Besluit Commissie psychische arbeidsongeschiktheid

13 januari 2000

GVM/GGZ/2036064

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Staatssecretaris Hoogervorst van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Besluiten:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a) de minister: de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS);

b) de staatssecretaris: Staatssecretaris Hoogervorst van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW);

c) de commissie: de commissie, genoemd in artikel 2;

d) sociale partners: werkgevers en werknemers;

e) zorgaanbieders: instellingen en beroepsbeoefenaren die zorg verlenen aan mensen die lijden aan psychische problematiek.

Artikel 2

1. Er is een Commissie psychische arbeidsongeschiktheid.

2. De commissie wordt ingesteld voor de periode van 13 januari 2000 tot 13 januari 2003.

3. De commissie heeft als algemeen doel inzichten te ontwikkelen die zijn gericht op verbetering van het proces van preventie, zorg, begeleiding en reïntegratie bij ziekte of uitval uit arbeid om psychische redenen.

4. De commissie heeft tot taak een analyse uit te voeren met betrekking tot leemten en knelpunten in preventie, zorg, begeleiding en reïntegratie bij ziekte of uitval uit arbeid om psychische redenen, en op basis daarvan te komen tot afspraken voor verbetering tussen betrokken partijen. De commissie ontwikkelt hiertoe een aantal activiteiten:

a) de commissie spitst het verkregen inzicht in leemten en knelpunten toe op concrete suggesties voor verbeteringen in preventie, zorg, begeleiding en reïntegratie bij ziekte of uitval uit arbeid om psychische redenen;

b) de commissie laat deze suggesties voor verbetering nauw aansluiten bij (wettelijke) verantwoordelijkheden van de betrokken partijen, zoals sociale partners, zorgaanbieders, arbodiensten en zorgverzekeraars;

c) de commissie formuleert deze suggesties voor verbetering in de vorm van voorstellen voor concrete afspraken tussen de verantwoordelijke partijen;

d) de commissie bewerkstelligt voor het maken van deze afspraken draagvlak bij betrokken partijen;

e) de commissie legt deze afspraken tussen partijen vast tijdens een landelijke conferentie die in het najaar van 2000 zal worden gehouden.

5. De commissie ziet er de periode na de conferentie op toe dat partijen de gemaakte afspraken uitvoeren en implementeren, en zal waar nodig de uitvoering ervan bevorderen en faciliteren, bijvoorbeeld door partijen van advies te dienen.

6. De commissie organiseert aan het eind van 2002 een slotbijeenkomst waarin de stand van zaken wordt geëvalueerd, eventuele doelstellingen worden bijgesteld en aanbevelingen worden geformuleerd voor de jaren erna.

Artikel 3

1. Op voordracht van de betrokken organisaties, doch zonder last of ruggespraak, en op basis van professionele deskundigheid worden tot lid van de commissie benoemd:

a) mr. J.P.H. Donner, tevens voorzitter;

b) prof. dr. J.T. Allegro, tevens vice-voorzitter;

c) prof. dr. W.B. Schaufeli, tevens vice-voorzitter;

d) mw. S.H. Bollen, op voordracht van de Orde van Medisch Specialisten en de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie;

e) drs. M.A.J.M. Bos, op voordracht van Zorgverzekeraars Nederland;

f) drs. W.W. Brouwer, op voordracht van de werkgeversorganisaties;

g) J.A. Buitink, op voordracht van de VOG-Sectie AMW;

h) drs. R.J. Fortuin, op voordracht van de Arbodiensten;

i) prof. dr. C.A.L. Hoogduin, HSK-groep;

j) A.P.J. Höppener, op voordracht van GGZ-Nederland;

k) J.J.L. van der Klink, op voordracht van de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde;

l) mw. drs. M.W. Knuttel, op voordracht van Stichting Pandora;

m) P. Kooijman, op voordracht van de Nederlandse Vereniging voor Arbeidsdeskundigen;

n) drs. D.J. van Maanen, op voordracht van het Nederlands Instituut voor Psychologen;

o) dr. E. Sietsma, op voordracht van de Landelijke Huisartsen Vereniging;

p) drs. I.H.M. Stommel, op voordracht van de Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie;

q) mw. dr. S. Vaas, op voordracht van de werknemersorganisaties;

r) mw. C.M. Verschuren, op voordracht van de Beroepsvereniging van Arbeids- en Organisatiedeskundigen;

s) J.H. Wijers, op voordracht van de Nederlandse Vereniging van Verzekeringsgeneeskundigen;

t) J.A. de Wolff, op voordracht van de uitvoeringsinstellingen.

2. Tot adviserend deskundigen van de commissie worden benoemd:

a) S. Knepper, op voordracht van het Landelijk Instituut voor Sociale Verzekeringen;

b) drs. A.H.L.M. van de Meerendonk, op voordracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

c) mw. drs. L.J. Neijmeijer, op voordracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

d) mw. N. Rempt-Halmmans de Jongh, op voordracht van Arbeidsvoorziening Nederland;

e) P. Staal, op voordracht van de Branche-Organisatie Arbodiensten.

3. Tot plaatsvervangend leden van de commissie worden benoemd:

a) drs. H.J. Foeken, ter vervanging van het lid, genoemd in het eerste lid, onder m;

b) mw. drs. A.C.F. van Galen-Metz, ter vervanging van het lid, genoemd in het tweede lid, onder b;

c) mw. drs. J. Gill-van Kampen, ter vervanging van het lid, genoemd in het tweede lid, onder c;

d) drs. P. Groen, ter vervanging van het lid, genoemd in het eerste lid, onder n;

e) mw. J.M. Hoevers, ter vervanging van het lid, genoemd in het eerste lid, onder s;

f) J.H.W. Maasen, ter vervanging van het lid, genoemd in het eerste lid, onder k;

g) mw. L.A. de Man, ter vervanging van het lid, genoemd in het tweede lid, onder d;

h) N. Rommes, ter vervanging van het lid, genoemd in het eerste lid, onder r;

i) mw. E.M.A. Streppel, ter vervanging van het lid, genoemd in het eerste lid, onder j;

j) dr. B. Terluin, ter vervanging van het lid, genoemd in het eerste lid, onder o;

k) D.E.R. Vandenberghe, ter vervanging van het lid, genoemd in het eerste lid, onder d.

4. Tot secretaris van de commissie wordt benoemd: drs. F.W. Noordik, op voordracht van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst.

Artikel 4

1. De commissie stelt haar eigen werkwijze vast in de vorm van een plan van aanpak. Dit plan van aanpak wordt aan de minister en de staatssecretaris toegezonden voor goedkeuring. De commissie biedt tevens jaarlijks een ontwerpprogramma met een globale begroting voor het komende jaar aan de minister en de staatssecretaris aan.

2. De commissie kan voor het uitvoeren van onderdelen van de opdracht sub-commissies instellen.

3. De commissie en de sub-commissies kunnen voor de uitvoering van hun taken onderzoek laten uitvoeren, advies inwinnen bij extern deskundigen of andere activiteiten ontwikkelen.

4. Het secretariaat van de commissie wordt gevoerd door de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst.

5. De commissie brengt rapport uit van haar bevindingen aan de minister en de staatssecretaris in een voorbereidend document voor de landelijk te houden conferentie, uiterlijk tien maanden nadat de commissie officieel is ingesteld, met daarin een analyse van de leemten en knelpunten in preventie, zorg, begeleiding en reïntegratie bij ziekte of uitval om psychische redenen en suggesties voor verbetering in de vorm van voorstellen voor concrete afspraken tussen de verantwoordelijke partijen.

6. De commissie draagt er voor zorg dat de afspraken, gemaakt tijdens de landelijke conferentie aan de minister en de staatssecretaris worden gerapporteerd, met aanbevelingen voor een vervolgtraject.

7. De commissie is verantwoordelijk voor de organisatie van de uitvoering van het vervolgtraject.

8. De commissie biedt binnen twee maanden na beëindiging van haar werkzaamheden een eindrapport aan de minister en staatssecretaris aan.

Artikel 5

Het beheer van de bescheiden van de commissie geschiedt op overeenkomstige wijze als bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De bescheiden worden na beëindiging van de werkzaamheden van de commissie in het archief van dit ministerie opgeborgen.

Artikel 6

1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening in de Staatscourant waarin mededeling wordt gedaan van dit besluit.

2. Dit besluit vervalt twee maanden na beëindiging van de werkzaamheden van de commissie.

Artikel 7

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit Commissie psychische arbeidsongeschiktheid.

Van dit besluit wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. Borst-Eilers. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J.F. Hoogervorst.

Toelichting

De aanleiding voor het instellen van de commissie wordt toegelicht in de brief aan de Tweede Kamer d.d. 30 juni 1999, kenmerk GVM/GGZ/991737. In deze gezamenlijke brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), en Staatssecretaris Hoogervorst van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) wordt aangegeven dat sprake is van knelpunten in de preventie, zorg, begeleiding en reïntegratie bij uitval uit arbeid om psychische redenen.

VWS en SZW hebben beide een eigen verantwoordelijkheid op het gebied van sociale zekerheid en zorg bij uitval wegens ziekte. Psychische aandoeningen vormen één van de belangrijkste oorzaken voor ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid. SZW en VWS hebben een eigen en een gezamenlijk beleid ontwikkeld om ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid terug te dringen en te voorkomen.

Een aantal belangrijke knelpunten doet zich voor op onderdelen van het proces van preventie, zorg, begeleiding en reïntegratie, waar partijen zelf verantwoordelijk voor zijn. Hierbij kan gedacht worden aan het ontwikkelen van een preventie- of verzuimbeleid door werkgevers, een adequate begeleiding door Arbodiensten en snelle hulp, gericht op terugkeer naar het werk, door de zorgverlening. Ook de onderlinge relaties tussen alle partijen, hun communicatie met elkaar rond de zieke werknemer, de afstemming van de verschillende diensten en zorg, helderheid en eenduidigheid omtrent begeleiding terug naar het werk, zijn belangrijke aandachtspunten.

Er zijn reeds diverse analyses uitgevoerd die aanknopingspunten moeten bieden voor verbeteringen in het proces van preventie, zorg, begeleiding en reïntegratie bij uitval uit arbeid om psychische redenen. De commissie moet haar nadere analyse en andere activiteiten dan ook in ieder geval baseren op reeds beschikbare gegevens, rapporten en beleidsuitgangspunten. Dat neemt niet weg dat de commissie uiteraard de vrijheid krijgt om voor de uitvoering van haar taken onderzoek te laten uitvoeren, advies in te winnen of andere activiteiten te ontwikkelen. Voor de ontwikkeling van deze activiteiten wordt een totaalbedrag gereserveerd van maximaal f 1.000.000,-; hierbij zijn de kosten voor de te organiseren conferenties inbegrepen.

De instellingsbeschikking geeft een globale omschrijving van de taakopdracht die aan de commissie wordt meegegeven. De nadere invulling en uitwerking hiervan, alsmede de prioritering van de verschillende deeltaken, dient de commissie zelf aan te geven in een door de commissie op te stellen plan van aanpak waarin tevens een realistisch tijdpad wordt voorgesteld. Dit plan van aanpak wordt aan de bewindslieden van VWS en SZW toegezonden voor goedkeuring.

De taakopdracht kent drie fasen. In de eerste fase zal een verdere analyse van de knelpunten en voorstellen tot verbetering worden geformuleerd. Vervolgens worden in de tweede fase betrokken partijen gecommitteerd aan de afspraken die hiervoor noodzakelijk zijn. Deze afspraken worden gepresenteerd op een conferentie in het najaar van 2000. De derde fase is het vervolgtraject, waarin de commissie, waar nodig, partijen aanzet tot verdere afspraken, de voortgang van reeds gemaakte afspraken bewaakt, en advies geeft daar waar dat door partijen wordt gevraagd. De resultaten van de afspraken zullen worden gepresenteerd in een slotconferentie aan het eind van de looptijd van de commissie.

De taakopdracht vereist een breed samengestelde commissie. De leden van de commissie zijn voorgedragen door de landelijke organisaties. De voordracht is bindend. De leden nemen echter deel aan de commissie zonder last of ruggespraak.

Om de taakopdracht te kunnen uitvoeren zal het noodzakelijk zijn om per deelterrein een aantal activiteiten te ontwikkelen. Het is denkbaar dat de commissie hiertoe uit haar leden sub-commissies samenstelt, die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van deelopdrachten. De commissie en sub-commissies kunnen zich door externe deskundigen laten bijstaan en adviseren.

Naar boven