Regeling betreffende aanvragen op grond van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000

21 december 2000

Nr. SV/V&P/2000/77715

Directie Sociale Verzekeringen

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.F. Hoogervorst,

Gelet op de artikelen 2, vierde lid, 10, tweede lid, 11, zevende lid en 15, tweede lid, van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000;

Besluit:

Artikel 1. Definities

In deze regeling wordt verstaan onder de wet: de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000.

Artikel 2. Aanvraag van de verplichtstelling

De aanvraag van de verplichtstelling, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet, bevat:

a. een vermelding van de organisaties die om de verplichtstelling vragen;

b. een toelichting op de aanvraag tot verplichtstelling;

c. een digitale tekst van de integrale omschrijving van de gewenste werkingssfeer van de verplichtstelling op diskette, waarbij gebruik is gemaakt van algemeen gebruikte programmatuur;

d. een op papier geprinte versie van de digitale tekst, bedoeld in onderdeel c, in viervoud;

e. een digitale tekst van de integrale statuten en reglementen op diskette, waarbij gebruik is gemaakt van algemeen gebruikte programmatuur, en

f. een op papier geprinte versie van de digitale tekst, bedoeld in onderdeel e, in viervoud.

Artikel 3. Aanvraag tot wijziging van de verplichtstelling

De aanvraag tot wijziging van de verplichtstelling, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de wet, bevat:

a. een vermelding van de organisaties die om wijziging van de verplichtstelling vragen;

b. een toelichting op de aanvraag tot wijziging van de verplichtstelling;

c. een digitale tekst van de integrale omschrijving van de werkingssfeer van de verplichtstelling zoals deze zou komen te luiden na de gewenste wijziging, op diskette, waarbij gebruik is gemaakt van algemeen gebruikte programmatuur, en

d. een op papier geprinte versie van de digitale tekst, bedoeld in onderdeel c in viervoud.

Artikel 4. Aanvraag tot intrekking van de verplichtstelling

1. De aanvragen tot intrekking van de verplichtstelling, bedoeld in artikel 11, tweede en derde lid, van de wet, bevatten:

a. een vermelding van de organisaties die om intrekking van de verplichtstelling vragen, en

b. een toelichting op de aanvraag tot intrekking van de verplichtstelling.

2. Onverminderd het eerste lid bevat de aanvraag tot intrekking van de verplichtstelling voor een deel van de bedrijfstak, bedoeld in artikel 11, derde lid, van de wet, tevens:

a. een digitale tekst van de integrale omschrijving van de gewenste werkingssfeer van de verplichtstelling zoals deze zou komen te luiden na de gewenste intrekking van de verplichtstelling voor een deel van de bedrijfstak, op diskette, waarbij gebruik is gemaakt van algemeen gebruikte programmatuur;

b. een op papier geprinte versie van de digitale tekst, bedoeld in onderdeel a, in viervoud, en

c. een actuariële berekening waaruit de financiële gevolgen van de gedeeltelijke intrekking voor het bedrijfstakpensioenfonds blijken.

Artikel 5. Aanvraag tot ontheffing

1. De aanvraag tot ontheffing, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de wet wordt gedaan door de persoon voor wie ontheffing wordt gevraagd, dan wel namens die persoon door de persoon of rechtspersoon waarvoor hij werkzaam is.

2. De aanvraag tot ontheffing, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de wet vermeldt:

a. de naam en geboortedatum van de persoon waarvoor de ontheffing wordt gevraagd;

b. de naam van het bedrijfstakpensioenfonds waaraan de betrokkene verplicht zou zijn deel te nemen;

c. de termijn waarvoor de ontheffing wordt gevraagd;

d. het land van herkomst van de betrokkene;

e. een verklaring van de persoon voor wie ontheffing wordt gevraagd dan wel van de persoon of rechtspersoon waarvoor hij werkzaam is, waarin wordt aangegeven of er een pensioenvoorziening wordt voortgezet in het land van herkomst.

Artikel 6. Behandeling aanvragen

De aanvraag, bedoeld in artikel 2, 3, 4 of 5 wordt eerst in behandeling genomen wanneer alle van belang zijnde gegevens en bescheiden, genoemd in die artikelen, bij de aanvraag zijn gevoegd.

Artikel 7. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2001.

Artikel 8. Citeertitel

De regeling wordt aangehaald als: Regeling betreffende aanvragen op grond van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 21 december 2000.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,J.F. Hoogervorst.

Toelichting

Algemeen deel

In verband met de inwerkingtreding van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet Bpf 2000) en in navolging van het Besluit aanmelding van collectieve arbeidsovereenkomsten is onderhavige regeling opgesteld waarin regels zijn opgenomen betreffende de aanvraag van:

- een verplichtstelling,

- een wijziging van een verplichtstelling,

- een geheel of gedeeltelijke intrekking van een verplichtstelling en

- een ontheffing van een verplichtstelling

op grond van de Wet Bpf 2000.

Naast deze regeling zal in navolging van de op 2 december 1998 door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgestelde beleidsregels in verband met de algemeen verbindend verklaring van collectieve arbeidsovereenkomsten op grond van de Wet op het algemeen verbindend en onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (hierna te noemen: het Toetsingskader Algemeen Verbindend Verklaring Cao-bepalingen (Stcrt. 240)) ook in verband met Wet Bpf 2000 een toetsingskader (Toetsingskader Wet Bpf 2000) worden gepubliceerd. Daarin worden de procedures, voorwaarden en besluitvorming in het kader van de verplichtstelling toegelicht.

Met de onderhavige regeling en het Toetsingskader Wet Bpf 2000 wordt beoogd meer inzicht te geven in de procedures in het kader van de verplichtstelling van deelname in een bedrijfstakpensioenfonds (verder: bpf).

Het is de bedoeling dat deze regeling een bijdrage zal leveren aan het versnellen van de procedures. Daarom wordt in deze regeling vrij gedetailleerd aangegeven hoe de verplichtstelling, wijziging en intrekking ervan en de ontheffing moeten worden aangevraagd. Hierdoor weten partijen wat vereist wordt waardoor er geen tijd verloren hoeft te gaan bij het volledig krijgen van alle bij de aanvragen benodigde gegevens.

Met de opgenomen regels wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige praktijk en rekening gehouden met de mogelijkheden van digitalisering, waardoor het aantal papieren exemplaren van de benodigde gegevens tot een minimum kan worden beperkt.

Artikelsgewijs deel

Artikel 2. Aanvraag van de verplichtstelling

Op basis van artikel 2, eerste lid, van de Wet Bpf 2000 kan een voldoende representatieve vertegenwoordiging van het georganiseerde bedrijfsleven verzoeken om verplichting tot deelname in een bpf. Bij de aanvraag tot verplichtstelling moeten de stukken vermeld in artikel 2, tweede lid, van de Wet Bpf 2000 worden meegezonden.

Daarnaast moeten de aanvraag van de verplichtstelling en de vereiste stukken aan een aantal eisen voldoen. Deze worden vermeld in onderhavig artikel.

Onderdeel a: In de aanvraag wordt gemeld door welke partijen aan werkgevers- respectievelijk werknemerszijde het verzoek wordt ingediend. Deze partijen vormen ook de basis voor het vaststellen van de representativiteit, waarover een verklaring vereist is op basis van artikel 2, tweede lid, van de Wet Bpf 2000 (De wijze waarop de representativiteit wordt beoordeeld wordt toegelicht in het Toetsingskader Wet Bpf 2000).

Onderdeel b: In de aanvraag wordt een toelichting gegeven op de gewenste reikwijdte van de verplichtstelling, het gebied dat onder het besluit zal komen te vallen. Voorzover van toepassing kan de afbakening van de werkingssfeer ten opzichte van aanverwante bedrijfstakken worden toegelicht.

Onderdeel c: Voorbeelden van algemeen gebruikte programmatuur zijn iedere versie van de tekstverwerkingsprogramma's Wordperfect en Microsoft Word.

Onderdelen e en f: Op grond van artikel 2, tweede lid, onderdelen b en c, van de Wet Bpf 2000 moet een aanvraag van verplichtstelling vergezeld gaan van de oprichtingsstatuten en reglementen en eventuele wijziging van de statuten en van reglementen.

Bij een eerste aanvraag om verplichtstelling wordt tevens verzocht om een digitale tekst van statuten en reglementen en om een geprinte tekst in viervoud.

Voor hetgeen bedoeld wordt met algemeen gebruikte programmatuur, zie de opmerking bij onderdeel c.

Artikel 3. Aanvraag tot wijziging van de verplichtstelling

Onderdeel a: Ook in de aanvraag om wijziging van de verplichtstelling moet worden aangegeven welke partijen de aanvraag indienen. Dit kunnen andere partijen zijn dan die ooit de aanvraag van verplichtstelling hebben ingediend, maar de aanvragers dienen wel representatief te zijn. De bepaling van de representativiteit geschiedt op dezelfde wijze als de bepaling bij een aanvraag om verplichtstelling.

Onderdeel b: De toelichting heeft in het geval van een aanvraag van wijziging van de verplichtstelling betrekking op het deel van de werkingssfeer dat wordt aangepast of toegevoegd. Indien de werkingssfeer gelijk blijft, maar er sprake is van enkel een naamswijziging, wordt dat toegelicht.

Onderdelen c en d: Van de werkingssfeer zoals deze luidt na de wijziging moet de tekst zowel digitaal als op papier in viervoud worden aangeleverd.

Voor hetgeen bedoeld wordt met algemeen gebruikte programmatuur, zie de opmerking bij artikel 2, onderdeel c.

Artikel 4. Aanvraag tot intrekking van de verplichtstelling

Op basis van artikel 11, tweede en derde lid, van de Wet Bpf 2000 kunnen partijen een aanvraag indienen tot het geheel of gedeeltelijk intrekken van de verplichtstelling. Op basis van artikel 11, vierde en vijfde lid, van de Wet Bpf 2000, dienen de partijen die het verzoek doen een verklaring bij de aanvraag te voegen waarmee wordt aangetoond dat zij voldoende representatief zijn.

Eerste lid, onderdeel a: Bij een aanvraag van intrekking van de verplichtstelling moet vermeld worden wie de aanvragende partijen zijn.

Eerste lid, onderdeel b: De reden van een aanvraag van intrekking moet worden toegelicht.

Tweede lid, onderdeel c: Bij een gedeeltelijke intrekking dient een actuariële berekening te worden meegezonden, waaruit blijkt wat de financiële gevolgen zijn voor het bpf en daarmee voor de deelnemers na gedeeltelijke intrekking.

Artikel 5. Aanvraag tot ontheffing

Op grond van artikel 15, eerste lid, van de Wet Bpf 2000, kan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een persoon die slechts tijdelijk in Nederland werkzaam is en derhalve gedurende korte periode onder een verplichtstelling zou vallen, ontheffing verlenen.

Eerste lid: De ontheffing wordt verleend op aanvraag van of namens die persoon door degene waarvoor die persoon in Nederland werkzaam is. Deze werkgever kan een natuurlijke persoon zijn, maar ook een rechtspersoon.

Tweede lid, onderdeel a: In de aanvraag wordt melding gemaakt van de naam en geboortedatum van de persoon die ontheven wenst te worden.

Tweede lid, onderdeel b: Er wordt melding gemaakt van het bpf waartoe de persoon waarvoor ontheffing wordt gevraagd, verplicht is deel te nemen.

Tweede lid, onderdeel c: In de aanvraag moet worden vermeld voor welke periode ontheffing wordt gevraagd. Deze periode kan worden uitgedrukt in data, of worden uitgedrukt in de omschrijving van een project waarvoor de persoon gedurende bepaalde tijd in Nederland werkzaam is. Wanneer het project is geëindigd, wordt de ontheffing beëindigd.

Tweede lid, onderdeel d: In de aanvraag moet gemeld worden uit welk land de persoon waarvoor ontheffing wordt gevraagd, afkomstig is.

Tweede lid, onderdeel e: Voorwaarde voor het verkrijgen van ontheffing is het voortzetten van de pensioenvoorziening in het land waaruit de persoon afkomstig is. Hiertoe dient een verklaring te worden meegezonden van de persoon waarvoor ontheffing wordt gevraagd, of van de persoon of rechtspersoon waarvoor de persoon waarvoor ontheffing wordt gevraagd in Nederland werkzaam is.

Artikel 6. Behandeling aanvragen

Alhoewel de Algemene wet bestuursrecht ook reeds voorziet in een vergelijkbare bepaling is in dit artikel, ter voorkoming van misverstanden, nogmaals vastgelegd dat aanvragen als genoemd in deze regeling eerst in behandeling worden genomen wanneer alle gegevens en bescheiden zoals vermeld in deze regeling, onverminderd het bepaalde in de Wet Bpf 2000 ten aanzien van de aanvragen, zijn ontvangen.

Artikel 8. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt gelijktijdig met de Wet Bpf 2000 met ingang van 1 januari 2001 in werking.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J.F. Hoogervorst.

Naar boven