Instelling Commissie Strafvorderlijke gegevensvergaring in de informatiemaatschappij

2 maart 2000

Nr. 501455/00/6

De Minister van Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad;

Gelet op artikel 6, eerste lid, van de Kaderwet adviescolleges;

Besluiten:

Artikel 1

Er is een Commissie Strafvorderlijke gegevensvergaring in de informatiemaatschappij, hierna te noemen: de Commissie.

Artikel 2

De Commissie heeft tot taak te komen tot een rapport met uitgangspunten voor de wetgeving terzake van de strafvorderlijke gegevensvergaring in de informatiemaatschappij. Zij zal daarbij de vraag bezien welke vormen van gegevensvergaring en -bewerking voor de strafvordering noodzakelijk zijn en regeling behoeven. De Commissie beziet in dat verband of het Wetboek van Strafvordering, gelet op de ontwikkelingen op het gebied van de informatie- en communicatietechnologie, voorziet in een daarvoor toereikend wettelijk kader en geeft - bij ontkennende beantwoording - daartoe een aanzet.

Artikel 3

De Commissie bestaat uit maximaal acht leden.

Artikel 4

1. De Commissie streeft ernaar voor 1 april 2001 een rapport met uitgangspunten voor de wetgeving terzake van de strafvorderlijke vergaring van gegevens in de informatiemaatschappij aan de Minister van Justitie uit te brengen.

2. Na het uitbrengen van het rapport is de Commissie opgeheven.

Artikel 5

De archiefbescheiden van de Commissie worden na opheffing van de Commissie, of zo de omstandigheden daartoe eerder aanleiding geven, zoveel eerder, overgedragen aan het archief van het ministerie van Justitie.

Artikel 6

Deze Regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 juni 2001.

Artikel 7

Deze Regeling wordt aangehaald als: Regeling Commissie strafvorderlijke gegevensvergaring in de informatiemaatschappij.

Deze Regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Justitie,
A.H. Korthals.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
A. Peper.

Toelichting

Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Kaderwet adviescolleges wordt door middel van de onderhavige regeling de Commissie Strafvorderlijke gegevensvergaring in de informatiemaatschappij ingesteld.

Deze commissie heeft tot taak te komen tot een rapport met uitgangspunten voor de wetgeving terzake van de strafvorderlijke gegevensvergaring in de informatiemaatschappij. Zij zal daarbij de vraag bezien welke vormen van gegevensvergaring en -bewerking voor de strafvordering noodzakelijk zijn en of het Wetboek van Strafvordering, gelet op de ontwikkelingen op het gebied van de informatie-, en communicatietechnologie, de ontwikkelingen in het privacyrecht en de veranderingen in de wijze van de opsporing van strafbare feiten, voorziet in een daarvoor toereikend wettelijk kader.

Door de technologische ontwikkelingen op het gebied van de informatie- en communicatietechnologie verandert de wijze waarop informatie wordt bewaard en bewerkt en de wijze waarop de instanties die belast zijn met de opsporing van strafbare feiten informatie kunnen vergaren. Instellingen en bedrijven beschikken over steeds meer en steeds beter toegankelijke gegevens over de personen die van hen diensten of producten afnemen, of van wie zij om andere redenen gegevens verwerken. Wanneer gegevens over personen kunnen bijdragen aan de strafvordering of de opsporing van strafbare feiten, bijvoorbeeld omdat deze personen verdachte van een strafbaar feit zijn, is het voor de instanties die belast zijn met de opsporing van strafbare feiten van belang om over deze gegevens de beschikking te kunnen krijgen.

Het Wetboek van Strafvordering kent algemene en specifieke bepalingen die derden ertoe verplichten voorwerpen uit te leveren dan wel gegevens te verstrekken. Aan de commissie wordt gevraagd te bezien of deze bepalingen een toereikend kader bieden voor de vergaring van gegevens in de informatiemaatschappij. Daarbij zal moeten worden nagegaan welke vormen van gegevensvergaring en -bewerking noodzakelijk kunnen zijn voor de opsporing van strafbare feiten en of hiervoor een wettelijk kader bestaat dan wel geschapen moet worden.

De commissie zal onder andere bezien:

- of de in het Wetboek van Strafvordering opgenomen bevoegdheden ter zake van de uitlevering van voorwerpen, de vordering van gegevens en het onderzoek van gegevens in geautomatiseerde werken wijziging of aanvulling behoeven,

- op welke wijze van derden medewerking kan worden gevorderd ter zake van het verstrekken, bewerken, vergaren, of bewaren van gegevens en

- of het de overheid moet zijn toegestaan over te gaan tot de bewerking van gegevens teneinde daardoor kenmerken van personen of groepen van personen te achterhalen, en zo ja, in welke gevallen en met betrekking tot welke gegevens.

Bij de uitvoering van de opdracht besteedt de commissie aandacht aan andere relevante wetgeving zoals de Algemene wet bestuursrecht, de Wet bescherming persoonsgegevens en de Wet melding ongebruikelijke transacties. Tevens wordt rekening gehouden met de internationale ontwikkelingen, aanbevelingen, richtlijnen en verdragen in het kader van de Raad van Europa en de Europese Unie, de resultaten van de Commissie Grondrechten in het digitale tijdperk, de actiepunten uit de nota Wetgeving voor de elektronische snelweg, lopende wetgevingsvoorstellen en recente onderzoeksrapporten.

De commissie dient voor 1 maart 2001 een rapport met uitgangspunten voor de wetgeving terzake van de strafvorderlijke vergaring van gegevens in de informatiemaatschappij aan de Minister van Justitie uit te brengen. Het rapport wordt aangeboden aan de Minister van Justitie. De Minister van Justitie stelt een reactie op het rapport op.

Gelet op de specifieke vraagstelling is besloten tot het instellen van de onderhavige commissie. Er is geen bestaand adviescollege dat op dit terrein actief is of op dit terrein zou kunnen adviseren. Deskundigheid op het gebied van strafrecht en strafvordering, de ontwikkeling van de informatie- en communicatietechnologie en inzicht in de praktijk van de opsporing van strafbare feiten zijn voor het goed functioneren van de commissie van groot belang. De leden van de in te stellen commissie zullen dan ook op basis van deze specifieke deskundigheden worden benoemd.

De adviestaak van de commissie is naar zijn aard eenmalig en tijdelijk. Het bestaan van de commissie is dan ook beperkt tot het tijdstip waarop zij haar eindrapport heeft uitgebracht. Volgens de huidige planning moet de commissie ernaar streven het eindrapport uiterlijk 1 maart 2001 uit te brengen. Om te voorkomen dat een geringe overschrijding van deze planning tot een verlenging van de instellingsregeling van de commissie zou moeten leiden, is ervoor gekozen de regeling zelf per 1 juni 2001 te laten vervallen.

Met inachtneming van de Kaderwet adviescolleges regelt de commissie haar werkzaamheden voor het overige naar eigen inzicht. De commissie kan bij de uitvoering van haar taakopdracht in overleg treden met deskundigen of belanghebbende partijen. De commissie wordt bijgestaan door een secretariaat, bestaande uit ambtenaren van het Ministerie van Justitie.

De benoeming van de leden van de commissie zal op basis van artikel 6, derde lid, van de Kaderwet adviescolleges plaatsvinden door de Minister van Justitie. Eveneens zal daarbij - met inachtneming van het Vergoedingenbesluit adviescolleges - het bedrag worden vastgesteld dat de leden van de commissie per vergadering als vergoeding ontvangen.

De Minister van Justitie,

A.H. Korthals.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Peper.

Naar boven