek en van de omvang en samenstelling van de groepen waarop het gemeentelijk beleid met het oog op het bereiken van de in artikel 4 genoemde doelstelling is gericht.

2. Het gemeentebestuur geeft voor het onderdeel leefbaarheid van het meerjarig ontwikkelingsprogramma een beschrijving van de maatregelen die met het oog op de in artikel 4 genoemde doelstellingen worden genomen en een indicatie van de bestedingen die ten laste van de bijdrage zullen worden gedaan.

3. Het gemeentebestuur geeft ten aanzien van de in het eerste en tweede lid bedoelde maatregelen aan welke prestaties in termen van streefcijfers ten opzichte van de vastgestelde beginsituatie zullen worden bereikt.

Artikel 6

Indien de minister van oordeel is dat het onderdeel leefbaarheid van het meerjarig ontwikkelingsprogramma niet voldoet aan de artikelen 4 en 5, stelt hij het gemeentebestuur in de gelegenheid het meerjarig ontwikkelingsprogramma aan te passen. Hij stelt daarbij een termijn en geeft aan op welke onderdelen het ontwikkelingsprogramma aanpassing behoeft.

Artikel 7

Het gemeentebestuur ontvangt de bijdrage in vier jaarlijkse termijnen, die telkens voor 1 juli betaalbaar worden gesteld.

Artikel 8

1. Het gemeentebestuur brengt uiterlijk 1 oktober 2004 aan de Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid verslag uit over de besteding van de bijdrage.

2. Het financieel verslag, bedoeld in het eerste lid maakt deel uit van de rekening, bedoeld in artikel 197 van de Gemeentewet derde lid. Het verslag is voorzien van de accountantsverklaring, bedoeld in artikel 213, tweede lid, van de Gemeentewet.

Artikel 9

De minister kan de bijdrage geheel of gedeeltelijk terugvorderen indien uit het financieel verslag bedoeld in artikel 8, eerste lid, blijkt dat de bijdrage niet is besteed aan de uitvoering van de in artikel 5 bedoelde maatregelen.

Artikel 10

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 11

Deze regeling wordt aangehaald als: Bijdrageregeling leefbaarheid partiële GSB-steden.

’s-Gravenhage, 21 april 2000.
De Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid,R.H.L.M. van Boxtel.

Toelichting

1. Inleiding

In het regeerakkoord 1998-2002 is aangekondigd dat een forse impuls zal worden gegeven aan het grotestedenbeleid. Naast een beleid dat gericht is op de 25 grote steden is in het regeerakkoord ook aangekondigd dat onder nader te stellen condities op deelterreinen of voor specifieke probleemwijken ook andere steden met een vergelijkbare (deel)problematiek gebruik kunnen maken van instrumenten van het grotestedenbeleid.

Zoals in de brief aan de Tweede Kamer van 2 februari 1999 aangekondigd heb ik mij voor de besluitvorming over het partieel deelnemen van steden aan het grotestedenbeleid laten leiden door de weging van zes factoren, die in het verlengde van de geciteerde passage uit het regeerakkoord indiceren in welke mate sprake zou kunnen zijn van een GSB-(deel)problematiek. Deze indicatoren zijn lage inkomens, uitkeringen, minderheden, geregistreerde misdrijven, centrumfunctie en wijkscore. Laatstgenoemde indicator is betrokken omdat het nadrukkelijk mijn voornemen is de partiële betrokkenheid aan het grotestedenbeleid vorm te geven door een probleem- en wijkgerichte aanpak.

Dat heeft geleid tot selectie van een vijftal steden die voldoen aan ten minste vier van de zes criteria, te weten Alkmaar, Amerfoort, Emmen, Lelystad en Zaanstad. Met deze steden heeft vervolgens overleg plaatsgevonden over de wijze waarop invulling gegeven wordt aan de afspraak in het regeerakkoord.

De onderhavige bijdrageregeling leefbaarheid partiële GSB-steden geeft uitvoering aan dit streven. Deze regeling draagt bij aan het realiseren van een aanpak voor de meest kwetsbare groepen in één of in een enkel geval twee wijken per stad. Hiermee zal ook de sociale cohesie tussen de diverse sociale geledingen in de betrokken wijken worden bevorderd. Deze algemene doelstelling sluit aan bij het kabinetsbeleid, waarbij de ontwikkeling en verbetering van de sociale infrastructuur van de steden met name is gericht op de meest kwetsbare groepen.

2. Doelstelling van de bijdrageregeling leefbaarheid partiële GSB-steden

Met deze bijdrageregeling beoogt de minister te voorzien in de bekostiging van een onderdeel van de sociale pijler van het grotestedenbeleid. Dit onderdeel is gericht op het bevorderen van leefbaarheid en veiligheid in de leefomgeving binnen een of enkele achterstandswijken.

De steden die partieel deelnemen aan het grotestedenbeleid beschrijven in hun meerjarige ontwikkelingsprogramma’s de specifieke doelen die zij zich stellen. Indien deze beschrijvingen aan de voorwaarden gesteld in artikel 4 en 5 van deze regeling voldoen, dan bieden zij de grondslag voor de afspraken die het Rijk begin 2000 met ieder bestuur van deze steden over het bereiken van de doelstellingen in een stadsconvenant overeenkomt. De afspraken bevatten geen voorschriften van het rijk omtrent de aanpak die tot de gewenste resultaten moet leiden. Maar de afspraken bevatten wel meetbare resultaten of prestatieafspraken. De algemene doelstellingen zijn daartoe vertaald in een set van geoperationaliseerde indicatoren.

Indien de ontwikkelingen achterblijven of lijken achter te blijven bij de gemaakte afspraken, dan kan hierover overleg tussen rijk en gemeentebestuur plaatsvinden. Na afloop van de convenantsperiode zal de rechtmatigheid van de besteding der middelen worden getoetst.

De bedragen worden in de periode 2000 tot en met 2003 onder autorisatie van de begrotingswetgever in vier jaarlijkse perioden uitgekeerd.

3. Artikelsgewijze toelichting

Deze regeling is opgesteld in lijn met de criteria van de commissie specifieke uitkeringen.

Artikel 1

De gemeentebesturen zijn ervoor verantwoordelijk dat bij de opstelling van de ontwikkelingsprogramma’s recht wordt gedaan aan de beleidsdoelstellingen die aan het budget verbonden zijn. Zij zijn voorts verantwoordelijk voor een besteding van de rijksbijdrage die in overeenstemming is met het goedgekeurde programma. Tot slot mag van de gemeentebesturen worden verwacht dat zij zich tot het uiterste inspannen om de concrete beleidsprestaties die in de stadsconvenanten worden overeengekomen ook daadwerkelijk te halen. Van de gemeentebesturen mag in dat verband tevens worden verwacht dat zij ontvankelijk zijn voor de beleidsinformatie die het volgen van het uitvoeringsproces oplevert, respectievelijk voor de opvattingen die van rijkszijde naar aanleiding daarvan naar voren worden gebracht.

De verantwoordelijkheid van de minister is aan de orde bij de vormgeving van de instrumenten waarmee de uitvoering van de ontwikkelingsprogramma’s wordt gevolgd en de beoordeling van de daaruit blijkende gegevens respectievelijk het entameren van daaraan te verbinden acties. De minister is weliswaar niet verantwoordelijk voor de resultaten die de gemeenten bij de uitvoering van hun ontwikkelingsprogramma boeken, maar in de benadering van het GSB waarvan partnerschap een belangrijk uitgangspunt is, mag van de minister worden verwacht dat hij het uitvoeringsproces van het door hem goedgekeurde programma nauwgezet volgt en van zijn oordeel voorziet.

Daar komt bij dat de informatie die bij het volgen van de uitvoering wordt verkregen niet alleen van belang is voor andere gemeenten, maar ook voor de beleidsvoering door het Rijk.

Artikel 2

De bijdrageregeling leefbaarheid partiële GSB-steden verschaft het gemeentebestuur aanspraak op een éénmalige bijdrage in de periode 2000 tot en met 2003. Deze eenmalige bijdrage wordt in vier jaarlijkse termijnen uitbetaald. De besteding van deze middelen vindt plaats op voorwaarde dat aan de besteding een door het rijk goedgekeurd meerjarig ontwikkelingsprogramma ten grondslag ligt met meetbare resultaatsafspraken.

Artikel 3

Bij de verdeling van de bijdrage over de steden die partieel deelnemen aan het grotestedenbeleid zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

a) Voor het jaar 2000:

een gelijk bedrag per stad;

b) Voor de jaren 2001 tot en met 2003:

- het aantal inwoners;

- het aantal minderheden uit Turkije, de Nederlandse Antillen, Aruba, Suriname en Marokko.

De twee maatstaven wegen even zwaar.

Hierbij wordt als peildatum 1-1-1998 gehanteerd.

Artikel 4

In dit artikel is de doelstelling van de bijdrageregeling opgenomen. Aandacht wordt besteed aan een adequate afstemming tussen bewoners en voorzieningen in de wijk met als resultaat het vergroten van de toegankelijkheid van deze voorzieningen met name voor minderheden en jongeren. Ook dient de participatie van burgers in deze voorzieningen toe te nemen.

Daarnaast zal aandacht gegeven worden aan het vergroten van het aantal groenvoorzieningen in de stad om hiermee de leefbaarheid van de stad te bevorderen.

Artikel 8

Het financieel verslag maakt deel uit van de gemeenterekening waarbij de rijksbijdrage herkenbaar, dan wel overzichtelijk, is terug te vinden in genoemde rekening. Indien dit niet het geval is, dan dient er een aparte financiële verantwoording te komen met een aparte accountantsverklaring.

Conform artikel 10, derde lid, van het Besluit financiële verhouding, kunnen ambtenaren van de accountantsdienst (bedoeld in artikel 22 van de Comptabiliteitswet) van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties inlichtingen inwinnen bij het gemeentebestuur en de ambtenaren van de gemeente.

De Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid,

R.H.L.M. van Boxtel.

Bijlage bij de Regeling leefbaarheid partiële GSB-steden

stcrt-2000-82-p10-SC23772-1.gif
Naar boven